Ik hèb gekozen, Arkadi....
In groote afmetingen wordt de Neder-
landsche driekleur op de boeg der
trawlers geschilderd, nu in de haven
van IJmuiden voorbereidingen voor
eventueelen uittocht ter visscherij
worden gemaakt
Om de visch koel te houden. Het ijs
wordt aan boord van een IJmuider
trawler gebracht, een zeldzaam ge
beuren, nu vrijwel geen schepen uit
varen, om ter vischvangst te gaan
Alle verkeer in het Fransche grensgebied staat
onder zeer strenge controle van de militaire auto
riteiten en op alle wegen zijn speciale zwaar be
wapende bewakingsposten geplaatst
Een triest verhaal. Met de .Pilsudski" arriveerde te
Newcastle een aantal bejaarde Polen uit Amerika,
op weg naar hun vaderland, om daar de laatste
levensdagen in rust te slijten
De fourageering van het Fransche millioenenleger laat blijkbaar niets te wenschen
over. Het sein, om den inwendigen mensch te versterken, is gegeven
Engeland op schildwacht in Frankrijk, waar het Britsche
expeditie-leger zijn posten betrokken heeft
Een warme dronk als welkome versterking bij het vertrek
van een der gemotoriseerde afdeelingen van het Engelsche
leger in Frankrijk
Terug naar de woonstede. Vele vluchtelingen, die gedurende de laatste weken Polen
verlieten, probeeren naar hun vaderland terug te keeren. Een beklagenswaardig groepje
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
(Nadruk verboden)
Daarop glimlachte Tychon stil voor zich
heen. Wellicht waande hij zich reeds vader
en riep hij zijn zoon bij diens trotschen
naam.
„En als het nu eens een meisje is?" vroeg
ik schertsend.
Een meisje? Nee, daaraan had hij nog in
't geheel niet gedacht, dat het kind, dat zijn
vrouw verwachtte, een meisje zou kunnen
zijn.
„Wat zou datzei hij tenslotte berustend.
„De naam bevalt me! Of het een jonge of een
meisje is ons kind zal Caesar heeten".
22 Maart.
Er is een engel in een grijs gewaad over
onze baai gevlogen en zij heeft de deur van
onze eenzame woning ge teekend. Nu heer-
schen hier ziekte, zorgen en droefenis.
In het vertrek naast het mijne worstelen
twee menschen: de een met het leven, de an
dere met den dood.
De jammer grijst ons van het smalle bed
toe als een schrikaanjagend spook. In den
hoek hokt de ellende en spint haar onzicht-
netten.
Het was eenige dagen na ons uitstapje naar
de Walvischbaai, toen Kat ja opnieuw in on
macht viel. Ditmaal echter slaagden we er
niet in haar weer op de been te brengen.
Nadat we haar bed hadden gelegd, begon
Wadim haar te onderzoeken. Toen hij haar
in den mond had gekeken, knikte hij mij
heimelijk toe. Ik begreep hem direct en op
hetzelfde moment verwonderde ik mij er over
dat ik hem zoo goed begreep. Tenslotte had ik
toch wel in de laatste plaats aan deze viee-
selijke ziekte gedacht.
„Is het werkelijk scheurbuik?" vroeg ik
hem later.
Hij knikte ernstig. Er was geen twijfel
•mogelijk.
„Maar het kind?"
Wadim haalde zijn schouders op.
„Zou ze er zelf nog boven op komen?
„Ik ben geen dokter", antwoordde hij daarop
kort, maar gedecideerd. „Ik ken alleen de
symptomen en het verloop van de ziekte door
mijn geregeld verblijf in het hooge Noorden".
„Zeg Tychon voorloopig nog maar niets!"
Daarop keek Wadim mij met een langen,
zeldzamen blik aan.
„U denkt zeker, dat ik geen hart heb? Het
is waar: Ik heb het vroeger eens met geweld
uit mijn borst gescheurd. Maar het is weer
aangegroeid. Helaas".
Onmiddellijk echter scheen hij het te be
treuren, dat hij zich zoo had laten gaan,
want zonder verder nog een woord te spre
ken, verliet hij het vertrek.
'Klatja stond niet meer van haar leger
stede op. Den twaalfden Maart schonk zij
het leven aan een jongen. Twee maanden vroe
ger dan verwacht werd.
Waarom werd van mij verlangd, dat ik dit
kleine onaanzienlijke kindje in mijn armen
zou nemen om het zoo snel mogelijk te doo-
pen?
En dit nietige schepseltje zou ik den roem-
ruchten naam „Caesar" geven? Was dat geen
hoon? Geen uitdaging van het noodlot?
Maar ik zag de lijdende vrouw, ik zag haar
man, die gebogen van smart daarvoor kniel
deen ik greep naar. het water en doopte.
Daarna echter sloop ik op mijn teenen de
deur uit. Er was iets grootsch gebeurd: ik had
de oogen van ruwe, stoutmoedige mannen vol
tranen gezien! Ik had den zin van het Chris
tendom begrepen.
Toen ik weer in mijn kamer zat, opende
Eed ja schier geruischloos de deur. Hij voelde
zich zichtbaar- onbehaaglijk in het stille huis.
In zijn verstandige jongensoogen lag*in angst
en een smeekbede.
„Is Mamotschka dood?" vroeg hij bevend.
Hij kende den dood. Vaak genoeg had hij
tegenover ontzield terneerliggende beren en
rendieren gestaan.
„Mamotschka leeft" zei ik, bijna fluisterend,
„op het oogenblik is de lieve God bij haar. Hij
heeft je een klein broertje gebracht. Als je
heel lief bent, mag je het straks ook eens
zien".
„En zou dat broertje met me willen spelen?"
„Ais het groot is, zal het stellig met je
willen spelen. Maar nu is het nog heel, heel
klein".
„Mijn broertje mag mijn vlag hebben. Ga
hem maar brengen, oom Arkadi!"
Fedja stak mij zijn vlag een oude krant
van het vorige jaar Juli toe.
28 Maart.
Grauw hingen de wolken! Grauw was de
dag! En grauw was het leven!
Katja's gezondheidstoestand was nog steeds
dezelfde, d.w.z. zij ging langzaam achteruit.
De jonggeborene daarentegen leerde het
schreeuwen al heel spoedig. Van honger
schreeuwde hij uren aan een stuk, want zijn
moeder vermocht hem bijna niet te voeden.
Eenmaal ben ik, ter wille van Katja en den
kleine jongen, bij angstwekkend stormweer
naar de Walvischbaai geweest, waar mij de
laatste citroenen en een bus gecondenseerde
melk werden meegegeven. Maar Caesar was
eigenzinnig. Hij wenschte geen kunstmatig
voedsel. Tenslotte liet hij er zich toe verlei
den de flesch met de sterk verdunde melk te
nemen, maar meestal gaf hij direct weer te
rug, wat hij met zooveel tegenzin had ge
noten.
Toen de toestand hopeloozer werd, kregen
wij geheel onverwacht bezoek van Rodion en
Wenjamin. Zij brachten gedroogd vleeschpoe-
der mee en voedzame, door grootmoeder zelf
bereide bouillon.
Wenjamin, die nu vader van twee flinke
jongens was ,kon den aanblik van het totaal
ondoorvoede hoopje mensch niet langer ver
dragen, zoodat beiden na een kort oponthoud
weer vertrokken.
Terwijl ik, op mijn ski's naast hen voort
jagend, mijn gasten uitgeleide deed, had
Fedja de flesch bouillon weten te bemach
tigen en toen ik een klein half uur later mijn
kamer weer binnentrad, stroomde de kostbare
vloeistof reeds over den vloer.
Wij stelden voetklemmen op, in den hoop
daarin misschien toch nog een of ander ver
dwaald rendier te zullen vangen, maar alles
was tevergeefsch. Het leek wel, of alle he-
melsche en aardsche machten tegen ons waren.
Toen wij in het geheel geen uitkomst meer
zagen, ontdekte plotseling een van ons ver
buiten op den oceaan een schip. Waarschijn
lijk was het een Amerikaansche welvischvaar-
der, die hier het water afzocht.
Ja, als er een middel was geweest om uit
het ijs te geraken, zouden wij dat zeker niet
onbeproefd hebben gelaten, maar de zoowel
voor als in de baai hoog opgestapelde ijs-
schotsen vormden een muur, zóó hecht en
stevig, dat geen gevangenis ter wereld er
mee zou kunnen wedijveren.
Wij overlegden en als wij aan het eind van
ons latijn waren, begonnen we opnieuw te
beraadslagen. Met Katja ging het daardoor
echter niet beter en tenslotte hield Tychon
het dan ook niet langer uit.
„Ik waag het!" zei hij .plotseling. „Het gaat
om vrouw en kind!"
Ik had vrouw noch kind. Daarom stelde ik
hem voor te vergezellen. De anderen rieden
het ons af. Dat beteekende God verzoeken en
met ons leven spelen! Eindelijk echter lieten
zij zich overtuigen, dat wij een poging moesten
wagen. Zij droegen onze boot urenlang over
de dichtgevroren baai en over de aangren-
zeniden, ons van den oceaan scheidenden
heuvel, opdat wij onze krachten voor de
waaghalzige onderneming konden sparen.
Eigenlijk hadden wij kunnen weten, dat het
onmogelijk zou zijn uit het ijs te komen. Maar
wij geraakten er niet alleen niet uit, wij kwa
men zelfs voor- noch achteruit. Wij voeren
steeds heen en weer en kwamen daarbij gee.i
tien meter van de plaats, waar wij de boot te
water hadden gelaten. De drijvende ijsschot*
sen hadden ons volkomen in hun macht en
maakten onze positie allengs hopeloos.
Intusschen hadden wij het schip reeds lang
uit het oog verloren, of beter gezegd: wij had
den het in onze zorg om het eigen leven totaal
vergeten! Onze metgezellen bleken het aan
het rechte eind te hebben gehad: wij hadden
het noodlot getart. Nu tartte het ons.
Minuten verliepen als seconden. Het eene
uur volgde het andere, maar wij kwamen niet
van onze plaats. Daarbij was het bitter koud,
zeer winderig en af en toe hagelde het kiezel*
steenen. Wij werden moe en hongerig. Aan
voedsel hadden we weliswaar een en ande.
meegenomen, maar het ontbrak ons_ a&n
drinken. Het eenige, waarover we beschikten,
was een kleine flesch thee.
De strijd verstreek. Onze krachten namen
met elke minuut af. Tot overmaat van ramp
raakte in een onbewaakt oogenblik een aer
beide roeispanen bekneld, waardoor het ding
in tweeën brak,
(Wordt vervolgd).