BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen
Aan het slot van de rubriek vinden jullie het
één en ander vermeld over ons aanstaand club
werk. Goed lezen en plaats, datum en aanvaugs-
iiur onthouden.
Lief KRULLEKOPJE. Uitstekend zeg. Laat
je moeder het kleedje maar even wassen en op-
strijken. Je kunt het voor het genoemde doel bij
mij inleveren. Lees je vooral het stuk getiteld
„Cluburen" goed na? Dag Krullekopje.
Best TEKENAARSTERTJE. Je moet met
je theedekje maar wachten tot de club bijeen
komt. Waarschijnlijk reeds a.s. Woensdag. Laat
ik je één dezer dagen komen dan doe je wel
licht een vergeefse reis en treft mij niet thuis.
Je zult tot zolang nog wel ander werk kunnen
vinden. Dag Tekenaarstertje.
Beste BENJAMIN. Hartelijk dank voor je
mooie tekening en de gemaakte sommen. Wie
heeft de rode tien onder de sommen geplaatst?
Waarschijnlijk mej. H. niet. Het is een cijfer
geschreven met kleurkrijt en hoewel de kleur
rood is, is het niet de kleur van de gewoonlijk
in gebruik zijnde corrigeerpotloden. 'k Wacht
dus nog steeds geduldig op een heuse school-
tien. Dag Benjamin.
Beste ANEMOON. Wat heerlijk voor tante
B. dat ze weer een ander hondje heeft om te
venvennen. Wat mij betreft, ik verzorg liever
kinderen dan dieren. Je schrijft h on d t j e,
moet echter schrijven hond-je. Ja, bij mij op
school heb ik alleen wanneer het nodig is, de
kachel branden. Gaskachels zijn erg gemakke
lijk, je steekt ze aan wanneer de temperatuur
het nodig maakt, maar draait ze laag of uit
zodra de warmte onaangenaam wordt. Waar we
op de club mede zullen beginnen weet ik nog
niet. In ieder geval wel met een prettig werkje.
Dag Anemoon.
Lief BRUINOOGJE. Die arme, kleine zus.
Men zegt wel „kinderen worden niet groot zon
der vallen en opstaan", maar ik ben niet erg op
valpartijen van kleintjes gesteld. Men weet
maar nooit wat de gevolgen zijn, vooral als ze
op het hoofdje terecht komen. Ja het plaatje
vind ik snoezig. Jammer dat je nog maar één
blaadje hebt. Maar wie weet, brengt Sint op 5
Dec. a.s. geen nieuwe voorraad. Dag Bruinoogje.
Lief BIJ-DE-HANDJE. Wat heerlijk voor
Je poppenkinderen dat het weer steeds buiten
spelen niet al te zeer toelaat. De kinderen liggen
nu niet meer achteloos in een kast of wieg, maar
worden gekleed, op stoelen gezet, enz. Speel
maar prettig. Dag Bij-de-handje.
Best BOODSCHAPSTERTJE. Meisjelief,
ik vind niet dat je met de schrijven vooruit
gaat. Het tegendeel is waar. Je volgend briefje
móet netter geschreven zijn, anders kan ik het
niet beantwoorden. Het weer is wel wat regen
achtig, doch absoluut niet koud, zodat je tus
sen de buitjes door, best buiten, kunt spelen. Ge
niet nog maar wat van de buitenlucht. Dag
Boodscha pstertj e
Lief ZONDAGSKIND. Met de groene zijde
moet je maar tot a.s. Woensdag wachten. Op de
club zal ik je dan verder helpen. Jij verlangt
weer naar onze gezellige uurtjes? Ik ook. Ge
lukkig dat je zus weer hersteld is. Buitenspeel-
weer is het niet meer voor haar als ze telkens
stil staat. Je kunt echter wel met, haar gaan
wandelen. Het weer is er uitstekend voor en
de buitenlucht kan haar niet anders dan goed
doen. Dag Zondagskind.
Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heb jij
prettig met je zus gespeeld. Jammer dat ik niet
van de partij ben geweest, 'k Zou vast even
een watertochtje gemaakt hebben met de boot.
Waarheen? Natuurlijk naar Spanje, om te vra
gen of Sint met z'n knechten vooral naar Hol
land wil komen. Maar h'elaas, de gelegenheid is
voorbij gegaan. Dag Zonnestraaltje.
Best BLONDJE. Ja, als thuis de haard
brandt en het licht aan is, is het er erg gezellig.
Men verlangt er dan absoluut niet naar, de
deur uit te gaan. Prettig dat je broertje zo lief
wordt. Hoe oud is hij thans? Wanneer schrijft
je zus me weer? Dag Blondje.
Best GOUDMUILTJE. Je weet het, bij mij
is en blijft het steeds: „Hoe meer zielen, des te
meer vreugd". Ze mogen komen ontder de je
bekende voorwaarden. Prettig dat je me je
rapportcijfers in je briefje wilt mededelen. Is het
eczeem aan je handen niet besmettelijk? Jam
mer dat je nu niet kunt zwemmen. Zie ik je
a.s. Woensdag ook op de club? Dag Goudmuiltje.
CLUBUURTJES.
Deze winter worden onze club uurtjes in een
andere zaal gehouden. Genoemde verandering
is tevens een verbetering. Het vertrek ziet er
keurig uit, wordt centraal verwarmd, er is een
uitstekende gelegenheid voor het ophangen van
de kleding terwijl het toilet tevens keurig in
orde is. Natuurlijk rust op ons de plicht alles
keurig te houden. Het zaaltje dat ik gehuurd
heb bevindt zich in de James Wattstraat. Het is
de voorzaal van de Bethlehemkerk. We begin
nen om 1.30 en gaan 2.45 weer naar huis. Moed
willig heb ik dit vroege uur gekozen en wel om
de volgende redenen. De zaal was genoemde
tijd nog vrij. De meisjes die ook nog naar de
één of andere les moeten, kunnen na het club
uur, nog op tijd op les komen. Na het clubuur
blijft er nog tijd over voor het doen van bood
schappen of voor het afeggen van een visite.
Tot Woensdag dus.
Veel groeten van
Mej. E. VULBRIEF
Ik besta uit 6 letters en ben in iedere stad.
1 2 3 is een vogel
4 1 is een verkorte meisjesnaam.
3 5 5 3 is ook een meisjesnaam
6 4 3 moet scherp zijn.
Verborgen vogels.
a. Kom U staat al zo lang te wachten
b. Geen vin kan ik verroeren van de kou.
c. Neen, de jongens zijn nog niet thuis.
d. Wat giert de wind om ons huis.
e. Door een val kan ik mijn hand niet ge
bruiken.
f. De ganse dag hoor ik de klok luiden.
g. De ar en de slee stonden in de garage.
een medeklinker
een tekening
angstig voor zeelieden,
een lichaamsdeel
een medeklinker
Van boven naar beneden en van links naar
rechts moet je hetzelfde woord lezen.
NOG EEN BEETJE MAAR
door W. B.Z.
Ja, bloempjelief, 'k ben bijna klaar,
Nog maar een heel klein beetje maar,
Dan vlieg ik naar mijn voorraadschuur,
Want 't eten wordt van 't jaar heel duur.
'k Ben maar een werkbij dat is waar,
Maar d'arbeid is nu bijna ldaar.
Straks gaan we rusten in ons huis
En zijn dan ook voor niemand thuis.
Och bloempjelief je hebt zo veel
Geef aan de bijtjes ook een deeL
Wij maken honing en ook was,
Dat komt een huisvrouw straks van pas.
Nu bloempje, 'k dank je hartlijk hoor,
Ik ga er nu maar vlug van door.
Ik kom met stuifmeel rijk belaan
Straks in de bijenwoning aan.
M tegenstelling met 25 jaar geleden heeft
het begin der mobilisatiedagen in de eerste
dagen van September zich niet gekem
merkt door zoutnood. Dat was in 1914 an
ders. Bij het uitbreken van de wereldoorlog in
1914 logeerde ik op een dorpje in Overijsel en
daar kon men toen al dadelijk bijna geen zout
krijgen. Dat was toen heel natuurlijk, omdat we
wat ons zout aanging, geheel van het buitenland
afhankelijk waren en nu hebben we ons eigen
zout, ik zou haast zeggen onze eigen zoutmijn.
Wisten we dan in 1914 en daarvoor niet, dat er
in onze eigen bodem zout zat? Jawel, want toen
er in 1885 op het landgoed Twikkel bij Deiaen,
een pomp werd geslagen, kwam er zout water
voor de dag. Een Rotterdamse zoutziedersfirma
heeft toen in vereniging met een Dortse firma
daar proefboringen gedaan, die in 1903 gestaakt
zijn, omdat men meende, dat de zoutlaag .cue
men op 751 meter diepte aanboorde, maar een
restant van een zoutlaag was, waarvan men ver
moedde dat het grootste deel van het zout al door
oplossing in de bodem verdwenen was. Later in
1909 en 1911 heeft men weer zoutlagen ontaeKi
bij Winterswijk en Boekelo. Het duurde echter
nog tot 1918 voordat men begonnen is de zout
lagen bij Boekelo te ontginnen. Op een diepte
van 300 a 400 meter vindt men hier zoutlagen
van 60 a 70 meter dikte. Over de hele wereld
wordt jaarlijks 25 millioen ton (1 ton Is 1000
kg.) zout gebruikt en bij Boekelo zit zoveel zout,
dat het deze massa gedurende 80 jaar zou kun
nen leveren. In de boorgaten te Boeko wordt
water geperst; dit water wordt als pekel naar
boven gepompt en door ldlometers langer buizen
naar de fabriek geleid, waar men het water weei
laat verdampen. Toen men in 1918 met de ont
ginning van het zout te Boekelo begon, telke ons
land nog 30 zoutziederijen. Ook Haarlem had tot
kort voor 1918 een zoutziederij en wel aan het
Duider-Buiten Spaarne. Men verwerkte hier
klipzout tot keukenzout. Dat klipzout werd
smolten, zodat er een pekelmassa verkregen
werd; door verdamping van 't water kreeg men
't zout weer terug, doch nu niet in grote brok
ken, maar oin kleine kristallen. Reeds op het
einde der 16e eeuw had men hier in Haarlem
zoutziederijen. Men bereidde toen het zout niet
zoals later uit klipzout, maar uit turfbagger, aie
meer of minder zout bevatten. Deze zoutberei-
ding is nooit van zoveel belang geweest, dat ze
hier in Haarlem sporen heeft achtergelaten, nog
veel minder dat de naam onzer stad op enige
wijze in verband zou staan met de zoutbereiding.
Dus heel anders dan in Salzburg of Setuvai,
welke namen ons heel duidelijk zeggen, dat hier
zout gewonnen wordt. Het gaat de stad Romë als
ons Haarlem. Hoewel Rome zijn opkomst voor
een groot deel te danken heeft aan het zout, zegt
ons dat de naam Rome niet. De stad lag echter
aan de weg, waarlangs het zout van de kust naar
het binnenland vervoerd werd, de via salaria.
Hoewel er tegenwoordig mensen zijn, die bewe
ren, dat we heel goed zonder extra zout kunnen
leven, is de grote meerderheid van 't mensdom
daar nog lang niet van overtuigd. De negers in
Afrika leefden indertijd liever als slaven aan
de kustlanden, waar ze zout konden gebruiken,
dan als vrijen zonder zout in hun eigen woon
plaats. Ons eigen lichaam produceert ook zout.
Dat kun je merken als je 's zomers erg zweet en
toevallig met je tong met het zweet in aanra
king komt, dan proef je iets zoutigs. Hoe meer
we zweten, hoe meer zoutverlies dus. In ons
voedsel moeten we dat dus weer aanvullen. Van
daar misschien dat de mijnwerkers in de an-
thracietmijnen van Wales in hun dranken zout
doen. Om deze zoutafscheiding zoveel mogelijk
tegen te gaan, kleden de woestijnbewoners zich.
in dikke, witte wollen kleren èn omdat de felle
zonnestralen teruggekaatst worden èn omdat ze
daardoor ondanks de warmte betrekkelijk weinig
zweten en dus weinig zout verliezen.
w. B.Z.
VAN EEN HEEL DOMMEN JONGEN.
Hoe Jaap in het slootje viel en
niet naar huis durfde.
Een geschiedenis, die treurig afliep.
Een twee plof! Goed zo!
Eén twee plof! Mooi!
Eén twee.plomp! Daar lag een van de
jongens midden in het slootje!
.Sufferd!" riep er een, en „Ha, een snoek!
riep een ander. Maar Jaap, die in 't slootje
spartelde, riep helemaal niets. Wei-ktuigelijk
greep hij met beide handen naar de grasrand
en trok zich met de hulp van twee paar handen,
die hem onder de armen grepen, op.
Ze kwamen er allemaal omheen staan.
„Tjonge, jonge, wat zie je eruit!" zeiden de
jongens en z'n buurtje Kees ïüep „Wat zal jij
krijgen, jól"
Nog eventjes stond Jaap beteuterd te ldjken.
Dan werd hij opeens wit van woede en gilde:
„Houen jullie je mond asjeblieft! 't Is zeker nog
niet erg genoeg, dat ik in de sloot zak, hè? Ook
nog plagen hè?" Och, ga toch weg jullie!"
De jongens zeiden verder niets. Ze maakten
ruim baan voor den natten, modderigen Jaap en
voor z'n vriend Wim, die beschermend één arm
om z'n schouder had geslagen.
„Kom haar mee, jö, ik breng je wel even
thuis."
Maar Jaap schudde verdrietig de arm af.
,Nee, ik ga liever alleen."
„Zou je erg krijgen van je vader?"
„Vreselijk, jó" zei Jaap „ik durf helemaal
niet eens naar huis. Nee, ik durf niet!"
,Je moet toch wel! Zo drijfnat kun je niet
blijven rondlopen."
„Ja" zei Jaap en hij keek mistroostig langs
z'n pikzwarte druipende broek „maar zie je
wacht ga mee, dan vertel ik je alles wel".
Een ogenblik later stonden de jongens samen
in een klein achteraf straatje, Jaap zo nu en
dan klappertandend van de kou, want 't was 'n
echt gure, Maartse dag met een harde Noor
denwind.
„Zie je" zei Jaap „dat treft nu wel zo aller
vreselijkst ongelukkig, dat het niet erger kon!
Vorige week had ik m'n pet op school laten han
gen. Nou en toen had ik de volgende morgen
maer gauw m'n Zondagse pet genomen (maar
moeder wist het niet, zie je). Nou en toen is
m'n Zondagse pet in de sloot gewaaid en toen
heeft Piet Buis, je weet wel van den brugge-
wachter, nou die heeft 'm opgehaald en toen
zat er opeens een scheur in. Nou, en toen was
moeder reuzeboos en zó erg, dat moeder 't aan
vader vertelde. Nou en je begrijpt hè? Direct
na 't eten naar bed, en een reuzenstandje, jö!
Nou, en nu gisteravond was ik heel eventjes met
Daantje aan 't stoeien en blijf ik met m'n
broekzak ergens aan hangen ik weet heus
niet hoe 't zo gauw kwam! en rang! een
reuzescheur! Dus twee keer in één week en nou
dit.... nee, ik ga beslist niet naar huis, beslist
niet!"
Jaap schudde koppig het hoofd en Mapper-
tandde om er medelijden mee te krijgen.
„Zielig geval!" zei Wim „akelig geval, Jaap,
maar je moet naar huis. Anders wordt je ziek.
Kom ga mee!" Maar hoe Wim ook aandrong,
Jaap was niet te bewegen.
„Kun jij me niet helpen?" smeekte hij. „Mag
ik niet wat ondergoed van jou lenen zoolang?"
„Van mij wel, maar m'n moeder heeft de
sleutel van de kast. Ik kan er niet bij."
„O!" zuchtte Jaap „ja, bij ons ook. Anders kon
ik wel stiekem ander ondergoed aantrekken."
„En je bovenkleren dan?"
„Nou, ik heb nog wel een ander stelletje in
m'n kastje, 'n Trui en een broek, maar geen
kousen, want die bewaart moeder. Zeg?"
„Nou wat?"
„Weet je wat ik doe? Ik zie stilletjes 't ach
terpoortje in te komen en dan verwissel ik
gauw m'n bovengoed. Nou, en misschien dat ze
't niet merken."
„Je kunt het proberen" zuchtte Wim en hij
dacht „gelukMg, dat ik 't niet hoef. Brr, zo
koud!"
„Zeg?"
„Ja?"
„Loop jij nog even vlug naar de jongens op
de wei en vraag aan allemaal of ze vooral,
vooral niks bij me thuis vertellen?"
„Best" zei Wim „nou 't beste ermee!"
Heel omzichtig schoof Jaap de richting van
huis uit. Stap, stap, stap op z'n drijfnatte, sop-
perende schoenen.
Hij keek nog even om. Ja, een heel vies, mod
derig plasje op de plek waar hij gestaan had.
Hij rilde nog even, maar toen vatte hij moed.
Misschien, misschien, dat z'n plannetje lukte!
Nóg ee nauw straatje door en dan weer even
vlug zijn broekspijpen wat uitwringen. Ziezo,
dat hielp alvast iets!
Jaap rook aan z'n handen: bepaald fris was
't niet! Maar enfin, doorzetten maar!
Hij had geluk: er liep niemand langs 't
grachtje waar de tuin op uitkwam. Nu vlug 't
poortje in, de tuin dqor. Geen sterveling te
zien. Maar nu kwam 't gevaarlijkste nog: de
gangdeur door, den hoek om, de trap op! Jaap's
hart hamerde, toen hij eindelijk sluipend z'n ka
mertje bereikt had. Vlug de deur op knip! Zie
zo, hij was veilig! Bijna was hij van opluchting
op z'n bed neergevallen, maar hij dacht nog
bijtijds aan de witte sprei.
i Wat nu? Hulpeloos bleef hij midden in 't
kamertje staan, dan begon hij langzaam
steeds rillend en klappertandend z'n schoenen
en kleren uit te trekken en schoot toen vlug
z'n pyjama aan.
Even kijken in 't kastje: gelukkig, de trui en
de broek lagen er nog! Hij legde ze op het bed
en keek dan griezelend naar 't vieze hoopje
onderkleren op de grond. Vreeselijke gedachte,
dat hij dat weer aanmoest!
Maar hij zou 't toch maar doen, want de hele
geschiedenis vertellen, nee, dat wilde hij niet!
„Jongens, aan tafel!" riep moeder in de gang.
Jaap keek zuchtend in de spiegel en haakU
nog vlug even een kam door z'n blonde piek
haar. Daar zat zowaar nog een modderstreep op
z'n wang. Vlug eraf geveegd en dan naar be
neden.
„Aan tafel, aan tafel!" riep moeder nogeens.
Jaap schoof als allerlaatste naar binnen en
vlug op z'n plaats. Hij voelde zich meer dan
ellendig! Boven had hij z'n modderige onder
kleren zo goed en zo kwaad als 't ging in de
waskom uitgespoeld en zo stijf mogelijk uit
gewrongen, evenals de kousen had hij met een
rilling 't hele rommeltje weer aangetrokken.
Hij- had niet gedacht, dat 't zo'n naar gevoel
was! Maar hij zat nu eenmaal in 't schuitje en
dus.
„Jaap!" zei vader over tafel heen.
Hè, was schrok hij daar!
„Ja, vader?"
„Jongen, heb je hoofdpijn, of wat is er? Je
ziet zoo wit!"
„Niets vader, heus niet" stamelde Jaap en
hij kreeg een kleur als vuur.
„Straks maar direct na 't eten naar bed
hoor!"
„Goed, vader". Jaap wilde niets liever. Hij
snakte ernaar, dat vieze plakkerige boeltje te
kunnen uittrekken!
Vader keek hem scherp aan. Het was heel
vreemd, dat Jaap geen woord van protest liet
horen; niet eens zei „Och, vader, nog eventjes".
Maar de jongen was zeker moe.
Jaap zat intussen op spelden. „GelukMg",
dacht hij, „nu kijken ze tenminste niet meer
allemaal naar mij! Nog een minuut of tien, dan
is 't voorbij. Dan knijp ik er stilletjes tussen
uit.
Maar net toen hij dit dacht, dreigde nieuw
gevaar
„Bah, moeder, wat ruikt 't hier vies!" zei
Daantje opeens.
„Och kom, kind, je verbeeldt het je. Ik ruik
niets".
„Ja heus, moe, 't ruikt naar.... modder!"
hield Daantje vol.
Ja, nu rook moeder het toch ook. „Misschien
de sloot achter."
,Welnee, die ruik je niet zo vroeg in 't voor
jaar!" meende vader.
„Nou, ik weet niet" zei moeder „maar ik ruik
het toch duidelijk."
„Nu ben ik weg!" dacht Jaap. En hij was op 't
punt om in huilen uit te barsten, toen gelukkig
"t gesprek weer op iets anders kwam. Hij beefde
van het hoofd tot de voeten, z'n oren gloeiden
en z'n hoofd duizelde. Opzettelijk treuzelde hij
met z'n rijst.
„Op Jaap wachten we maar niet" zei vader.
En toen ze allemaal waren opgestaan at Jaap
vlug het restje op, kwam voorzichtig overeind
en wierp een blik op z'n stoel. Precies wat hij
dacht: een donkere, natte plek waar hij gezeten
had! Pijlsnel school hij de stoel bij de tafel
en wipte als een aal de kamer uit!
De nachtkus van vader en moeder was nog
even een angstig ogenblikje: toen hij naar
boven liep, hield hij z'n hart vast, dat ze z'n
natte broek zouden zien! Maar toen„veilig,
eindelijk veilig!" mompelde hij en plofte nu
werkelijk op z'n bed!
's Nachts kon Jaap de slaap maar niet vat
ten. Hij voelde zich zo vreemd en rillerig: nu
eens ijskoud en dap weer heet. En dan opeens
dacht hij aan het pakje bovenkleren, dat hij
onder 't bed had gestopt. Hoe moest dat nu
toch? Morgen werd 't natuurlijk gevonden! O,
hij wist zich geen raad! En hij voelde zich zoo
akelig! O, was moeder nu maar hier, dan zou
hij alles vertellen! Nee, nee, niet van die
flauwe gedachten! Hij moest volhouden, nu hij
eenmaal begonnen was!
Weet je wat: hij bracht 't hele boeltje naar
beneden. In de eetkamer brandde immers de
kachel, en daar was ergens 'n droogrekje. Kon
't 's nachts fijn drogen! En morgen heel, héél
vroeg zou hij naar beneden sluipen en de kle
ren gaan halen. Maar dan moest hij waMter
blijven!
Zo gezegd, zo gedaan! Voorzichtig naar be
neden, in donker de kleren op 't rekje gehan
gen, toen weer terug en met, bonzend hart
onder de dekens.
Met wijd open ogen staarde Jaap naar de
zoldering. Wakker blijven moest hij! Hij telde
tot honderd, tot twee honderd, tot duizend! Dat
was niet gemakkelijk, telkens vergiste hij zich.
Dan begon hij weer te rillen en te klappertan
den. En toen, opeens, kwam de vreselijke angst
gedachte: „als de kleren beneden maar niet tè
dioht bij de kachel hangen! Als er maar geen
brand komt!"
't Liet hem niet meer los: aldoor moest hij
eraan denken! Ja, ja, er zou vast brand komen!
De vlammen zouden naar boven slaan! De trap
zouden ze versperren, niemand zou meer naar
beneden kunnen! En dan zou vader tóch de
brandende trap beklimmen om de kinderen t
redden. Vader zou door de vlammen heen
worstelen, de deur zou openvliegen
Daar ging de deur open 't licht linipte aan
„Vader!" riep Jaap „o vader, er is brand! cr
brand!" 8
Maar 't was moeder. Moeder met een heel
rustig vriendelijk gezicht, die op de rand van
het bed ging zitten en Jaap in haar armen trok
En Jaap viel met z'n gloeiend, bonzend hoofd
tegen haar schouder en snikte of z'n hart zou
breken! En binnen vijf minuten wist moeder "t
hele verhaal en al de ellende, die Jaap had
uitgestaan.
En toen was vader er opeens ook. En Jaan
kreeg hete melk te drinken en wist dan weer
eens wie er voor z'n bed stonden en dan weer
niet. Jaap kreeg hoge koorts en 't duurde
veertien dagen, vóór hij weer naar school
mocht.
Of hij erge straf kreeg? Nee, helemaal niet,
want vader en moeder vonden, dat hij al meer
dan genoeg narigheid had doorgemaakt. Zee
jongens, zullen jullie eens aan Jaap denken, als
je soms het ongeluk hebt, in een sloot te
vallen?
Ja, 't is erg, om in zo'n geval met hangende
pootjes thuis te komen! Maar nat blijven
rondlopenbrrr, ik moet er maar niet meer
aan denken!
R. DE RUIJTER-v. d. FEER,
Mijn geheel is de naam van een vrouw uit een
bekende toneelspelersfamilie en bestaat uit 15
letters.
Met 13 6 7 8 bindt men iets vast.
11 3 3 4 is een meisjesnaam.
De onderwijzer wordt ook wel 9 10 10 12 13 U
15 genoemd.
5 14 12 13 is de overtreffende trap van goat
1 4 12 13 10 15 is een zangvogel,
9 2 12 is een dienst in de Katholieke kerk.
Zet onder elkaar:
een Zeeuws eiland
een plaats op de Veluwe
een plaats in de Betuwe,
een Hollandse provincie
een plaatsje in N. Holland,
een plaatsje in N. Brabant
een plaatsje in Gelderland
een plaats in Z. Holland,
de hoofdstad van Nederland,
de hoofdstad van Drente,
een stad in Z. Holland.
De eerste letters moeten een heerlijk feest
aanduiden.
Met aa ben 'k nummer één bij 't werk,
Met a zing ik in zaal en kerk.
Met oo moet je me laten gaan
Met o zie je veel bomen staan.
Ik ben iemand,
Die liep niet,
Die reed niet,
Die vloog niet,
Die zwom niet,
Die sprong niet,
Die voer niet.
Toch kwam hij zonder Henen vooruit,
Wie legt mij eens gauw dit raadseltje uit.
Welke vis is zonder kop en staart in 't kc«
renland te vinden?
Mijn geheel bestaat uit 3 lettergrepen. De
eerste is een verkorte meisjesnaam, de 2de is
een muzieknoot, de 3de is een zangstem en mijn
geheel is een vrucht.
a. Wanneer zeggen de Chinezen goede morgen?
b. Ik ken een heel klein wevertje,
Hij weeft een netje teer en fijn,
Maar als 't winter worden gaat,
Wil hij hier niet meer zijn.
WE HELPEN MEE.
door W. B.Z
Wij alle twee
Helpen flink mee
Ons vadertje is nu soldaat
En moeder wist eerst heus geen raad
De kranten moesten rondgebracht,
Daaraan moest nu het eerst gedacht,
Wij alle twee
Helpen flink mee
Al is ons vadertje soldaat,
Wij beiden weten nu wel raad.
De M-anten worden rondgebracht,
Wij hebben saam daaraan gedacht.
Wij alle twee
Helpen flink mee
En komt ons vadertje weer thuis
Dan is er vreugde in ons huis
Hij brengt vast voor die ene keer,
De kranten bij de mensen weer,