BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen Aan het slot van de rubriek vinden jullie het één en ander vermeld over ons aanstaand club werk. Goed lezen en plaats, datum en aanvaugs- iiur onthouden. Lief KRULLEKOPJE. Uitstekend zeg. Laat je moeder het kleedje maar even wassen en op- strijken. Je kunt het voor het genoemde doel bij mij inleveren. Lees je vooral het stuk getiteld „Cluburen" goed na? Dag Krullekopje. Best TEKENAARSTERTJE. Je moet met je theedekje maar wachten tot de club bijeen komt. Waarschijnlijk reeds a.s. Woensdag. Laat ik je één dezer dagen komen dan doe je wel licht een vergeefse reis en treft mij niet thuis. Je zult tot zolang nog wel ander werk kunnen vinden. Dag Tekenaarstertje. Beste BENJAMIN. Hartelijk dank voor je mooie tekening en de gemaakte sommen. Wie heeft de rode tien onder de sommen geplaatst? Waarschijnlijk mej. H. niet. Het is een cijfer geschreven met kleurkrijt en hoewel de kleur rood is, is het niet de kleur van de gewoonlijk in gebruik zijnde corrigeerpotloden. 'k Wacht dus nog steeds geduldig op een heuse school- tien. Dag Benjamin. Beste ANEMOON. Wat heerlijk voor tante B. dat ze weer een ander hondje heeft om te venvennen. Wat mij betreft, ik verzorg liever kinderen dan dieren. Je schrijft h on d t j e, moet echter schrijven hond-je. Ja, bij mij op school heb ik alleen wanneer het nodig is, de kachel branden. Gaskachels zijn erg gemakke lijk, je steekt ze aan wanneer de temperatuur het nodig maakt, maar draait ze laag of uit zodra de warmte onaangenaam wordt. Waar we op de club mede zullen beginnen weet ik nog niet. In ieder geval wel met een prettig werkje. Dag Anemoon. Lief BRUINOOGJE. Die arme, kleine zus. Men zegt wel „kinderen worden niet groot zon der vallen en opstaan", maar ik ben niet erg op valpartijen van kleintjes gesteld. Men weet maar nooit wat de gevolgen zijn, vooral als ze op het hoofdje terecht komen. Ja het plaatje vind ik snoezig. Jammer dat je nog maar één blaadje hebt. Maar wie weet, brengt Sint op 5 Dec. a.s. geen nieuwe voorraad. Dag Bruinoogje. Lief BIJ-DE-HANDJE. Wat heerlijk voor Je poppenkinderen dat het weer steeds buiten spelen niet al te zeer toelaat. De kinderen liggen nu niet meer achteloos in een kast of wieg, maar worden gekleed, op stoelen gezet, enz. Speel maar prettig. Dag Bij-de-handje. Best BOODSCHAPSTERTJE. Meisjelief, ik vind niet dat je met de schrijven vooruit gaat. Het tegendeel is waar. Je volgend briefje móet netter geschreven zijn, anders kan ik het niet beantwoorden. Het weer is wel wat regen achtig, doch absoluut niet koud, zodat je tus sen de buitjes door, best buiten, kunt spelen. Ge niet nog maar wat van de buitenlucht. Dag Boodscha pstertj e Lief ZONDAGSKIND. Met de groene zijde moet je maar tot a.s. Woensdag wachten. Op de club zal ik je dan verder helpen. Jij verlangt weer naar onze gezellige uurtjes? Ik ook. Ge lukkig dat je zus weer hersteld is. Buitenspeel- weer is het niet meer voor haar als ze telkens stil staat. Je kunt echter wel met, haar gaan wandelen. Het weer is er uitstekend voor en de buitenlucht kan haar niet anders dan goed doen. Dag Zondagskind. Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heb jij prettig met je zus gespeeld. Jammer dat ik niet van de partij ben geweest, 'k Zou vast even een watertochtje gemaakt hebben met de boot. Waarheen? Natuurlijk naar Spanje, om te vra gen of Sint met z'n knechten vooral naar Hol land wil komen. Maar h'elaas, de gelegenheid is voorbij gegaan. Dag Zonnestraaltje. Best BLONDJE. Ja, als thuis de haard brandt en het licht aan is, is het er erg gezellig. Men verlangt er dan absoluut niet naar, de deur uit te gaan. Prettig dat je broertje zo lief wordt. Hoe oud is hij thans? Wanneer schrijft je zus me weer? Dag Blondje. Best GOUDMUILTJE. Je weet het, bij mij is en blijft het steeds: „Hoe meer zielen, des te meer vreugd". Ze mogen komen ontder de je bekende voorwaarden. Prettig dat je me je rapportcijfers in je briefje wilt mededelen. Is het eczeem aan je handen niet besmettelijk? Jam mer dat je nu niet kunt zwemmen. Zie ik je a.s. Woensdag ook op de club? Dag Goudmuiltje. CLUBUURTJES. Deze winter worden onze club uurtjes in een andere zaal gehouden. Genoemde verandering is tevens een verbetering. Het vertrek ziet er keurig uit, wordt centraal verwarmd, er is een uitstekende gelegenheid voor het ophangen van de kleding terwijl het toilet tevens keurig in orde is. Natuurlijk rust op ons de plicht alles keurig te houden. Het zaaltje dat ik gehuurd heb bevindt zich in de James Wattstraat. Het is de voorzaal van de Bethlehemkerk. We begin nen om 1.30 en gaan 2.45 weer naar huis. Moed willig heb ik dit vroege uur gekozen en wel om de volgende redenen. De zaal was genoemde tijd nog vrij. De meisjes die ook nog naar de één of andere les moeten, kunnen na het club uur, nog op tijd op les komen. Na het clubuur blijft er nog tijd over voor het doen van bood schappen of voor het afeggen van een visite. Tot Woensdag dus. Veel groeten van Mej. E. VULBRIEF Ik besta uit 6 letters en ben in iedere stad. 1 2 3 is een vogel 4 1 is een verkorte meisjesnaam. 3 5 5 3 is ook een meisjesnaam 6 4 3 moet scherp zijn. Verborgen vogels. a. Kom U staat al zo lang te wachten b. Geen vin kan ik verroeren van de kou. c. Neen, de jongens zijn nog niet thuis. d. Wat giert de wind om ons huis. e. Door een val kan ik mijn hand niet ge bruiken. f. De ganse dag hoor ik de klok luiden. g. De ar en de slee stonden in de garage. een medeklinker een tekening angstig voor zeelieden, een lichaamsdeel een medeklinker Van boven naar beneden en van links naar rechts moet je hetzelfde woord lezen. NOG EEN BEETJE MAAR door W. B.Z. Ja, bloempjelief, 'k ben bijna klaar, Nog maar een heel klein beetje maar, Dan vlieg ik naar mijn voorraadschuur, Want 't eten wordt van 't jaar heel duur. 'k Ben maar een werkbij dat is waar, Maar d'arbeid is nu bijna ldaar. Straks gaan we rusten in ons huis En zijn dan ook voor niemand thuis. Och bloempjelief je hebt zo veel Geef aan de bijtjes ook een deeL Wij maken honing en ook was, Dat komt een huisvrouw straks van pas. Nu bloempje, 'k dank je hartlijk hoor, Ik ga er nu maar vlug van door. Ik kom met stuifmeel rijk belaan Straks in de bijenwoning aan. M tegenstelling met 25 jaar geleden heeft het begin der mobilisatiedagen in de eerste dagen van September zich niet gekem merkt door zoutnood. Dat was in 1914 an ders. Bij het uitbreken van de wereldoorlog in 1914 logeerde ik op een dorpje in Overijsel en daar kon men toen al dadelijk bijna geen zout krijgen. Dat was toen heel natuurlijk, omdat we wat ons zout aanging, geheel van het buitenland afhankelijk waren en nu hebben we ons eigen zout, ik zou haast zeggen onze eigen zoutmijn. Wisten we dan in 1914 en daarvoor niet, dat er in onze eigen bodem zout zat? Jawel, want toen er in 1885 op het landgoed Twikkel bij Deiaen, een pomp werd geslagen, kwam er zout water voor de dag. Een Rotterdamse zoutziedersfirma heeft toen in vereniging met een Dortse firma daar proefboringen gedaan, die in 1903 gestaakt zijn, omdat men meende, dat de zoutlaag .cue men op 751 meter diepte aanboorde, maar een restant van een zoutlaag was, waarvan men ver moedde dat het grootste deel van het zout al door oplossing in de bodem verdwenen was. Later in 1909 en 1911 heeft men weer zoutlagen ontaeKi bij Winterswijk en Boekelo. Het duurde echter nog tot 1918 voordat men begonnen is de zout lagen bij Boekelo te ontginnen. Op een diepte van 300 a 400 meter vindt men hier zoutlagen van 60 a 70 meter dikte. Over de hele wereld wordt jaarlijks 25 millioen ton (1 ton Is 1000 kg.) zout gebruikt en bij Boekelo zit zoveel zout, dat het deze massa gedurende 80 jaar zou kun nen leveren. In de boorgaten te Boeko wordt water geperst; dit water wordt als pekel naar boven gepompt en door ldlometers langer buizen naar de fabriek geleid, waar men het water weei laat verdampen. Toen men in 1918 met de ont ginning van het zout te Boekelo begon, telke ons land nog 30 zoutziederijen. Ook Haarlem had tot kort voor 1918 een zoutziederij en wel aan het Duider-Buiten Spaarne. Men verwerkte hier klipzout tot keukenzout. Dat klipzout werd smolten, zodat er een pekelmassa verkregen werd; door verdamping van 't water kreeg men 't zout weer terug, doch nu niet in grote brok ken, maar oin kleine kristallen. Reeds op het einde der 16e eeuw had men hier in Haarlem zoutziederijen. Men bereidde toen het zout niet zoals later uit klipzout, maar uit turfbagger, aie meer of minder zout bevatten. Deze zoutberei- ding is nooit van zoveel belang geweest, dat ze hier in Haarlem sporen heeft achtergelaten, nog veel minder dat de naam onzer stad op enige wijze in verband zou staan met de zoutbereiding. Dus heel anders dan in Salzburg of Setuvai, welke namen ons heel duidelijk zeggen, dat hier zout gewonnen wordt. Het gaat de stad Romë als ons Haarlem. Hoewel Rome zijn opkomst voor een groot deel te danken heeft aan het zout, zegt ons dat de naam Rome niet. De stad lag echter aan de weg, waarlangs het zout van de kust naar het binnenland vervoerd werd, de via salaria. Hoewel er tegenwoordig mensen zijn, die bewe ren, dat we heel goed zonder extra zout kunnen leven, is de grote meerderheid van 't mensdom daar nog lang niet van overtuigd. De negers in Afrika leefden indertijd liever als slaven aan de kustlanden, waar ze zout konden gebruiken, dan als vrijen zonder zout in hun eigen woon plaats. Ons eigen lichaam produceert ook zout. Dat kun je merken als je 's zomers erg zweet en toevallig met je tong met het zweet in aanra king komt, dan proef je iets zoutigs. Hoe meer we zweten, hoe meer zoutverlies dus. In ons voedsel moeten we dat dus weer aanvullen. Van daar misschien dat de mijnwerkers in de an- thracietmijnen van Wales in hun dranken zout doen. Om deze zoutafscheiding zoveel mogelijk tegen te gaan, kleden de woestijnbewoners zich. in dikke, witte wollen kleren èn omdat de felle zonnestralen teruggekaatst worden èn omdat ze daardoor ondanks de warmte betrekkelijk weinig zweten en dus weinig zout verliezen. w. B.Z. VAN EEN HEEL DOMMEN JONGEN. Hoe Jaap in het slootje viel en niet naar huis durfde. Een geschiedenis, die treurig afliep. Een twee plof! Goed zo! Eén twee plof! Mooi! Eén twee.plomp! Daar lag een van de jongens midden in het slootje! .Sufferd!" riep er een, en „Ha, een snoek! riep een ander. Maar Jaap, die in 't slootje spartelde, riep helemaal niets. Wei-ktuigelijk greep hij met beide handen naar de grasrand en trok zich met de hulp van twee paar handen, die hem onder de armen grepen, op. Ze kwamen er allemaal omheen staan. „Tjonge, jonge, wat zie je eruit!" zeiden de jongens en z'n buurtje Kees ïüep „Wat zal jij krijgen, jól" Nog eventjes stond Jaap beteuterd te ldjken. Dan werd hij opeens wit van woede en gilde: „Houen jullie je mond asjeblieft! 't Is zeker nog niet erg genoeg, dat ik in de sloot zak, hè? Ook nog plagen hè?" Och, ga toch weg jullie!" De jongens zeiden verder niets. Ze maakten ruim baan voor den natten, modderigen Jaap en voor z'n vriend Wim, die beschermend één arm om z'n schouder had geslagen. „Kom haar mee, jö, ik breng je wel even thuis." Maar Jaap schudde verdrietig de arm af. ,Nee, ik ga liever alleen." „Zou je erg krijgen van je vader?" „Vreselijk, jó" zei Jaap „ik durf helemaal niet eens naar huis. Nee, ik durf niet!" ,Je moet toch wel! Zo drijfnat kun je niet blijven rondlopen." „Ja" zei Jaap en hij keek mistroostig langs z'n pikzwarte druipende broek „maar zie je wacht ga mee, dan vertel ik je alles wel". Een ogenblik later stonden de jongens samen in een klein achteraf straatje, Jaap zo nu en dan klappertandend van de kou, want 't was 'n echt gure, Maartse dag met een harde Noor denwind. „Zie je" zei Jaap „dat treft nu wel zo aller vreselijkst ongelukkig, dat het niet erger kon! Vorige week had ik m'n pet op school laten han gen. Nou en toen had ik de volgende morgen maer gauw m'n Zondagse pet genomen (maar moeder wist het niet, zie je). Nou en toen is m'n Zondagse pet in de sloot gewaaid en toen heeft Piet Buis, je weet wel van den brugge- wachter, nou die heeft 'm opgehaald en toen zat er opeens een scheur in. Nou, en toen was moeder reuzeboos en zó erg, dat moeder 't aan vader vertelde. Nou en je begrijpt hè? Direct na 't eten naar bed, en een reuzenstandje, jö! Nou, en nu gisteravond was ik heel eventjes met Daantje aan 't stoeien en blijf ik met m'n broekzak ergens aan hangen ik weet heus niet hoe 't zo gauw kwam! en rang! een reuzescheur! Dus twee keer in één week en nou dit.... nee, ik ga beslist niet naar huis, beslist niet!" Jaap schudde koppig het hoofd en Mapper- tandde om er medelijden mee te krijgen. „Zielig geval!" zei Wim „akelig geval, Jaap, maar je moet naar huis. Anders wordt je ziek. Kom ga mee!" Maar hoe Wim ook aandrong, Jaap was niet te bewegen. „Kun jij me niet helpen?" smeekte hij. „Mag ik niet wat ondergoed van jou lenen zoolang?" „Van mij wel, maar m'n moeder heeft de sleutel van de kast. Ik kan er niet bij." „O!" zuchtte Jaap „ja, bij ons ook. Anders kon ik wel stiekem ander ondergoed aantrekken." „En je bovenkleren dan?" „Nou, ik heb nog wel een ander stelletje in m'n kastje, 'n Trui en een broek, maar geen kousen, want die bewaart moeder. Zeg?" „Nou wat?" „Weet je wat ik doe? Ik zie stilletjes 't ach terpoortje in te komen en dan verwissel ik gauw m'n bovengoed. Nou, en misschien dat ze 't niet merken." „Je kunt het proberen" zuchtte Wim en hij dacht „gelukMg, dat ik 't niet hoef. Brr, zo koud!" „Zeg?" „Ja?" „Loop jij nog even vlug naar de jongens op de wei en vraag aan allemaal of ze vooral, vooral niks bij me thuis vertellen?" „Best" zei Wim „nou 't beste ermee!" Heel omzichtig schoof Jaap de richting van huis uit. Stap, stap, stap op z'n drijfnatte, sop- perende schoenen. Hij keek nog even om. Ja, een heel vies, mod derig plasje op de plek waar hij gestaan had. Hij rilde nog even, maar toen vatte hij moed. Misschien, misschien, dat z'n plannetje lukte! Nóg ee nauw straatje door en dan weer even vlug zijn broekspijpen wat uitwringen. Ziezo, dat hielp alvast iets! Jaap rook aan z'n handen: bepaald fris was 't niet! Maar enfin, doorzetten maar! Hij had geluk: er liep niemand langs 't grachtje waar de tuin op uitkwam. Nu vlug 't poortje in, de tuin dqor. Geen sterveling te zien. Maar nu kwam 't gevaarlijkste nog: de gangdeur door, den hoek om, de trap op! Jaap's hart hamerde, toen hij eindelijk sluipend z'n ka mertje bereikt had. Vlug de deur op knip! Zie zo, hij was veilig! Bijna was hij van opluchting op z'n bed neergevallen, maar hij dacht nog bijtijds aan de witte sprei. i Wat nu? Hulpeloos bleef hij midden in 't kamertje staan, dan begon hij langzaam steeds rillend en klappertandend z'n schoenen en kleren uit te trekken en schoot toen vlug z'n pyjama aan. Even kijken in 't kastje: gelukkig, de trui en de broek lagen er nog! Hij legde ze op het bed en keek dan griezelend naar 't vieze hoopje onderkleren op de grond. Vreeselijke gedachte, dat hij dat weer aanmoest! Maar hij zou 't toch maar doen, want de hele geschiedenis vertellen, nee, dat wilde hij niet! „Jongens, aan tafel!" riep moeder in de gang. Jaap keek zuchtend in de spiegel en haakU nog vlug even een kam door z'n blonde piek haar. Daar zat zowaar nog een modderstreep op z'n wang. Vlug eraf geveegd en dan naar be neden. „Aan tafel, aan tafel!" riep moeder nogeens. Jaap schoof als allerlaatste naar binnen en vlug op z'n plaats. Hij voelde zich meer dan ellendig! Boven had hij z'n modderige onder kleren zo goed en zo kwaad als 't ging in de waskom uitgespoeld en zo stijf mogelijk uit gewrongen, evenals de kousen had hij met een rilling 't hele rommeltje weer aangetrokken. Hij- had niet gedacht, dat 't zo'n naar gevoel was! Maar hij zat nu eenmaal in 't schuitje en dus. „Jaap!" zei vader over tafel heen. Hè, was schrok hij daar! „Ja, vader?" „Jongen, heb je hoofdpijn, of wat is er? Je ziet zoo wit!" „Niets vader, heus niet" stamelde Jaap en hij kreeg een kleur als vuur. „Straks maar direct na 't eten naar bed hoor!" „Goed, vader". Jaap wilde niets liever. Hij snakte ernaar, dat vieze plakkerige boeltje te kunnen uittrekken! Vader keek hem scherp aan. Het was heel vreemd, dat Jaap geen woord van protest liet horen; niet eens zei „Och, vader, nog eventjes". Maar de jongen was zeker moe. Jaap zat intussen op spelden. „GelukMg", dacht hij, „nu kijken ze tenminste niet meer allemaal naar mij! Nog een minuut of tien, dan is 't voorbij. Dan knijp ik er stilletjes tussen uit. Maar net toen hij dit dacht, dreigde nieuw gevaar „Bah, moeder, wat ruikt 't hier vies!" zei Daantje opeens. „Och kom, kind, je verbeeldt het je. Ik ruik niets". „Ja heus, moe, 't ruikt naar.... modder!" hield Daantje vol. Ja, nu rook moeder het toch ook. „Misschien de sloot achter." ,Welnee, die ruik je niet zo vroeg in 't voor jaar!" meende vader. „Nou, ik weet niet" zei moeder „maar ik ruik het toch duidelijk." „Nu ben ik weg!" dacht Jaap. En hij was op 't punt om in huilen uit te barsten, toen gelukkig "t gesprek weer op iets anders kwam. Hij beefde van het hoofd tot de voeten, z'n oren gloeiden en z'n hoofd duizelde. Opzettelijk treuzelde hij met z'n rijst. „Op Jaap wachten we maar niet" zei vader. En toen ze allemaal waren opgestaan at Jaap vlug het restje op, kwam voorzichtig overeind en wierp een blik op z'n stoel. Precies wat hij dacht: een donkere, natte plek waar hij gezeten had! Pijlsnel school hij de stoel bij de tafel en wipte als een aal de kamer uit! De nachtkus van vader en moeder was nog even een angstig ogenblikje: toen hij naar boven liep, hield hij z'n hart vast, dat ze z'n natte broek zouden zien! Maar toen„veilig, eindelijk veilig!" mompelde hij en plofte nu werkelijk op z'n bed! 's Nachts kon Jaap de slaap maar niet vat ten. Hij voelde zich zo vreemd en rillerig: nu eens ijskoud en dap weer heet. En dan opeens dacht hij aan het pakje bovenkleren, dat hij onder 't bed had gestopt. Hoe moest dat nu toch? Morgen werd 't natuurlijk gevonden! O, hij wist zich geen raad! En hij voelde zich zoo akelig! O, was moeder nu maar hier, dan zou hij alles vertellen! Nee, nee, niet van die flauwe gedachten! Hij moest volhouden, nu hij eenmaal begonnen was! Weet je wat: hij bracht 't hele boeltje naar beneden. In de eetkamer brandde immers de kachel, en daar was ergens 'n droogrekje. Kon 't 's nachts fijn drogen! En morgen heel, héél vroeg zou hij naar beneden sluipen en de kle ren gaan halen. Maar dan moest hij waMter blijven! Zo gezegd, zo gedaan! Voorzichtig naar be neden, in donker de kleren op 't rekje gehan gen, toen weer terug en met, bonzend hart onder de dekens. Met wijd open ogen staarde Jaap naar de zoldering. Wakker blijven moest hij! Hij telde tot honderd, tot twee honderd, tot duizend! Dat was niet gemakkelijk, telkens vergiste hij zich. Dan begon hij weer te rillen en te klappertan den. En toen, opeens, kwam de vreselijke angst gedachte: „als de kleren beneden maar niet tè dioht bij de kachel hangen! Als er maar geen brand komt!" 't Liet hem niet meer los: aldoor moest hij eraan denken! Ja, ja, er zou vast brand komen! De vlammen zouden naar boven slaan! De trap zouden ze versperren, niemand zou meer naar beneden kunnen! En dan zou vader tóch de brandende trap beklimmen om de kinderen t redden. Vader zou door de vlammen heen worstelen, de deur zou openvliegen Daar ging de deur open 't licht linipte aan „Vader!" riep Jaap „o vader, er is brand! cr brand!" 8 Maar 't was moeder. Moeder met een heel rustig vriendelijk gezicht, die op de rand van het bed ging zitten en Jaap in haar armen trok En Jaap viel met z'n gloeiend, bonzend hoofd tegen haar schouder en snikte of z'n hart zou breken! En binnen vijf minuten wist moeder "t hele verhaal en al de ellende, die Jaap had uitgestaan. En toen was vader er opeens ook. En Jaan kreeg hete melk te drinken en wist dan weer eens wie er voor z'n bed stonden en dan weer niet. Jaap kreeg hoge koorts en 't duurde veertien dagen, vóór hij weer naar school mocht. Of hij erge straf kreeg? Nee, helemaal niet, want vader en moeder vonden, dat hij al meer dan genoeg narigheid had doorgemaakt. Zee jongens, zullen jullie eens aan Jaap denken, als je soms het ongeluk hebt, in een sloot te vallen? Ja, 't is erg, om in zo'n geval met hangende pootjes thuis te komen! Maar nat blijven rondlopenbrrr, ik moet er maar niet meer aan denken! R. DE RUIJTER-v. d. FEER, Mijn geheel is de naam van een vrouw uit een bekende toneelspelersfamilie en bestaat uit 15 letters. Met 13 6 7 8 bindt men iets vast. 11 3 3 4 is een meisjesnaam. De onderwijzer wordt ook wel 9 10 10 12 13 U 15 genoemd. 5 14 12 13 is de overtreffende trap van goat 1 4 12 13 10 15 is een zangvogel, 9 2 12 is een dienst in de Katholieke kerk. Zet onder elkaar: een Zeeuws eiland een plaats op de Veluwe een plaats in de Betuwe, een Hollandse provincie een plaatsje in N. Holland, een plaatsje in N. Brabant een plaatsje in Gelderland een plaats in Z. Holland, de hoofdstad van Nederland, de hoofdstad van Drente, een stad in Z. Holland. De eerste letters moeten een heerlijk feest aanduiden. Met aa ben 'k nummer één bij 't werk, Met a zing ik in zaal en kerk. Met oo moet je me laten gaan Met o zie je veel bomen staan. Ik ben iemand, Die liep niet, Die reed niet, Die vloog niet, Die zwom niet, Die sprong niet, Die voer niet. Toch kwam hij zonder Henen vooruit, Wie legt mij eens gauw dit raadseltje uit. Welke vis is zonder kop en staart in 't kc« renland te vinden? Mijn geheel bestaat uit 3 lettergrepen. De eerste is een verkorte meisjesnaam, de 2de is een muzieknoot, de 3de is een zangstem en mijn geheel is een vrucht. a. Wanneer zeggen de Chinezen goede morgen? b. Ik ken een heel klein wevertje, Hij weeft een netje teer en fijn, Maar als 't winter worden gaat, Wil hij hier niet meer zijn. WE HELPEN MEE. door W. B.Z Wij alle twee Helpen flink mee Ons vadertje is nu soldaat En moeder wist eerst heus geen raad De kranten moesten rondgebracht, Daaraan moest nu het eerst gedacht, Wij alle twee Helpen flink mee Al is ons vadertje soldaat, Wij beiden weten nu wel raad. De M-anten worden rondgebracht, Wij hebben saam daaraan gedacht. Wij alle twee Helpen flink mee En komt ons vadertje weer thuis Dan is er vreugde in ons huis Hij brengt vast voor die ene keer, De kranten bij de mensen weer,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10