VOORZORG IN HELSINKI. Hatson brengt den steen aan 't rollen De vrijwilligersdienst voor hel Londensche haven-complex hield dezer dagen een uitgebreide oefening op de Theems. Gereed, om naar hel terrein van den arbeid te vertrekken Achter de Engelsche linies in Frankrijk. Een der auto's van een militair transport wordt bij nadering in hel gebied der krijgsverrichtingen gecamoufleerd Een nieuw soort schuilgang is door den heer Meulenkamp, inspecteur der bouwpolitieteRotterdam geconstrueerd. Schoolkinderen beproeven deze schuil plaats, welke een reeks voordeelen moet bieden boven verschillende andere con structies Vier personen werden gedood en verschillende gewond bij de treinbotsing, welke op het station te Bletchley (Engplaats had. De materieele schade was zeer groot door H. Wandt ,,Gelooven moet ik je, gelooven? Wat denk je ejgenlijk, brutale kerel; denk je, dat ik Mac Hardy moest opnieuw ophouden, want op dat oogenblik rukten de beide gewaarschuwde politie-agenten de deur open om te zien wat er aan de hand was Met een woedend gebaar be duidde Hardy hun buiten te wachten. Toen ver volgde hij: „Wat denk je... wat denk je, vraag ik, denk je, dat je de politie voor den gek kunt hou den? Ik vraag ie nog eens: Hoe kom je aan dat beeld?" „Meneer de hoofdinspecteur, ik hebik hebof U me gelooft of niet... ik heb het ca deau gekregen!" Op dat moment rinkelde de telefoon en Mac- Hardy greep, welkom afgeleid, den hoorn. „Hoofdinspecteur Hardy Scotland Yaod!. Met wien spreek ik? Maar meneer de directeur... W&&&&?! Maar dat is onmogelijk! Ik ben over tien minuten bij IJ!" Hoofdinspecteur Hardy brak twee stalen pen nen door midden, terwijl hij het formulier invulde, dat mr. William Hatson tot arrestant maakte, toen riep hij de twee agenten, gaf hun den ver baasden go. j.u-ive: over, stak het Boeddhabeeld in zijn zak, rukte zijn hoed en jas van deD kapstok en stormde naar buiten. Geen wonder, dat MacHardy's zelfbeheersching ten einde was: de directeur van het British Mu- fetim had hem zoo juist telefonisch medegedeeld, dat de berouwvolle dief het gestolen Boeddha beeldje door een kruier aan het museum had iaten terugbezorgen. Tusschen wee en drie uur 's middags is het stil op Trafalgar Square. Het autoverkeer is min der dan op ieder ander uur van den dag het nabijgelegen Charing Cross-Station levert weinig passagiers af en zelfs de zoo geliefde voetgangers- weg wordt maar matig gebruikt, zoodat de ver keersagent, die daar ter plaatse gewoonlijk een zware taak heeft, zich op z'n gemak voelt. De jonge politieman, die op dien dag dienst had, werd om half drie door een goed gekleeden heer aangesproken, die hem den weg naar Tooley Street vroeg. Terwijl de agent met veel moeite den vreemdeling den weg wees, stortte de man, als door den bliksem getroffen, in elkaar en bleef be wusteloos op de straat liggen. De verkeersagent' floot onmiddellijk een colle ga, die in de buurt dienst deed en samen, gehol pen door enkele voorbijgangers, droegen zij den bewusteloozen man het huis Trafalgar Square nummer acht binnen. Om al te veel nieuwsgierigen te weren sloot een man, waarschijnlijk de concier ge, de openstaande deur van het huis. Een halve minuut later kwam een groote limou sine aanrijden en stopte voor het huis Trafalgar Square nummer veertien, waarin zich het filiaal van een groote Parijsche juweliersfirma bevindt. Twee heeren stapten uit en gingen den winkel bin nen. Een kleine dikke man met een rose-roode paraplu, zooals de Schotsche schaapherders die dragen, bleef staan en bekeek met kennersblik den motorkap van de auto. Monier, de chef van de juweliersfirma, maakte een diepe buiging, toen de beide heeren binnen traden en informeerde beleefd, waarmee hij hen kon dienen. „U hebt twee maanden geleden voor de beroem de zangeres Lirrdström een diadeem gemaakt", antwoordde de grootste van de beide mannen, ter wijl hij een klein, grijsleeren reiskoffertje op de glazen toonbank zette. „Dit diadeem beviel ons, zooals vanzelf spreekt, buitengewoon. Wy zouden graag iets dergelijks laten maken. Hebt U mis schien een aantal mooie, groote steenen in voor raad, zoodat de bestelling zoo gauw mogelyk zou kunnen worden uitgevoerd!' „Natuurlijk!" haastte Monier zich te verzekeren en hij haalde een sleutelbos uit zyn broekzak, ging naar de groote safe in den hoek van den win kel en maakte die open. Edward Sims, een bediende van de firma, die eveneens in den winkel aanwezig was hy zat achter eerr glazen scherm en reeg paarlen van verschillende grootte aan een dunne, zyden draad zag hoe de kleinste van de twee mannen den leeren koffer openmaakte en daarin klaarblijke lijk naar iets zocht. Toen zag hy zijn superieur, den chef Monier, wankelen en op den grond val len. Hij wilde om hulp roepen, maar op hetzelfde oogenblik voelde hij zich eveneens onwel worden. Toen de auto in de richting van Regent Street wegsuisde, stond de kleine dikkige man met de rose-roode paraplu voor het huis nummer tien en krabbelde met een potlood iets in een reusachtig groot notitieboek. Op dat oogenblik verstoorde luid hulpgeschreeuw de rust van Trafalgar Squ are. Een bleeke jongeman het was de loop jongen stond voor de deur van de juweliers winkel en riep om de politie. Hij had, toen hij van een boodschap terug kwam, den chef Monier be wusteloos voor de totaal leeggeplunderde safe gevonden en was dadelijk naar buiten geloopen. De beide politieagenten in het huis nummer acht hoorden het hulpgeroep en haastten zich naar de deur. De deur was echter gesloten en het duurde meer dan vijf minuten eer de concierge gehaald was, die de agenten verwonderd aankeek. De man woonde in het achterhuis en had er geen vermoeden van gehad, wat er voor aan de straat gebeurd was, Hq was dan ook niet degene ge weest, die de deur gesloten had. Dat hoorden de beide politieagenten echter pas later, toen zij de twee bewusteloozen al uit den juwelierswinkel had den gehaald en een dokter van den Gemeentelij ken Londensche Gezondheidsdienst de slachtof fers weer bij bewustzijn had gebracht. Onderwijl was de bewustelooze in het huis num mer acht bijgekomen en verbaasd had hij om zich heen gekeken. Toen een van de te hulp gesnelden hem vertelde, wat er gebeurd was, dankte hij hem hartelijk en, ofschoon kennelijk nog zeer onder den indruk, vervolgde hij zyn weg. Hy verwijderde zich in de richting van Piccadilly en probeerde in den steeds dichter wordenden menschenstroom zoo on opvallend mogelyk te verdwijnen. Op den hoek van Shaftesbury Avenue nam hij een taxi en noemde den chauffeur het adres, Chelsea, Kingsroad 28. Nauwelijks was de man ingestapt, of een kleine dikkige man, met een rose-paraplu onder den lin kerarm, kwam aangeloopen, nam de rij auto's op en trad toen op den chauffeur van den eersten wagen toe, die hij met een onaangenaam hooge schorre stem aanbood: „Twee pond extra, als je den wagen, die daar gaat, zóó onopvallend volgt, dat de passagier er niets van merkt!" „Allright sir", grynsde de chauffeur, den motor meteen aanzettend. De rit ging dwars door Westminster. Op den hoek van Sloan Street en Kings Road was een verkeersopstopping en de wagen moest een halve minuut stoppen. De voorste auto was echter reeds Kings Road ingeslagen en hield stil voor het huis nummer 28. De chauffeur sprong op de straat en maakte het portier open. Toen niemand uit stapte, boog hij zich voorover in den wagen en zag tot zijn verbazing, dat zijn passagier sliep. Hy tikte den man op zijn schouder en riep een paar keer: „Hallo!" Op dat oogenblik kwam de man met de rose-roode paraplu aanloopen en bleef geïnteresseerd staan, De chauffeur keek hem vermaakt-wanhoopig aan: „Allemenscheo, dl» man slaapt vast!" De kleine man boog zich voorover in den wagen. Vervolgens sprak hij met zijn onaangenaam kto' kende, hooge, schorre stem: „Vast slapen doet hy zeker. Hij is namelijk vermoord!" Mr. William Hatson zat nu al een week lang*® voorarrest, zonder dat in zijn zaak veel verande ring was gekomen. Het Britsche Museum bad nu twee Shiva Hazusa Boeddhabeelden, waarvan zonder eenigen twijfel het door mr. Hatson ge* brachte was. De eopie echter was zóó voortreffelijk, dat ZjJ alleen naast de echte als valsch te onderschelden was. De politie stond voor een raadsel. Hoofd* inspecteur Hardy liet twee maal per dag Hatson komen voor een verhoor, raasde bij die géjgPjjr heid alles by elkaar en als hij dan emdeuj buiten adem zweeg, antwoordde mr. op zijn kalme, rustige manier: „Of U me of niet, meneer de hoofdinspecteur, maai' bet werkelijk waar, ik heb het beeld cadeau gelc gen!" Op den achtsten dag van zyn hechtenis, w™ hij weer verhoord werd, trof mr. Hatson, ben den hoofdinspecteur, nog een anderen heer in bureau aan. Het was mr. Plapman, een?erLat man van wien niemand eigenlijk goed ff® hij deed en waarvan hij leefde. Hij was reeds iiy uc&u Kfii waoivau 1 by de vijftig, lichtelijk gezet en zijn jovime luougc rctc^LUjilmg wtxo - ,Neus" is eigenlijk niet het goede woord, uy uc vj|j-i,jg, uuukcujn. geaei, cii j- zicht glimlachte altijd. Het meest Jpva^ neuS) zyn rustige verschijning was echter Z3n v „Neus" is eigenlijk niet het goede woord, dat reuk-instrument was een verzameling jes en puistjes, waarover van den wortel punt een vlammend roode, in violet eindig gloed lag. (.Wordt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10