OEVERS. AAN DE NEDERLANDSCH-DUITSCHE GRENS, DE WAAL BUITEN HAAR Hatson brengt den steen aan 't rollen Bij de Kon Mij .De Schelde" te Vlissmgen is Zaterdag Hr Ms .O 21* te water gelaten. - De doopplechtigheid werd verricht door mevr. Kwak, de echtgenoote van den inspecteur van den marine-stoomvaartdienst Teninde zich te kunnen verdedigen bij eventueele aanvallen van vijandelijke onderzeeërs, worden Britsche koopvaardij schepen uitgerust met kanonnen en de bemanningen geoefend in de bediening daarvan Om de vaardigheid der scherpschutters onder de Engelsche recruten te trainen, wordt aan een hoogen stok een miniatuur-vliegtuig voort, bewogen, waarop geschoten moet worden Het Engelsche koningspaar maakte dezer dagen een inspectietocht naar de ballon versperringsafdeelingen in Londen. Terwijl de koning lachend toe kijkt, luidt de koningin de bel van een der fietsen, waarmede het eten in hoor- kisten naar de afgelegen posten wordt gebracht Bastianini, de nieuwe Italiaansche ge- zantte Londen, heeft zijn geloofsbrieven aan den Koning overhandigd Bastianini verlaat het gebouw der ambassade, om zich naar Buckingham Palace te begeven Ook de Waal is tengevolge van den sterken was in de laatste etmalen buiten haar oevers getreden De laag gelegen deelen der Waalkade te Nijmegen zijn ondergeloopen en het water is op enkele o'aatsen reeds de huizen genaderd Een eigenaardige situatie in de Nederlandsche en Duitsche grensplaatsje Dinxperlo en Süderwick, welke aan weerzijden van één weg liggen Inwoners, die naar de overzijde willen, moeten een omweg maken van 12 KM, om de passencontróle te passeeren Het militair hospi taal in Arnhem vierde Zaterdag zijn 50-jarig be staan. De patiënten werden bij deze gelegenheid ont haald op lekker nijen Hilversum stond Zondag in het teeken van de paardensport. Een moment tijdens de draverijen door H. Wandt Voor potlooden had rechercheur Green een heel bijzondere voorliefde en het staat vast, dat hij met betrekking tot dit artikel een uitgesproken kleptomaan was. Hij ging daarbij te werk volgens methodes, die iederen rechtgeaardeo beroepsdief zouden hebben doen blozen. Dat was Thomas Green, rechercheur van politie van Scotland Yard. Vandaag had Green van zijn chef opdracht ge kregen zich naar Wapping te begeven. De butler van den vermaarden lord Winningham was spoorloos verdwenen en zijn verblijfplaats was, ondanks het ijverig speuren van de politie, tot nog toe niet gevonden. Een vaag spoor liep naar Wap ping, de havenwijk, en rechercheur Green had op dracht gekregen, dat te volgen. Met hoeveel ijver hij dal deed, ondervond mr. Plapman. Toen Plapman zich namelijk, na zijn mislukte ex cursie als William Hatson bij de Katherine Docks, weer naar huis begaf en door de smerige Leather Street kwam, zag hij een troep verwaarloosde kin deren vluchten voor een hevig gebarenden man Onnoodig op te merken, dat deze man rechercheur Green was Zijn gerimpeld gezicht zag rood van opwinding en buiten adem schreeuwde hij: „Wach ten jullie tochblijf staan! Ik geef jullie een heele shillingeen heele shilling!" Toen de troep langs Plapman stoof, riep hij la chend: ,,Maar Green, wat mankeert jou in vredes naam?" Blazend en hijgend bleef Green staan en wiste zich het zweet van z'n voorhoofd. Verlegen stotter de hij toen: „Ze hebben een geelgerande! Een prachtige geelgerande tor!" Ondanks zijn slechte stemming lachte mr. Plap man, dat de tranen hem in de oogen kwamen. Toen eerst merkte rechercheur Green op, dat Plapman's kleeren in een niet zeer deftigen staat verkeer den en verbaasd vond hij: „Erg netjes ziet U er vandaag niet uit, mr. Plapman!" Toen vertelde Plapman hem van de advertentie en hoe men hem had herkend. „Waarom bent U den man, die U aansprak, niet gevolgd?" „Dat heb ik gedaan! Maar om den hoek stond een auto, die op hem wachtte. Hij stapte in en hoe kon ik in deze miserabele buurt zoo gauw aan een taxi komen?" „Hebt U het nummer genoteerd?" „Natuurlijk. Maar dat zal me niet veel helpen, want het was een taxi. Hier heb je het nummer. WD je het niet even opschreven, rechercheur?" Plapman gaf Green een stukje papier en een potlood in de hand. De rechercheur diepte uit zijn zakken een stuk van een oud sigarettendoosje op, noteerde zorgvuldig het nummer en borg vervol gens papier en potlood in zijn binnenzak. „Dat was mijn potlood", lachte Plapman. „Ach, neemt U my niet kwalijk", verontschul digde Green zich. Hij tastte in zijn zak en hield Plapman vervolgens een verzameling van minstens drie dozijn potlooden voor. „Welk is het mr. Plap man?" „Je bent onverbeterlijk, Green", schudde Plap man zijn hoofd. Toen zocht hij zijn potlood eruit en stak het in zijn vestzakje. „Hoe kom je hier overigens in de buurt?" infor meerde hij. „Ach, die vervelende geschiedenis met den ver dwenen butler van lord Winningham. De kaste lein van een matrozenkroeg heeft aan de politie geschreven, dat hij op den avond van het verdwij nen .van £en kerel een man, die zoo ongev.eer aan het signalement van den vermiste beantwoordt, in den Theems zag springen. Nu moet ik dat zaakje uitzoeken. Het zal wel weer op niets uitloopen. We kennen dat soort verklaringen van het pu bliek". „Ben je al bij lord Winningham thuis geweest?" „Neen, maar ik was van plan er vanmiddag heen te gaan om het personeel te verhooren. Goeden- middag, mr. Plapman. Ik moet voortmaken!" en terwijl hg zijn lange armen als molenwieken in het rond sloeg, maakte de merkwaardige man zich uit de voeten. Toen hij uit Plapman's gezicht verdwenen was, haalde hij met roerende voorzichtigheid een pot lood uit zijn broekzak. Het was dat van mr. Plap man, dat Green uit diens vestzakje had weten te goochelen In den namiddag van denzelfden dag liet Green zich bij mr. Moorman, den secretaris van lord Win ningham, aandienen en vroeg hem om nadere in lichtingen over John Cl&iton, den verdwenen but ler van zyn lordschap. Moorman kon den recher cheur niets van belang mededeelen en ook de on dervraging van de rest van het personeel leverde weinig interessants op. Toen rechercheur Green afscheid had genomen en peinzend door Park Lane wandelde, kwam hem een kleine, dikkige heer met een rose-roode para plu onder den linkerarm tegemoet. Plotseling bleef de man staan en met een onaangenaam klin kende hooge, schorre stem zei hij: „Hallo, recher cheur Green! Als U wilt weten waar de butler John Claiton is, dan moet U eens gaan naar de Morgue. U zult daar het lijk vinden van een onbe kenden man, die op Kings Road in een taxi ver moord werd aangetroffen!" Ongeloovig sloeg Green zijn goedige kinder- oogen op en van louter verrassing bleef hij als aan den grond genageld staan. Hg was klaarblijkelijk zóó perplex, dat hg geen aanstalten maakte den man te volgen. Hij stond nog altijd op dezelfde plaats, toen de kleine man met de ruse-roode pa raplu al lang verdwenen was. Als rechercheur Green werkelijk verrast was, kon dat toch onmogelijk zijn tengevolge van de mededeeling van den kleinen man. Want dat John Claiton, de verdwenen butler, en de doode in de auto een en dezelfde persoon waren, dat wist Green al twee dagen lang, hoewel hij dat niemand ook zijn chef niet gezegd had. Whitechapel, de ellendewijk van Londen. Een ondoordringbare mist kleeft aan de havelooze bouwvallen, dringt door in de vervallen scheefge trokken krotten en omhult den eenzamen wande laar, die laat in den nacht door de vuile straten gaat. Hier en daar glimmen door den sliertigen bruinen nevel de lichten van de kroegen. Lugubere holen, waar men voor een flesch jenever iemand kan laten vermoorden. Verzamelplaatsen van menschen, die door het leven gedood zijn en wien hun zoogenaamde geweten veroorlooft wéér te dooden. De herberg „In de gouden dolk" was op dit uur niet bijzonder goed bezocht. Het was een pleisterplaats van lieden, die de zegeningen van de maatschappelijke samenleving niet erkenden. Ook om te kunnen stelen heeft men geld noodig. Een inbreker zonder behoorlijke werktuigen is op z'n best een stumperige inslui per. Een zakkenroller zonder onberispelijke klee ren is alleen daardoor al aangewezen op een ar beidsterrein, dat weinig oplevert, en kan zijn be roep slechts uitoefenen in onvoldoende kapitaal krachtige kringen. Mr. Jack Bracley, de eigenaar van „In de gou den dolk", stond ervoor bekend, dat hij tegen een redelijk aandeel in de winst hij nam nooit meer dan vijftig procent gelden voor dergelijke za ken, die bij voorkeur 's nachts gedaan werden, ver strekte. Hij was al een tamelijk eind in de vijftig en zag eruit als een galieboef. Op dezen avond stond Bracley mismoedig ach ter zijn verwaarloosde, meermalen met strookjes zink gelapte tapkast en staarde zwijger zijn weinige klanten. De kroeg was gemakkelijk te overzien, aangezien het geheele etablissement uit slechts één kelderlokaal bestond, dat tegelijkertga garderobe, keuken en kelder was. Het eigenlijke „café" werd ongetwijfeld gevormd door de groote, eikenhouten tafel in den rechterhoek, want daar op stond een overigens op verschillende plaatsen gebarsten zoutvaatje. Een zeker teekeo, dat de gasten, die daar plaats namen, op een eerlijkheid aanspraak konden maken. De bö e kleinere tafels, die zich, behalve de eikenhout tafel, nog in het vertrek bevonden, waren van ge* woon vurenhout en hoogstwaarschijnlijk was a te danken aan de minderwaardigheid van net m teriaal, dat zy tot nog toe voor de messen der zoekers gespaard gebleven waren. Het blad van eikenhouten tafel was namelijk overdekt met mogelijke teekens, figuren en getallen. Behalve telbare namen en initialen, waren er op KuMuj?» wijze harten met pijlen erdoor, verbogen acneep^ ankers, vrouwenfiguren, onsymmetrische ders en meer dergelijke fraaiigheden, die een primitieve fantasie worden in2e°v J ingekerfd. Dit tafelblad kon zich dan Whitechapel op een zekere vermaardheid w men. Immers waren daarop niet vier en tw boeven vereeuwigd, die terechtgesteld wawn. vendien prijkten van Harald Wood, den beroe bankroover, af, tot Bereldy Siding, den kunfflF zakkenroller van geheel het Vereenigde Kom toe, alle beroemde namen of initialen der Eng misdadigerswereld op dat eerbiedwaardige tafelblad. Jack Bracley's oógen werden zuo mild goedaardig, toen zij over dat WhrteïmP gedenkteeken gleden minder liefdevol Ke toen ze den man ontmoetten, die op het alleen aan de eikenhouten tafel zat. Het was O'Connor, een zeer talentvol, nog jetigaig het Londensche inbrekersgilde, op dezen ter zoo onschuldig als een -«^hnren {Wordt v<

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8