„BLOED VAN DIJKDOORBRAAK BOEDDHA" door HAROLD WARD i HOOFDSTUK I. De doode onder den Boom. Ergena in het huis sloeg een klok het kwartier. In den vooravond had het geregend, en de bui had een heerlijke opfrissching gebracht na de hitte overdag. Groote, zware wolleen rolden nog langs de maan, een lichte brie9 bracht de geuren van duizenden bloemen uit het park. In het sous-terrain had iemand een cocktailbar geïmproviseerd door een plank over een paar schragen te leggen, en het geheel met een wit laken te bekleeden. Men hoorde 'net lachen en praten van de bezoekers, en het fijne getinkel van ijs te gen glas. De radio stond aan, atmosferische sto ringen maakten de uitzending, een jazzband uit het een of andere New-Yorksche restaurant, niet tot een onverdeeld genot, maar dat hinderde de dansers niet, zij hadden de eetzaal in een dansvloer herschapen, door de tapijten op te rollen en stoe len en tafels langs de wanden te schuiven. De jongeman, die onder de boomen voor het huis heen en weer liep, kreeg heimwee bij het hooren van die bekende klanken, een gevoel dat hem an ders vreemd was. Hy draaide zich om, en staarde naar de verlichte ramen van het huis. Een oogenblik kwam er een woedende uitdruk king in zijn oogen, toen veranderde zijn stemming gm gleed er een glimlach om zyn mond, „Dwaas die ik ben," mompelde hij. „Natuurlijk lacht ze me uit!... Ik geloof werkelijk, dat ik ja- loerseh ben!" Een windvlaag deed de bladeren boven zijn hoofd ritselen. De wolkenbank voor de maan dreef weg, en het landschap baadde zich een oogenblik in een zilveren glans. Een druppel regenwater lekte langs een tak en viel juist in zijn hals. Hij maakte een ongeduldige beweging en keek op z'n horloge. Het was kwart over twaalf, twintig minuten wachtte hij nu al op Virginia Lee. Hij stak zijn derde siga ret aan en vloekte binnensmonds. Hoog boven hem klonk het gegons van een vliegtuig, hij keek op, en zag de navigatie lichten recht boven zich. Uit het dichtbij gelegen moeras klonk het onheilspellende geluid van een alligator. Hy haalde ongeduldig zijn schouders op, vanavond nog had iemand hem verteld dat alligators 's nachts geen geluid maakten. Een eind verder viel iets met een doffen slag op den grond, een geluid of een zak graan, in de mod der valt. Zouden alligators soms ook de gewoonte hebben, 's avonds wandelingen in het park te ma ken? Hij huiverde en versnelde onwillekeurig zijn schreden. Dan draaide hij schouderophalend weer om en vervolgde zijn wake onder de boomen. Uit het huis klonk het heldere lachen van een vrouw, vermengd met de lagere tonen van een man.Virgi- nia Lee en Dore Watson, wist hij. Opnieuw kwam zijn woede boven, Watson kon hij niet uitstaan, hij had het land aan dikke, zelfvoldane mannen. De maan, die juist weer achter de wolken te voor schijn kwam, had juist zoo'n bleek, opgeblazen pafferig gezicht als Watson, hij stak z'n tong uit, en schaamde zich meteen voor die kinderachtig heid. Uit de radio kwamen de klanken van zijn lievelingswals, hij verlangde terug naar de helde re lichten van New-York bij avond, het scheen hem maanden geleden dat hij er was en toch was hij pas een paar dagen hier. Dien zelfden middag had hij nog gedacht, dat het leven in het Zuiden zoo slecht niet was, maar toen was Virginia bij hem, de donkere, knappe Virginia Lee. Nu verlangde hij weg te komen, hoe eerder hoe liever, om alles te vergeten. Zoodra hij zijn zaken had afgehandeld, ging hg terug, de don kere Virginia, die met zijn hart speelde, wilde hg nooit terug zienWilde hij dat werkelijk? Hij begreep niet wat een meisje als Virginia in dien opgeblazen kermisballon van een Watson zag. Hij was jaloersch. En hij was woedend op zichzelf, omdat hij jaloersch was. Hij zuchtte en keek weer op z'n horloge. Twintig over twaalf! Hij stak een nieuwe sigaret op aan de oude en probeerde zich zelf wijs te maken, dat het hem hoegenaamd niets kon schelen of ze kwam of niet Om twaalf uur zou ze onder de boomen voor het huis komen, had ze hem beloofd. Nijdig gooide hij de pas opgestoken sigaret weg en draaide zich om. Hij zou een cocktail gaan halen aan de bar. Tenslotte waren er in New-York meisjes genoeg, meisjes, die hem niet lieten wachten, als hij een afspraak met ze maakte! Oakwood Manor stond, zooals de meeste oude huizen in het Zuiden, op eenigen afstand van den grooten weg. Het wit geverfde huis lag temidden van prachtige oude eiken, een breede veranda, met witte zuilen, liep langs het geheele front. Aan den rechterkant was een porte-cochère, her innering aan de dagen van paard-en-wagen, die toegang gaf tot een ruime hall, een geweldige elk, grooter dan de rest, spreidde zgn takken over het schuin afloopende dak. Achter het huis stonden de bijgebouwen en wat verder naar rechts, de witgekalkte huisjes van de negerbedienden. Een beek liep door den tuin en verloor zich, een mijl achter het park, in het moe ras. Hier en daar stonden beelden tusschen het groen, wit glanzend, spookachtig in het ongewisse licht van de maan. Jimmy Page had echter geen oog voor de schoonheid van dit alles, resoluut richtte hij nu zijn schreden naar de geïmproviseer de cocktailbar. Hij herinnerde zich, dat er ergens een trap moest wezen, die uit den tuin naar het sous-terrain leidde. Als hij zich niet vergiste, was die ingang ergens bij de porte-cochère. Het was donker onder de boomen aan den zijkant van het huis. In de schaduw van den zwaren eik liep hg plotseling ergens tegen aan, hij onderdrukte een nijdigen uitroep, het ding gleed langs hem heen, hij struikelde en viel op zijn knieën in het natte gras. Daar ging zijn keurig witte broek! Meteen gleed er iets uit de takken boven hem, koud en glibberig, het wel naast hem op den grond. Ver schrikt deed Jimmy een pas terug. Wat was het... een slang? Het ding bewoog zich echter niet en Jimmy waagde zich weer dichter bij. Zijn oogen raakten gewend aan de duisternis, scherp kijkend zag hij, dat het ding, waar hij tegen aan geloopen was, een man was, die als een zoutzak ineen op het gras lag. Zeker een van de gasten, die zich te goed gedaan had aan de cocktailbar en nu naar buiten gekomen was, om wat op te knappen. Hij haalde zijn lucifers te voorschgn en streek er een af. Voorzichtig het vlammetje voor den bries be schuttend hield hij het boven de gedaante, als door een adder gestoken sprong hij terug! In het onze kere licht van den lucifer had hy het gezicht van den man onderscheiden, het was niet een van de gasten, het was een vreemde, schamel gekleed, zonder jas. Eeri touw was om zyn hals geknoopt, het eind lag los naast hem in het gras! Dat was het, wat Jimmy aanvankelijk voor een slang ge houden had! Jimmy Page boog zich voorover, zgn knappe, jonge gezicht bleek en vertrokken. Hij klemde zijn tanden op elkaar, en dwong zich dichter bij te komen. Een oogenblik stond hij als verlamd, de lu cifer in zyn hand brandde langzaam op en schroei de zijn vingers. De pijn deed hem weer tot zich zelf komen. Nu pas drong het tot hem door wat hij zagEen windstoot deed de bladeren van den ouden eik ritselen, het verwarde haar van den dooden man bewoog, en gaf een schijn van leven aan de stille gestalte. Page rilde, hg draaide zich om en rende de trappen op naar de hall, die uit kwam op de eetzaal De radio speelde nog steeds, iemand had een an der station gedraaid, men begon juist weer te dansen. In een oogopslag zag hij Virginia Lee ia een hoek van de kamer met Dore Watson, maar hij was te opgewonden om zich er wat van aan te trekken. Hij deed een poging om zich goed tc hou* den en stapte zoo gewoon mogelijk op Bill Lee, uen gastheer, toe, die met Adele Lathrop, zijn verloof de, danste. Hij tikte Lee op den schouder, dea keek verwonderd om. „Kan ik je even spreken", vroeg hg zacht, „nee... niet hier... buiten". Lee keek verstoord. „Excuseer me even, wil je" zei hij tot Adele, die hem met een glimlach liet gaan. Toen zag ze Jimmy's modderige broekspij pen en verwonderd trok ze haar wenkbrauwen op. Lee had haar blik gevolgd. „Wat is er met jou ge beurd?" vroeg hij verbaasd. Da anderen werden nu ook opmerkzaam, iemand draaide de radio af, een kring vormde zich om Jimmy. „Wat heb jg uitgevoerd, Jimmy?" vroeg D°re Watson opgewonden. Page trachtte zijn kalmte te bewaren. Voor de eerste maal in zijn leven was hij met een gewelds- digen dood in aanraking gekomen, het viel hen moeilijk zijn opwinding en afgrijzen te ccderdnix- ken. Het gezicht van den dooden man onder den boom danste voor zijn oogen, hij wankelde. „Laat de dames niet naar buiten gaan", zei W heesch. „Kom meejullieEr ligt iets hui- tenonder den boomdoodik g®100'" dat hij zich opgehangen heeft!" „Opgehangendood Adele Lathrop gilde, ze leunde op Lee's schouder, maar die duwde haar onzacht weg. ,H „Hou je kalm!" zei hij kortaf. Toen keerde hy zich naar Page. „Onder den boom?" vroeg hij. Page. knikte. „Ik struikelde over hem, in 't donker er tegen aan, en hgoh, afgrijselijk was het, XWordt vervolgd).. De Engelsche dirigent Sir Adrian Boult, die Donderdag a s. een uitvoering van het Concertgebouworkest in Amsterdam zal leiden, na zijn aankomst per vlieg tuig op Schiphol Door het derailleeren van een locomotief nabij Geidermalsen ontstond Dinsdag ernstige stagnatie in het trein verkeer tusschen den Bosch en Utrecht, terwijl de lijn Dordrecht geheel versperd werd. Het opruimingswerk ben vijandelijk vliegtuig is gesignaleerd en een Engelsche luchtafweerpost aan het Westelijk front is j( op haar hoede Tengevolge van dijkdoorbraak bij Varseveld hebben groote over stroomingen plaats gehad, waardoor uitgestrekte gebieden blank staan In het IJselmeer voor de pier te Huizen bevindt zich een ijsdam, die als her innering aan den strengen winter voor- loopig nog wel niet verdwenen zal zijn Prof. dr. G. A. F. Molengraaff, oud- hoogleeraar te Delft en bekend -inter nationaal geoloog, vierde zijn tachtigsten verjaardag Kort na den start van het vliegveld Croydon stortte een Engelsch vliegtuig neer waarbij drie huizen Cn eenige auto's werden verwoest. Verscheidene personen kwamen bij deze ramp om het leven. De ravagg op de plaats van het ongeval Een wilde zwaan, aie door wandelaar op het stille strand k Scheveningen in uitgehongerden t0e, stand werd aangetroffen, wordt naar den Haagschen Dierentuin gebrackt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 8