BESTE VRIENDINNETJES EN
VRIENDJES.
W'
Deze week schrijf ik weder geen briefje
vooraf.
Beste LENTEBODE. Prettig dat je pols
weer genezen is. Je speelt dus stukjes met
speciale voordrachttekens. Het Wiegelied van
Mozart ken ik. Doe maar goed je best. Neen
•het schieten op vliegtuigen heb ik niet gehoord.
lAls ik te bed lig. slaap ik. 'k Wens je veel succes
met je pianostudie. Dag Lentebode.
Beste ANEMOON. Ja, dat kalendertje is
schattig. Prettig zeg dat je a.s. Vrijdag over
'gaat. Je komt dus in de zesde klas. Attie gaat
natuurlijk ook over. De hr. S. heeft de op-
'leidingsklas. Het gaat er dus nu op aankomen
voor je. Enfin,, als je je best doet kom je er,
dat is zeker. Je kunt leren en dat is een be
langrijke factor. Dag Anemoon.
Lief KABOUTERTJE. Je juffrouw geeft
aardige prijsjes zeg. Een netje met Paaseitjes
is maar niet even een fijn bezit. Gelukkig dat
de juffrouw weer hersteld is. A.s. Donderdag
heb je weer openb.-les op school. Je zorgt maar
dat je een goed figuur slaat. Het beste hoor. Dag
Kabouter je.
Lief MEIBLOEMPJE. Wat gezellig zeg dat
je op de zangles een operette instudeert. „Goud-
muiltje" heb ik al eens gezien. Je zus, moet er
dus een hoofdrol in vervullen, 'k Begrijp dat ze
het prettig vindt. Ook ik wens dat je met Pasen
een goed rapport krijgt. Is het rapport goed,
dan zal het cijfer voor je Frans ook wel in
orde zijn. Ja, de bonbonnière wordt heel mooi,
vooral als ze met Paaseitjes gevuld is. Dag Mei
bloempje.
Best TEKENAARSTERTJE. Wat prettig dat
je morgen over gaat. In welke klas kom je nu?
iSchrijf je me a.s. week je rapportcijfers? 'k
Ben zeer benieuwd. Dag Tekenaarstertje.
Lief MAARTS VIOOLTJE. Je zus heeft
Zaterdags na 12 uur zeker Franse les. Je hebt
daardoor eenige tijd voorsprong op haar en
kunt dus eerst de rubriek lezen. Ja, ook ik vind
het prettig dat de erge koude wat over is. Men
beweegt zich thans vel gemakkelijker en ziet
er niet tegen op om in een onverwarmd vertrek
iets te gaan halen. Fijn dat je evenals de andere
meisjes graag naar de club gaat. Tot Woensdag.
Dag Maarts viooltje.
Lief GOUDMUILTJE. Prettig zeg dat je
een goed cijfer voor je Nat. Hist. hebt. Je
ibroer zal a.s. Zaterdag heel wat te vertellen heb
ben. Gezellig dat H. S. naast je zit. Nu maar
goed je best doen, zodat je niet voor straf op een
andere plaats moet zitten. Als Hennie weer wil
schrijven, is ze weer van harte welkom. Ze moet
echter tijd kunnen vinden voor geregeld te
schrijven. Wil je haar a.s. Maandag op school
m'n groeten overbrengen. Dag Goudmuiltje.
Best BLONDJE Heb je 1.1. Donderdag je best
gedaan tijdens de openb. les? Je handwerkjes
■wil ik graag eens zien. Prettig dat je over gaat.
In welke klas kom je nu? Dag Blondje.
Best DIKKOPJE. Dat zal op school een
prettige dag geweest zijn toen mej. v. d. H. jarig
was. Een gehele dag feest is geen kleinigheid.
Ga je ook over? Zo ja, naar welke klas ga je
Dan? Dag Dikkopje.
Best ZONNEKIND. Je hebt maar weer goede
cijfers zeg voor je repetitie. Een 8 voor algebra
en een 9 voor Frans. Goed zo. Ja Pasen nadert
met rasse schreden. Het is dit jaar echter zeer
vroeg Pasen n.i, 24 en 25 Maart. We krijgen
dus ook een vroege Paasvacantie. Als nu het
weer ook maar wat wil mede werken, zodat we
dan eens fijn van de buitenlucht kunnen ge
nieten. Men krijgt er zo langzamerhand behoefte
aan. Tot Woensdag. Dag Zonnekind.
Lief RAMENLAPSTERTJE. Ja, ook ik ben
blij dat de sneeuw weg is en de straten weer
schoon zijn. Men loopt nu vel prettiger en ge
makkelijker. Hoe heb je het 1.1. Donderdag
tijdens de openb. les gemaakt? Ben je overge
gaan? Dag Ramenlapstert-je.
Lief BERGKONINGINNETJE. Je bezoeken
bij den tandarts zijn dus weer afgelopen. Je
kunt dus tot het gehele clubuur blijven. Prettig
dat je overgegaan bent. Nu maar verder goed
je best blijven doen en zorgen dat je goede
cijfers krijgt. Dag Bergkoninginnetje.
Best BRUINOOGJE. Ook ik hoop dat je
over gaat. Je komt dus dan in de opleidingsklas
bij den hr. S. te zitten. Prettig dat je naar de
UX.O. mag. Nu maar eerst nog een goed jaar
extra je best doen, zodat je met goede cijfers
de L. S. verlaat. Maakt je zus het nog steeds
goed? Dag Bruinoogje.
Lief KRULLEKOPJE. Zo meisje ben je
snip verkouden? Gelukkig dat je niet het enige
verkouden snipje bent. Ja, nu is de grote dag,
de dag van het verlaten der school, voor je zeer
nabij. Je zult later nog wel vaak aan je school
jaren terug denken. De schooljaren blijken dan
meestal nog zoo slecht niet geweest te zijn. 'k
Ben benieuwd wat je nu gaat doen. Dag Krui-
lekopje.
Beste MAJA. Dus volgende week ga je naar
„Thalia"? Er is veel animo voor de voorstelling.
Ik hopdat je je goed amuseert. Wat heeft je
zus me een keurig briefje geschreven. Ze krijgt
een zeer goede hand van schrijven en het is
heel goed dat ze zo nu en dan eens een briefje
schrijft, 't Zou jammer zijn als ze, door weinig
te schrijven, het schrijven verleerde. Haar stijl
en taal zijn ook uitstekend. Je verhaaltje zal ik
indien enigszins mogelijk, plaatsen. Dat je zus
je geholpen heeft, schrijf ik er bij. Dat is voor
de beoordeeling eerlijker. Dag Maja.
Beste POLLY. Ja, jongenlief je krijgt na
Zondag het beloofde briefje. Er was deze week
weer zoveel, dat hoognodig verricht moest wor
den en waardoor al m'n vrije ogenblikken in be
slag werden genomen. Alles wat wachten kon.
moest wachten. Maar nu ben je spoedig aan de
beurt hoor. Wat jammer dat je moeder mis
schien naar het ziekenhuis moet. 'k Wens haar
liet beste toe en een spoedig herstel. Dag
Polly
Wie heeft het gedichtje getiteld: „Twee Volen-
dammertjes" ingezonden?
Ik kon naam, noch schuilnaam op het blaadje
vinden
Het gedichtje is zeker ergens uit overgeschre
ven? Wil de inzendster zich volgende week be
kend maken?
Veel groeten van
Hieronder volgt een verhaaltje onder het
opschrift „Kwekkertje".
Het is door Maja onder toezicht en met enige
hulp van haar oudere zus geschreven.
„KWEKKERTJE".
't Was lente geweest, toen Kwekkertje het
schaaltje van z'n huisje had stuk gepikt.
En toen had hij de grote wereld gezien. De
sloot, waarin hij met z'n broertjes en zusjes
vrolijk rond zwom in het park met de bomen.
„Kwekkertje" had z'n moeder hem genoemd,
cmdat hij "t brutaalst was en 't hardst van
allemaal kon snateren.
Maar toen was 't grootste probleem van z'n
leventje begonnen. „De mensen".
O, „Kwekkertje" had zo'n bewondering voor
die rare witte beesten! Die op twee poten rond
liepen en altijd lekkere stukjes eten voor hem
in het water gooiden. „Kwekkertje" was dan ook
helemaal niet bang voor ze. Hij dorst wel op de
kant te komen om het brood uit hun hand zo
maar op te pikken. Maar hij wist wel, dat mocht
niet, want dan kreeg hij altijd een standje van
zijn moeder. Moeder Eend vertrouwde de men
sen niet.Ze had immers ondervixiding van een
paar ruwe jongenshanden, die haar eens had
den willen pakken en pijn doen. Daarom was ze
ook altijd heel voorzichtig en wenste dit van
haar kindertjes ook. En nu was de winter
gekomen. Een dikke ijskorst lag op alle
sloten en plassen in het park. En moeder Eend
met haar kroost en ook alle andere vogels had
den het zwaar te verantwoorden. Ze konden
nu immers niet vrolijk zwemmen, en eten was
er ook bijna niet. Alleen Peter en Anneke, de
kinderen van de parkwachter, kwamen wel eens
wat brood brengen. Maar zo als het dikwijls gaat,
wanneer ze aan het sleën waren of aan het
sneeuwballen gooien, vergaten ze de vogels.
En dan moest „Kwekkertje" met z'n familie
zonder eten naar zijn nestje. En dan viel hun de
kou 's nachts dubbel zwaar.
Zo kon het niet langer, dacht „Kwekkertje"
Hij zou en moest eten voor z'n broertjes en
zustjes vinden. Hij keek goed uit en bedacht
een plannetje.
Om een uur of acht zag hij Peter altijd des
morgens met een brood onder z'n arm van de
bakker komen. Toen hij op zekere morgen Peter
weer eens met een brood zag lopen, trok hij de
stoute schoenen aan en liep de jongen achterna.
Deze, helemaal vervuld van het spelen wat hij
straks zou doen, merkte het kleine eendje niet
op. Vijf minuten daarna, toen de familie van
de parkwachter rustig zat te eten, trok opeens
een luid snateren hun aandacht. Anneke liep
vlug naar het raam en och, daar zag ze dat
kleine „Kwekkertje" luid snaterend en slaande
met z'n vleugels. Het was zo'n grappig gezicht
dat ze er hai-d om lachen moest. Maar opeens
bedacht ze dat het eendje honger had. Vlug
nam ze een boterham en ging er mee naar
buiten. Toen „Kwekkertje" dat zag, nam hij de
benen, bleef toen weer even staan, totdat An
neke weer dichter bij hem was gekomen en
liep toen vlug weer weg. Net zo lang tot hij bij
de sloot was gekomen, waar hij woonde. Daar
stonden ook z'n broertjes en zusjes en z'n
moeder. En toen begreep Anneke het. „Kwek
kertje" vroeg om eten voor z'n familie. En zo
ging het nu elke morgen. De kindei-en zeiden dat
„Kwekkertje" het eten vex-diende met snateren
Maar dat kon hem toch niets schelen, want
nu kregen ze tenminste elke morgen op tijd
hun bróód. En daar was het hem tenslotte om
te doen geweest.
Mej. E. yULBRIEF.
KLIMPLANTEN
Een bladzij uit het wonderboek der natuur
Ieder jaar, als 't weer winter wordt, vallen de
bladeren af
Ja, maar niet alle. De klimop doet het precies
andersom als de andere bladeren: in de herfst
begint hij juist te bloeien en vruchten te dragen.
Wonderlijk? Och, misschien is 't niet zo vreemd
als 't wel lijkt.
De stengel van de klimop is teer. Veel te teer
en te slap om zich omhoog te kunnen heffen. Hij
kruipt over de grond voort, net zo lang totdat het
een of andere steunsel (een muur, een boom, een
paal misschien) hem gelegenheid geeft, zijn naam
van „klimop" eer aan te doen.
Er zijn heel wat soorten van klimplanten, maar
ze „klimmen" niet allemaal op dezelfde wijze. De
erwt heeft aan 't eind van zijn samengestelde,
gevinde bladeren ranken, die zich om takken en
stokken slingex-en. De snijboontjes maken met
hun stengel-uiteinden een draaiende beweging
in ongeveer twee uur heeft de top een cirkeltje
beschreven zoeken naar steun en winden zich
met de stengel om de stok.
De wijnstok heeft ook ranken, maar niet aan
het uiteinde der bladeren, wel er tegenover ont
springend uit de tak. En die ranken, takranken
geheten, die eigenlijk uit bloemstelen zijn ont
staan, winden zich als kurketrekkers om de lat
ten.
De Oost-Indische kers doet 't weer op een an
dere manier. Om zijn tere stengel omhoog te hef
fen slaat hij de bladstelen om ieder steunpunt,
dat hij maar tegenkomt.
Nog weer andex-s is de klimop ingericht om zich
vast te klemmen aan boom of muur. Op verschei
den plaatsen komen uit de stengels rijen dunne
worteltjes, die zicli vasthechten aan alles wat ze
maar tegenkomen: de ruwe muur, het gladde
glas, de hobbelige boomstam. Aan al die steun
punten houden de heehtwortels van de klimop
zich vast en wel zó stevig, dat je na korte tijd
moeite hebt, zo'n stengel los te trekken.
Deze heehtwortels dienen alleen om te „hech
ten". Maar nu komt het wonderlijke: wanneer ze
in een spleet van boom of muur, aarde vinden,
dan veranderen ze. Dan dienen ze niet meer oxxx
te hechten maar groeien uit tot echte zuigwortels,
zooals de plant in de grond heeft en nemen ijve
rig deel aan de voedselvoorziening.
De bladeren van de klimop blijven altijd groen
en zijn goed bestand tegen weer en wind. „Win
terhard" noemt men dat. En waarom bloeit de
klimop nu juist in de herfst? Vraag je dat heus
nog? Natuurlijk omdat de plant in de volzomer
verborgen in de schaduw van bomen, geen licht
genoeg kx-ijgt. Maar in de herfst, als het blader
dak dagelijks dunner wordt en de zonnestralen
tot de klimop doordringen, begint voor hem het
hoogtepunt van zijn leven.
Het zweten van de bladeren vindt plaats door
kleine huidmondjes waarvan sommige blader
soorten duizenden bezitten.
Gelukkig heeft de klimop er maar weinige; an
ders zou hij nooit in de winter kunnen bloeien en
vruchtdragen.
- GUITENSTREKEN VAN JAN PIEREWIET
Hij was een vreselijk brutale mussen-
jongen met een goed hartje.
En toen 't zo koud was, redde hij de hele kolonie
van de hongerdood.
Jan Pierewiet was een vreselijk stoute, brutale
mussenjongen! Iedereen in de mussenheg
had de mond vol over alles wat hij zo dag aan dag
uithaalde.
Ja, dat was niet gering hoor!
Nu eens vocht hij zó erg met z'n zusje Twin-
keloogje (óók een bijdehandje!) dat het nest vol
uitgetrokken veertjes lag, dan weer zat hij Ba
rendje Scheef snavel, het jongste zoontje van de
buren, net zolang achterna tot die zielige stak
kerd 't op z'n zenuwtjes kreeg!
Nu was er ook niet zo héél veel nodig om 't
Barendje op z'n zenuwtjes te doen krijgen hoor!
Maar ja, juist met zwakke, bangelijke kinderen
moet je een beetje voorzichtig zijn, hè? Dat kon
Jan Pierewiet zeker maar nooit begrijpen! En
daarom was hij de grootste zorg van z'n brave
ouders en de schrik van de buurt!
't Was anders een reuze-gezellig buurtje, die
mussenheg, waar Jan Pierewiet's familie woonde.
De heg stond rondom een grote boerderij, zodat
er haast altijd wel iets te bikken was op 't erf of
op 't weiland. Er hadden zich in dat woningen
complex dan ook zeker een honderdtal gezinnen
gevestigd en telkens kwamen er xiog meer fami
lies bij.
Vader en moeder Pierewiet hadden 't dan ook
een échte bof gevonden, toen ze, juist in 't voor
jaar, toen ze van hun huwelijksreisje terug kwa
men, deze huisjes hadden ontdekt.
„Wel een beetje érg druk, had 't jonge mussen-
vrouwtje gesjilpt. De andere mussen kijken zó bij
je op tafel, vind ik".
Maar vader had haar breedvoerig uitgelegd, dat
het voor een mussenfamilie altijd een groot voor
deel is met velen bij elkaar te zijn. 't Is ten eerste
gezellig, ten tweede kun je elkaar nog eens helpen
in geval van nood en ten derde, nu als je. véél
mussen bij elkaar zag, zooals in deze heg, dan kon
je er vast op aan dat 't een goed plaatsje was en
er heel wat te bikken viel.
Nu, voor die lange redenering was juffrouw
Pierewiet gezwicht - 't waren ook werkelijk prach
tige huizen in die ligusterhaag en zo heerlijk be
schut tegen de wind! en zo waren ze maar di
rect beginnen te nestelen. Dat was eind April ge
weest en een poosje later, in Mei, was de olijde
dag gekomen, dat er di'ie beeldige eitjes in het
nestje lagen. Eén van die eitjes was werkelijk an
derhalve millimeter groter dan de twee andere.
Moeder Pierewiet had dan ook direct al tegen
vader gezegd: „Je zult zien, dat wordt een bru
taaltje!"
Nou, en 't was uitgekomen. De voox-spelling van
moeder bedoel ik en 't ei bovendien! En wel een
halve dag eerder dan de andere twee. En van 't
eerste ogenblik af, dat hij met z'n puntig snavel
tje z'n ei had opengepikt en naar buiten was ge
stapt in de grote wijde wex-eld, had Jan Pierewiet
schik in z'n leven gehad!
Hij had met twee pikzwarte, brutale flikkerogen
om zich heen gekeken, had z'n veren geschud en
was direct beginnen te schreeuwen om eten, zo
dat vader en moeder al doodmoe waren van het
sjouwen nog vóór z'n beide zusjes Frankeloogje
en Grijsborstje nog het levenslicht hadden aan
schouwd! Ja. 't was een mooi nummer, die Jan!
Dat grijze veertje achter z'n moeder's rechteroor
had h ij op z'n geweten, omdat hij eens zomaax
een hele nacht was weggebleven, zodat vader en
moeder niets anders dachten of hij was dood.
Weggehaald door de dikke vette poes van de
boerderij
En dat vader oud was vóór z'n tijd was eveneens
jan's schuld. Want die goeie vader kon de hele
dag wel eigenlijk niets anders doen dan alle
kwaje mussenstreken die Jan bij de buren uit
haalde, weer goed praten.
En toch't was een béste jongen met een
hart van goud als 't er op aan kwam. Had hij
niet eens de arme Grijsborstje gered uit de
klauwtjes van een jong poesje dat haar al bijna
te pakken had? En hielp hij niet reusachtig mee
als 't er om ging nog wat eten te zoeken voor 't
hele gezin?
Ja, vader en moeder Pierewiet hadden een week
plekje in hun hart voor hun zoon Jan, al wilden
ze 't eigenlijk niet weten!
is in iedere stad
zijn prettig speelgoed
worden dagelijks gebruikt
is het schip der woestijn
wordt 's zomers veel bezocht
is een ander woord voor schoorsteen
is de gebiedende wijs van spreken
is goed
behoren tot onze kleding
is het gebied van een bisschop
wonen in Afx-ika
is een meisjesnaam
is een moeilijke tijd
eten de paax-den
is een meisjesnaam
is het tegenover-gestelde van hoogte
is het tegenovergestelde van diepte
is het tegenovergestelde van bekend.
vindt men in Zwitserland
zijn giftige slangen
zijn heerlijke boomvruchten
is niet diep
zijn slimme roofddieren
vindt men in ieder huis
heeft bijna elk dier
de vroegere naam voor een kruidenierswinkel
heeft ieder geldstuk
Dit letterraadsel bestaat uit 27 letters, die in 27
woorden als kruisjes staan vermeld. Deze kruisjes-
letters vormen samen een spreuk.
En nu was 't winter, écht winter met sneeuw en
ijs, een steenharde grond en spiegelgladde wegen
Zelfs de ligusterhaag was bevroren, wat in geen
jaren gebeux-d was! Op een morgen, toen de fami
lie Pierewiet wakker was geworden, hadden alle
gx-oene blaadjes om hen heen stijf gestaaxi van
de vorst. En later waren ze een voor een afge
vallen.
Dat was een toestand! 't Gebabbel en gekweb
bel was de hele dag niet van de lucht geweest,
dat kun je je voox-stellen! Maar met dat al was
goede raad duur, waxit 't was vx'eselijk koud, zo'n
woning zonder bladerdak en van die kale takjes
viel ook niets, letterlijk niets meer te halen!
Drie wekexi hield de vorst aan. In 't begin ging
't nog al met de voedselvoorziening, want de
boerin was een best mexxs, die haar diertjes niet
vex-gat en vast iedex-e morgen de bx-oodkx'uimels,
de restjes rijst en de appeltjes die een plekje had
den op 't ex-f gooide. En nauwelijks had ze dat
gedaan of de hele zwex-m mussen, die al in de
haag op de loer had gelegen viel er op aan. Als
stenen kwamen ze voor haar voeten rollen. De
boerin moest er weieens om lachexi, zo brutaal
als die rakkers waren. En Jan Pierewiet was de
brutaalste van allemaal. Als de grote kraaien
van 't land kwamen opzetten en midden tussen
de musserx neerstreken, zoodat ze allemaal rts!
rts! weg vlogexr, dan bleef hij nog ijskoud zitten
Ja, die durfde! Maar eens op een morgen, toen
't vroor dat het kraakte, zaten de mussen tever
geefs in de heg op de loer.
't Werd negen uur, tien uur, elf uurmaar
de boerin kwam maar xiiet buiten met haar bord
Vex-baasd zaten de mussenvaders en -xnoeders
elkaar aan te kijken en de kleintjes bibberden
van teleurstelling en van kou. Want er stond een
gure Oostenwind, die dwars door de kale haag
blies en je nekveertjes zo ijzig omhoog deed
waaien.
„Mexis, mens", zei moeder Pierewiet tegen tante
Wipstaart, „is me dat een kou! Ik heb er schele
hoofdpijn en oorpijn van".
„Ja, kindlief", antwoordde de wijze juffrouw
Wipstaart, „maar jij hebt ook 't tochtigste huis
van onze hele buurt. In 't voorjaar, als er huizen
leegkomen, zou ik beslist eens naar iets anders
om zien".
„Ja", zei moeder Pierewiet, „maar dat helpt me
nu niet, hè!"
Neen, dat was zo. Hè, wat was dat? Grutjes,
was me dat schrikken! Daar kwam me juffx-ouw
Kwebbel, die oude, dikke mussentante van zeker
wel zestig jaar met-allemaal grijze veren, plof
voor hun voetexi neex-gestrekenZe hijgde van de
kortademigheid en klaagde: „Gunst, weten jullie
ook, waarom er vandaag xiiets gestrooid is? Mens,
mens, ik heb zo'n honger, ik verga gewoon! Exi dat
voor iemand met een zwak hart! O, en dan die
kou! 't Zal nog m'n dood zijn!"
Toen Jan Pierewiet thuis kwam van een ver
geefse tocht om voedsel te zoeken hij had niets
gevonden dan twee halfbevroren rijstkorrels
zat tante Kwebbel nóg op de tak voor 't huis te
klagen en te lamenteren.
Dat ging Jan vervelen, want hij zag wel, hoe
moe z'n moeder er van werd. En weet je wat hij
deed? Hij klemde stilletjes de staart van tante
Kwebbel vast tussen twee takjes en vloog toen
met een vaartje weg om uit een boom de gevolgen
gade te slaan.
Dat gaf me een gekijf en gekwetter van belang.
„Gunst nog an toe!" riep tante, „me staart is
vastgevroren! O, O! daar heb je 't al! Straks vries
ik helemaal vast. O, kinderen help me toch, help
me toch!"
En toen ze eindelijk na veel moeite van de hele
mussenkolonie haar vrijheid terug had, riep Jan
plagend uit de boom:
„Ha. tante, bent u nou een beetje warm gewor
den?"
Je begrijpt dat iedereen verontwaardigd was
over die streek van Jan, al moest moeder er in
haar hart een klein beetje om lachen en al was
ze blij dat ze die vervelende tante Kwebbel met
goed fatsoen kwijt was!
GRAPJES VAN DE TORADJA'S.
De Toradja's een natuurvolk van Celeb«
zijn bekend om hun geestigheid. Vaak drukken
ze hun gedachten uit in vierregelige versje?
waarvan de derde en vierde regel een
IE van jullie in de zomer van 1937 de pad
vinders] amboree te Vogelenzang bezocht
heeft, heeft zeker telkens als hij er voor
in de gelegenheid was, bij de Schotse
deelnemers het mooie veelkleurige korte rokje be-
wonderd. Nu las ik dezer dagen dat de Engelse re
gering het dragen van dit rokje voor 't vervolg ver
boden heeft. Alleen op Zondag en bi] feestelijke ge-
legenheden mogen de Schotten er zich nog mee
tooien. Het regeringsbesluit heeft heel wat tegen
stand uitgelokt bij de Schotten. Onwillekeurig dacht
ik aan een hoofddeksel, dat in ons land zonder re
geringsbesluit toch langzamerhand bijna verdwe-
nen is en nog alleen maar gedragen wordt bij bij
zondere gelegenheden. Ik bedoel de hoge hoed. Een
lang leven is dit hoofddeksel niet beschoren geweest.
Wie dit hoofddeksel heeft uitgevonden weet men
niet. Als men het wel wist zou men geloof ik toch
nooit een standbeeld voor hem opgericht hebben.
Het schijnt een inwoner van Florence geweest te
zijn, die in 't jaar 1760 met deze uitvinding voor de
dag kwam. Veel navolgers schijnt hij in den beginne
niet gehad te hebben, althans niet in Europa. In
Amerika, dat omstreeks deze tijd zijn bevrijdings
oorlog tegen Engeland voert, schijnt de hoge hoed
als hoofdbedekking meer ingang gevonden te heD-
ben, want als in 1783 Benjamin Franklin als Ame-
rikaans afgezant te Versailles komt om namens de
Ver. Staten van Amerika het vredesverdrag te on
dertekenen, draagt hij een hoge hoed. Wat had de
goede man, wiens naam bekend was als de uitvin
der van de bliksemafleider, een bekijks door zijn
zondei-linge en nooit geziene hoofddeksel. Al wat
deftig was droeg in die tijd en niet alleen in Frank
rijk een steek en droeg die dan het liefst onder de
arm om zijn pruik niet in de war te brengen. Geen
wonder dus dat alles uitliep om het nieuwe hoofd
deksel te bekijken. Of hierbij het gedrang zo" groot
was dat er ongelukken bij voorkwamen weet ik niet.
Dit was wel het geval toen in Londen zich iemand
verstoutte om met een hoge hoed getooid zich op
straat te begeven. In een Engelse courant van 16
Januari 1797 komt namelijk het verslag van een
rechtszitting voor waarin vei-teld wordt, dat een
kleermaker, John Hetherington een oploop ver
oorzaakt had, door zich met een hoge hoed getooid
op straat te vertonen. Enkele politiegagenten ver
klaarden, dat tal van vrouwen bij 't zien van t
vreemdsoortige ding flauw gevallen waren en dat
kinderen van angst begonnen te gillen, en honden te
blaffen en dat een jongen in 't gedrang gevallen was
en zijn arm gebroken had. Öf de arme Hetherington
al beweerde, dat iedere Engelsman het recht had
gedaan. Jan vloog brutaalweg op de vensteïbank I een hoofddeksel te dragen naar zijn eigen idêe
en keek naar binnen en.ja hoor, daar lag de baatte hem met Hj,i werd veroordeeld ot een wse
boerin in de bedstee, met een geruite doek om Yan„ p° ïng.' °"danks deze veto
het hoofd. heeft de hoge hoed niet alleen in Engeland
En Betje, het tienjarig dochtertje van
En intussen zat Jan Pierewiet in de boom en
dacht na. Over z'n zonden en z'n streken, denk je?
Welnee hoor. Hij peinsde hoe hij toch vandaag
aan eten zou komen, want z'n maagje begon
vreselijk te jeuken.
Hij dacht: „Er moet iets zijn gebeurd, waar
door de .boerin vandaag niet heeft gestrooid. Zou
ze misschien óók schele hoofdpijn en oorpijn heb
ben van de kou? Effentjes kijken! Zo gezegd, zo
met andere woorden is van hetgeen in de eerste
twee regels gezegd is, een vorm van po^u
die ook in het Oude Testament voorkomt,
Een Toradja begon eens zijn pleidooi tnej
dit versje:
Kom, laat ons het eens tegen elkaar opnemen
om te zien wie de dapperste is.
Kom. laat ons eens tegen elkaar opspreken
om te zien wie het 't eerst aflegt.
Die geest en humor kunnen soms gevaarlijk
worden, wanneer men ze laat werken om ande
ren te hekelen en in een bespottelijk daglichi te
stellen. Vooral als dit gebeurt, wanneer men
bij maanlicht samen is en danst,
degeen die de versjes dicht, daarin een der dorps-
genoten ertussen neemt. Soms komen daar wei-
eens vechtpartijen uit. voort, maar meestal
wordt het liedje onder daverend gelach door'al
len meegezongen. Zo bezong een man met één
oog een ander, die geen haar meer op 't hoofd
had:
Ik, stakkerd, ben niet de enige
Die de Poso-rivier afvaart,
Daar achter die ijle wolken
Komt van tijd tot tijd de hemel te
voorschijn.
Hij wilde daarmee zeggen: Ik ben niet de enige
die ertussen genomen wordt; ik zie telkens je
kale schedel tussen je haren te voorschijn ko-
men.
De kaalhoofdige maakte dadelijk een vers op
den éénoog, dat onder veel gelach gezongen
werd:
Ik stakkerd, ben niet de enige,
Die een dikke buik heeft,
De zon, die reeds scheef staat, Is op t
ondergaan»
En er is slechts één fakkel.
De dichter had niet eens een dikke buik, di
andere wel, en zijn ene oog (één fakkel) teek
nog scheel ook, w&t den dichter aan de onder
gaande zon deed denken.
boerin, bracht juist haar moeder een glas warme
melk.
„Zie je wel, oorpijn van de kou", dacht Jan,
„maar daar hoeven wij toch niet onder te lijden"
En bom! daar vloog hij zo hard hij kon tegen
't raam. 't Deed wel een beetje pijn, maar hij
moest Betje's aandacht trekken!
„Hè, wat is dat?" riep de boerin uit het bed
„O, moeder, een mus", zei Betje.
„Kind, hebben die vandaag al iets te eten ge
had?"
„Gunst nee, moeder. U moet denken, ik heb 't
zo druk gehad!"
„Nu strooi dan maar gauw, Betje".
Zoo gebeurde het, dat de mussen die dag tóch
nog eten kregen. En Jan Pierewiet bracht een
groot stuk wittebrood, uit z'n mond gespaard,
aan tante Kwebbel, die niet had durven uitgaan
uit vrees dat ze ergens aan vast zou vriezen.
Ja, hij was heus zo kwaad nog niet, die Jax^
Pierewiet!
R. DE RUITER-v. d. FEER
heel Europa het pleit gewonnen. Er is een t
weest, dat al wat deftig was of meende te zijn ziö
tooide met een hoge hoed. Ik kan me tal van Haar
lemmers uit de tijd van een 50 jaren geleden niet
anders voorstellen dan met een hoge hoed. Dat was
in die tijd het hoofddeksel van de deftige Haarlem
mer. En nu? Het wordt alleen gedragen bij bijzon
dere gelegenheden, maar niemand zal het tegen
woordig in zijn hoofd krijgen om b.v. op de wan
deling een hoge hoed op zijn hoofd te zetten. En
weet je wat nu in deze hoge hoedengeschiedenis h«
merkwaardigste is? In Engeland, waar de eerste
man, die het waagde zich op straat te vertonen met
een hoge hoed tot een boete veroordeeld werd, is h®
dragen van de hoge hoed zeer in ere gehouden.
Geen deftig Engelsman zal het wagen zich met een
ander hoofddeksel te vertonen dan de hoge hoed.
Als je een plaatje ziet van een Engels regeringsper
soon, is hij steeds hooggedopt. Ja, in 't Engelse par
lement onze 2e of le kamer is het soms een
vereiste, dat een spreker een hoge hoed op heeft
Nog niet lang geleden is het gebeurd, dat een parle
mentslid een voorstel moest verdedigen, toen hij zijn
hoge hoed niet bij de hand had. Hij leende er toen
maar gauw een van een medelid, die het in geM
enkel opzicht met hem eens was. Hij mocht echter
zijn redevoering afsteken.
w. B,-J|