„BLOED VAN
DE JAARBEURS
GEOPEND. OVERLEVENDEN VAN DE „TARA" BEHOUDEN
BOEDDHA"
Snert van Amsterdam tot Batavia, Op de Voorjaarsbeurs te Utrecht wordt op
de K L M.-stand de nieuwe snertketel geëxposeerd, waarin de soep van Nederland
tot Indië warm gehouden wordt. De chef van den propagandadienst der K. L M.,
de heer B. Prinsen Geerligs (rechts) en de perschef der Nederlandsche Spoorwegen,
de heer Schiferli, doen zich te goed aan een heerlijk bordje
Adm. Byrd begroet .Koning Keptunus
aan boord van zijn expeditieschip,
terwijl het op weg naar de Zuidpool
den evenaar passeerde
Behouden thuis. De officieren en bemanning van het s.s. „Tara", dat ter hoogte van kaap Finisterre tengevolge van een ontploffing
verloren is gegaan, arriveerden Dinsdag per trein te Rotterdam. Een gelukkig weerzien op het station Delftsche Poort
Onder auspiciën der vereeniging „Ambachtsonderwijs
te Gorinchem is Dinsdag te Leerdam een cursus in
het glasmaken en glasslijpen begonnen. Een der
leerlingen aan het werk onder het oog van eenige
leden van het bestuur der vereeniging
Droog weer en toch regen. Onder
kunstmatigen regen wordt op de Voor
jaarsbeurs te Utrecht de deugdelijkheid
van een draineer-systeem gedemon
streerd. Zelfs het bekoorlijk element
ontbreek niet bij dit overigens zuiver
zakelijk onderwerp
Ook dit jaar teekende Aert van
Dobbenburgh de affiche voor den
Nationalen Reclasseeringsdag op 1 Juni
a.s. De kunstenaar nam zelf het eerste
exemplaar van de drukpers
De visch wordt in oorlogstijd duur betaald. De minister van Waterstaat, ir. J. Albarda, bracht
Dinsdag een bezoek aan het Staatsvisschershavenbedrijf te IJmuiden. Tijdens de bezichtiging van da
vischhal
Ondanks den ernstigen toestand waren
duizenden naar Henley gekomen, om
er den traditioneelen roeiwedstrijd
tusschen Oxford en Cambridge bij te
wonen. Ook nu weer kwam de
Cambridge-ploeg overwinnend uit den
strijd
Een jeugdige held
Antoon van Son (rechts) ui
slaagde er in, het driejarig
Fransje van Liempt uit
redden, waarin het kind reeds onder
water was verdwenen
door
HAROLD WARD
7
Het heldere, witte licht aan de zoldering be
scheen een vreemde en uiteenloopende collectie
voorwerpen, bijeengebracht uit alle deelen van de
wereld. Naast de deur stond een sarcophaag,
klaarblijkelijk het waardevolste bezit van den ver
zamelaar. Andere voorwerpen stonden, zonder
orde of regelmaat, hier en daar verspreid
„Heeft Lee zelf de artikelen zoo gerangschikt?"
vroeg York.
Zijn gastheer schudde het hoofd.
„Mijn oom was geen net en ordelijk man," zei
htf, „maar hij hield zyn verzameling keurig in
orde. Professor Dittmars heeft nog geen tijd ge
had, alles nauwkeurig na te gaan, vandaar dat de
zaak min of meer door elkaar staat".
York nam vluchtig de omgeving op. Naast de
mummie was een glazen kast met afbeeldingen en
beelden van Egyptische goden. Op een piëdestal
ernaast stond een glaze, stolp met twee marmeren
figuren, ingelegd met goud en edelsteenen. York
floot zachtjes tusschen zijn tanden. „Dat zal een
aardige stuiver gekost hebben!" merkte hy op.
„Ja, dat heeft Dittmars me ook al verteld," be
vestigde Lee.
Steenen met inscripties stonden langs de wan
den geschaard. Maskers, afschrikwekkende, zoo
wel als andere, die buitengewoon mooi waren, hin
gen aan in den muur geslagen spijkers, afgewis
seld door schilderyen uit een vergeten tijdperk. In
een hoek lag een heterogene verzameling van oude
wapens, musketten, knotsen, lansen, bogen en een
paar kieine scheepskanonnen. Midden in het ver
trek stond een vitrine met sieraden, op zichzelf
misschien van geen bijzondere waarde, maar voor
een ouheidkenner om van te watertanden.
De kapitein stond een oogenblik vol aandacht
voor een ijzeren pot, waarvan het etiket vermeld
de, dat hij afkomstig was van den tempel van Tell-
Asmur en gediend had als bewaarplaats van slan
gen. In een hoek stonden een Tudor stoel naast een
Jacobijnsche kast, waarop de oorlogstooi van een
Noord-Amerikaansch Indianen opperhoofd broe
derlijk naast eenige rollen Egyptische papyrus lag.
Lee had zich klaarblijkelijk niet gespecialiseerd.
Alles wat hem interesseerde had hij verzameld, on
geacht afkomst of tijdperk. In een anderen hoek
van het vertrek was een kantoortje afgeschoten,
waarin een moderne schrijftafel met draaistoel
stonden, benevens de safe, waar Dittmars op af
gerend was.
De professor scheen ongewoon veel moeite te
hebben met het slot van de brandkast, hij veegde
de transpiratie van bet voorhoofd, en trok zijn
jas uit.
„Het is warm hier", gromde hij, „misschien ben
ik ook wat zenuwachtig, ik drink anders ook
nooit iets.. Gewoonlijk heb ik niet de minste
moeite met de combinatie van het slot.
Toen de binnendeur tenslotte openzwaaide,
vroeg York: „Zijn er teekenen, die er op wijzen,
dat er met het slot geknoeid is?"
De professor keek hem minachtend aan. „Hoe
kan ik dat wetenik ben toch geen detec
tive!" voegde hij er sarcastisch aan toe. Hij trok
een bos sleutels uit zijn zak, York zag, dat ze met
een ketting aan zijn bretels bevestigd waren. Bij
het licht van de lamp op de schrijftafel zocht hij
er één van uit, waarmede hij een vakje in de
binnenste ruimte van de safe opende. Ongeduldig
stak hij zijn hand in de opening en haalde er een
houten étui uit.
„Het is er nog!" riep hij opgewonden uit, en
hield het kistje in de hoogte, zoodat iedereen het
zien kon. Het was een houten étui, met zilver in
gelegd, en voorzien van een slot. Weer zocht Ditt
mars een sleutel aan zijn ring, opende het kistje,
en met een kreet van verrassing toonde hij den
inhoud aan de omstanders. Op een bed van wit
satijn glansden en flonkerden de robijnen!
„Zie!" riep hij triomfantelijk. „Kijk zelf maar....
ik heb gelijkde echte „Bloeddruppelen van
Boeddha" zijn er nog!"
Dokter Grass kwam naderbij, nam het snoer
uit het étui, en legde het op de schryftafel onder
de lamp. Zwijgend stond hij, voorzichtig de
prachtige steenen streelend, een afwezigen,blik in
zijn oogen, als zag hij het moment van de ont
dekking weei' voor zich.
„Er is geen twijfel mogelijk," zei hij tenslotte,
dit is het origineelde oorspronkelijke „Bloed
druppelen van Boeddha!" Ik ken ze te goed, om
me te vergissen."
York nam het snoer, dat op het lichaam van
den vermoorden man gevonden was en legde het
naast het origineel. Steen voor steen, in grootte
en kleur, was het een nauwkeurigenabootsing en
toch ontbrak er iets aan. Het was een goede na
maak, maar het was en bleef een namaak. Naast
elkaar gelegd was het verschil even duidelijk als
dat tusschen een waxinelichtje en een honderd
kaars lamp.
„Ik zou het oorspronkelijke snoer maar gauw
weer opbergen!" zei York tegen Dittmars, terwijl
hy de nagemaakte robijnen weer in zijn zak stak.
De professor gehoorzaamde langzaam; nu de op
winding voorbij was verviel hij weer in zijn ge
wone sloome beweging. Misschien verlustigde de
aanblik van de echte steenen hem zoo, dat hij er
zoo lang mogelijk van wilde genieten, dacht York.
Eindelijk legde hij het snoer weer in het étui, sloot
het kistje in het betreffende vakje, deed de bin
nendeur van de safe op slot en gooide toen de
zware stalen buitendeur dicht.
„Zoo, dat is weer veilig", zei hy met een zucht,
zijn jas weer aantrekkend. „Ik ben erg bang ge
weest, dat we het snoer kwyt zouden zijn. U be
grijpt. de verantwoordelijkheid
York wendde zich tot Fenton, die gedurende de
geheele handeling belangstellend had toegekeken.
„Kijk de tralies voor de vensters eens na!" zei
hij.
Fenton probeerde de ijzeren staven, venster voor
venster en vond alles in orde.
Stuk voor stuk gingen de gasten nu weer naar
het woonvertrek terug. York keek ze na, z'n
scherpe gelaatstrekken vertoonden duidelijk de
inspanning, waarmee hij toekeek, of hun bewegin
gen ook iets zouden verraden.
„Wat denkt u ervan?" vroeg Lee hem.
De kapitein gaf niet dadelijk antwoord. Toen
zei hij langzaam: „Ik geloof, dat u door het oog
van den naald gekropen bent! De vermoorde man
kwam hier om u te berooven, misschien wel om
u te dooden, wanneer dat in zijn kraam te pas
was gekomen. De valsche robijnen had hij by zich.
ze zijn met opzet gemaakt om ze in de plaats
van de echte te leggen
„Maar waarom?" viel Lee hem in de rede.
York haalde zijn schouders op.
„Dat kan ik u nog niet zeggen", zei hij geïrri
teerd. „Voor het oogenblik zie ik maar één ding...
het is gedaan om iemand te beschermenom
iemand tijd tegeven iets te doenen die
iemand is naar mijn meening een van uw gasten'"
HOOFDSTUK VI,
Alibi.
Toen zij in het woonvertrek terug gekomen
waren, stelde York aan Fenton voor de verschillen
de gasten eerst te ondervragen. De sheriff wreef
over zyn kin, een gewoontegebaar, wanneer hij
nadenken moest, lachte schaapachtig en schudde
tenslotte het hoofd. „Dat is jouw werk York," zei
hij „jy bent in dergelijke zaken meer bedreven
dan ik, bovendien kan jij beter met die fijne lui
omgaan dan ik. Ze zouden me maar uitlachen!
Maar de voorbereidende werkzaamheden kun je
aan my overlaten."
York ging er mee accoord en Fenton liep dus
op Lee af, die aan de andere zijde van het vertrek
met Adele Lathrop stond te praten. Hij vroeg hen,
of hij een kamer beschikbaar had, waar zij
gasten een voor een ondervragen konden. Lj*
opende een deur. Het vertrekje bevatte een schrijf'
tafel en verschillende stoelen, juist hetgeen zij n0°"
dig hadden.
Lee knipte het licht op de schrijftafel aan, open
de een la en nam er een blok schrijfpapier uit.
Hij gaf York 'en Fenton een stoel en ging toen
zelf zitten.
„Dit was het werkvertrek van mijn Oom," J»
hij. „Misschien wilt U mij het eerst ondervragen,
als het U hetzelfde is. Mijn gasten kunnen dan
zien, dat we allemaal gelijk behandeld worden.
York leunde achterover in zijn stoel, stak
pijp op, en begon: „Goed. In de eerste plaats, me
neer Lee, waarom liet U dokter Grass het lichaam
van den man niet onderzoeken Grass heeft toe
den dokterstitel, niet?"
„Inderdaad is Grass doctor, maar niet in de me
dicijnen. Hij is doctor in de godgeleerdheid, «n
soort dominéé eigenlijk, maar aan preeken heen
hij nooit veel gedaan. Hy zwerft meestal rond. IK
vermoed, dat hij oorspronkelijk zendeling geween
is, al heeft hij me dat nooit verteld,"
York keek verbaasd op. Toen vroeg hij Lee wtóT
deze geweest was tusschen twaalf uur en half «m
Lee dacht ernstig na. „Ik ben er niet heelemaai
zeker van, maar waarschijnlijk was ik op dien t(]fl
aan het dansen. Eigenlijk heb ik den heelen avond
niet veel anders gedaan dan dansen, ofschoon mjo
plichten als gastheer me ook wel eens elders no
pen. Zoo ben ik een paar keer naar beneden
gaan, naar de cocktailbar, eens alleen eneenkew
met miss Lathrop. Hoe laat dat was, weet ik ecfi'
ter niet, daar ik niet op de klok gekeken heb.
York pufte kalm aan zijn pijp, toen zei hj ru
tig: „Ik meen dat u omstreeks elf uur onder
porte-cochère was. Hebt u ons dat zoo straks me
verteld? Kunt u ons zeggen, wat u daar deed,
of u alleen was?"
(Wordt vervolgd).'