E
3tei loaitdec Ut het hUtd&deven-
WIE WIL MEEHELPEN.
1
I
Hokus-pokus op school: zin of onzin?
KINDERJUMPERTJE.
V RIT BAG 8 MAART 1940
Voor Haarlem en Omstreken is nu ook een afdee-
ling van het korps Vrouwelijke Vrijwilligers opge
richt en het wil de getrouwde en ongetrouwde vrou
wen van 18 jaar af klaar maken om te helpen, als
dat onverhoopt noodig mocht zijn.
Wie precies wil weten, wat er voor al deze vrou
wen te doen valt, kan op Maandag 11 Maart een
propaganda-vergadering bijwonen, die ik wai'm in
ieders belangstelling aanbeveel.
Wij weten het maar al te goed: de tijd dat de man
nen in den oorlog gingen, en de vrouwen thuis in
bange vrees achterbleven: zal ik hem ooit terugzien,
is voorbij. Zeker, de man gaat in den oorlog, de
vrouw vraagt zich ook af: zal ik hem ooit terugzien,
maar omgekeerd stelt de man zichzelf de vraag: wat
gebeurt er thuis, daar kan immers ook van alles
gebeuren!
En omdat het ook thuis niet meer veilig is in geval
van oorlog, moeten daar op een of andere manier de
handen uit de mouwen gestoken worden om de vei
ligheid te helpen bevorderen, en om het ontwrichte
leven zoo goed mogelijk in regelmatige banen te
houden.
Daartoe worden wij, vrouwen nu opgeroepen, de
gezonden, de flinken, de hulpvaardigen, in één
Woord allen die hun medemenschen lief hebben.
In dit verband moet ik altijd denken aan die twee
jonge vrouwen uit „Gejaagd door den wind" van
Margaret Mitchell, de egoiste Scarlett O Hara en de
teere Melanie Wilkes, die tijdens den oorlog in At
lanta in het hospitaal werken, die leven in een
tijd van appelflauwtes en „vapeurs", waarvan de
zachte Melly eigenlijk maar een zwak vrouwtje is,
en die daar met een wilskracht werken, die bewon
dering afdwingt. Toegegeven dat het vrouwen zijn,
ontsproten aan miss Mitchell's verbeelding, maar
natuurlijk moet er een grond van waarheid in zijn,
anders had de schrijfster zich aan zoo'n gedetail
leerde beschrijving niet durven wagen.
Het is dan ook een gelukkig verschijnsel, dat ve
len zich al als helpster in hospitalen hebben opge
geven, en dat daarmee groote ernst wordt gemaakt,
maar lang niet iedereen voelt zich geschikt voor
zulk werk, en zij zouden toch graag iets willen doen,
ingeval een oorlogsramp over ons land zou komen.
Het korps Vrouwelijke Vrijwilligers richt nu zijn
oproep tot al die vrouwen, die graag willen helpen,
maar die zich nog geen zuiver beeld hebben ge
vormd, hoe zij dat kunnen doen. „Voor iedere vrouw
is een eigen taak weggelegd", zegt de oproeping,
en nu is het maar de vraag, of wij van onszelf
kunnen nagaan, waarvoor wij wel, en waarvoor wij
niet geschikt zouden zijn. Dat vordert een vrij
groote mate van zelfkennis en dat is een eigenschap
die vaak niet al te sterk ontwikkeld is.
Als er, zooals onlangs in een der groote bladen,
een beeldend en frisch artikeltje staat over een fik-
sche jonge vrouw die op grappige wijze haar moei
lijkheden bij het leeren besturen van een reusach
tige vrachtauto beschrijft, bekoort dat sommigen
als een sportieve prestatie, maar zij vergeten, dat
het bittere ernst is, als het noodig mocht worden,
en dat er dan niet met een charmeerende glimlach
naar een elegant vrouwtje op een bakbeest van een
trachtor-met-oplegger wordt gekeken, maar dat er
veel behendigheid, veel lichaamskracht en veel
moed voor zulk werk vereischt wordt.
Wij zouden willen zeggen: geeft u op voor het
korps Vrouwelijke Vrijwilligers, als uw hart u er
toe drijft, maar kent uw beperkingen en probeer
niet in een vlaag van enthousiasme meer op u te
nemen, dan waartoe u weet dat u in staat bent. Het
korps is het meeste gebaat met meisjes en vrou
wen, die een taak aanvaai'den, waarvoor zij volko
men berekend zijn, en die haar ingeval van nood
vlot en handig afgaat. Er zal dan snel en doeltref
fend gewerkt moeten worden, en dat kan alleen
met vrouwen die tegen dat werk opgewassen zijn.
Maar aan den anderen kant moet er, nu de or
ganisatie in Haarlem en Omstreken eenmaal be
staat, ook snel en veel hulp worden aangeboden,
dan is er de meeste kans op een uitstekend slagen
- van het werk van die af deeling. Er zal in onze om
geving in geval van nood veel te doen zijn, laten
wij zorgen dat al dat werk goed georganiseerd is,
des te meer vruchten zal het afwerpen.
E. E. J.—P.
Gestoofde selderij (4 personen).
Benoodigdheden: 2 groote bossen bleek
selderij, 2 dl: melk plus 1 dl. kooknat van de
selderij, 2 gram bloem, 20 gram boter, zout.
Bereiding: Snijd de bleekselderij in stukken
van een vinger lengte. Schrap ze en leg ze dade
lijk in het water. Wasch ze. Zet nu eerst de
dikke stukken op met kokend water en zout. Voeg
-na pl.m. V\ uur koken de dunnere stukken toe
en laat alles samen gaar koken (3/4 a 1 uur).
Laat de selderij uitlekken op een vergiet. Maak
van boter, bloem, melk en selderijnat een sausje.
Stoof hierin de selderij nog ongeveer 20 minu
ten:
Rijstbavaroise (4 personen).
Benoodigdheden: V2 1. melk, 50 gram rijst (van
goede kwaliteit, daar anders de korrels te veel
stuk koken), Va stokje vanille, 50 gram suiker,
2VZ d.l. slagroom, 8 gram gelatine (4 blaadjes
roode of 3 blaadjes roode en 1 blaadje witte ge
latine)
Bereiding: Kook op de gewone wijze rijste
brij van rijst (goed- wasschen!), melk en va
nille. Zorg dat de korrels heel blijven maar goed
zacht zijn. Neem de pan van het vuur, roer er de
geweekte gelatine door en laat de massa bekoe
len. Klop de room stijf met de suiker, doe er de
rijstmassa bij, waaruit, men het vanillestokje
heeft verwijderd. Wacht tot de rijstkorrels niet
meer zakken en doe dan de massa., in een met
olie gesmeerden puddingvorm. Laat nu de pud
ding koud en stijf worden. Stort de pudding op
een glazen schotel en bespuit de pudding desge-
wenscht met wat geslagen room.
Rijst met cocosnoot.
Benoodigdheden: Voor 4 personen: 200 gram
rijst. 5 dl. water, iets zout, geraspte cocosnoot,
donkerbruine suiker.
Bereiding: Kook gewone droge rijst. Dien
deze op met geraspte cocosnoot (in eomestibles-
zaken per ons verkrijgbaar) en bruine suiker.
Ook kan van de suiker en de cocosnoot een papje
gemaakt worden met behulp van water.
Roomstruif.
Benoodigdheden: 4 eieren, 100 gram bloem, 40
gram boter, 40 gram suiker, 4 dl. melk, iets zout,
olie of boter om in te bakken.
Bereiding: Klop de eidooiers licht en schuimig
met de suiker en iets zout. Voeg onder goed roe
ren de bloem toe en de gesmolten boter, vervol
gens ook langzamerhand de melk. Sla de eiwitten
zeer stijf. Vermeng het beslag nu luchtig met de
eiwitten.
Maak nu in de koekepan olie of boter heet.
Giet één vierde deel van het beslag in de koeke
pan. Bak deze koek zeer langzaam aan den onder
kant goudbruin en door en door gaar. Laat de
koek op een schotel glijden en houd die warm.
Bak nu nog drie koeken, die telkens op elkaar ge
legd worden. Zorg dat de bovenste koek met den
bruinen kant naar boven ligt. Bestrooi de room
struif met poedersuiker en dien hem warm op.
Leerarbeid, gezellig en pracfisch
aicvige. ruime beurs, die in een omme
zientje klaar is, wordt gemaakt van mooi
geverfd geitenleer en gevoerd met een
donkere kleur geiten skiver; de omranding
is in afstekende kleur uitgevoerd met steek I,
waaronder een leerbiesje: de z.g. onderlegger mee
gewerkt is.
Van binnen heeft deze beurs twee flinke vakken
en een klein vakje voor postzegels of spoorkaartje.
Het leuke is, dat de constructie zóó in elkaar zit,
dat er ge'en soufflets in zitten. U weet wel de
schuine zijstukjes, die de ruimte geven.
We hebben noodig pl.m. 1 1/4 v.v. bovenleer,
evenveel voeroing en 2'A M. leerbies.
I achterkant met klep.
II voorkant.
Ill en IV binnendeelen.
Zooals u ziet zijn II, III en IV even groot. In
III en IV brengen we, na het voeren van alle dee-
len de ronde gaatjes aan. Nu leggen we II op III
binnenkanten tegen elkaar, plakken de randjes
even vast en maken hierin de spleetjes voor om
randing, op de hoeken 2 gaatjes.
Op dezelfde wijze handelen we met I en IV. We
hebben dus een los zakje en een zakje met een
klep. Voor we gaan omwerken maken we eerst
6/4.C.M
-sen
AL.t_e.EN IN TIT FN -nr
3 HE K
iij en IV aan eircaai „uui een bandje op en neer
door de gaatjes te rijgen; de geplakte randjes mo
gen weer losgetrokken worden. Zoo ontstaat het
kleine zakje. Op achter, en voorzijde plakken we
nu de onderleggers onder langs de gaatjes en
werken alles om:
Nu ziet u, dat een soort harmonica-constructie
is ontstaan, die desgewenscht met meerdere vak
ken aangevuld kan worden.
Daarbij valt u natuurlijk onmiddellijk op, hoe
veel mogelijkheden hierin schuilen. Niet alleen dat
u op deze wijze alle mogelijke vormen van beurs
jes kimt maken, zelfs die, waarbij men met het
maken van een soufflet veel moeite zou hebben,
maar ook bij het maken van tasschen kan men
deze constructie met succes toepassen. Onze beurs,
tweemaal vergroot, geeft al een goed taschmodel.
Voor de heeren geef ik ditmaal een eenvoudige
portefeuille, gemaakt van soepel boxcalf of saf
fiaan.
De maat van de portefeuille is opengeslagen
25 bij 16)4 cM. Een aan één zijde aangeknipt stukje
dat naar binnen geslagen wordt, vormt de post
zegelvakjes. Twee stukken voering van 25 bij 12
c.M. worden eerst aan weerszijden van een trek-
sluiting van 16 c.M. gezet.
Deze voering moet eerst verstevigd worden. We
kiezen geitenskiver bepakken dit aan de achter
zijde met een stukje gewoon schrijfpapier. Hierover
wordt een lapje dunne zijde geplakt. Op deze wijze
wordt de voering stevig, maar blijft toch dun ge
noeg. Men maakt binnenstukken van portefeuilles
altijd op deze wijze of wel van bovenleer, dat dan
niet gevoerd wordt.
Het bevestigen van de voering aan de trekslui-
ting kan gewoon met de machine gebeuren, mooier
is echter ronde gaatjes te knippen, deze om te
werken met een strookje geitenskiver van !4 cM.
breedte en met een draad zijde heen en teruggaand
door de gaatjes, de rits er aan te naaien. De ove
rige deelen van de portefeuille zijn uit bovenleer
gesneden.
Het aangeknipte deel wordt nu eerst op één der
b'innenstukken bevestigd en volgens de gaatjes met
leerband vastgezet. Alle binnenstukken worden
langs de randen tegen het-.bovenleer gelijmd en
daarna omgewerkt met steelr I.
Het verdient aanbeveling, deze randen van te
voren eèn weinig uit te dunnen. Wij moeten in het
oog houden, dat de portefeuille zoo dun en soepel
mogelijk dient te blijven.
In 't algemeen houde men versiering zoowel als
afwerking uiterst sober; de heeren vinden onze
producten anders gauw te „dames-achtig".
MARGOT VAN CAPELLE-VAN BUUREN.
Goede raad voor duren tijd.
Enkele wenken voor de zuinige huisvrouw.
Onze kleeding
Nu het levensonderhoud steeds duurder wordt,
en het ernaar uitziet, dat we nog een moeilijker
tijd tegemoet gaan, is het voor de huisvrouw van
belang eens na te gaan of zij ook op de kleeding
kan bezuinigen. De meeste grondstoffen voor
onze kleeding moeten uit het buitenland aange
voerd worden en als de internationale toestand
zoo blijft, zullen 'we steeds meer voor onze klee
ding moeten betalen. Evenals tijdens den vo-
rigen oorlog zal het goed langer mee moeiten en
zullen we moeten trachten de slijtage van het
goed zoo klein mogelijk te maken.
Wasch voorzichtig!
Bij het waschproces moeten we dan ook die
middelen kiezen, waardoor het goed weinig te
lijden heeft. Een goede gewoonte is het om het
goed, dat ervoor in aanmerking komt. één a twee
nachten te weeken in ruim koud of lauw water
Het vuil komt los te zitten en is gemakkelijker
te verwijderen. Wanneer u het goed na het
weeken even door een wringmachine haalt,
spaart u zeep, een groot deel van het vuil
komt'-op deze manier niet in het sop. Een wring
machine is eerst wel een uitgave, maar het goed
heeft veel minder te lijden dan bij het wringen
met de hand en is ook veel eerder droog, wat
vooral 's winters een groot voordeel is.
Heeft u hard water, dan is het stellig aan te
raden om het water eerst te ontharden vóór u de
zeep eraan toevoegt, dit bespaart u heel veel
zeep. Een goedkoop middel hiervoor is soda. Een
eetlepel op een emmer zal in de meeste gevallen
wel voldoende zijn. Wel moet u er aan denken,
dat het water lauw is, anders gaat het ontharden
langzaam en heeft u nog niets gewonnen.
Wanneer het water onthard is, kunt u de zeep
toevoegen. In vele gevallen is een neutrale zeep
(huishoudzeep) aan te raden, vooral als het goed
niet vuil gedragen is. Is het goed erg vuil, dan
kost het u extra moeite om het schoon te krijgen
het slijt extra om het weer schoon te krijgen en
't neemt u extra tijd. Het uitkoken van de wasch
wordt tegenwoordig al veel achterwege gelaten
bij niet te vuile wasch is het in de broei zetten
ook meer dan voldoende en het bespaart tevens
brandstof.
Na het wasschen is het aan te raden vooral
veel te spoelen. Bij hard water doet u er goed aan
ook het spoelwater te ontharden, u heeft dan
geen last van die witte neerslag (kalkzeep) welke
zoo moeilijk van het waschgoed te verwijderen
is. Goed gespoeld goed wordt ook niet geel bij
het strijken!
Bleek niet te fel.
Met het bleeken van het goed moet u heel voor
zichtig zijn. Wilt u het goed sparen, bleekt u
dan zoo weinig mogelijk. -Zelfs van natuurbleek
heeft het goed te lijden. Wilt u zoolang mogelijk
met uw goed doen, zoekt u dan uit welk goed het
bleeken noodig heeft. Gebruikt u chloor of
bleekwater, dan verdient het gebruik van anti-
chloor aanbeveling. 1 a 2 lepels antichloor of
hypo op een emmer water in het voorlaatste
spoelwater is voldoende.
Moet u veel bleekwater gebruiken, dan kunt u
dit heel best zelf maken door 2V2 lepel bleekpoe-
der in een donkere flesch te doen van 1 liter in
houd en deze halfvol met koud water te schen
ken. Voeg hierbij een y2 1. lauw water, waarin 50
gram soda is opgelost. Schudt de flesch goed en
Iaat hem 24 uur staan. Schenk voorzichtig de
vloeistof af, zoodat het bezinksel achterblijft of
schenk de inhoud door een doekje. Een kopje
van dit bleekwater is voldoende voor een emmer
water. Maar liefst bleekt u heelemaal niet!
.,Er was eens een kleine jongen, die Mops ge
noemd werd. Hij droeg een groen katoenen kieltje
en een iets te kort grijs broekje. Op z'n groot, rond
hoofd, dat altijd een beetje voorover hing, droeg
hij een donkerblauwe muts", zoo lezen we in een
der boeken van Ernst von Wildenbruch.
De kleine Mops was lang geen held op school:
zwak, verwend, bangelijk, droomerig, heel slecht
in gymnastiek, kortom: een achteraankomertje.
Hij werd dan ook flink geplaagd en had geen ech
te vriendjes. Eens op een dag zagen zijn klasse-
genootjes den kleinen Mops iets vreemd^ doen.
Hij liep in z'n eentje over de speelplaats waar een
sprietplank stond en klom erop. Hij voelde zich
blijkbaar niet heel zeker, tenminste hij stapte
weer op den grond en trok ondanks de kou zijn
jasje uit. Toen klom hij weer op de sprietplank,
strekte zijn beide armen horizontaal uit en begon
zoo voorzichtig en pijnlijk langzaam of z'n leven
er van afhing, langs de plank te loopen. 't Zou
hem zeker gelukt zijn, het einddoel te bereiken,
als z'n kameraadjes niet tusschenbeide gekomen
waren. Ze kwamen opeens luid schreeuwend aan
gestormd en gaven hem een duw, zoodat hij op
den grónd viel. En het arme Mopsje werd toen
zóó woedend, dat hij links en rechts om zich heen
sloeg, pat was nu iets, wat niemand achter het
stille, zielige jongetje gezocht had.
Eén der onderwijzers ontdekte later, waarom
Mops zoo in z'n eentje dit voor hem zoo moeilijke
werk had willen volbrengen. Hij had een brief ge
kregen van zijn moeder, die hem schreef, dat ze
erg ziek was. En nu had het kind bij zichzelf ge
dacht dat wanneer hij er maar in slaagde, zonder
vallen over de sprietplank te loopen, dit een tee-
ken zou zijn dat zijn moeder weer beter werd. En
nu hadden die ellendige kinderen hem eraf ge
gooid!
Het vreeselijke van deze geschiedenis was, dat
Mops' moeder werkelijk eenigen tijd later stierf. 1)
En we vragen ons af: Wat is dat geweest; die
wonderlijke drang in het kind om door een enor
me krachtsinspanning zijn moeder te redden?
Wijst het alleen maar op een innige band tus-
schen moeder en kind, waarvan de buitenwereld
niets afweet? Of is het een voorgevoel van nade
rend onheil, een intuïtief weten bij het kind, dat
boven het verstand uitgaat?
Zeker is het, dat het wonder in bijna alle kin
derlevens een groote plaats inneemt. Het wonder
in den zin van: het mirakuleuze, het magische.
Als we onze kinderen sprookjes voorlezen, dan
moeten we ons indenken, dat zij veel dichter bij
het wezen van het sprookje leven dan wij, volwas
senen. Immers in de sprookjes hebben de voor
werpen, die wij zoo eigenwijs „doode dingen en
1) Dit voorbeeld en enkele andere werden ont
leend aan een studie van Dr. Karl Schmeïng.
daarmee uit" noemen, evenals de planten en die
ren hun. eigenaardige krachten en gaven. Men-
schen kunnen veranderen in dieren of draken,
bepaalde teekenen of tooverwoorden brengen
wonderen tot stand, wenschen worden vervuld,
het onmogelijke wordt heel natuurlijk en vanzelf
sprekend. In onze dróomen beleven wij volwasse
nen iets dergelijks en soms brengen wij 't zelfs
zoover, dat wij onze droomwereld niet meer uit
sluitend als „bedrog" beschouwen, maar hierin
toch ook een, zij het meestal verwarde, aanraking
speuren met de magische wereld, die achter en
boven en onder ons dagelijksche leven staat. Het
kind staat soms dichter dan hij bij deze wonder
wereld. Daarom is het ook niet meer dan natuur
lijk, dat de sfeer ervan telkens doordringt tot in
zijn dagelijksch leventje. Vooral geschiedt dit,
wanneer het kind iets wonderlijks of verbazing
wekkends ontmoet, iets, waar hij met zijn zwakke
krachten niet tegenop kan.
Dan verschijnen als vanzelf de talismans en de
amuletten, half kapotte zakmesjes, plaatjes, mag
neten, die bescherming bieden. „Als je dit in je
zak draagt, kan je niets gebeuren". En verder zijn
er bepaalden woorden, getallen, plaatsen, die als
„onheilbrengend" worden vermeden.
Natuurlijk spelen school, lessen en repetities
een groote rol in het kinderleven. Machtig veel
hokus-pokus wordt vaak aangewend om den uit
slag van een proefwerk vooruit te weten te ko
men en zelfs gunstig te beïnvloeden. Een meisje
verbeeldt zich, dat ze alleen maar met een be
paalden gelukspenhouder schrijven kan, een an
der moet een bepaalde jurk dragen, een armband
aandoen of een nieuw vloeitje nemen, anders
mislukt alles! Op weg naar school moeten be
paalde straten worden geloopen, blauwe steenen
worden vermeden, alle staven van een hek één
voor één worden aangeraakt, enz. Een jongen
weet zeker dat hij een goeden schooldag zal heb
ben als de hond, dien hij voorbij moet, niet blaft.
Een ander komt iederen dag een postbode tegen:
hoe later hij hem ziet, hoe beter 't dien dag op
school zal gaan. Want dan heeft de jongen im
mers 't grootste deel van den dag afgelegd. En
hij staat extra vroeg op! Dit laatste voorbeeld is
niet alléén hokus-pokus: mmers we hebben alle
maal de waarheid van het spreekwoord „een goed
begin is 't halve werk" in ons eigen leven onder
vonden. Voelt dit kind reeds intuïtief iets van
deze levenswet?
Een andere, veel dwazere hokus-pokus uit de
kinderjaren kennen we allemaal: 't is het ge
scharrel met de witte stipjes op de vingernagels.
Sommige kinderen hebben er veel, andere weinig.
Soms heet het vooral onder meisjes: ik krijg zoo
en zooveel kinderen later. Maar meestal verwacht
men een groot geluk, dat werkelijkheid zal wor
den als het vlekje den nagelrand heeft bereikt. En
men probeert door heel kort knippen van den na
gel het geluk nader te brengen.
Ook het wenschen speelt een groote rol. Een
heele klas kinderen spreekt af om 's avonds sterk
te wenschen dat het mooi weer zal zijn voor het
schoolreisje van morgen en soms wordt de
wenschmagie kracht bijgezet door het „duimen"
of „duimendraaien", niets anders dan een con
centratieoefening, die men zelfs bij studenten in
den examentijd terug vindt.
Een geval als dat van den kleinen Mops, waar
bij een kind een moeilijke taak volbrengt om een
wensch in vervulling te zien gaan, komt heel vaak
voor. We kennen een voorbeeld van een twaalf
jarig meisje, dat dweepte met een leeraar en nu
probeerde voor zijn huis op de fiets twee achten
te rijden. Gelukte dit, dan was hij thuis en zou
hij straks voorbij komen. Een jongen kreeg van
zijn moeder een hyacint, die slecht wou groeien,
om te verzorgen. In dienzelfden tijd werd zijn
vriendje ziek. En nu ontstond er in zijn gevoel een
geheimzinnig verband tusschen die bloem en zijn
vriend. Hij begon te denken dat, als hij maar
goed voor de hyacint zorgde, de jongen weer be
ter zou worden: verwaarloosde hij echter de plant
dan zou zijn vriend doodgaan en dan was hij de
schuld daarvan.
Ontroerend is ook het verhaal van een vijfjarig
Fransch meisje, wier moeder ernstig ziek was. Het
1 ind had een klein houten paardje waar ze dol op
was en nu vatte de gedachte post, dat ze dit
paardje moest offeren om haar moeder weer beter
te maken.
Maar dit offer geschiedde niet ineens. Eerst
werden 't zadeltje en het tuig in de kachel ge
gooid, want het kind dacht dat ze 't paardje, zoo
heelemaal kaal en onoogelijk, toch wel houden
mocht! Maar moeder werd niet beter en toen ein
delijk. verdween onder luid snikken van het
vrouwtje, 't heele paard in het vuur. Een paar
dagen later nam de ziekte der moeder een gun
stige wending.
Moeten we hierbij niet onwillekeurig denken
aan de natuurvolken met hun offeren?
Hoe staat de opvoeder tegenover deze manifes
taties van het wonder in het leven van het kind.
zoo mogen we ons afvragen.
Het antwoord kan kort zijn, Er was een tijd,
dat we alleen maar trachtten „dergelijke dwaas
heden" uit te roeien en te verstikken onder een
stortvloed van „gezond verstand?" Dit doen we
nu niet meer. We weten natuurlijk dat heel vee!
van het gehokus-pokus op school inderdaad
dwaasheid is en niets meer. Maar we hebben ook
geleerd en we leeren het, met name door religie
en parapsychologie, dagelijks dieper, dat het won
der in het leven een werkelijkheid is. En dus.
staan we tegenover de openbaring van magische
krachten in het kinderleven niet meer zoo bot en
afwijzend, doch met meer begrip en meer eerbied
En trachten te onderscheiden, waar de onzin ligt
en waar zich misschien een korreltje van diepe
ren zin openbaart, door de transparante zieltje*
van onze kinderen heen.
Deze studie loont inderdaad de moeite, voor
hen en.... voor ons.
R. DE RUYTER-V. d. FEER
Zorg voor
w
Als het wasschen klaar is, doet u
handen 's avonds in te vetten. Een oud
is glycerine met kamferspiritus g-
handen blijven zachter eh u heeft
.j
op kloven. Iedere drogist of apotheek zal
wel aan kunnen helpen. 11;
Tot slot wil ik u nog een makkelijke stam
geven voor den waschdag, welke u
voldoen. K-r ai
Een smakelijke stan^
U kookt hiervoor de aardappelen, Hof«,
schil, goed schoongeborsteld, en van de hif151
ontdaan met een klein laagje water. Wan
de aardappelen gaar zijn voegt u de rauwf»'
gesneden Brusselsche lof toe 1 pond lof «3
personen is meer dan voldoende) uitgebavv*
spek, een scheutje melk en voor wie
houdt wat azijn en de stamppot is klaar' ij
moeilijk is het niet en af en toe een
groente is gezond!
Stichting voor Huishouw»,
voorlichting tun plstMl™
Dit jumpertje voor een meisje van 4 tot 6 jaar
is gebreid van bleu koordwol. Noodig zijn 15)
gr. wol en twee pennen no. 3.
We beginnen met het voorpand en zetten U
st. op. We breien 20 toeren 2 r. 2 a., en meer
deren aan het eind van de laatste pen eea
steek.
Met deze 73 st. beginnen we het ruitpatroon
als volgt:
lste pen: 1 a. 11 r. 1 a. 11 r. 1 a, enz.
2de pen: averecht.
3de pen: l r. l a. 9 r. l a. 1 r. 1 a. 9 r. la,
1 r. 1 a. 9 r. enz.
4de pen: averecht.
5de pen: 2 r. 1 a. 7 r. 1 a. 3 r. 1 a. 7 r,
1 a. 3 r. 1 a .7 r. enz.
6de pen: averecht.
7de pen: 3 r. 1 a. 5 r. 1 a. 5 r. 1 a. 5 r. 1 a era
Alle even pennen verder averecht.
9de pen: 4 r. 1 a. 3 r. 1 a. 7 r. 1 a. 3 r. 1 a,
7 r. enz.
11de pen: 5 r. 1 a. 1 r. 1 a. 9 r. 1 a. 1 r. 1 a. 9r,
1 a. 1 r. enz.
13de pen: 1 a. 11 r. 1 a." 11 r. 1 a. enz.
De 15de pen wordt als de 11de, de 17de als de
9de enz., zoodat de averechte steekjes als een
ruit boven elkaar liggen.
Na 75 toeren kanten we voor het armsgat 9 st,
af: (4—3—1—1) en de overige 55 st. deelen w
in tweeën (in het midden twee steken te zamen).
Aan weerskanten van het split je breien we nu
telkens 3 st. recht, verder loopt het patroon ge
woon door. We breien de helft van het voor
pand door tot we boven den boord 120 toeren
hebben, waarna we voor den hals 3 keer 3 st,
afkanten. De rest nog 6 keer opbreien en af
kanten. Daarna de andere helft evenzoo breien,
Rug:
Den rug breien we als het voorpand. Na
afkanten van het armsgat 50 toeren breien,
dan aan werskanten 18 st. afkanten voor den
schouder en de rest laten staan voor den hals.
Kraag:
We nemen de,steken van den rug, de schouders
en het voorpand op en maken er bij de openingen
zooveel steken bij, tot we 74 st. hebben. De
boord is van 2 r. 2 a. maar de eerste 2 st. zijr
telkens recht gebreid, zoodat we een randje krij
gen. Na 30 toeren breien we nog 4 pennen recht
en kanten af.
Mouw:
We zetten 49 st. op en breien het patroon als
bij het voorpand. Bij elke 3e pen maken we voor
en achter een steek bij tot 65 st. Nu in een keer
voor en achter 6 st. bijmaken tot 77 st. We breien
dan 4 pennen en minderen dan om de pen een
st. af, tot 64 st. Als we van den kop af 62 toeren
nebben gebreid, minderen we in de volgende pen
10 st. (om de 6 st. te zamen), en breien dan nog
14 toeren 2 r. 2 a. Afkanten.
Het splitje sluit met lusjes en een paar fleurige
knoopjes.
Sp.-Th.
Zondag:
Tomatensoep.
Lamscoteletten.
Gestoofde selderij
Aardappelen.
Rijstbavaroise.
Maandag:
Rookworst.
Snijboonenstamppot
(van snijboonen uit
het zout.)
Rijst met cocosnoot
Dinsdag:
Varkensrollade,
Gedroogde appeltjes
Aardappelen.
Watergruel.
Woensdag:
Macaroni met varkens-
vleesch en kaas
Spercieboontjes
(uit blik)
Roomstruif.
Donderdag:
Groene kooltjes met
gehakt gevuld,
Aardappelen.
Beschuit met
bessensapsaus.
Vrijdag:
Koolsoep,
Gekookte schol.
Doperwtjes
Aardappelen.
Zaterdag:
Gebakken kaas
boterham
Uien.
Aardappelen.
Fruit
GOEDKOOP EN TOCII SMAKELIJK.
Stekelvarken.
Ook kunnen we allerlei zoete tieerhjKneaen
md brood maken. De bekendste zijn wel: broo Pk
met rozijnen, broodschoteltje met krenten eo
rijnen of met appelmoes, wentelteefjes, turfjes
'oessenapsaus. Maar kent U ook stekelvarken,
oude cadetj es gemaakt? U heeft hiervoor h000^"»
4 oude cadetjes, 3 eieren, 60 gram suiker,
melk, 50 gram amandelen, frituurvet om 10
bakken.
De cadetjes verdeelt U in twee helften en smj
de korstjes er af. Nu worden ze geweekt in
mengsel van melk, suiker en eieren en daarna m
tuurvet gebakken. De amandelen kroeit en pei
waarna u lange snippers ervan in de
broodjes prikt. Deze worden nu nog met poeders
ker bestoven en warm opgediend.