E 3tei loaitdec Ut het hUtd&deven- WIE WIL MEEHELPEN. 1 I Hokus-pokus op school: zin of onzin? KINDERJUMPERTJE. V RIT BAG 8 MAART 1940 Voor Haarlem en Omstreken is nu ook een afdee- ling van het korps Vrouwelijke Vrijwilligers opge richt en het wil de getrouwde en ongetrouwde vrou wen van 18 jaar af klaar maken om te helpen, als dat onverhoopt noodig mocht zijn. Wie precies wil weten, wat er voor al deze vrou wen te doen valt, kan op Maandag 11 Maart een propaganda-vergadering bijwonen, die ik wai'm in ieders belangstelling aanbeveel. Wij weten het maar al te goed: de tijd dat de man nen in den oorlog gingen, en de vrouwen thuis in bange vrees achterbleven: zal ik hem ooit terugzien, is voorbij. Zeker, de man gaat in den oorlog, de vrouw vraagt zich ook af: zal ik hem ooit terugzien, maar omgekeerd stelt de man zichzelf de vraag: wat gebeurt er thuis, daar kan immers ook van alles gebeuren! En omdat het ook thuis niet meer veilig is in geval van oorlog, moeten daar op een of andere manier de handen uit de mouwen gestoken worden om de vei ligheid te helpen bevorderen, en om het ontwrichte leven zoo goed mogelijk in regelmatige banen te houden. Daartoe worden wij, vrouwen nu opgeroepen, de gezonden, de flinken, de hulpvaardigen, in één Woord allen die hun medemenschen lief hebben. In dit verband moet ik altijd denken aan die twee jonge vrouwen uit „Gejaagd door den wind" van Margaret Mitchell, de egoiste Scarlett O Hara en de teere Melanie Wilkes, die tijdens den oorlog in At lanta in het hospitaal werken, die leven in een tijd van appelflauwtes en „vapeurs", waarvan de zachte Melly eigenlijk maar een zwak vrouwtje is, en die daar met een wilskracht werken, die bewon dering afdwingt. Toegegeven dat het vrouwen zijn, ontsproten aan miss Mitchell's verbeelding, maar natuurlijk moet er een grond van waarheid in zijn, anders had de schrijfster zich aan zoo'n gedetail leerde beschrijving niet durven wagen. Het is dan ook een gelukkig verschijnsel, dat ve len zich al als helpster in hospitalen hebben opge geven, en dat daarmee groote ernst wordt gemaakt, maar lang niet iedereen voelt zich geschikt voor zulk werk, en zij zouden toch graag iets willen doen, ingeval een oorlogsramp over ons land zou komen. Het korps Vrouwelijke Vrijwilligers richt nu zijn oproep tot al die vrouwen, die graag willen helpen, maar die zich nog geen zuiver beeld hebben ge vormd, hoe zij dat kunnen doen. „Voor iedere vrouw is een eigen taak weggelegd", zegt de oproeping, en nu is het maar de vraag, of wij van onszelf kunnen nagaan, waarvoor wij wel, en waarvoor wij niet geschikt zouden zijn. Dat vordert een vrij groote mate van zelfkennis en dat is een eigenschap die vaak niet al te sterk ontwikkeld is. Als er, zooals onlangs in een der groote bladen, een beeldend en frisch artikeltje staat over een fik- sche jonge vrouw die op grappige wijze haar moei lijkheden bij het leeren besturen van een reusach tige vrachtauto beschrijft, bekoort dat sommigen als een sportieve prestatie, maar zij vergeten, dat het bittere ernst is, als het noodig mocht worden, en dat er dan niet met een charmeerende glimlach naar een elegant vrouwtje op een bakbeest van een trachtor-met-oplegger wordt gekeken, maar dat er veel behendigheid, veel lichaamskracht en veel moed voor zulk werk vereischt wordt. Wij zouden willen zeggen: geeft u op voor het korps Vrouwelijke Vrijwilligers, als uw hart u er toe drijft, maar kent uw beperkingen en probeer niet in een vlaag van enthousiasme meer op u te nemen, dan waartoe u weet dat u in staat bent. Het korps is het meeste gebaat met meisjes en vrou wen, die een taak aanvaai'den, waarvoor zij volko men berekend zijn, en die haar ingeval van nood vlot en handig afgaat. Er zal dan snel en doeltref fend gewerkt moeten worden, en dat kan alleen met vrouwen die tegen dat werk opgewassen zijn. Maar aan den anderen kant moet er, nu de or ganisatie in Haarlem en Omstreken eenmaal be staat, ook snel en veel hulp worden aangeboden, dan is er de meeste kans op een uitstekend slagen - van het werk van die af deeling. Er zal in onze om geving in geval van nood veel te doen zijn, laten wij zorgen dat al dat werk goed georganiseerd is, des te meer vruchten zal het afwerpen. E. E. J.—P. Gestoofde selderij (4 personen). Benoodigdheden: 2 groote bossen bleek selderij, 2 dl: melk plus 1 dl. kooknat van de selderij, 2 gram bloem, 20 gram boter, zout. Bereiding: Snijd de bleekselderij in stukken van een vinger lengte. Schrap ze en leg ze dade lijk in het water. Wasch ze. Zet nu eerst de dikke stukken op met kokend water en zout. Voeg -na pl.m. V\ uur koken de dunnere stukken toe en laat alles samen gaar koken (3/4 a 1 uur). Laat de selderij uitlekken op een vergiet. Maak van boter, bloem, melk en selderijnat een sausje. Stoof hierin de selderij nog ongeveer 20 minu ten: Rijstbavaroise (4 personen). Benoodigdheden: V2 1. melk, 50 gram rijst (van goede kwaliteit, daar anders de korrels te veel stuk koken), Va stokje vanille, 50 gram suiker, 2VZ d.l. slagroom, 8 gram gelatine (4 blaadjes roode of 3 blaadjes roode en 1 blaadje witte ge latine) Bereiding: Kook op de gewone wijze rijste brij van rijst (goed- wasschen!), melk en va nille. Zorg dat de korrels heel blijven maar goed zacht zijn. Neem de pan van het vuur, roer er de geweekte gelatine door en laat de massa bekoe len. Klop de room stijf met de suiker, doe er de rijstmassa bij, waaruit, men het vanillestokje heeft verwijderd. Wacht tot de rijstkorrels niet meer zakken en doe dan de massa., in een met olie gesmeerden puddingvorm. Laat nu de pud ding koud en stijf worden. Stort de pudding op een glazen schotel en bespuit de pudding desge- wenscht met wat geslagen room. Rijst met cocosnoot. Benoodigdheden: Voor 4 personen: 200 gram rijst. 5 dl. water, iets zout, geraspte cocosnoot, donkerbruine suiker. Bereiding: Kook gewone droge rijst. Dien deze op met geraspte cocosnoot (in eomestibles- zaken per ons verkrijgbaar) en bruine suiker. Ook kan van de suiker en de cocosnoot een papje gemaakt worden met behulp van water. Roomstruif. Benoodigdheden: 4 eieren, 100 gram bloem, 40 gram boter, 40 gram suiker, 4 dl. melk, iets zout, olie of boter om in te bakken. Bereiding: Klop de eidooiers licht en schuimig met de suiker en iets zout. Voeg onder goed roe ren de bloem toe en de gesmolten boter, vervol gens ook langzamerhand de melk. Sla de eiwitten zeer stijf. Vermeng het beslag nu luchtig met de eiwitten. Maak nu in de koekepan olie of boter heet. Giet één vierde deel van het beslag in de koeke pan. Bak deze koek zeer langzaam aan den onder kant goudbruin en door en door gaar. Laat de koek op een schotel glijden en houd die warm. Bak nu nog drie koeken, die telkens op elkaar ge legd worden. Zorg dat de bovenste koek met den bruinen kant naar boven ligt. Bestrooi de room struif met poedersuiker en dien hem warm op. Leerarbeid, gezellig en pracfisch aicvige. ruime beurs, die in een omme zientje klaar is, wordt gemaakt van mooi geverfd geitenleer en gevoerd met een donkere kleur geiten skiver; de omranding is in afstekende kleur uitgevoerd met steek I, waaronder een leerbiesje: de z.g. onderlegger mee gewerkt is. Van binnen heeft deze beurs twee flinke vakken en een klein vakje voor postzegels of spoorkaartje. Het leuke is, dat de constructie zóó in elkaar zit, dat er ge'en soufflets in zitten. U weet wel de schuine zijstukjes, die de ruimte geven. We hebben noodig pl.m. 1 1/4 v.v. bovenleer, evenveel voeroing en 2'A M. leerbies. I achterkant met klep. II voorkant. Ill en IV binnendeelen. Zooals u ziet zijn II, III en IV even groot. In III en IV brengen we, na het voeren van alle dee- len de ronde gaatjes aan. Nu leggen we II op III binnenkanten tegen elkaar, plakken de randjes even vast en maken hierin de spleetjes voor om randing, op de hoeken 2 gaatjes. Op dezelfde wijze handelen we met I en IV. We hebben dus een los zakje en een zakje met een klep. Voor we gaan omwerken maken we eerst 6/4.C.M -sen AL.t_e.EN IN TIT FN -nr 3 HE K iij en IV aan eircaai „uui een bandje op en neer door de gaatjes te rijgen; de geplakte randjes mo gen weer losgetrokken worden. Zoo ontstaat het kleine zakje. Op achter, en voorzijde plakken we nu de onderleggers onder langs de gaatjes en werken alles om: Nu ziet u, dat een soort harmonica-constructie is ontstaan, die desgewenscht met meerdere vak ken aangevuld kan worden. Daarbij valt u natuurlijk onmiddellijk op, hoe veel mogelijkheden hierin schuilen. Niet alleen dat u op deze wijze alle mogelijke vormen van beurs jes kimt maken, zelfs die, waarbij men met het maken van een soufflet veel moeite zou hebben, maar ook bij het maken van tasschen kan men deze constructie met succes toepassen. Onze beurs, tweemaal vergroot, geeft al een goed taschmodel. Voor de heeren geef ik ditmaal een eenvoudige portefeuille, gemaakt van soepel boxcalf of saf fiaan. De maat van de portefeuille is opengeslagen 25 bij 16)4 cM. Een aan één zijde aangeknipt stukje dat naar binnen geslagen wordt, vormt de post zegelvakjes. Twee stukken voering van 25 bij 12 c.M. worden eerst aan weerszijden van een trek- sluiting van 16 c.M. gezet. Deze voering moet eerst verstevigd worden. We kiezen geitenskiver bepakken dit aan de achter zijde met een stukje gewoon schrijfpapier. Hierover wordt een lapje dunne zijde geplakt. Op deze wijze wordt de voering stevig, maar blijft toch dun ge noeg. Men maakt binnenstukken van portefeuilles altijd op deze wijze of wel van bovenleer, dat dan niet gevoerd wordt. Het bevestigen van de voering aan de trekslui- ting kan gewoon met de machine gebeuren, mooier is echter ronde gaatjes te knippen, deze om te werken met een strookje geitenskiver van !4 cM. breedte en met een draad zijde heen en teruggaand door de gaatjes, de rits er aan te naaien. De ove rige deelen van de portefeuille zijn uit bovenleer gesneden. Het aangeknipte deel wordt nu eerst op één der b'innenstukken bevestigd en volgens de gaatjes met leerband vastgezet. Alle binnenstukken worden langs de randen tegen het-.bovenleer gelijmd en daarna omgewerkt met steelr I. Het verdient aanbeveling, deze randen van te voren eèn weinig uit te dunnen. Wij moeten in het oog houden, dat de portefeuille zoo dun en soepel mogelijk dient te blijven. In 't algemeen houde men versiering zoowel als afwerking uiterst sober; de heeren vinden onze producten anders gauw te „dames-achtig". MARGOT VAN CAPELLE-VAN BUUREN. Goede raad voor duren tijd. Enkele wenken voor de zuinige huisvrouw. Onze kleeding Nu het levensonderhoud steeds duurder wordt, en het ernaar uitziet, dat we nog een moeilijker tijd tegemoet gaan, is het voor de huisvrouw van belang eens na te gaan of zij ook op de kleeding kan bezuinigen. De meeste grondstoffen voor onze kleeding moeten uit het buitenland aange voerd worden en als de internationale toestand zoo blijft, zullen 'we steeds meer voor onze klee ding moeten betalen. Evenals tijdens den vo- rigen oorlog zal het goed langer mee moeiten en zullen we moeten trachten de slijtage van het goed zoo klein mogelijk te maken. Wasch voorzichtig! Bij het waschproces moeten we dan ook die middelen kiezen, waardoor het goed weinig te lijden heeft. Een goede gewoonte is het om het goed, dat ervoor in aanmerking komt. één a twee nachten te weeken in ruim koud of lauw water Het vuil komt los te zitten en is gemakkelijker te verwijderen. Wanneer u het goed na het weeken even door een wringmachine haalt, spaart u zeep, een groot deel van het vuil komt'-op deze manier niet in het sop. Een wring machine is eerst wel een uitgave, maar het goed heeft veel minder te lijden dan bij het wringen met de hand en is ook veel eerder droog, wat vooral 's winters een groot voordeel is. Heeft u hard water, dan is het stellig aan te raden om het water eerst te ontharden vóór u de zeep eraan toevoegt, dit bespaart u heel veel zeep. Een goedkoop middel hiervoor is soda. Een eetlepel op een emmer zal in de meeste gevallen wel voldoende zijn. Wel moet u er aan denken, dat het water lauw is, anders gaat het ontharden langzaam en heeft u nog niets gewonnen. Wanneer het water onthard is, kunt u de zeep toevoegen. In vele gevallen is een neutrale zeep (huishoudzeep) aan te raden, vooral als het goed niet vuil gedragen is. Is het goed erg vuil, dan kost het u extra moeite om het schoon te krijgen het slijt extra om het weer schoon te krijgen en 't neemt u extra tijd. Het uitkoken van de wasch wordt tegenwoordig al veel achterwege gelaten bij niet te vuile wasch is het in de broei zetten ook meer dan voldoende en het bespaart tevens brandstof. Na het wasschen is het aan te raden vooral veel te spoelen. Bij hard water doet u er goed aan ook het spoelwater te ontharden, u heeft dan geen last van die witte neerslag (kalkzeep) welke zoo moeilijk van het waschgoed te verwijderen is. Goed gespoeld goed wordt ook niet geel bij het strijken! Bleek niet te fel. Met het bleeken van het goed moet u heel voor zichtig zijn. Wilt u het goed sparen, bleekt u dan zoo weinig mogelijk. -Zelfs van natuurbleek heeft het goed te lijden. Wilt u zoolang mogelijk met uw goed doen, zoekt u dan uit welk goed het bleeken noodig heeft. Gebruikt u chloor of bleekwater, dan verdient het gebruik van anti- chloor aanbeveling. 1 a 2 lepels antichloor of hypo op een emmer water in het voorlaatste spoelwater is voldoende. Moet u veel bleekwater gebruiken, dan kunt u dit heel best zelf maken door 2V2 lepel bleekpoe- der in een donkere flesch te doen van 1 liter in houd en deze halfvol met koud water te schen ken. Voeg hierbij een y2 1. lauw water, waarin 50 gram soda is opgelost. Schudt de flesch goed en Iaat hem 24 uur staan. Schenk voorzichtig de vloeistof af, zoodat het bezinksel achterblijft of schenk de inhoud door een doekje. Een kopje van dit bleekwater is voldoende voor een emmer water. Maar liefst bleekt u heelemaal niet! .,Er was eens een kleine jongen, die Mops ge noemd werd. Hij droeg een groen katoenen kieltje en een iets te kort grijs broekje. Op z'n groot, rond hoofd, dat altijd een beetje voorover hing, droeg hij een donkerblauwe muts", zoo lezen we in een der boeken van Ernst von Wildenbruch. De kleine Mops was lang geen held op school: zwak, verwend, bangelijk, droomerig, heel slecht in gymnastiek, kortom: een achteraankomertje. Hij werd dan ook flink geplaagd en had geen ech te vriendjes. Eens op een dag zagen zijn klasse- genootjes den kleinen Mops iets vreemd^ doen. Hij liep in z'n eentje over de speelplaats waar een sprietplank stond en klom erop. Hij voelde zich blijkbaar niet heel zeker, tenminste hij stapte weer op den grond en trok ondanks de kou zijn jasje uit. Toen klom hij weer op de sprietplank, strekte zijn beide armen horizontaal uit en begon zoo voorzichtig en pijnlijk langzaam of z'n leven er van afhing, langs de plank te loopen. 't Zou hem zeker gelukt zijn, het einddoel te bereiken, als z'n kameraadjes niet tusschenbeide gekomen waren. Ze kwamen opeens luid schreeuwend aan gestormd en gaven hem een duw, zoodat hij op den grónd viel. En het arme Mopsje werd toen zóó woedend, dat hij links en rechts om zich heen sloeg, pat was nu iets, wat niemand achter het stille, zielige jongetje gezocht had. Eén der onderwijzers ontdekte later, waarom Mops zoo in z'n eentje dit voor hem zoo moeilijke werk had willen volbrengen. Hij had een brief ge kregen van zijn moeder, die hem schreef, dat ze erg ziek was. En nu had het kind bij zichzelf ge dacht dat wanneer hij er maar in slaagde, zonder vallen over de sprietplank te loopen, dit een tee- ken zou zijn dat zijn moeder weer beter werd. En nu hadden die ellendige kinderen hem eraf ge gooid! Het vreeselijke van deze geschiedenis was, dat Mops' moeder werkelijk eenigen tijd later stierf. 1) En we vragen ons af: Wat is dat geweest; die wonderlijke drang in het kind om door een enor me krachtsinspanning zijn moeder te redden? Wijst het alleen maar op een innige band tus- schen moeder en kind, waarvan de buitenwereld niets afweet? Of is het een voorgevoel van nade rend onheil, een intuïtief weten bij het kind, dat boven het verstand uitgaat? Zeker is het, dat het wonder in bijna alle kin derlevens een groote plaats inneemt. Het wonder in den zin van: het mirakuleuze, het magische. Als we onze kinderen sprookjes voorlezen, dan moeten we ons indenken, dat zij veel dichter bij het wezen van het sprookje leven dan wij, volwas senen. Immers in de sprookjes hebben de voor werpen, die wij zoo eigenwijs „doode dingen en 1) Dit voorbeeld en enkele andere werden ont leend aan een studie van Dr. Karl Schmeïng. daarmee uit" noemen, evenals de planten en die ren hun. eigenaardige krachten en gaven. Men- schen kunnen veranderen in dieren of draken, bepaalde teekenen of tooverwoorden brengen wonderen tot stand, wenschen worden vervuld, het onmogelijke wordt heel natuurlijk en vanzelf sprekend. In onze dróomen beleven wij volwasse nen iets dergelijks en soms brengen wij 't zelfs zoover, dat wij onze droomwereld niet meer uit sluitend als „bedrog" beschouwen, maar hierin toch ook een, zij het meestal verwarde, aanraking speuren met de magische wereld, die achter en boven en onder ons dagelijksche leven staat. Het kind staat soms dichter dan hij bij deze wonder wereld. Daarom is het ook niet meer dan natuur lijk, dat de sfeer ervan telkens doordringt tot in zijn dagelijksch leventje. Vooral geschiedt dit, wanneer het kind iets wonderlijks of verbazing wekkends ontmoet, iets, waar hij met zijn zwakke krachten niet tegenop kan. Dan verschijnen als vanzelf de talismans en de amuletten, half kapotte zakmesjes, plaatjes, mag neten, die bescherming bieden. „Als je dit in je zak draagt, kan je niets gebeuren". En verder zijn er bepaalden woorden, getallen, plaatsen, die als „onheilbrengend" worden vermeden. Natuurlijk spelen school, lessen en repetities een groote rol in het kinderleven. Machtig veel hokus-pokus wordt vaak aangewend om den uit slag van een proefwerk vooruit te weten te ko men en zelfs gunstig te beïnvloeden. Een meisje verbeeldt zich, dat ze alleen maar met een be paalden gelukspenhouder schrijven kan, een an der moet een bepaalde jurk dragen, een armband aandoen of een nieuw vloeitje nemen, anders mislukt alles! Op weg naar school moeten be paalde straten worden geloopen, blauwe steenen worden vermeden, alle staven van een hek één voor één worden aangeraakt, enz. Een jongen weet zeker dat hij een goeden schooldag zal heb ben als de hond, dien hij voorbij moet, niet blaft. Een ander komt iederen dag een postbode tegen: hoe later hij hem ziet, hoe beter 't dien dag op school zal gaan. Want dan heeft de jongen im mers 't grootste deel van den dag afgelegd. En hij staat extra vroeg op! Dit laatste voorbeeld is niet alléén hokus-pokus: mmers we hebben alle maal de waarheid van het spreekwoord „een goed begin is 't halve werk" in ons eigen leven onder vonden. Voelt dit kind reeds intuïtief iets van deze levenswet? Een andere, veel dwazere hokus-pokus uit de kinderjaren kennen we allemaal: 't is het ge scharrel met de witte stipjes op de vingernagels. Sommige kinderen hebben er veel, andere weinig. Soms heet het vooral onder meisjes: ik krijg zoo en zooveel kinderen later. Maar meestal verwacht men een groot geluk, dat werkelijkheid zal wor den als het vlekje den nagelrand heeft bereikt. En men probeert door heel kort knippen van den na gel het geluk nader te brengen. Ook het wenschen speelt een groote rol. Een heele klas kinderen spreekt af om 's avonds sterk te wenschen dat het mooi weer zal zijn voor het schoolreisje van morgen en soms wordt de wenschmagie kracht bijgezet door het „duimen" of „duimendraaien", niets anders dan een con centratieoefening, die men zelfs bij studenten in den examentijd terug vindt. Een geval als dat van den kleinen Mops, waar bij een kind een moeilijke taak volbrengt om een wensch in vervulling te zien gaan, komt heel vaak voor. We kennen een voorbeeld van een twaalf jarig meisje, dat dweepte met een leeraar en nu probeerde voor zijn huis op de fiets twee achten te rijden. Gelukte dit, dan was hij thuis en zou hij straks voorbij komen. Een jongen kreeg van zijn moeder een hyacint, die slecht wou groeien, om te verzorgen. In dienzelfden tijd werd zijn vriendje ziek. En nu ontstond er in zijn gevoel een geheimzinnig verband tusschen die bloem en zijn vriend. Hij begon te denken dat, als hij maar goed voor de hyacint zorgde, de jongen weer be ter zou worden: verwaarloosde hij echter de plant dan zou zijn vriend doodgaan en dan was hij de schuld daarvan. Ontroerend is ook het verhaal van een vijfjarig Fransch meisje, wier moeder ernstig ziek was. Het 1 ind had een klein houten paardje waar ze dol op was en nu vatte de gedachte post, dat ze dit paardje moest offeren om haar moeder weer beter te maken. Maar dit offer geschiedde niet ineens. Eerst werden 't zadeltje en het tuig in de kachel ge gooid, want het kind dacht dat ze 't paardje, zoo heelemaal kaal en onoogelijk, toch wel houden mocht! Maar moeder werd niet beter en toen ein delijk. verdween onder luid snikken van het vrouwtje, 't heele paard in het vuur. Een paar dagen later nam de ziekte der moeder een gun stige wending. Moeten we hierbij niet onwillekeurig denken aan de natuurvolken met hun offeren? Hoe staat de opvoeder tegenover deze manifes taties van het wonder in het leven van het kind. zoo mogen we ons afvragen. Het antwoord kan kort zijn, Er was een tijd, dat we alleen maar trachtten „dergelijke dwaas heden" uit te roeien en te verstikken onder een stortvloed van „gezond verstand?" Dit doen we nu niet meer. We weten natuurlijk dat heel vee! van het gehokus-pokus op school inderdaad dwaasheid is en niets meer. Maar we hebben ook geleerd en we leeren het, met name door religie en parapsychologie, dagelijks dieper, dat het won der in het leven een werkelijkheid is. En dus. staan we tegenover de openbaring van magische krachten in het kinderleven niet meer zoo bot en afwijzend, doch met meer begrip en meer eerbied En trachten te onderscheiden, waar de onzin ligt en waar zich misschien een korreltje van diepe ren zin openbaart, door de transparante zieltje* van onze kinderen heen. Deze studie loont inderdaad de moeite, voor hen en.... voor ons. R. DE RUYTER-V. d. FEER Zorg voor w Als het wasschen klaar is, doet u handen 's avonds in te vetten. Een oud is glycerine met kamferspiritus g- handen blijven zachter eh u heeft .j op kloven. Iedere drogist of apotheek zal wel aan kunnen helpen. 11; Tot slot wil ik u nog een makkelijke stam geven voor den waschdag, welke u voldoen. K-r ai Een smakelijke stan^ U kookt hiervoor de aardappelen, Hof«, schil, goed schoongeborsteld, en van de hif151 ontdaan met een klein laagje water. Wan de aardappelen gaar zijn voegt u de rauwf»' gesneden Brusselsche lof toe 1 pond lof «3 personen is meer dan voldoende) uitgebavv* spek, een scheutje melk en voor wie houdt wat azijn en de stamppot is klaar' ij moeilijk is het niet en af en toe een groente is gezond! Stichting voor Huishouw», voorlichting tun plstMl™ Dit jumpertje voor een meisje van 4 tot 6 jaar is gebreid van bleu koordwol. Noodig zijn 15) gr. wol en twee pennen no. 3. We beginnen met het voorpand en zetten U st. op. We breien 20 toeren 2 r. 2 a., en meer deren aan het eind van de laatste pen eea steek. Met deze 73 st. beginnen we het ruitpatroon als volgt: lste pen: 1 a. 11 r. 1 a. 11 r. 1 a, enz. 2de pen: averecht. 3de pen: l r. l a. 9 r. l a. 1 r. 1 a. 9 r. la, 1 r. 1 a. 9 r. enz. 4de pen: averecht. 5de pen: 2 r. 1 a. 7 r. 1 a. 3 r. 1 a. 7 r, 1 a. 3 r. 1 a .7 r. enz. 6de pen: averecht. 7de pen: 3 r. 1 a. 5 r. 1 a. 5 r. 1 a. 5 r. 1 a era Alle even pennen verder averecht. 9de pen: 4 r. 1 a. 3 r. 1 a. 7 r. 1 a. 3 r. 1 a, 7 r. enz. 11de pen: 5 r. 1 a. 1 r. 1 a. 9 r. 1 a. 1 r. 1 a. 9r, 1 a. 1 r. enz. 13de pen: 1 a. 11 r. 1 a." 11 r. 1 a. enz. De 15de pen wordt als de 11de, de 17de als de 9de enz., zoodat de averechte steekjes als een ruit boven elkaar liggen. Na 75 toeren kanten we voor het armsgat 9 st, af: (4—3—1—1) en de overige 55 st. deelen w in tweeën (in het midden twee steken te zamen). Aan weerskanten van het split je breien we nu telkens 3 st. recht, verder loopt het patroon ge woon door. We breien de helft van het voor pand door tot we boven den boord 120 toeren hebben, waarna we voor den hals 3 keer 3 st, afkanten. De rest nog 6 keer opbreien en af kanten. Daarna de andere helft evenzoo breien, Rug: Den rug breien we als het voorpand. Na afkanten van het armsgat 50 toeren breien, dan aan werskanten 18 st. afkanten voor den schouder en de rest laten staan voor den hals. Kraag: We nemen de,steken van den rug, de schouders en het voorpand op en maken er bij de openingen zooveel steken bij, tot we 74 st. hebben. De boord is van 2 r. 2 a. maar de eerste 2 st. zijr telkens recht gebreid, zoodat we een randje krij gen. Na 30 toeren breien we nog 4 pennen recht en kanten af. Mouw: We zetten 49 st. op en breien het patroon als bij het voorpand. Bij elke 3e pen maken we voor en achter een steek bij tot 65 st. Nu in een keer voor en achter 6 st. bijmaken tot 77 st. We breien dan 4 pennen en minderen dan om de pen een st. af, tot 64 st. Als we van den kop af 62 toeren nebben gebreid, minderen we in de volgende pen 10 st. (om de 6 st. te zamen), en breien dan nog 14 toeren 2 r. 2 a. Afkanten. Het splitje sluit met lusjes en een paar fleurige knoopjes. Sp.-Th. Zondag: Tomatensoep. Lamscoteletten. Gestoofde selderij Aardappelen. Rijstbavaroise. Maandag: Rookworst. Snijboonenstamppot (van snijboonen uit het zout.) Rijst met cocosnoot Dinsdag: Varkensrollade, Gedroogde appeltjes Aardappelen. Watergruel. Woensdag: Macaroni met varkens- vleesch en kaas Spercieboontjes (uit blik) Roomstruif. Donderdag: Groene kooltjes met gehakt gevuld, Aardappelen. Beschuit met bessensapsaus. Vrijdag: Koolsoep, Gekookte schol. Doperwtjes Aardappelen. Zaterdag: Gebakken kaas boterham Uien. Aardappelen. Fruit GOEDKOOP EN TOCII SMAKELIJK. Stekelvarken. Ook kunnen we allerlei zoete tieerhjKneaen md brood maken. De bekendste zijn wel: broo Pk met rozijnen, broodschoteltje met krenten eo rijnen of met appelmoes, wentelteefjes, turfjes 'oessenapsaus. Maar kent U ook stekelvarken, oude cadetj es gemaakt? U heeft hiervoor h000^"» 4 oude cadetjes, 3 eieren, 60 gram suiker, melk, 50 gram amandelen, frituurvet om 10 bakken. De cadetjes verdeelt U in twee helften en smj de korstjes er af. Nu worden ze geweekt in mengsel van melk, suiker en eieren en daarna m tuurvet gebakken. De amandelen kroeit en pei waarna u lange snippers ervan in de broodjes prikt. Deze worden nu nog met poeders ker bestoven en warm opgediend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 8