W;
KORT VERHAAL
M'
rt;
3ESTE VRIENDINNETJES EN
VRIENDJES.
Willen de rubriekertjes, die deze week wel de club
bezocht hebben doch geen briefje afgaven, a.s.
Woensdag een briefje inleveren? Zij, die de serpe-
tinerol nog niet afgegeven hebben, moeten de rol
a.s. Woensdag geheel klaar mede brengen. Zorgen
zij er niet voor, dan komen de Paasstukjes voor de
Paasdagen niet gereed.
Lief BRUINOOGJE. Slecht is je rapoprt direkt
niet, maar voor een meisje dat wil doorstuderen
moeten de cijfers over het algemeen wat hoger
worden. Doe maar extra je best, succes zal dan niet
uitblijven. Je zus begint nu met enkele woorden
haar wensen kenbaar te maken. Haar woorden
schat wordt langer hoe groter totdat ze net zo veel
en zo graag babbelt als haarVul zelf maar in.
Dag Bruinoogje.
Lief MEIBLOEMPJE. Natuurlijk wil ik eens
in je album schrijven. Je moet echter even geduld
hebben. Momenteel liggen vier albums op me te
wachten. Heb ik deze terug gegeven, dan mag je je
album voor me mede brengen. Je zus moet deze
week haar werk afmaken en het a.s. Woensdag, ge
heel klaar, aan mij geven. Alles moet voor Pasen
gereed zijn, dus haar werk ook. Dag Meibloempje.
Lief TEKENAARSTERTJE Gefeliciteerd met
je overgang. Nu maar weer meteen goed je best
doen. Je rapport bevat nog al enige zwakke cijfers,
vooral voor de hoofdvakken rekenen en taal. Zul
len we iets afspreken? Ja? Goed dan. Op je vol
gend rapport zorg je minstens een zes voor taal en
een zes voor rekenen te hebben. Dat is best moge
lijk als je extra je best doet. Afgesproken. Dag
TJekenaarstertje.
Best KRULLEKOPJE. Wat jammer dat je
werk uit elkander is gerold. Je moest dus met
nieuwe moed op nieuw beginnen. Je hebt in je
briefje drie taalfouten gemaakt, n.l. gouw moet zijn
gauw, Klivia, Clivia en pracht gesicht, pracht ge-
Zicht. Juist nu je van school af bent moet je zorgen
zo min mogelijk fouten te maken door extra op je
6chrift en taal te letten. Doe je het niet, dan vergeet
je spoedig het geleerde. Dat zou toch jammer zijn.
Dag Krullekopje.
Best ZONNEKIND. Je hebt zeer goede repeti
ties gemaakt. Een 8 voor Nat. Hist, en een 10 voor
Frans en een 10 voor rekenen. Flink zo. Je ouders
zullen, dunkt me, ook best tevreden zijn. Van de
vacantieverandering heb ik gehoord. Men wist ech
ter nog niet zeker of het plan doorgang zou hebben.
Men kan met Pinksteren in ieder geval beter weer
verwachten dan met Pasen. Vooral nu Pasen zo
extra vroeg valt. Naar de radio luister ik niet
iedere Dinsdagavond. L.l. Dinsdag heb ik toevallig
wel geluisterd. Zie ik je Woensdag weer. Dag Zon
nekind.
Best BLONDJE. Mijnheer L. ken ik. Prettig dat
je overgegaan bent. Je onderwijzer is dus met zijn
klas mede gegaan. Ja, het weer is wel zonnig maar
toch nog tamelijk koud. Moet je ook op de ouder
avond zingen? Dag Blondje.
Lief GOUDMUILTJE. Goed zo zeg. Een 10 voor
Nat. Hist, en een 7 voor Frans. Leuk dat Henny
een verhaaltje schrijft. Je. moet haar eens vragen
of ik het mag lezen, 'k Begrijp dat het soldatenpak
je broer vreemd stond. Na een poosje raakt men
aan de kleding gewend en vindt men haar niet
vreemd meer. Wat je me over de school schreef,
heeft Zonnekind me ook geschreven. Het is niet
prettig, maar men doet er nu eenmaal niets tegen.
In dat andere geval geef ik je groot gelijk. Dag
Goudmuiltje.
Best RAMENLAPSTERTJE. Prettig dat je ver
hoogd bent. Je onderwijzer ken ik zeer goed. Wat
we na Pasen gaan doen? Dat vertel ik je a.s. Woens
dag over een week, dus vlak voor de Paasvacantie.
Dag Ramenlapstertje.
Lief BOTERBLOEMPJE. Wat prettig voor je
ouders dat al hun schoolgaande kinderen zijn over
gegaan. In welke klas zit je nu en bij wie? Je hebt
je briefje dit keer mooi versierd. Het lijken wel
allemaal boterbloempjes. Tot Woensdag. Dag Bo
terbloempje.
Lief DIKKOPJE. Prettig dat je verhoogd bent.
Gefeliciteerd meisje. Ja, het zonnetje schijnt veel
maar toch, het is buiten koud. Achter de ruiten is
het in de zon echt zijn. Je zit nu zeker nog bij een
juffrouw? Hoe heet zij? Dag Dikkopje.
Beste LENTEBODE. Ja, ik heb het altijd erg
druk met van alles en nog wat. Toch vind ik het
niet vervelend. Integendeel, ik houd van aanpak
ken. Men weet dan dat men niet voor niets leeft.
Bovendien is het heel goed als men dan eens dit
dan weer dat te behartigen heeft. Men houdt er een
frisse geest door en heeft geen kans in sleur te ver
vallen. Dat je eenmaal per week iets later dan ge
woonlijk te bed gaat zal je niet schaden. Vooral niet
op Zaterdag, de dag waarop een schoolvrije dag
volgt. Dag Lentebode.
HET SNEEUWT
door
W. B. Z.
Lief DOORNROOSJE. Zo, ben je 's morgens
al om 7.30 buiten? Dat is vroeg zeg. Toch win ik het
nog van je. Van morgen, Woensdag, was ik reeds
om 6.45 in school. Dinsdag's en Donderdag's veelal
nog vroeger. Er is altijd baas boven baas. Maar toch,
ik vind dat je er vroeg bij bent. Je tekening vind
ik heel aardig. Ik dank je er wel voor en houd me
voor meerdere aanbevolen. Dag Doornroosje.
Lief BIJDEHANDJE. Je vriendje is heden naar
school gegaan? Nu maar na schooltijd met hem
spelen. Dat je ook de sommetjes met huisjes,
boompjes, enz. kunt maken, begrijp ik. Wat zal je
nu buiten genieten. Het is net goed weer om flink
in beweging te zijn. Veel genoegen. Dag Bijde
handje.
Best DROOMKONINKJE. Verleden week was
je laat met je Briefje. Ik kon het daardoor niet be
antwoorden. Hoe was het 1.1. Woensdag in Thalia?
Heb je genoten? A.s. Woensdag moet j<p| het slab
betje eens mede brengen. Hoe staat het met je ser-
petinerol? Je moet a.s. Maandag om ongeveer 7 uur
maar even met het werk bij me komen. Vraag of
Maja met je mede koint. Ook zij moet dan haar
werk medenemen. Dag Droomkoninkje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
SNEEUWPRET
De kinderen zijn buiten,
Daar buiten in de sneeuw,
Elsje staat voor de ruiten
En kijkt daar naar een meeuw.
Jantje is aan het glijden,
Aan 't glijden op de baan.
Pietje gaat schaatsenrijden
Dat heeft hij meer gedaan.
De avond is gekomen,
En uit is 't met de pret.
De wind suist door de bomen,
De kind'ren zijn naar bed
Klein Elsje ligt te dromen,
Te dromen van die meeuw.
De avond is gekomen
En buiten valt nog sneeuw.
Langzaam vallen witte vlokken
Op de koude aarde neer
En de mensen zeggen zachtjes:
Hè 't is al weer winterweer.
Kijk, de kerk heeft al een puntmuts,
Ieder huisje krijgt een sprei
En een grote witte deken
Komt nu over heel de wei.
En de mensen in de huizen
Staan te kijken voor een ruit,
.Want die wit besneeuwde wereld
Ziet er toch zoo prachtig uit,
FLUITENDE KINDEREN IN INDIë.
Oorspronkelijk was de fluit een heilig
instrument.
Wanneer we met mensen praten, die geduren
de hun verblijf in Indië niet uitsluitend op Java
en Sumatra hebben gewoond, -maar die ook op
Celebes en in het Oostelijk deel van de Archipel,
de z.g. Grote Oost, hebben rondgezworven, dan
horen we ze ook vertellen van de fluitorkesten,
die daar bestaan. Dr. Alb. C. Kruyt vertelt
hierover in zijn boekje „Luim en spel in ons In
dië het volgende:
Op heel veel scholen in de Grote Oost leren de
inheemse onderwijzers aan de schoolkinderen
het blazen op de fluit. Dit instrument is heel
eenvoudig van een fijne soort bamboe gemaakt;
het is voorzien van zes gaten voor de toonhoog
ten en het wordt als dwarsfluit bespeeld. Elk
kind maakt zijn eigen fluit.
De muziek, die de bruine kinderen onder leiding
van hun onderwijzers maken, klinkt heel aardig.
Wanneer een bestuursambtenaar, een schoolin-
specteur, een predikant of zendeling een dorp
voor de eerste maal bezoekt, wordt hij meestal
feestelijk ingehaald met fluitmuziek. Het enige
waarover de bezoeker zal te klagen hebben is, dat
hij tot in het oneindige het Wilhelmus met on-
gedekten hoofde moet aanhoren.
Het vaderland van het fluitorkest is Ambon. De
Ambonezen zijn het eerste volk in Indië, dat tot
het Christendom overging. Uit hen kwamen de
eerste inheemse onderwijzers voort. Zij hebben
het Evangelie gebracht naar de vele eilanden
van de Molukken en naar Celebes. En overal
waar ze kwamen, klonken binnen korten tijd de
tonen van de bamboefluiten. Wanneer ze dit de
den op Nieuw Guiea, bracht het fuiten vaak
grote opschudding teweeg onder de Papoea's,
want voor hen is de fluit een heilig instrument,
dat alleen maar bespeeld mag worden bij plech
tige gelegenheden, waarbij offers worden ge
bracht. Toen een blanke onderwijzer in het dox-p
Masimasi eens aan de kinderen leerde op de fluit
te blazen, ontstond er grote opschudding onder
de bevolking. Wat had de goeroe zich in zijn
hoofd gehaald? Gingen de jongens, die nog niet
waren gewijd op het stamfeest, zomaar op de
fluit blazen? De fluiten werden hen uit de han
den gerukt. De straf, zo dachten de Papoea's zou
wel niet uitblijven. Als de eerste tonen zouden
weerklinken, zou de hele geestenwereld in op
stand komen! Donder en bliksem zouden van
de toppen der bergen neerdalen om hen te tref
fen. De krachten van de onderwereld, onver-
zo end omdat geen offerbloed vloeide, zouden los
breken en de vertreders stellig doden! In de
volgende dagen kwam geen leerling meer op
school en de dorspstraat was verlaten. Zelfs had
den enige mannen hun gezicht zwart gemaakt
met een mengsel van roet en kokosolie, in de
mening, daardoor het dreigende gevaar te kun
nen afwenden. Doodse stilte was er in de huizen,
en angst heerste in het als uitgestorven dorp.
De onderwijzer riep de hulp van den zendeling
in. Deze kwam en het gelukte hem, de gemoe
deren tot rust te brengen en de mensen te over
tuigen, dat him geen onheil door dit fluitspel
zou overkomen. Een paar dagen later kwamen
de jongens dan ook weer naar school mèt hun
fluit!
Misschien verwonder je je er over, dat de Pa
poea's zich zo zenuwachtig maken, omdat
schoolkinderen op de fluit blazen. Maar we zul
len hen beter begrijpen, als we weten, wat de
fluit voor sommige volken betekent.
Je moet dan weten, dat veel mensen in Indië
denken, dat adem een soort onzichtbare stof is,
die de ene mens aan de ander kan overdoen.
Wanneer b.v. een zieke zijn bewustzijn kwijtge
raakt is of een kind bij zijn geboorte niet ademt,
blazen anderen hem in de oren, neus en mond
om hem van hun eigen adem mee te delen, opdat
de bewusteloze tot zichzelf kan komen. En nu
komen deze mensen als vanzelf op de gedachte,
dat een fluit, waarin zoveel adem is gegaan, een
soort bewaarplaats van levenskracht is. In heel
oude Oosterse verhalen kunnen we meermalen
lezen, dat iemand een verre reis onderneemt, en
als teerkost een weinig rijst bij zich heeft, die
hij in een fluit bewaart. Die rijst raakt nooit op,
want door de levenwekkende kracht van de fluit
groeit de voorraad uit zichzelf aan. Bij veel vol
ken wordt op de fluit geblazen als er een sterf
geval is. We denken hierbij vanzelf aan de Joden,
die 'behalve klaagvrouwen ook fluitspelers bij
IK HELP MOEDER
door
Nu vadertje niet thuis is,
Ben ik mijn moeders knecht.
Ik help de kopjes wassen
En zet de stoelen recht.
Je ziet me kolen sjouwen,
Want ledig was de schuur.
De kachel moet toch branden,
Want 't is nog veel te guur.
Het was een heel zwaar vrachtje
Nu nog alleen de trap.
Maar moeder zal vast zeggen:
„Je deed je boodschap knap!"
begrafenissen huurden. En toen werd het be
spelen van de fluit zo'n belangrijk onderdeel van
de begrafenisplechtigheid, dat men altijd aan de
dood dacht als men fluittonen hoorde. Als er
dan gefloten werd op een tijd, dat er geen dode
te betreuren was, kwam de gedachte bij de
mensen o<p: „Nu zal er wiel gauw iemand ster
ven!" Zo kwam het dus, dat het fluiten be
perkt werd tot bepaalde plechtigheden.
Ditzelfde geschiedt ook bij de Papoea's. Op de
fluiten mocht alleen geblazen worden bij tem
pelfeesten, die moesten dienen om aan de leden
van de stam levenskracht en gezondheid te geven.
Op het geluid van de fluittonen spoedden zich,
zo zeiden de mensen, de geesten der voorouders
naar de tempel, waar ze met offers ontvangen
werden. Het blazen op de fluiten was dus niet
het werk van iedereen, en als jongens dit gingen
doen, moest daaruit onheil voortkomen. Als de
geesten der voorvaderen toesnelden op de tonen
van de fluit en ze vonden niets voor hun ont
vangst gereed, hoe vreselijk zou dan hun wraak
zijnï
Naarmate de mensen Christenen werden, ver
dween de heiligheid van de fluiten. Maar de fluit
muziek bleef, zooals je op het plaatje ziet.
1) Indisch woord voor onderwijzer.
EEN HERDER
door
W. B. Z.
Met zijn muts op één oor
En zijn stok in de hand,
Zie je een herder daar staan
Uit het Lappenland.
Hij heeft schoenklompen aan;
Want de sneeuw ligt nog dik.
Maar de Laplandse herder
Is toch in zijn schik.
Want de zon brak weer door.
Het is licht overal.
Zijn rendieren huppelen
Langs bergen en dal.
De Laplandse herder
Zingt vrolijk zijn lied.
Want de kou en de sneeuw
Die deren hem niet.
De Luie Hond.
door VERA STROHMANN.
'OEF was een nette hond, een beetje
lichtzinnig, doch verbazend lui. Daar
entegen was zijn baas, een zekere dok
ter Jansen, een ongemeen vlijtig en
braaf mensch. Hij was kinderarts en alle kinde
ren waren dol op hem, omdat hij hun steeds na
de naar smakende drankjes lekkere bonbons gaf.
Met Woef sprak hij in de hondentaal en was
eigenlijk veel te netjes met hem. Woef noemde
hem „Oom" en slechts op één punt verschilden
zij van meening. Dokter Jansen hield zeer veel
van perziken, Woef daarentegen spuwde deze
steeds uit. Nochtans groeide hij spoedig tot een
mooien hond op. Hij bleef echter dom en onopge
voed.
„Woef", zei op zekeren dag Oom Jansen, „nu
is het tijd dat je een eerlijk beroep gaat uitoefe
nen. Zou je misschien kunstenaarshond willen
worden en iederen avond in het circus kunst
stukken verrichten? Of zou je herdershond wil
len worden? Dan kun je op de lammetjes passen.
Je bent dan steeds in de frissche lucht en krijgt
mooie roode koontjes!"
„Wat heb je daar nu aan", zeide Woef.
„Het liefst zou ik een schoothondje worden.
Dan zit je den heelen dag in een auto en wordt
volgestopt met klontjes suiker".
„Dat gaat niet' mijn jongen", zei dokter Jansen
ernstig, „maar zou je niet, nu je immers voor
schoothondje te groot bent, politiehond willen
worden?"
„Dat is onzin", antwoordde Woef brutaal.
,;Nietwaar", antwoordde dokter Jansen. „Wan
neer je politiehond bent van een detective, dat is
politieagent zonder uniform, dan helpt zijn hond
hem dieven vangen".
Bij deze woorden likte Woef zich de lippen af,
want het leek hem prachtig dieven te vangen en
zoo noodig te bijten. „Och, dat lijkt mij nog zoo
slecht niet", antwoordde hij tenslotte.
Zoo gezegd, zoo gedaan en dokter Janseii liet
Woef inschrijven voor een school ter africhting
van politiehonden. Hij kocht voor Woef een mooi
petje, zooals de Engelsche detectives dragen, als
mede een electrische zaklantaarn, waarmede hij
de dieven eventueel ook 't nachts kon vangen.
Wat Woef betreft, die kreeg een verbeelding van
je welste. Met de andere honden sprak hij bijna
in het geheel niet meer. Een kat aanblaffen deed
hij ook nog maar zelden. Op de politiehonden-
school daarentegen beviel het hem in het geheel
niet. Het eerste, wat de honden daar leeren is,
hoe men uren bewegingloos op den loer moet lig
gen totdat de dief voorbijkomt. Doch dit ge
schiedde bij iedere weersgesteldheid, bij regen,
hagel of sneeuw. Urenlang stil liggen, zonder te
mogen blaffen of je met je poot krabben. Dat was
niets, voor Woef.
Zoo geschiedde het dat hij den tweeden dag
reeds niet meer naar school ging. Daarbij wende
hij zich aan enorm te liegen. Als zijn baas hem 's
morgens om half acht wekte omdat het tijd was
om naar school te gaan, gaf hij dokter Jansen
een lik op het voorhoofd, deed een mooien hals
band om, zette zijn petje op en vergat ook nimmer
voor zijn lunch een mooie vette worst mede te
nemen. Nauwelijks echter was de deur achter hem
dicht gevallen of hij lachte hoonend en holde
naar zijn vriendjes op het marktplein. Dat wa
ren brutale onopgevoede straathonden. In hun
gezelschap bracht hij den heelen morgen door,
maakte ruzie met alle slagers, maakte de kin
deren bang met zijn geblaf en hapte naar de
beenen van voorbijrijdende fietsers.
Daar tusschendoor vocht hij met zijn kornui
ten en dikwijls gebeurde het, dat hij 's avonds
thuis kwam met een lammen poot of een stuk
gebeten oor. Dan trok hij een echt treurig gezicht
en jammerde: „Vandaag hebben wij het op school
weer zoo moeilijk gehad. Wij moesten over een
tien meter hoogen muur springen en daarbij heb
ik mijn poot een beetje bezeerd. Auuuuu, auuuu,
auuuu". Dan streelde de niets vermoedende dok
ter hem over zijn kop, noemde hem een arm,
braaf en oppassend hondje en voorspelde hem,
dat hij het' nog «ver in de maatschappij brengen
zou. Doch op zekeren dag gebeurde iets verschrik
kelijks.
Woef en dokter Jansen lagen reeds te bed en
snurkten. Plotseling ging de telefoon. Dokter Jan
sen werd bij een klein ziek meisje geroepen.
„Woef, beste vriend, nu kun je toon en wat je als
politiehond geleerd hebt. Nu blijf je hier heele-
maal alleen thuis. Ga in de huiskamer liggen en
pas op dat de ijzeren brandkast' niet gestolen
wordt".
Woef begeleidde zijn meester tot de deur en
zei: „Ik zou den dief wel eens willen zien, die het
wagen zou in te breken waar ik op wacht lig".
Toen liep hij naar de huiskamer en dacht: „Be
lachelijk. Waarom zouden er nu juist vandaag
dieven komen! En wat die brandkast betreft, die
zal er heusch niet alleen vandoor gaan".
Juist wilde hij zich weer in elkaar rollen en
verder gaan snurken, toen het raam heel zachtjes
opengeschoven werd en een man zeer behendig
naar binnen sprong. Hij had een electrische zak
lantaarn, net zooals Woef en toen hij dezen zag
liggen maakte hij een buiging en zei met een
allerbeleefdste stem: „Och mijnheer Woef, neemt
u zich geen moeite om te blaffen. Mijn naam is
Karei en ik ben slotemaker van beroep. Mooi
weertje vanavond, nietwaar? Heb ik het genoe
gen den heer Woef, den koning van alle politie
honden, den schrik aller dieven voor mij te zien?
Uw waarde oom, dokter Jansen, heeft mij won
deren van u verteld, toen hij vanmiddag bij mij
in de werkplaats was. Ik moet het slot van deze
brandkast openen. Het is namelijk stuk. Neemt
u mij niet kwalijk dat ik zoo laat nog kom, maar
ik heb het vandaag vreeselijk druk gehad"
Bij deze woorden haalde hij eenige werktuigen
uit zijn zak en begon aan het slot van de kast te
morrelen. Op eens keerde hij zich om en zei:
„Mijnheer Woef, ik geloof dat ik in mijn tasch nog
een stukje biefstuk heb. Zoudt u mij de eer willen
doen dit op te eten? Het is misschien vervelend
voor u zoo stil te moeten toekijken".
Woef, die geheel sprakeloos zat toe te kijken,
omdat hij niet wist wat hij zeggen zou. kwispelde
gevleid met zijn kort staartje, want dat van „de
beroemde politiehond" was hem zeer goed beval
len. De biefstuk was uitstekend en Woef dacht:
„Die slotemakers zijn toch zeer beleefde men-
schen".
Toen Woef zich tenslotte voldaan de bek af
likte was ook de slotemaker met het werk klaar.
Hij veegde zijn bezweet voorhoofd af en haalde uit
de kast allemaal blauwe, roode en groene nsm
tjes. „Zoo", zei hij lachend, „de kist 'is
en deze oude papiertjes, die de dokter toch i
meer gebruiken kan, neem ik mee voor miin w
deren. Die maken zoo graag papieren mm.?1.
Papiertjes en werktuigen stak hij daarop in'
zak, zette zijn pet op en verdween weer door vï
venster.
Eenige minuten later kwam dokter Jansen óm
moe weer thuis. „Dag mijn dapper hondje w
er nog iemand naar mij gevraagd?" „Alléén7
slotenmaker is hier geweest. Een nette man
heeft de brandkast in orde gemaakt".
Dokter Jansen verbleekte. Bliksemsnel rend
hij naar de huiskamer. Toen hij de leege brand
kast zag zakte hij bijna in elkaar. „Oh Woel
was alles wat hij uit kon brengen. Woef, dien
ook bleek geworden was, trachtte nog met Hp!
staart te kwispelen en zei zachtjes: „In de brand3
kast was alleen maar wat gekleurd papier X
heeft de slotenmaker voor zijn kinderen mee»
nomen". °e'
„Woef, domme Woef, dat was geen siottn™
ker, dat was een dief! En dat gekleurde papier®!
al het geld dat ik bezat. Jarenlang heb ik c'
elkaar gespaard. Nu zijn wij geruïneerd".
Nu sloeg Woef zijn pooten voor zijn zwarten kon
en begon te huilen: „Hu-hu-hu-hu". En dokte
Jansen huilde ook: „Hu-hu-hu-hu". En zoo hu-
hu-hu-den ze den heelen nacht door, doch wat
gaf het? Het was reeds te laat.
WINTER
Midden in de winter,
Dan is het soms heel koud
De meeste dieren slapen
Dan in het donk're woud.
En als het dan zo koud is,
En er ligt heel veel ijs,
Dan maken vele vogels
Een hele lange reis.
Ze gaan dan naar het Zuiden,
Daar is het niet zo koud
Het is er heel wat beter
Dan in het donk're woud.
En als het dan zo guur is,
Strooi in de tuin dan brood.
Want anders, heus hoor mensen
Vriezen de vogels dood.
TINIE FOLKERSMA,
IJN vriendje wou laatst niet geloven,
dat ik bijen had zien vliegen" a
schrijft me een rubriekertje, „en ft
ik heb ze toch heus gezien." Nu Jan,
ik geloof je dadelijk en ik zal je ook zeggen, waar
om ik het dadelijk geloof, 't Was zeker op een van
de dagen, dat het dooide en het zonnetje een poosje
scheen. Je moet n.L weten, dat de bijen zolang ze a
de wintertijd genoodzaakt zijn in hun korf te blijven,
de onverteerde etensresten in hun ingewanden
den, maar zodra er maar een zachte dag komt, wagen
ze zich naar buiten om hun ingewanden te ledigen.
Zo'n vlucht in de wintertijd kan ook vaak noodlottg
voor ze worden, vooral als er nog sneeuw ligt. Wast
wanneer de bij zich, moe van haar heen en weer ge
vlieg, even neerzet op zo'n sneeuwhoopje, dan is't
in de regel gauw met het bijenleven gedaan.'Het
arme dier verstijft spoedig van de kou en kan niet
meer naar de korf terug. De ijmker noemt deze voor-
jaarsvlucht de reinigingsvlucht. Soms gebeurt het
dat de bijen voor deze vlucht uitvliegen als er geen
sprake is van zachter weer. Dan heeft de sneeuw
hen misleid, 't Kan soms gebeuren dat de sneeuw
het zonlicht sterk terugkaatst en als dan dit terug
gekaatste zonlicht toevallig door de vliegopening
naar binnen valt, dan wordt het natuurlijk in de
korf ongewoon licht en dit brengt de bijen dan in
de waan, dat ze hun reinigingsvlucht wel kunnen
ondernemen. Zo'n vlucht wordt ze dan in de regel
ook noodlottig. De ijmker kan dit voorkomen, door
boven het vlieggat een schuin geplaatst schermpje
aan te brengen, dan kan dit licht niet naar binnen
vallen. Merkwaardig is, dat de ijmker deze reini
gingsvlucht graag verwacht omstreeks 2 Februyi,
Maria Lichtmis, vooral niet vroeger. In deze tijd
moet de natuur nog niet uit zijn winterslaap ont
waakt zijn, dat moet eerst tegen het begin van de
lente gebeuren. Doen de bijen begin Februari hun
eerste reinigingsvlucht dan kunnen ze zich tegen de
lente tot een krachtig bijenvolk ontwikkelen en
straks volop stuifmeel en honing vergaren. Als nu
straks deze tijd aanbreekt en de bijen vliegen van
bloem tot bloem, let dan eens goed op. Je zult dan
bemerken dat de bloemen die door de bijen bezocht
worden groot van stuk en opvallend van kleur zijn;
heel anders dan de windbloemen die meestal klem
zijn en weinig kleur vertoonen. Onderzoekingen van
de laatste tijd hebben bewezen dat de bijen slechts
4 kleuren zien en wel geel, blauwgroen, blauw en
ultraviolet. Deze laatste kleur kunnen wij zelfs met
zien. Het merkwaardige is echter dat ze geen rood
kunnen zien. Toch bezoeken ze wel rode bloemen.
Dit komt omdat ze bij 't bloemenbezoek niet alleen
afgaan op de kleur, maar ook op de geur en de
smaak. Wat de geur betreft, komt het vermogen om
verschillende geuren te onderscheiden vrijwel over
een met ons vermogen, maar wat de smaak aan
gaat, zijn ze ten opzichte van het zoet niet zo gauw
tevreden als wij. Wat wij flink zoet noemen, J'er-
smaadt de bij als niet zoet genoeg te zijn, eerst sis
het voor onze smaak veel te zoet is, vindt de bij n..
de moeite van 't opslorpen waard. Bijen hebben oo
gevoel voor tijd. Wanneer men op bepaalde tijde
bijen bijvoer b.v. suiker of suikerwater geeft, dan
zullen ze alleen op die tijden op de bepaaldej)-c
komen. Ook hebben bijen het vermogen elkaar ie-
te vertellen; dit doen ze natuurlijk niet door woor
den, maar door dansen zoals de ijmker het noem
Dit dansen bestaat dan in het op een bepaalde ma
nier van bewegen der vleugels. Een bij, die een nj
honigbloem ontdekt heeft, deelt dit op een dergekI
manier aan zijn korfgenoten mee en daar 1d®
ook de geur van de bloem met zich meedraagt, fik
ken de andere bijen er op uit om deze geul®
bloem te bezoeken. Gaat het enkel om een
ling te doen van 'n rijke stuifmeelbloem. dan n
den de ontdekkingsreizigers onder de bijen
ware hun medebewoners de geur onder de nePf
wekken ze zo op om eveneens er op uit te
Ziezo, als je nu straks bijen ziet rondvliegen Pr0
dan eens of je iets van deze bij en wijsheid
ontdekken.