W; KORT VERHAAL M' rt; 3ESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES. Willen de rubriekertjes, die deze week wel de club bezocht hebben doch geen briefje afgaven, a.s. Woensdag een briefje inleveren? Zij, die de serpe- tinerol nog niet afgegeven hebben, moeten de rol a.s. Woensdag geheel klaar mede brengen. Zorgen zij er niet voor, dan komen de Paasstukjes voor de Paasdagen niet gereed. Lief BRUINOOGJE. Slecht is je rapoprt direkt niet, maar voor een meisje dat wil doorstuderen moeten de cijfers over het algemeen wat hoger worden. Doe maar extra je best, succes zal dan niet uitblijven. Je zus begint nu met enkele woorden haar wensen kenbaar te maken. Haar woorden schat wordt langer hoe groter totdat ze net zo veel en zo graag babbelt als haarVul zelf maar in. Dag Bruinoogje. Lief MEIBLOEMPJE. Natuurlijk wil ik eens in je album schrijven. Je moet echter even geduld hebben. Momenteel liggen vier albums op me te wachten. Heb ik deze terug gegeven, dan mag je je album voor me mede brengen. Je zus moet deze week haar werk afmaken en het a.s. Woensdag, ge heel klaar, aan mij geven. Alles moet voor Pasen gereed zijn, dus haar werk ook. Dag Meibloempje. Lief TEKENAARSTERTJE Gefeliciteerd met je overgang. Nu maar weer meteen goed je best doen. Je rapport bevat nog al enige zwakke cijfers, vooral voor de hoofdvakken rekenen en taal. Zul len we iets afspreken? Ja? Goed dan. Op je vol gend rapport zorg je minstens een zes voor taal en een zes voor rekenen te hebben. Dat is best moge lijk als je extra je best doet. Afgesproken. Dag TJekenaarstertje. Best KRULLEKOPJE. Wat jammer dat je werk uit elkander is gerold. Je moest dus met nieuwe moed op nieuw beginnen. Je hebt in je briefje drie taalfouten gemaakt, n.l. gouw moet zijn gauw, Klivia, Clivia en pracht gesicht, pracht ge- Zicht. Juist nu je van school af bent moet je zorgen zo min mogelijk fouten te maken door extra op je 6chrift en taal te letten. Doe je het niet, dan vergeet je spoedig het geleerde. Dat zou toch jammer zijn. Dag Krullekopje. Best ZONNEKIND. Je hebt zeer goede repeti ties gemaakt. Een 8 voor Nat. Hist, en een 10 voor Frans en een 10 voor rekenen. Flink zo. Je ouders zullen, dunkt me, ook best tevreden zijn. Van de vacantieverandering heb ik gehoord. Men wist ech ter nog niet zeker of het plan doorgang zou hebben. Men kan met Pinksteren in ieder geval beter weer verwachten dan met Pasen. Vooral nu Pasen zo extra vroeg valt. Naar de radio luister ik niet iedere Dinsdagavond. L.l. Dinsdag heb ik toevallig wel geluisterd. Zie ik je Woensdag weer. Dag Zon nekind. Best BLONDJE. Mijnheer L. ken ik. Prettig dat je overgegaan bent. Je onderwijzer is dus met zijn klas mede gegaan. Ja, het weer is wel zonnig maar toch nog tamelijk koud. Moet je ook op de ouder avond zingen? Dag Blondje. Lief GOUDMUILTJE. Goed zo zeg. Een 10 voor Nat. Hist, en een 7 voor Frans. Leuk dat Henny een verhaaltje schrijft. Je. moet haar eens vragen of ik het mag lezen, 'k Begrijp dat het soldatenpak je broer vreemd stond. Na een poosje raakt men aan de kleding gewend en vindt men haar niet vreemd meer. Wat je me over de school schreef, heeft Zonnekind me ook geschreven. Het is niet prettig, maar men doet er nu eenmaal niets tegen. In dat andere geval geef ik je groot gelijk. Dag Goudmuiltje. Best RAMENLAPSTERTJE. Prettig dat je ver hoogd bent. Je onderwijzer ken ik zeer goed. Wat we na Pasen gaan doen? Dat vertel ik je a.s. Woens dag over een week, dus vlak voor de Paasvacantie. Dag Ramenlapstertje. Lief BOTERBLOEMPJE. Wat prettig voor je ouders dat al hun schoolgaande kinderen zijn over gegaan. In welke klas zit je nu en bij wie? Je hebt je briefje dit keer mooi versierd. Het lijken wel allemaal boterbloempjes. Tot Woensdag. Dag Bo terbloempje. Lief DIKKOPJE. Prettig dat je verhoogd bent. Gefeliciteerd meisje. Ja, het zonnetje schijnt veel maar toch, het is buiten koud. Achter de ruiten is het in de zon echt zijn. Je zit nu zeker nog bij een juffrouw? Hoe heet zij? Dag Dikkopje. Beste LENTEBODE. Ja, ik heb het altijd erg druk met van alles en nog wat. Toch vind ik het niet vervelend. Integendeel, ik houd van aanpak ken. Men weet dan dat men niet voor niets leeft. Bovendien is het heel goed als men dan eens dit dan weer dat te behartigen heeft. Men houdt er een frisse geest door en heeft geen kans in sleur te ver vallen. Dat je eenmaal per week iets later dan ge woonlijk te bed gaat zal je niet schaden. Vooral niet op Zaterdag, de dag waarop een schoolvrije dag volgt. Dag Lentebode. HET SNEEUWT door W. B. Z. Lief DOORNROOSJE. Zo, ben je 's morgens al om 7.30 buiten? Dat is vroeg zeg. Toch win ik het nog van je. Van morgen, Woensdag, was ik reeds om 6.45 in school. Dinsdag's en Donderdag's veelal nog vroeger. Er is altijd baas boven baas. Maar toch, ik vind dat je er vroeg bij bent. Je tekening vind ik heel aardig. Ik dank je er wel voor en houd me voor meerdere aanbevolen. Dag Doornroosje. Lief BIJDEHANDJE. Je vriendje is heden naar school gegaan? Nu maar na schooltijd met hem spelen. Dat je ook de sommetjes met huisjes, boompjes, enz. kunt maken, begrijp ik. Wat zal je nu buiten genieten. Het is net goed weer om flink in beweging te zijn. Veel genoegen. Dag Bijde handje. Best DROOMKONINKJE. Verleden week was je laat met je Briefje. Ik kon het daardoor niet be antwoorden. Hoe was het 1.1. Woensdag in Thalia? Heb je genoten? A.s. Woensdag moet j<p| het slab betje eens mede brengen. Hoe staat het met je ser- petinerol? Je moet a.s. Maandag om ongeveer 7 uur maar even met het werk bij me komen. Vraag of Maja met je mede koint. Ook zij moet dan haar werk medenemen. Dag Droomkoninkje. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. SNEEUWPRET De kinderen zijn buiten, Daar buiten in de sneeuw, Elsje staat voor de ruiten En kijkt daar naar een meeuw. Jantje is aan het glijden, Aan 't glijden op de baan. Pietje gaat schaatsenrijden Dat heeft hij meer gedaan. De avond is gekomen, En uit is 't met de pret. De wind suist door de bomen, De kind'ren zijn naar bed Klein Elsje ligt te dromen, Te dromen van die meeuw. De avond is gekomen En buiten valt nog sneeuw. Langzaam vallen witte vlokken Op de koude aarde neer En de mensen zeggen zachtjes: Hè 't is al weer winterweer. Kijk, de kerk heeft al een puntmuts, Ieder huisje krijgt een sprei En een grote witte deken Komt nu over heel de wei. En de mensen in de huizen Staan te kijken voor een ruit, .Want die wit besneeuwde wereld Ziet er toch zoo prachtig uit, FLUITENDE KINDEREN IN INDIë. Oorspronkelijk was de fluit een heilig instrument. Wanneer we met mensen praten, die geduren de hun verblijf in Indië niet uitsluitend op Java en Sumatra hebben gewoond, -maar die ook op Celebes en in het Oostelijk deel van de Archipel, de z.g. Grote Oost, hebben rondgezworven, dan horen we ze ook vertellen van de fluitorkesten, die daar bestaan. Dr. Alb. C. Kruyt vertelt hierover in zijn boekje „Luim en spel in ons In dië het volgende: Op heel veel scholen in de Grote Oost leren de inheemse onderwijzers aan de schoolkinderen het blazen op de fluit. Dit instrument is heel eenvoudig van een fijne soort bamboe gemaakt; het is voorzien van zes gaten voor de toonhoog ten en het wordt als dwarsfluit bespeeld. Elk kind maakt zijn eigen fluit. De muziek, die de bruine kinderen onder leiding van hun onderwijzers maken, klinkt heel aardig. Wanneer een bestuursambtenaar, een schoolin- specteur, een predikant of zendeling een dorp voor de eerste maal bezoekt, wordt hij meestal feestelijk ingehaald met fluitmuziek. Het enige waarover de bezoeker zal te klagen hebben is, dat hij tot in het oneindige het Wilhelmus met on- gedekten hoofde moet aanhoren. Het vaderland van het fluitorkest is Ambon. De Ambonezen zijn het eerste volk in Indië, dat tot het Christendom overging. Uit hen kwamen de eerste inheemse onderwijzers voort. Zij hebben het Evangelie gebracht naar de vele eilanden van de Molukken en naar Celebes. En overal waar ze kwamen, klonken binnen korten tijd de tonen van de bamboefluiten. Wanneer ze dit de den op Nieuw Guiea, bracht het fuiten vaak grote opschudding teweeg onder de Papoea's, want voor hen is de fluit een heilig instrument, dat alleen maar bespeeld mag worden bij plech tige gelegenheden, waarbij offers worden ge bracht. Toen een blanke onderwijzer in het dox-p Masimasi eens aan de kinderen leerde op de fluit te blazen, ontstond er grote opschudding onder de bevolking. Wat had de goeroe zich in zijn hoofd gehaald? Gingen de jongens, die nog niet waren gewijd op het stamfeest, zomaar op de fluit blazen? De fluiten werden hen uit de han den gerukt. De straf, zo dachten de Papoea's zou wel niet uitblijven. Als de eerste tonen zouden weerklinken, zou de hele geestenwereld in op stand komen! Donder en bliksem zouden van de toppen der bergen neerdalen om hen te tref fen. De krachten van de onderwereld, onver- zo end omdat geen offerbloed vloeide, zouden los breken en de vertreders stellig doden! In de volgende dagen kwam geen leerling meer op school en de dorspstraat was verlaten. Zelfs had den enige mannen hun gezicht zwart gemaakt met een mengsel van roet en kokosolie, in de mening, daardoor het dreigende gevaar te kun nen afwenden. Doodse stilte was er in de huizen, en angst heerste in het als uitgestorven dorp. De onderwijzer riep de hulp van den zendeling in. Deze kwam en het gelukte hem, de gemoe deren tot rust te brengen en de mensen te over tuigen, dat him geen onheil door dit fluitspel zou overkomen. Een paar dagen later kwamen de jongens dan ook weer naar school mèt hun fluit! Misschien verwonder je je er over, dat de Pa poea's zich zo zenuwachtig maken, omdat schoolkinderen op de fluit blazen. Maar we zul len hen beter begrijpen, als we weten, wat de fluit voor sommige volken betekent. Je moet dan weten, dat veel mensen in Indië denken, dat adem een soort onzichtbare stof is, die de ene mens aan de ander kan overdoen. Wanneer b.v. een zieke zijn bewustzijn kwijtge raakt is of een kind bij zijn geboorte niet ademt, blazen anderen hem in de oren, neus en mond om hem van hun eigen adem mee te delen, opdat de bewusteloze tot zichzelf kan komen. En nu komen deze mensen als vanzelf op de gedachte, dat een fluit, waarin zoveel adem is gegaan, een soort bewaarplaats van levenskracht is. In heel oude Oosterse verhalen kunnen we meermalen lezen, dat iemand een verre reis onderneemt, en als teerkost een weinig rijst bij zich heeft, die hij in een fluit bewaart. Die rijst raakt nooit op, want door de levenwekkende kracht van de fluit groeit de voorraad uit zichzelf aan. Bij veel vol ken wordt op de fluit geblazen als er een sterf geval is. We denken hierbij vanzelf aan de Joden, die 'behalve klaagvrouwen ook fluitspelers bij IK HELP MOEDER door Nu vadertje niet thuis is, Ben ik mijn moeders knecht. Ik help de kopjes wassen En zet de stoelen recht. Je ziet me kolen sjouwen, Want ledig was de schuur. De kachel moet toch branden, Want 't is nog veel te guur. Het was een heel zwaar vrachtje Nu nog alleen de trap. Maar moeder zal vast zeggen: „Je deed je boodschap knap!" begrafenissen huurden. En toen werd het be spelen van de fluit zo'n belangrijk onderdeel van de begrafenisplechtigheid, dat men altijd aan de dood dacht als men fluittonen hoorde. Als er dan gefloten werd op een tijd, dat er geen dode te betreuren was, kwam de gedachte bij de mensen o<p: „Nu zal er wiel gauw iemand ster ven!" Zo kwam het dus, dat het fluiten be perkt werd tot bepaalde plechtigheden. Ditzelfde geschiedt ook bij de Papoea's. Op de fluiten mocht alleen geblazen worden bij tem pelfeesten, die moesten dienen om aan de leden van de stam levenskracht en gezondheid te geven. Op het geluid van de fluittonen spoedden zich, zo zeiden de mensen, de geesten der voorouders naar de tempel, waar ze met offers ontvangen werden. Het blazen op de fluiten was dus niet het werk van iedereen, en als jongens dit gingen doen, moest daaruit onheil voortkomen. Als de geesten der voorvaderen toesnelden op de tonen van de fluit en ze vonden niets voor hun ont vangst gereed, hoe vreselijk zou dan hun wraak zijnï Naarmate de mensen Christenen werden, ver dween de heiligheid van de fluiten. Maar de fluit muziek bleef, zooals je op het plaatje ziet. 1) Indisch woord voor onderwijzer. EEN HERDER door W. B. Z. Met zijn muts op één oor En zijn stok in de hand, Zie je een herder daar staan Uit het Lappenland. Hij heeft schoenklompen aan; Want de sneeuw ligt nog dik. Maar de Laplandse herder Is toch in zijn schik. Want de zon brak weer door. Het is licht overal. Zijn rendieren huppelen Langs bergen en dal. De Laplandse herder Zingt vrolijk zijn lied. Want de kou en de sneeuw Die deren hem niet. De Luie Hond. door VERA STROHMANN. 'OEF was een nette hond, een beetje lichtzinnig, doch verbazend lui. Daar entegen was zijn baas, een zekere dok ter Jansen, een ongemeen vlijtig en braaf mensch. Hij was kinderarts en alle kinde ren waren dol op hem, omdat hij hun steeds na de naar smakende drankjes lekkere bonbons gaf. Met Woef sprak hij in de hondentaal en was eigenlijk veel te netjes met hem. Woef noemde hem „Oom" en slechts op één punt verschilden zij van meening. Dokter Jansen hield zeer veel van perziken, Woef daarentegen spuwde deze steeds uit. Nochtans groeide hij spoedig tot een mooien hond op. Hij bleef echter dom en onopge voed. „Woef", zei op zekeren dag Oom Jansen, „nu is het tijd dat je een eerlijk beroep gaat uitoefe nen. Zou je misschien kunstenaarshond willen worden en iederen avond in het circus kunst stukken verrichten? Of zou je herdershond wil len worden? Dan kun je op de lammetjes passen. Je bent dan steeds in de frissche lucht en krijgt mooie roode koontjes!" „Wat heb je daar nu aan", zeide Woef. „Het liefst zou ik een schoothondje worden. Dan zit je den heelen dag in een auto en wordt volgestopt met klontjes suiker". „Dat gaat niet' mijn jongen", zei dokter Jansen ernstig, „maar zou je niet, nu je immers voor schoothondje te groot bent, politiehond willen worden?" „Dat is onzin", antwoordde Woef brutaal. ,;Nietwaar", antwoordde dokter Jansen. „Wan neer je politiehond bent van een detective, dat is politieagent zonder uniform, dan helpt zijn hond hem dieven vangen". Bij deze woorden likte Woef zich de lippen af, want het leek hem prachtig dieven te vangen en zoo noodig te bijten. „Och, dat lijkt mij nog zoo slecht niet", antwoordde hij tenslotte. Zoo gezegd, zoo gedaan en dokter Janseii liet Woef inschrijven voor een school ter africhting van politiehonden. Hij kocht voor Woef een mooi petje, zooals de Engelsche detectives dragen, als mede een electrische zaklantaarn, waarmede hij de dieven eventueel ook 't nachts kon vangen. Wat Woef betreft, die kreeg een verbeelding van je welste. Met de andere honden sprak hij bijna in het geheel niet meer. Een kat aanblaffen deed hij ook nog maar zelden. Op de politiehonden- school daarentegen beviel het hem in het geheel niet. Het eerste, wat de honden daar leeren is, hoe men uren bewegingloos op den loer moet lig gen totdat de dief voorbijkomt. Doch dit ge schiedde bij iedere weersgesteldheid, bij regen, hagel of sneeuw. Urenlang stil liggen, zonder te mogen blaffen of je met je poot krabben. Dat was niets, voor Woef. Zoo geschiedde het dat hij den tweeden dag reeds niet meer naar school ging. Daarbij wende hij zich aan enorm te liegen. Als zijn baas hem 's morgens om half acht wekte omdat het tijd was om naar school te gaan, gaf hij dokter Jansen een lik op het voorhoofd, deed een mooien hals band om, zette zijn petje op en vergat ook nimmer voor zijn lunch een mooie vette worst mede te nemen. Nauwelijks echter was de deur achter hem dicht gevallen of hij lachte hoonend en holde naar zijn vriendjes op het marktplein. Dat wa ren brutale onopgevoede straathonden. In hun gezelschap bracht hij den heelen morgen door, maakte ruzie met alle slagers, maakte de kin deren bang met zijn geblaf en hapte naar de beenen van voorbijrijdende fietsers. Daar tusschendoor vocht hij met zijn kornui ten en dikwijls gebeurde het, dat hij 's avonds thuis kwam met een lammen poot of een stuk gebeten oor. Dan trok hij een echt treurig gezicht en jammerde: „Vandaag hebben wij het op school weer zoo moeilijk gehad. Wij moesten over een tien meter hoogen muur springen en daarbij heb ik mijn poot een beetje bezeerd. Auuuuu, auuuu, auuuu". Dan streelde de niets vermoedende dok ter hem over zijn kop, noemde hem een arm, braaf en oppassend hondje en voorspelde hem, dat hij het' nog «ver in de maatschappij brengen zou. Doch op zekeren dag gebeurde iets verschrik kelijks. Woef en dokter Jansen lagen reeds te bed en snurkten. Plotseling ging de telefoon. Dokter Jan sen werd bij een klein ziek meisje geroepen. „Woef, beste vriend, nu kun je toon en wat je als politiehond geleerd hebt. Nu blijf je hier heele- maal alleen thuis. Ga in de huiskamer liggen en pas op dat de ijzeren brandkast' niet gestolen wordt". Woef begeleidde zijn meester tot de deur en zei: „Ik zou den dief wel eens willen zien, die het wagen zou in te breken waar ik op wacht lig". Toen liep hij naar de huiskamer en dacht: „Be lachelijk. Waarom zouden er nu juist vandaag dieven komen! En wat die brandkast betreft, die zal er heusch niet alleen vandoor gaan". Juist wilde hij zich weer in elkaar rollen en verder gaan snurken, toen het raam heel zachtjes opengeschoven werd en een man zeer behendig naar binnen sprong. Hij had een electrische zak lantaarn, net zooals Woef en toen hij dezen zag liggen maakte hij een buiging en zei met een allerbeleefdste stem: „Och mijnheer Woef, neemt u zich geen moeite om te blaffen. Mijn naam is Karei en ik ben slotemaker van beroep. Mooi weertje vanavond, nietwaar? Heb ik het genoe gen den heer Woef, den koning van alle politie honden, den schrik aller dieven voor mij te zien? Uw waarde oom, dokter Jansen, heeft mij won deren van u verteld, toen hij vanmiddag bij mij in de werkplaats was. Ik moet het slot van deze brandkast openen. Het is namelijk stuk. Neemt u mij niet kwalijk dat ik zoo laat nog kom, maar ik heb het vandaag vreeselijk druk gehad" Bij deze woorden haalde hij eenige werktuigen uit zijn zak en begon aan het slot van de kast te morrelen. Op eens keerde hij zich om en zei: „Mijnheer Woef, ik geloof dat ik in mijn tasch nog een stukje biefstuk heb. Zoudt u mij de eer willen doen dit op te eten? Het is misschien vervelend voor u zoo stil te moeten toekijken". Woef, die geheel sprakeloos zat toe te kijken, omdat hij niet wist wat hij zeggen zou. kwispelde gevleid met zijn kort staartje, want dat van „de beroemde politiehond" was hem zeer goed beval len. De biefstuk was uitstekend en Woef dacht: „Die slotemakers zijn toch zeer beleefde men- schen". Toen Woef zich tenslotte voldaan de bek af likte was ook de slotemaker met het werk klaar. Hij veegde zijn bezweet voorhoofd af en haalde uit de kast allemaal blauwe, roode en groene nsm tjes. „Zoo", zei hij lachend, „de kist 'is en deze oude papiertjes, die de dokter toch i meer gebruiken kan, neem ik mee voor miin w deren. Die maken zoo graag papieren mm.?1. Papiertjes en werktuigen stak hij daarop in' zak, zette zijn pet op en verdween weer door vï venster. Eenige minuten later kwam dokter Jansen óm moe weer thuis. „Dag mijn dapper hondje w er nog iemand naar mij gevraagd?" „Alléén7 slotenmaker is hier geweest. Een nette man heeft de brandkast in orde gemaakt". Dokter Jansen verbleekte. Bliksemsnel rend hij naar de huiskamer. Toen hij de leege brand kast zag zakte hij bijna in elkaar. „Oh Woel was alles wat hij uit kon brengen. Woef, dien ook bleek geworden was, trachtte nog met Hp! staart te kwispelen en zei zachtjes: „In de brand3 kast was alleen maar wat gekleurd papier X heeft de slotenmaker voor zijn kinderen mee» nomen". °e' „Woef, domme Woef, dat was geen siottn™ ker, dat was een dief! En dat gekleurde papier®! al het geld dat ik bezat. Jarenlang heb ik c' elkaar gespaard. Nu zijn wij geruïneerd". Nu sloeg Woef zijn pooten voor zijn zwarten kon en begon te huilen: „Hu-hu-hu-hu". En dokte Jansen huilde ook: „Hu-hu-hu-hu". En zoo hu- hu-hu-den ze den heelen nacht door, doch wat gaf het? Het was reeds te laat. WINTER Midden in de winter, Dan is het soms heel koud De meeste dieren slapen Dan in het donk're woud. En als het dan zo koud is, En er ligt heel veel ijs, Dan maken vele vogels Een hele lange reis. Ze gaan dan naar het Zuiden, Daar is het niet zo koud Het is er heel wat beter Dan in het donk're woud. En als het dan zo guur is, Strooi in de tuin dan brood. Want anders, heus hoor mensen Vriezen de vogels dood. TINIE FOLKERSMA, IJN vriendje wou laatst niet geloven, dat ik bijen had zien vliegen" a schrijft me een rubriekertje, „en ft ik heb ze toch heus gezien." Nu Jan, ik geloof je dadelijk en ik zal je ook zeggen, waar om ik het dadelijk geloof, 't Was zeker op een van de dagen, dat het dooide en het zonnetje een poosje scheen. Je moet n.L weten, dat de bijen zolang ze a de wintertijd genoodzaakt zijn in hun korf te blijven, de onverteerde etensresten in hun ingewanden den, maar zodra er maar een zachte dag komt, wagen ze zich naar buiten om hun ingewanden te ledigen. Zo'n vlucht in de wintertijd kan ook vaak noodlottg voor ze worden, vooral als er nog sneeuw ligt. Wast wanneer de bij zich, moe van haar heen en weer ge vlieg, even neerzet op zo'n sneeuwhoopje, dan is't in de regel gauw met het bijenleven gedaan.'Het arme dier verstijft spoedig van de kou en kan niet meer naar de korf terug. De ijmker noemt deze voor- jaarsvlucht de reinigingsvlucht. Soms gebeurt het dat de bijen voor deze vlucht uitvliegen als er geen sprake is van zachter weer. Dan heeft de sneeuw hen misleid, 't Kan soms gebeuren dat de sneeuw het zonlicht sterk terugkaatst en als dan dit terug gekaatste zonlicht toevallig door de vliegopening naar binnen valt, dan wordt het natuurlijk in de korf ongewoon licht en dit brengt de bijen dan in de waan, dat ze hun reinigingsvlucht wel kunnen ondernemen. Zo'n vlucht wordt ze dan in de regel ook noodlottig. De ijmker kan dit voorkomen, door boven het vlieggat een schuin geplaatst schermpje aan te brengen, dan kan dit licht niet naar binnen vallen. Merkwaardig is, dat de ijmker deze reini gingsvlucht graag verwacht omstreeks 2 Februyi, Maria Lichtmis, vooral niet vroeger. In deze tijd moet de natuur nog niet uit zijn winterslaap ont waakt zijn, dat moet eerst tegen het begin van de lente gebeuren. Doen de bijen begin Februari hun eerste reinigingsvlucht dan kunnen ze zich tegen de lente tot een krachtig bijenvolk ontwikkelen en straks volop stuifmeel en honing vergaren. Als nu straks deze tijd aanbreekt en de bijen vliegen van bloem tot bloem, let dan eens goed op. Je zult dan bemerken dat de bloemen die door de bijen bezocht worden groot van stuk en opvallend van kleur zijn; heel anders dan de windbloemen die meestal klem zijn en weinig kleur vertoonen. Onderzoekingen van de laatste tijd hebben bewezen dat de bijen slechts 4 kleuren zien en wel geel, blauwgroen, blauw en ultraviolet. Deze laatste kleur kunnen wij zelfs met zien. Het merkwaardige is echter dat ze geen rood kunnen zien. Toch bezoeken ze wel rode bloemen. Dit komt omdat ze bij 't bloemenbezoek niet alleen afgaan op de kleur, maar ook op de geur en de smaak. Wat de geur betreft, komt het vermogen om verschillende geuren te onderscheiden vrijwel over een met ons vermogen, maar wat de smaak aan gaat, zijn ze ten opzichte van het zoet niet zo gauw tevreden als wij. Wat wij flink zoet noemen, J'er- smaadt de bij als niet zoet genoeg te zijn, eerst sis het voor onze smaak veel te zoet is, vindt de bij n.. de moeite van 't opslorpen waard. Bijen hebben oo gevoel voor tijd. Wanneer men op bepaalde tijde bijen bijvoer b.v. suiker of suikerwater geeft, dan zullen ze alleen op die tijden op de bepaaldej)-c komen. Ook hebben bijen het vermogen elkaar ie- te vertellen; dit doen ze natuurlijk niet door woor den, maar door dansen zoals de ijmker het noem Dit dansen bestaat dan in het op een bepaalde ma nier van bewegen der vleugels. Een bij, die een nj honigbloem ontdekt heeft, deelt dit op een dergekI manier aan zijn korfgenoten mee en daar 1d® ook de geur van de bloem met zich meedraagt, fik ken de andere bijen er op uit om deze geul® bloem te bezoeken. Gaat het enkel om een ling te doen van 'n rijke stuifmeelbloem. dan n den de ontdekkingsreizigers onder de bijen ware hun medebewoners de geur onder de nePf wekken ze zo op om eveneens er op uit te Ziezo, als je nu straks bijen ziet rondvliegen Pr0 dan eens of je iets van deze bij en wijsheid ontdekken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 10