DIE BLEVEN MuCtatuii. 'liet Xxwt eft Jxm OCie&oC. KORT VERHAAL HET MUSEUM AMSTEIKRINC OOROVERGEBOGEN zit hij op een zolder- kamertje in een Brusselsche herberg en de rappe hand glijdt over het papier, 's Mor gens schrijft hij, 's middags schrijft hij. onds'verlicht een olielampje de witte vellen, 'S aV,oo woorden verschijnen, zinnen, hoofdstukken. Blende vaart. De herbergier van de Prince Beige "in vrouw zijn vriendelijke menschen. Zij ma- e" den huurder van het hokje daarboven niet om nefrf zjj sturen 'af en toe een maaltje eten naar den én stakker. En daar groeit binnen luttele weken arm zooals Nederland nog nimmer gezien had. nn vingers kromgetrokken van schrijfkramp, de i #pn ontstoken, huiverend in zijn armzalige winter- ten prooi aan de hevige spanning die ieder kun- las' r kent. in de perioden van scheppingsdrift, ■fdaar Édüard Douwes Dekker, de op eigen ver- zltpei-vol ontslagen assistent-resident van Le- hk ea schrijft. Schrijft een aanklacht, een pleidooi, roman, een autobiografie een kunstwerk. Zijn ^in is uiteengerukt, zijn positie vernietigd, het pa- ier waarop hij schrijft geborgd, vrouw en kinde- 'pn zijn afhankelijk van familieleden. Geld om hoènen te koopen is er niet. Het aanschaffen van 5Cn'fleschje inkt is een financieel probleem. Telkens rizirikt den schrijver de moed en dan laat hij den n liggen en put nieuwe krachten uit brieven n zijn vrouw, zijn Tine. „Ik verander telkens van aa. ie' 0Ver mijn werk. Ik heb oogenblikken dat "k' er mee tevreden ben en dan weer komt het mij 'nor als om te verscheuren. Ik ben dikwijls mis- v g.jjg en heb buyen dat ik niets kan voortbrengen. Het is jammer dat ik zelf niet weet of mijn werk iat waarde heeft". Maar al schrijvend ontdekt Dou- Ls Dekker' zich zei ven. Langzamerhand komt er pen andere toon in zijn brieven: „Al is dan de let terkunde nog zoo schraal beloond in Holland, ik hoop dat men voor mijn boek een uitzondering zal maken, omdat het boek zelve een uitzondering we zen zal. Ik zal de lezers aangrijpen, zooals ze nooit aangegrepen zijn. Och, ik wou je zoo graag de aan braak voorlezen van een nieuw Assistent-Resident die zijne betrekking aanvaardt. Hij heet Max Have- laar (dat ben ik). Ik vind die passage zoo mooi. Ik heb er zelf bij geschreid. Maar er liggen vele tranen op mjjn handschrift. Ja, ik moet schrijver worden. Ik heb wel honderd boeken in mijn hoofd''. De Assistent-Residentswoning van Douwes Dekker. Max Havelaar zal het boek heeten en de auteur zal zich verbergen achter het pseudoniem Multatuli: ik heb veel gedragen „een naam die gauw in de ge- daehten komt, omdat hij zoo vreemd en toch wellui dend klinkt". Ja, maar ook een naam. kenschetsend voor den drager ervan, de naam van een pronker met eigen leed. En „eigen leed" was dan ook de in houd van zijn roman. Wij vinden daarin de tot in kleinigheden nauwkeurige en door ambtelijke stuk- kep».toegelichte, geschiedenisder gebeurtenissen die ziek afspeelden in de al'deeling Lebak tijdens Dek- Kels' assistent-residentschap. Wij vinden erin zijn striid tegen de onderdrukking der Javanen en zijn heldhaftige pogingen de toestanden in onze Oost te verbeteren. Wij lezen van zijn strijd tegen ambte narij en laksheid, van zijn wanhopige pogingen recht te vinden en van zijn nederlaag. Maar dat is niet het eenige, dat is zelfs niet de hoofdzaak. Een ambtenaar in conflict met zijn superieuren, een overplaatsing en een eervol ontslag, dat zijn geen dingen die ons na tachtig jaar nog belang inboeze men. Wij lezen de Havelaar om andere redenen. De felle strijd om de kwestie „of Douwes Dekker een goed ambtenaar is geweest" woedt nog steeds, maar ik citeer hier alleen met instemming wat Jan Gres- hoff erover schreef: „Maar wat i s dat toch voor een bewijzerij dat Multatuli een goed of slecht ambte naar was? Ik moet je zeggen dat het me erg tegen zou vallen als ik horen moest dat hij zo'n goed ambtenaar is geweest". Wij willen, Max Havelaar beschouwen als kunst werk. Wij willen in Multatuli eeren den gröóten kunstenaar, den romanticus, die in den muff én, duf- fen tijd van omstreeks 1860 een boek publiceerde dat „een rilling deed gaan door het land". Neem hem nog eens 'op, uw ouden Max Havelaar en geniet vooreerst maar alleen van de inleidende hoofdstukken, geschreven door Batavus Droogstop pel, makelaar, in Koffie, Lauriergracht No. 37. Nooit voor, nooit na Multatuli is een zoo meedoogenloos beeld gegeven van conventioneele zedelijkheid, vui ge baatzucht, banalevroomheid, bekrompen mo raal, schijnheilig fatsoen en benepen burgerlijkheid. Geniaal is de gedachte, deze man in de eerste per soon te laten spreken, waardoor hij een volkomen levend mensch wordt, terwijl hij toch symbool blijft, symbool van den rijken, nuchteren Nederlandschen zakenman, voor wien Indië alleen maar de citroen is die steeds opnieuw en steeds krachtiger kan wor den uitgeknepen. Welk een 'vermakelijke humor in de analyse die Droogstoppel geeft in zijn „Beschou- 'wingen omtrent de waarheidsliefde van iemand die het volgend prul van Heine vóórzegt aan een jong meisje dat in de suite zit te breien", welk een schrij nende humor in zijn weifeling Bastiaans, den ouden "bediende, die zoó oud en stuntelig wordt, te ont slaan en hem te vervangen door Sjaalman, die zoo'n mooie hand schrijft, maar „lui, pedant en ziekelijk" blijkt te zijn. En het is volkomen te begrijpen dat Multatuli hem aan het slot toespreekt met „ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlijke feme- larij", dat hij walgt van zijn eigen maaksel. Maar deze makelaar in Koffie - Lauriergracht No. 37 -r was noodig voor het doel dat Douwes Dekker zich gesteld had. Zijn Havelaar is een boek van krasse tegenstellingen en tegenover den mensch Droogstoppel moest de mensch Havelaar in al zijn edelmoedigheid uitblinken. Zoo staat de ambtenaar Havelaar, die streeft naar recht, die strijdt voor de verdrukten, die protesteert „tegen de eindelooze expedition en heldendaden tegen arme ellendige schepsels, die men vooraf door mishandeling dwong tot opstand", tegenover den ambtenaar Slijmering, den bureaucraat, die altijd wil schipperen, altijd wil sussen, die-het-zoo-bijzonder-druk-heeft, dat hij geen tijd heeft orn zijn plicht te doen. Zoo staat ten slotte Havelaar-in-Indië tegenover Sjaalman-in- Holland, de strijdende Douwes Dekker tegenover den lijdenden. Wie dan weer van de Droogstoppel-hoofdstukken heeft genoten, komt er vanzelf toe ook de eigenlijke historie van Havelaar te herlezen. Wellicht valt ze wat lang, wellicht vermag de breede schildering van Indische toestanden, van woningbouw en leefwijze, van gezagvoering en bestuur, niet meer te boeien, maar naast deze luttele dorre plekken is dan toch onmiddellijk weer een plaats aan te wijzen, waar het welig gewas der schoonste literatuur in volle pracht bloeit. De onvergankelijke eenvoudige wijs heid der parabel van den Japanschen Steenhouwer „Er was een man die steenen hieuw .uit de rots. Zijn arbeid was zeer zwaar en hij arbeidde veel, doch zijn loon was gering en tevreden was hij niet", be- hoort lot dit gewas, evenals de overbekende Toe- spraak tot de Hoofden van Lebak, met de wijze Woprdea;- ,£Want niet in het snijden der oadie is de en dat daar-ginds Uwe meer dan dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen m Uwen naam? Mil!,-.m 111 hééft f'6' geantwoord. Het Nederl&nd- sche volk heeft niets gedaaii. Dan is Muitatuïi's vertrouwen in de menschen dood. Al wat hij schrijft na Max Havelaar is werk van een gedesillusioneer de, een ontgoochelde, een cynicus. Het is of zijn blik door haat is vertroebeld, of hij alleen het slechte en nimmer het goede wil zien. De harmonie van Max Havelaar is nooit terugge keerd. Maar daarmee had hij dan ook „het boek van de eeuw" geschreven. P. H. SCHRÖDER „Ons-Lieve-Heer-Op-Solder" Amerika en de Europeesche oorlog. Deelneming volgens de „Washington Post" onvermijdelijk. NEW-YORK. 16 April. (Havas) Amerikaansche militaire deskundigen gelooven, aldus schrijft de correspondent van de „New-York Post" te Washing ton. dat de Vereenigde Staten, welke politieke partij bij de verkiezingen ook zal zegevieren, bin nen anderhalf jaar in der oorlog betrokken zullen zijn. Na zeven maanden oorlog, schrijft hij, zijn de deskundigen meer dan ooit er van overtuigd dat ceelneming der Vereenigde Staten onvermijdelijk is. In het land begint een „interventionistische geest" merkbaar te worden en dit is het gevolg van de reactie, veroorzaakt door den Duitschen inval in Noorwegen en Denemarken. MullatulL vreugde: de vreugde is in het snijden der padie die men geplant heeft. En de ziel des menschen groeit niet van het loon, maar van den arbeid die het loon verdient". En misschien de edelste der vele bloemen is het wonderlijk teere verhaal van Saïdjah en Adin- da, de idylle eener zuivere liefde tusschen twee rei ne, jonge kinderen. Wij weten, evenals Multatuli het wist, dat Saïdjah en zijn liefde geïdealiseerd zijn, dat de Soendanees bij het opkomen van de zon :een sentimenteele liederen zingt, wachtend op de komst zijner beminde; we weten dat de romantiek op dit stramien herhaaldelijk heeft geborduurd, dat Paul et Virginie den schrijver zeker geen onbekend boekje was, maar al deze wetenschap kan de rag fijne sfeer van deze simpele, „eentonige" geschie denis niet verscheuren. En hun, die meenden Kave laars levensgeschiedenis niet au serieux te behoeven nemen „omdat de schildering van den Inlander niet juist is", gaf Multatuli het krachtige weerwoord: „Neen, Minister van Koloniën, neen, Gouverneur- Generaal in ruste, gij hebt te bewijzen, dat de be volking niet mishandeld wordt, onverschillig' of er sentimenteele Saïdjahs onder die bevolking zijn. Óf zoudt ge durven beweren, buffels te mogen stelen van lieden die niet beminnen, die geen droef geestige liedjes zingen, die niet sentimenteel zijn?" In de peroratie aan het slot van zijn werkt legt Multatuli den criticus de volgende woorden in den mond: „Het boek is bont.er is geen geleidelijk heid in. jacht op effektde-stijl is slecht. de schrijver is onbedreven.geen talent.geen methode....". En inderdaad is „Max Havelaar" bont en grillig. Toch blijkt hem die het met ernst en toewijding leest, dat er wel degelijk een wel overwogen plan aan ten grondslag ligt en dat hét volkomen beantwoordt aan het "doel van den sehrij- „verbetering van den boel in Indië en herstel van mijn positie", (brief aan Tine). Hiertoe moet de lezer langzaam-aan gaan sympathiseeren met den hoofdpersoon, hij moet dezelfde verontwaardi ging in zich voelen opkomen die Havelaar beving toen hij voortdurend met het hoofd, tegen den muur lie.p, dezelfde verachting,, gaan koesteren Voor de Slijmei-ingen en Droogstoppels, zoodat hij tenslotte meent dat Havelaar werkelijk niet anders kón han delen dan hij deed, toen hij alle vormen opzij zetle en den vertrekkenden G.G. schreef: „Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw düs ont vangen indisch traktement. Excellentie!". En het is niet te ontkennen dat er waarheid schuilt in de Qp- merking: Multatuli dient den lezer met groote vaar digheid de eene injectie na de andere toe om hem in de Havelaar-stemming te brengen en ook nu nog is hét moeilijk zich aan den invloed dier inspuitingen te onttrekken én nuchter-zakelijk over den as sistent-resident van Lebak te oordeelen. Maar welk een machtig talent schuilt er dan in dien Douwes Dekker, dat wij, tachtig jaar na het verschijnen van zijn roman, nog geenszins immuun blijken voor de werking ervan. Zulk een invloed kan alleen ver klaard worden door het feit dat Multatuli dit werk met zijn hartebloed schreef. En toen het zijn dubbele doel miste, toen het publiek juichte om de „mooi heid van zijn geschrijf", maar noch dacht aan ver beteringen noch aan eerherstel, toen is er in Multa tuli iets gebroken. Na alle slagen heeft hij deze niet meer kunnen verdragen, Er sterft iets in hem. Zijn vertrouwen, bewaard ondanks alle teleurstellingen, alle (ook vermeende) onrecht, had hij bewaard. Vol uit legt hij het in zijn Max Havelaar neer. „Aan U draag ik mijn boek op, Willem den derde, Koning, Groothertog, Prinsmeer dan Prins, Groother tog en KoningKeizer van het prachtig Rijk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd Aan U durf ik met vertrouwen vragen of het Uw Keizerlijke wil is: dat de Havelaars worden bespat door de modder van Slijmeringen eh Droogstoppels „Vergissing der Duitsehers". Zwecdsche pers over den weerstand der Noren. STOCKHOLM, 16 April. (Zweedsch Tel. Ag.) In een artikel, gewijd aan den Noorschen tegen stand, schrijft het blad „Social-Demokraten": De Duitschers hebben zich zwaar vergist in hun berekening wat betreft de krachtige wil en de lief de voor de vrijheid, welke de Noren zoowel als de Zweden bezielt. Dat de Noren niet gereed wa ren, komt niet door een gebrek aan vaderlands liefde of aan vrijheidsgeest, doch door een helaas overdreven vertrouwen in de eerbiediging der neu traliteit van de kleine landen door de andere mo gendheden en in de oprechtheid van de verzeke ringen welke zij jegens Noorwegen hebben geuit. De Duitschers hebben zich thans rekenschap gegeven van hun vergissing en de regeering-Quisling ver vangen door een nieuw ,Manonettebewind", ten einde den passieven tegenstand der bevolking te overwinnen. Doch het is te voorzien, dat ook de nieuwe poging zal mislukkèn. Het is een funda- menteele vergissing te gelooven dat honderd jaren van vrede de Noren en Zweden zouden hebben kunnen demoraliseeren en hun een geest van laf heid en capitulatie zouden hebben bijgebracht. De Duitsche dreiging, dat .elke tegenstand met alle middelen gebroken zal worden, zal de dap pere Noren niet doen bukken. De Zweedsche pers moet verklaren dat de Zweden in dergelijke om standigheden evenzoo zouden handelen. Een eindje voorbij de Oude Kerk aan den Oude- rijdsvoorburgwal tc Amsterdam in de richting van 't station en de St. Nicolaaskerk, staat een typisch oud huis, tamelijk hoog. met een trapgevel, die zich in bochtige lijnen weerspiegelt in het water van de gracht. Dat is sinds jaar en dag het Museum Am- stelkring, zooals het in deftige taal heet, of „Ons- Lieve-Heer-op-Solder", zooals het in den volks mond genoemd wordt. Dat wil zeggen niet het ge- heele museum, maar het bovengedeelte er van, waar zich het prachtige oude schuilkerkje bevindt, dat de voornaamste aantrekkelijkheid is van het mu seum. Een wonderlijke benaming. De schuilkerk was in gebruik in 1633, en volgens de overlevering misschien nog vroeger. Men weet niet, hoeveel jaren het gebouw op deze wijze in gebruik is geweest, maar gedurende tien tallen jaren hebben de Katholieken, die in Noord- Nederland om hun geloof vervolgd werden, hier hun godsdienst kunnen uitoefenen. Niet altijd ongestoord natuurlijk, meermalen kwam het voor, dat het geheele gebouw omsingeld werd door den schout en zijn rakkers, en dat de geloovigen moesten trachten een goed heenkomen te zoeken; maar het kerkje was daarop ingericht het bezit namelijk drie uitgangen, naar de Hein tje Hoeksteeg, vroeger de Sint Katrinensteeg, fee- nevens een „geheim kapelletje", waarin zich een kast met een soort van geheimen uitgang, of al thans een geheime bergplaats bevindt, waarin, naar het verhaal wil, de dienstdoende priester zich in noodgevallen kon verstoppen. Geruchten over Groenland. Bezetting door Canada? WASHINGTON, 16 April. Aanhoudende, maar liiet bevestigde geruchten willen dat Canada spoe dig Groenland zal bezetten. Het State-department 5 ide van niets te weten. Iemand, die nauw contact houdt met de Canadeesche legatie, twijfelde eraan, naar aehtte het logisch in verband met de Duitsche jezetting van Denemarken. Ook van de zijde van de 3rilsche legatie werd het niet onwaarschijnlijk ;ge- cht, maar men was van .bestaande plannen niet op le hoogte. j De geruchten zijn de vorige week ontstaan, toen Roosevelt tijdens een persconferentie Groenland „er sprake bracht en erop zinspeelde dat hij dit land neer Amerikaansch dan Europeesch achtte. Een 3ritsche bron wijst erop dat de geallieerden Groen- and wellicht niet zullen bezetten, maar er alleen ?en vlootbasis zullen vestigen, die snel zou kunnen >ptreden voor het geval Duitschland een poging zou loen om er te landen. (United Press). Blijde gebeurtenis aan het Deensclie Hof. Prinses Ingrid schenkt het leven aan dochter. KOPENHAGEN, 16 April. (Deensch Tel, Ag.) Kroonprinses Ingrid heeft hedenmorgen het leven geschonken aan een dochter. Moeder en kind verkeeren in goeden welstand. Amerikaansche vlootbasis in de Caraïbische Zee? WASHINGTON, 16 April. De vlootautoriteiten bevelen aan een nieuwe basis te vestigen in het zuidoosten van de Caraïbische zee, teneinde veilig te zijn tegen een eventueele invasie (United Press) VOOR DE KINDEREN Minah, die het hartverscheurende ge schreeuw in huis gehoord had, kwam met een emmer water aandragen. —Ik gedacht heb iemand flauw vallen en ik bij brengen moet, zei ze .terwijl zij op haar emmer wees.- Zoo erg is het niet, zei Krent, maar haal maar gauw een glas water, opdat de pro fessor wat Kan drinken. Intusschen lag de Dikke nog veilig ver scholen tusschen de kisten. Hij vond het raad zamer om den professor op het oogenblik niet onder de oogen te komen en bespiedde uit zijn schuilhoek hoe het tafereel zich verder zou ontwikkeien, - Het schuilkerkje. In die Heintje Hoeksteeg, zoo genoemd naar een zekeren Heinric Hoek, die er in lang vervlogen da gen grond bezat of in pacht had, bevond zich ook de woning van den px-iester er waren zelfs twee kleine huisjes, die bij de schuilkerk behoox-den, in den kelder van de ééne huisde een bierverkoopster en in die van de andere 'n groentevrouw bevindt zich tegenwoordig ook nog het kostershuis, en wie zich naar het Museum Amstelkring begeeft, moet vooral niet verzuimen om den zijgevel van het ge bouw in de Heintje Hoeksteeg te bezichtigen, want die is, hoewel niet mooier dan de voorgevel aan de Oude-Zijds Voorbux-gwal, zeker .ongewoner en karakteristieker. En men gelieve dan meteen te be denken dat het Museum Amstelkring, ook nog den bijnaam van ,,'t Haentje" draagt, en dat die bij naam niets is dan een verbastering van het eerste woord van Heintje Hoeksteeg, een naam, die trou wens allen tijd heeft gehad om te verbasteren, want het was in de Middeleeuwen, omtrent 1416, dat de Sint Katrinensteeg omgedoopt werd in Heintje Hoeksteeg. In 1884 werd een actie op touw gezet om het oude gebouw met zijn vei'borgen zolderkerk te doen inrichten tot museum; in 1887 was men daax-- in geslaagd. Nu nog maar zeer onlangs echter, in 1938, heeft het Museum een volledige en zeer noodige restauratie ondergaan, die het gebouw volkomen vex-jongd heeft, hetgeen eigenlijk een contradictio in terminis is, want men heeft er zorg vuldig voor gewaakt om niets van het oude ver- lox-en te doen gaan en om het nieuwe volkomen in den ouden geest te herstellen. Al de oude eiken houten deuren en trappen zijn bewaard gebleven, en het is al een genot op zichzelf om door dat wir war van trappen en trappetjes omhoog te klimmen naar het oude schuilkerkje, dat in de eerste plaats belangwekkend is om de verschillende historische bijzonderheden, die het bevat, onder anderen een wonderlijke uitdraaibare preekstoel om ruimte te spai'en! en een mooi Renaissance-altaartje. Langs de muren staat aan weerszijden een kerk bank, het middenvak is geheel opengelaten, en men loopt er over de ongeverfde oude planken, precies zooals het moet zijn geweest in de dagen, waarin het kex-kje ixi gebruik was. Moet zijn geweest want men had vrijwel geen oude teekeningen of historische documenten, die de voor de restauratie benoodigde gegevens verschaften, en dus is die met aanmerkelijk grooter moeilijkheden dan meest al in dergelijke'gevallen in zijn werk gegaan. Be langwekkender echter dan om die historische ge gevens is het schuilkerkje misschien nog wel om zijn eigenaardige stilte,'om het mooie licht, dat naar beneden valt langs de twee oxngangen en de kleu ren van het altaar warm en teeder maakt, en de planken op den vloer grijs en oud en ernstig. Het is niet zeker bekend, of zich hier altijd de schuil- kex-k heeft bevonden; men beweert wel eens, dat zich eerder een Katholieke schuilkerk bevond in een huis aan de overzijde van het water, genaamd „De Helm", en ook bestaan er redenen om aan te nemen, dat de godsdienstoefeningen een tijdlang zijn gehouden in de kaxher, die later, en nu nog, de regentenkamer was. Vast staat echter, dat in 1666 het bovengedeelte van het huis „vertimmert" werd tot schuilkerk, door eenvoudig van de twee hoogste verdiepingen het middengedeelte te ver wijderen, de overblijvende vloergedeelten te stut ten met balken, en de randen te voorzien van ba lustrades In 1683 was hel reeds bekend dat nier het verboden geloof werd beoefend „Ons-Lieve- Heer-Op-Solder" kwam toen reeds voor op een lijst van „Paepsche Vergaderplaatsen, opgegeven door predicanten in den iare 1683" De restauratie, die in 1938 voltooid werd, deed hier goed werk. De voorgevel weerspiegelt zich helder en fleurig in het grachtwater, het museum De Werker door JAAP STIGTER AAR had je m'n ouden schoolvriend Fred Tulp. Hij zat in een opzichtig geruit pak op een bankje in het park, het hoofd iets ach terover, de oogen half gesloten. Misschien luisterde hij naar het aardige getjilp der vogels ondom. Misschien sliep hij ook gedeeltelijk, want ik kende hem als iemand met een buitensporig groot luiheidscentrum, die moe kon worden wanneer hij het wilde. Overigens was hij kerngezond en had toïnaat- kleurige wangen. Ongeveer vijf jaar had ik hem niet gezieix en nu moest ik hem hier zoo plotseling ont dekken. Al spoedig zat ik naast hem en zei: „Goedenmid- dag Fred". „Ook goedenmiddag", antwoox-dde hij, nu niet be paald opgewekt, om daarna ineens verrast te vervol gen: „Hè ben jij het?" Maar zijn verrassing was kennelijk weer gauw verdwenen van dankbaarheid, dat hij destijds zooveel moeilijk verworven geestelijk bezit van mij gespiekt had heele Fransche repetities kalkte hij van mij over was bij hem allerminst sprake. Zijn hoofd zonk weer wat achterover en hij zat weer stil en onbeweeglijk, alsof hij mij vergeten was. „Ben je moe?" zei ik zoo langs m'n neus weg, we tende hem daarbij in zijn zwakke plek te treffen. Hij richtte zich half op cn keek mij met zijn flets- blauwe oogen eenigen tijd wantrouwend aan. ,Moe! Dat is ook een vraag. Ik ben wat teleurge steld en dan mag ik gaarne even rustig zitten. Dan komt je geest weer in evenwicht, snap je?" „Teleux-gesteld? Wat is er dan gebeurd?" „Och 't is zoo'n lang verhaal. Maar ik ben uit m'n hum neem dat maar op goed gezag van mij aan". „Liefde?" vroeg ik verder. Nu werd hij kwaad. „Praat geen onzin! Je weet dat ik al zoo lang ver loofd ben met een schat van een meisje, dat mij nooit in den steek zou willen laten voor geen geld van de wereld. Nooit, zeg ik je! Maar het is wat anders.ik ben sedert een paar dagen weer werkloos". „Dat 's beroerd". „Of dat beroerd is", ging hij heftig verder, „en dan maar gaan teren op dat kleine ex-fenisje, dat je nog hebt. Hij zweeg even en zei toen rustiger, terwijl er iets vertrouwelijks in zijn stem lag: „Weet je, als ik moet gaan werken, ben ik altijd vol goeden moed. Maar als ik dan de schrijfmachine voor den dag heb ge haald, het papier erin heb gezet en ik wil mijn han den naar het toetsenbord bewegenzie je, dan word. ik toch ineens zoo ontzettend moe't is net alsof mijn heele lichaam loodzwaar wordt. Daar kun je niks aan doen. Wat het is weet ik niet precies. Misschien is het het naderende, dreigende spook beeld van den arbeid, dat mij bij voox-baat reeds uitput". „Jajajaja", zei ik niet bijster scherpzinnig. „Ik had een baan bij een groote fabriek in veilig heidsspelden en punaises. Wij maakten geloof ik een paar hondex'dduizend van dat puntige gedoe per dag. Ik was procuratiehouder cn zat als zoo danig in een eenmans-hokje van matglas. „Hm", zei ik, begrijpende dat deze vertrouwelijke afscheiding voor Fred Tulp's enex-gie-onlwikkeling zeer schadelijk geweest was. „Mocht, het dan eens gebeuren .dat je in slaap vieL na een afmattende dagtaak wel, dan was dat nou niet direct een ramp. Maar de baas mijnheer Dexksen was geen gemakkelijke. Hij kwam wel een paar keer op een dag langs mijn hokje en bleef er luisterend voorstaan, of hij mijn schrijfmachine ook nog hoorde. Erg vervelend. Wat hij nooit gewe ten heeft is, dat ik altijd een mooi silhouet van hem met die groote zeehondensnor en die dikke pijp op mijn matglazen deur kon zien. meestal hield ik met een half oog dat „projectiescherm" in de gaten. En als ik dan dat stukje bioscoop zag, begon ik haastig wat te stommelen erx dan was het beeld weer zoo verdwenen. Fred zuchtte. Hierna ging hij voort, de oogen weer half gesloten: „Maar hij scheen toch lont te ruiken. Op het laatst kwam hij zoo dikwijls, dat je geen paar momenten meer rustig kon zitten. Jaja hij was veeleischend. Nooit kon je eens even rustig uitblazen. En toen heb ik er wat op gevonden Fred glimlachte even. „Nood maakt vindingrijk. Ik heb met een klein electromotortje van een volt of vier, dat schitterend op een batterij liep, een heel aardig toestelletje gemaakt. Hoe het precies werkt is nou te veel om al lemaal uit te leggen, maar het sloeg vele kleine stukjes lood, aan draadjes garen opgehangen, wille keurig tegen een ijzeren plaatje. En als dat ding liep dacht je heusch een échte schrijfmachine te hooren". Ik moest luid lachen. Onderwijl ging Fred met een zuur lachje voort: „Langen tijd had hij niets in de gaten en werd hij zelfs veel vriendelijker tegen mij. Alleen zei hij zoo ctf en toe: Heeft u dat alleen gedaan vandaag? En als ik dan vroeg: Hoe dat zoo, mijnheer? antwoordde hij: „Oh ik dacht dat u al veel meer af bad!" Hoe alles ook zij geruimen tijd ging alles goed. Maar op een bepaalden dag toen het insti-ument juist op volle toeren draaide lcwam hij ineens bin nen Fred zweeg "eenigen tijd; de herinnering bracht een smai-telijken trek op zijn gezicht. „Hoe hij te keer gegaan is kan ik je^ niet zoo een-twee-drie vertellen. Maar het was in één woord verschrikkelijk. Zijn oogen puilen uit zijn hoofd en de aderen zwollen hem blauw bij de slapenen je begrijpt: ik kon natuurlijk mijn biezen wel pak ken. Fred zuchtte ik bood hem bij wijze van schrale troost een sigaret aan, die hij dankbaar aanvaardde. „Het ergste komt echter nog", ging hij verder. „Mijnheer Tulp, zegt de baas tegen mij, toen hij wat uitgetierd was, u begrijpt natuurlijk dat uw gedrag hoogst ergerlijk is. En dat walgelijke machientje zal ik eigenhandig in de vuilnisbak doenhope lijk zal u dat beletten, bij een volgende betrekking in de soortgelijke fout te vervallen Goed hij neemt dat ding mee. En ik blijf ver slagen achter, 's Middags ga ik nog even naar hem toe om mijn salaris te halenmaar ik mocht niet binnenkomen. Er hing een groot bord „Niet te spre ken" voor de deur en ik hoorde dat hij verwoed op een schrijfmachine aan het ratelen was. Ik dach't'dat hij een allertreurigst getuigschrift voor mij aan het opstellen was. Enfin ik overwoog: Jongen, je hebt toch niets meer te verliezen. Dus rule ik de deur open ai ziemijn eigen machientje draaien op het bureaublad, terwijl de baas snurkend in zijn bu reaustoel hangt. is zooiets niet om al je haar uit je hoofd te trekken?" Ik moest luid lachen. Fred staarde mij somber van terzijde aan hij scheen niet te begrijpen hoe iemand zich over zooiets kon amuseeren. Nijdig blies hij den rook van zijn sigaret voor zich uit. „En wat nog het allerergste is", mopperde hij, „ik pieker zoo hevig over een andere baan dat ik thans aan slapeloosheid lijd...." (Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden). zelf is een lust om te zien, het kerkje is met uiterst veel piëteit in zijn ouden eenvoud hersteld, en het kleine orgel wordt zelfs af en toe weer bespeeld. Zoo werd in 1938 Amsterdam één van zijn merk waardigste klei1"? musea rijker, want van dat oogrrtMik trok net tuin-; vervter M«i»-eur* \m- stelkring steeds meei oelangstellenden. Opgericht in moeilijke woelige tijden was het kerkje een toevlucht voor vervolgden, trotseerde nochtans eeuwen, en is op het oogenblik hoogstens een herinnering aan vroegere geloofsvervolgingen. ,W. y. d. T,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 3