DIE BLEVEN
MuCtatuii.
'liet Xxwt eft Jxm OCie&oC.
KORT VERHAAL
HET MUSEUM
AMSTEIKRINC
OOROVERGEBOGEN zit hij op een zolder-
kamertje in een Brusselsche herberg en de
rappe hand glijdt over het papier, 's Mor
gens schrijft hij, 's middags schrijft hij.
onds'verlicht een olielampje de witte vellen,
'S aV,oo woorden verschijnen, zinnen, hoofdstukken.
Blende vaart. De herbergier van de Prince Beige
"in vrouw zijn vriendelijke menschen. Zij ma-
e" den huurder van het hokje daarboven niet om
nefrf zjj sturen 'af en toe een maaltje eten naar den
én stakker. En daar groeit binnen luttele weken
arm zooals Nederland nog nimmer gezien had.
nn vingers kromgetrokken van schrijfkramp, de i
#pn ontstoken, huiverend in zijn armzalige winter-
ten prooi aan de hevige spanning die ieder kun-
las' r kent. in de perioden van scheppingsdrift,
■fdaar Édüard Douwes Dekker, de op eigen ver-
zltpei-vol ontslagen assistent-resident van Le-
hk ea schrijft. Schrijft een aanklacht, een pleidooi,
roman, een autobiografie een kunstwerk. Zijn
^in is uiteengerukt, zijn positie vernietigd, het pa-
ier waarop hij schrijft geborgd, vrouw en kinde-
'pn zijn afhankelijk van familieleden. Geld om
hoènen te koopen is er niet. Het aanschaffen van
5Cn'fleschje inkt is een financieel probleem. Telkens
rizirikt den schrijver de moed en dan laat hij den
n liggen en put nieuwe krachten uit brieven
n zijn vrouw, zijn Tine. „Ik verander telkens van
aa. ie' 0Ver mijn werk. Ik heb oogenblikken dat
"k' er mee tevreden ben en dan weer komt het mij
'nor als om te verscheuren. Ik ben dikwijls mis-
v g.jjg en heb buyen dat ik niets kan voortbrengen.
Het is jammer dat ik zelf niet weet of mijn werk
iat waarde heeft". Maar al schrijvend ontdekt Dou-
Ls Dekker' zich zei ven. Langzamerhand komt er
pen andere toon in zijn brieven: „Al is dan de let
terkunde nog zoo schraal beloond in Holland, ik
hoop dat men voor mijn boek een uitzondering zal
maken, omdat het boek zelve een uitzondering we
zen zal. Ik zal de lezers aangrijpen, zooals ze nooit
aangegrepen zijn. Och, ik wou je zoo graag de aan
braak voorlezen van een nieuw Assistent-Resident
die zijne betrekking aanvaardt. Hij heet Max Have-
laar (dat ben ik). Ik vind die passage zoo mooi. Ik
heb er zelf bij geschreid. Maar er liggen vele tranen
op mjjn handschrift. Ja, ik moet schrijver worden.
Ik heb wel honderd boeken in mijn hoofd''.
De Assistent-Residentswoning van Douwes Dekker.
Max Havelaar zal het boek heeten en de auteur
zal zich verbergen achter het pseudoniem Multatuli:
ik heb veel gedragen „een naam die gauw in de ge-
daehten komt, omdat hij zoo vreemd en toch wellui
dend klinkt". Ja, maar ook een naam. kenschetsend
voor den drager ervan, de naam van een pronker
met eigen leed. En „eigen leed" was dan ook de in
houd van zijn roman. Wij vinden daarin de tot in
kleinigheden nauwkeurige en door ambtelijke stuk-
kep».toegelichte, geschiedenisder gebeurtenissen die
ziek afspeelden in de al'deeling Lebak tijdens Dek-
Kels' assistent-residentschap. Wij vinden erin zijn
striid tegen de onderdrukking der Javanen en zijn
heldhaftige pogingen de toestanden in onze Oost te
verbeteren. Wij lezen van zijn strijd tegen ambte
narij en laksheid, van zijn wanhopige pogingen
recht te vinden en van zijn nederlaag. Maar dat is
niet het eenige, dat is zelfs niet de hoofdzaak. Een
ambtenaar in conflict met zijn superieuren, een
overplaatsing en een eervol ontslag, dat zijn geen
dingen die ons na tachtig jaar nog belang inboeze
men. Wij lezen de Havelaar om andere redenen. De
felle strijd om de kwestie „of Douwes Dekker een
goed ambtenaar is geweest" woedt nog steeds, maar
ik citeer hier alleen met instemming wat Jan Gres-
hoff erover schreef: „Maar wat i s dat toch voor een
bewijzerij dat Multatuli een goed of slecht ambte
naar was? Ik moet je zeggen dat het me erg tegen
zou vallen als ik horen moest dat hij zo'n goed
ambtenaar is geweest".
Wij willen, Max Havelaar beschouwen als kunst
werk. Wij willen in Multatuli eeren den gröóten
kunstenaar, den romanticus, die in den muff én, duf-
fen tijd van omstreeks 1860 een boek publiceerde
dat „een rilling deed gaan door het land".
Neem hem nog eens 'op, uw ouden Max Havelaar
en geniet vooreerst maar alleen van de inleidende
hoofdstukken, geschreven door Batavus Droogstop
pel, makelaar, in Koffie, Lauriergracht No. 37. Nooit
voor, nooit na Multatuli is een zoo meedoogenloos
beeld gegeven van conventioneele zedelijkheid, vui
ge baatzucht, banalevroomheid, bekrompen mo
raal, schijnheilig fatsoen en benepen burgerlijkheid.
Geniaal is de gedachte, deze man in de eerste per
soon te laten spreken, waardoor hij een volkomen
levend mensch wordt, terwijl hij toch symbool blijft,
symbool van den rijken, nuchteren Nederlandschen
zakenman, voor wien Indië alleen maar de citroen
is die steeds opnieuw en steeds krachtiger kan wor
den uitgeknepen. Welk een 'vermakelijke humor in
de analyse die Droogstoppel geeft in zijn „Beschou-
'wingen omtrent de waarheidsliefde van iemand die
het volgend prul van Heine vóórzegt aan een jong
meisje dat in de suite zit te breien", welk een schrij
nende humor in zijn weifeling Bastiaans, den ouden
"bediende, die zoó oud en stuntelig wordt, te ont
slaan en hem te vervangen door Sjaalman, die zoo'n
mooie hand schrijft, maar „lui, pedant en ziekelijk"
blijkt te zijn. En het is volkomen te begrijpen dat
Multatuli hem aan het slot toespreekt met „ellendig
produkt van vuile geldzucht en godslasterlijke feme-
larij", dat hij walgt van zijn eigen maaksel.
Maar deze makelaar in Koffie - Lauriergracht No.
37 -r was noodig voor het doel dat Douwes Dekker
zich gesteld had. Zijn Havelaar is een boek van
krasse tegenstellingen en tegenover den mensch
Droogstoppel moest de mensch Havelaar in al zijn
edelmoedigheid uitblinken. Zoo staat de ambtenaar
Havelaar, die streeft naar recht, die strijdt voor de
verdrukten, die protesteert „tegen de eindelooze
expedition en heldendaden tegen arme ellendige
schepsels, die men vooraf door mishandeling dwong
tot opstand", tegenover den ambtenaar Slijmering,
den bureaucraat, die altijd wil schipperen, altijd wil
sussen, die-het-zoo-bijzonder-druk-heeft, dat hij
geen tijd heeft orn zijn plicht te doen. Zoo staat ten
slotte Havelaar-in-Indië tegenover Sjaalman-in-
Holland, de strijdende Douwes Dekker tegenover
den lijdenden.
Wie dan weer van de Droogstoppel-hoofdstukken
heeft genoten, komt er vanzelf toe ook de eigenlijke
historie van Havelaar te herlezen. Wellicht valt ze
wat lang, wellicht vermag de breede schildering van
Indische toestanden, van woningbouw en leefwijze,
van gezagvoering en bestuur, niet meer te boeien,
maar naast deze luttele dorre plekken is dan toch
onmiddellijk weer een plaats aan te wijzen, waar
het welig gewas der schoonste literatuur in volle
pracht bloeit. De onvergankelijke eenvoudige wijs
heid der parabel van den Japanschen Steenhouwer
„Er was een man die steenen hieuw .uit de rots. Zijn
arbeid was zeer zwaar en hij arbeidde veel, doch
zijn loon was gering en tevreden was hij niet", be-
hoort lot dit gewas, evenals de overbekende Toe-
spraak tot de Hoofden van Lebak, met de wijze
Woprdea;- ,£Want niet in het snijden der oadie is de
en dat daar-ginds Uwe meer dan dertig millioenen
onderdanen worden mishandeld en uitgezogen m
Uwen naam?
Mil!,-.m 111 hééft f'6' geantwoord. Het Nederl&nd-
sche volk heeft niets gedaaii. Dan is Muitatuïi's
vertrouwen in de menschen dood. Al wat hij schrijft
na Max Havelaar is werk van een gedesillusioneer
de, een ontgoochelde, een cynicus. Het is of zijn blik
door haat is vertroebeld, of hij alleen het slechte
en nimmer het goede wil zien.
De harmonie van Max Havelaar is nooit terugge
keerd. Maar daarmee had hij dan ook „het boek
van de eeuw" geschreven.
P. H. SCHRÖDER
„Ons-Lieve-Heer-Op-Solder"
Amerika en de Europeesche oorlog.
Deelneming volgens de „Washington Post"
onvermijdelijk.
NEW-YORK. 16 April. (Havas) Amerikaansche
militaire deskundigen gelooven, aldus schrijft de
correspondent van de „New-York Post" te Washing
ton. dat de Vereenigde Staten, welke politieke
partij bij de verkiezingen ook zal zegevieren, bin
nen anderhalf jaar in der oorlog betrokken zullen
zijn. Na zeven maanden oorlog, schrijft hij, zijn de
deskundigen meer dan ooit er van overtuigd dat
ceelneming der Vereenigde Staten onvermijdelijk
is. In het land begint een „interventionistische
geest" merkbaar te worden en dit is het gevolg
van de reactie, veroorzaakt door den Duitschen
inval in Noorwegen en Denemarken.
MullatulL
vreugde: de vreugde is in het snijden der padie die
men geplant heeft. En de ziel des menschen groeit
niet van het loon, maar van den arbeid die het loon
verdient". En misschien de edelste der vele bloemen
is het wonderlijk teere verhaal van Saïdjah en Adin-
da, de idylle eener zuivere liefde tusschen twee rei
ne, jonge kinderen. Wij weten, evenals Multatuli het
wist, dat Saïdjah en zijn liefde geïdealiseerd zijn,
dat de Soendanees bij het opkomen van de zon
:een sentimenteele liederen zingt, wachtend op de
komst zijner beminde; we weten dat de romantiek
op dit stramien herhaaldelijk heeft geborduurd, dat
Paul et Virginie den schrijver zeker geen onbekend
boekje was, maar al deze wetenschap kan de rag
fijne sfeer van deze simpele, „eentonige" geschie
denis niet verscheuren. En hun, die meenden Kave
laars levensgeschiedenis niet au serieux te behoeven
nemen „omdat de schildering van den Inlander niet
juist is", gaf Multatuli het krachtige weerwoord:
„Neen, Minister van Koloniën, neen, Gouverneur-
Generaal in ruste, gij hebt te bewijzen, dat de be
volking niet mishandeld wordt, onverschillig' of er
sentimenteele Saïdjahs onder die bevolking zijn. Óf
zoudt ge durven beweren, buffels te mogen stelen
van lieden die niet beminnen, die geen droef
geestige liedjes zingen, die niet sentimenteel zijn?"
In de peroratie aan het slot van zijn werkt legt
Multatuli den criticus de volgende woorden in den
mond: „Het boek is bont.er is geen geleidelijk
heid in. jacht op effektde-stijl is slecht.
de schrijver is onbedreven.geen talent.geen
methode....". En inderdaad is „Max Havelaar"
bont en grillig. Toch blijkt hem die het met ernst
en toewijding leest, dat er wel degelijk een wel
overwogen plan aan ten grondslag ligt en dat hét
volkomen beantwoordt aan het "doel van den sehrij-
„verbetering van den boel in Indië en herstel
van mijn positie", (brief aan Tine). Hiertoe moet
de lezer langzaam-aan gaan sympathiseeren met
den hoofdpersoon, hij moet dezelfde verontwaardi
ging in zich voelen opkomen die Havelaar beving
toen hij voortdurend met het hoofd, tegen den muur
lie.p, dezelfde verachting,, gaan koesteren Voor de
Slijmei-ingen en Droogstoppels, zoodat hij tenslotte
meent dat Havelaar werkelijk niet anders kón han
delen dan hij deed, toen hij alle vormen opzij zetle
en den vertrekkenden G.G. schreef: „Er kleeft bloed
aan de overgegaarde penningen van uw düs ont
vangen indisch traktement. Excellentie!". En het is
niet te ontkennen dat er waarheid schuilt in de Qp-
merking: Multatuli dient den lezer met groote vaar
digheid de eene injectie na de andere toe om hem
in de Havelaar-stemming te brengen en ook nu nog
is hét moeilijk zich aan den invloed dier inspuitingen
te onttrekken én nuchter-zakelijk over den as
sistent-resident van Lebak te oordeelen. Maar welk
een machtig talent schuilt er dan in dien Douwes
Dekker, dat wij, tachtig jaar na het verschijnen van
zijn roman, nog geenszins immuun blijken voor de
werking ervan. Zulk een invloed kan alleen ver
klaard worden door het feit dat Multatuli dit werk
met zijn hartebloed schreef. En toen het zijn dubbele
doel miste, toen het publiek juichte om de „mooi
heid van zijn geschrijf", maar noch dacht aan ver
beteringen noch aan eerherstel, toen is er in Multa
tuli iets gebroken. Na alle slagen heeft hij deze niet
meer kunnen verdragen, Er sterft iets in hem. Zijn
vertrouwen, bewaard ondanks alle teleurstellingen,
alle (ook vermeende) onrecht, had hij bewaard. Vol
uit legt hij het in zijn Max Havelaar neer. „Aan U
draag ik mijn boek op, Willem den derde, Koning,
Groothertog, Prinsmeer dan Prins, Groother
tog en KoningKeizer van het prachtig Rijk
van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar,
als een gordel van smaragd
Aan U durf ik met vertrouwen vragen of
het Uw Keizerlijke wil is:
dat de Havelaars worden bespat door de modder
van Slijmeringen eh Droogstoppels
„Vergissing der Duitsehers".
Zwecdsche pers over den weerstand
der Noren.
STOCKHOLM, 16 April. (Zweedsch Tel. Ag.)
In een artikel, gewijd aan den Noorschen tegen
stand, schrijft het blad „Social-Demokraten":
De Duitschers hebben zich zwaar vergist in hun
berekening wat betreft de krachtige wil en de lief
de voor de vrijheid, welke de Noren zoowel als
de Zweden bezielt. Dat de Noren niet gereed wa
ren, komt niet door een gebrek aan vaderlands
liefde of aan vrijheidsgeest, doch door een helaas
overdreven vertrouwen in de eerbiediging der neu
traliteit van de kleine landen door de andere mo
gendheden en in de oprechtheid van de verzeke
ringen welke zij jegens Noorwegen hebben geuit.
De Duitschers hebben zich thans rekenschap gegeven
van hun vergissing en de regeering-Quisling ver
vangen door een nieuw ,Manonettebewind", ten
einde den passieven tegenstand der bevolking te
overwinnen. Doch het is te voorzien, dat ook de
nieuwe poging zal mislukkèn. Het is een funda-
menteele vergissing te gelooven dat honderd jaren
van vrede de Noren en Zweden zouden hebben
kunnen demoraliseeren en hun een geest van laf
heid en capitulatie zouden hebben bijgebracht.
De Duitsche dreiging, dat .elke tegenstand met
alle middelen gebroken zal worden, zal de dap
pere Noren niet doen bukken. De Zweedsche pers
moet verklaren dat de Zweden in dergelijke om
standigheden evenzoo zouden handelen.
Een eindje voorbij de Oude Kerk aan den Oude-
rijdsvoorburgwal tc Amsterdam in de richting van 't
station en de St. Nicolaaskerk, staat een typisch
oud huis, tamelijk hoog. met een trapgevel, die zich
in bochtige lijnen weerspiegelt in het water van de
gracht. Dat is sinds jaar en dag het Museum Am-
stelkring, zooals het in deftige taal heet, of „Ons-
Lieve-Heer-op-Solder", zooals het in den volks
mond genoemd wordt. Dat wil zeggen niet het ge-
heele museum, maar het bovengedeelte er van, waar
zich het prachtige oude schuilkerkje bevindt, dat
de voornaamste aantrekkelijkheid is van het mu
seum. Een wonderlijke benaming.
De schuilkerk was in gebruik in 1633, en volgens
de overlevering misschien nog vroeger.
Men weet niet, hoeveel jaren het gebouw op deze
wijze in gebruik is geweest, maar gedurende tien
tallen jaren hebben de Katholieken, die in Noord-
Nederland om hun geloof vervolgd werden, hier
hun godsdienst kunnen uitoefenen.
Niet altijd ongestoord natuurlijk, meermalen
kwam het voor, dat het geheele gebouw omsingeld
werd door den schout en zijn rakkers, en dat de
geloovigen moesten trachten een goed heenkomen
te zoeken; maar het kerkje was daarop ingericht
het bezit namelijk drie uitgangen, naar de Hein
tje Hoeksteeg, vroeger de Sint Katrinensteeg, fee-
nevens een „geheim kapelletje", waarin zich een
kast met een soort van geheimen uitgang, of al
thans een geheime bergplaats bevindt, waarin,
naar het verhaal wil, de dienstdoende priester zich
in noodgevallen kon verstoppen.
Geruchten over Groenland.
Bezetting door Canada?
WASHINGTON, 16 April. Aanhoudende, maar
liiet bevestigde geruchten willen dat Canada spoe
dig Groenland zal bezetten. Het State-department
5 ide van niets te weten. Iemand, die nauw contact
houdt met de Canadeesche legatie, twijfelde eraan,
naar aehtte het logisch in verband met de Duitsche
jezetting van Denemarken. Ook van de zijde van de
3rilsche legatie werd het niet onwaarschijnlijk ;ge-
cht, maar men was van .bestaande plannen niet op
le hoogte. j
De geruchten zijn de vorige week ontstaan, toen
Roosevelt tijdens een persconferentie Groenland
„er sprake bracht en erop zinspeelde dat hij dit land
neer Amerikaansch dan Europeesch achtte. Een
3ritsche bron wijst erop dat de geallieerden Groen-
and wellicht niet zullen bezetten, maar er alleen
?en vlootbasis zullen vestigen, die snel zou kunnen
>ptreden voor het geval Duitschland een poging zou
loen om er te landen. (United Press).
Blijde gebeurtenis aan het
Deensclie Hof.
Prinses Ingrid schenkt het leven aan dochter.
KOPENHAGEN, 16 April. (Deensch Tel, Ag.)
Kroonprinses Ingrid heeft hedenmorgen het
leven geschonken aan een dochter. Moeder en
kind verkeeren in goeden welstand.
Amerikaansche vlootbasis in de
Caraïbische Zee?
WASHINGTON, 16 April. De vlootautoriteiten
bevelen aan een nieuwe basis te vestigen in het
zuidoosten van de Caraïbische zee, teneinde veilig
te zijn tegen een eventueele invasie (United Press)
VOOR DE KINDEREN
Minah, die het hartverscheurende ge
schreeuw in huis gehoord had, kwam met een
emmer water aandragen.
—Ik gedacht heb iemand flauw vallen en
ik bij brengen moet, zei ze .terwijl zij op haar
emmer wees.-
Zoo erg is het niet, zei Krent, maar haal
maar gauw een glas water, opdat de pro
fessor wat Kan drinken.
Intusschen lag de Dikke nog veilig ver
scholen tusschen de kisten. Hij vond het raad
zamer om den professor op het oogenblik niet
onder de oogen te komen en bespiedde uit
zijn schuilhoek hoe het tafereel zich verder
zou ontwikkeien, -
Het schuilkerkje.
In die Heintje Hoeksteeg, zoo genoemd naar een
zekeren Heinric Hoek, die er in lang vervlogen da
gen grond bezat of in pacht had, bevond zich ook
de woning van den px-iester er waren zelfs twee
kleine huisjes, die bij de schuilkerk behoox-den, in
den kelder van de ééne huisde een bierverkoopster
en in die van de andere 'n groentevrouw bevindt
zich tegenwoordig ook nog het kostershuis, en wie
zich naar het Museum Amstelkring begeeft, moet
vooral niet verzuimen om den zijgevel van het ge
bouw in de Heintje Hoeksteeg te bezichtigen, want
die is, hoewel niet mooier dan de voorgevel aan
de Oude-Zijds Voorbux-gwal, zeker .ongewoner en
karakteristieker. En men gelieve dan meteen te be
denken dat het Museum Amstelkring, ook nog den
bijnaam van ,,'t Haentje" draagt, en dat die bij
naam niets is dan een verbastering van het eerste
woord van Heintje Hoeksteeg, een naam, die trou
wens allen tijd heeft gehad om te verbasteren, want
het was in de Middeleeuwen, omtrent 1416, dat de
Sint Katrinensteeg omgedoopt werd in Heintje
Hoeksteeg.
In 1884 werd een actie op touw gezet om het
oude gebouw met zijn vei'borgen zolderkerk te
doen inrichten tot museum; in 1887 was men daax--
in geslaagd. Nu nog maar zeer onlangs echter, in
1938, heeft het Museum een volledige en zeer
noodige restauratie ondergaan, die het gebouw
volkomen vex-jongd heeft, hetgeen eigenlijk een
contradictio in terminis is, want men heeft er zorg
vuldig voor gewaakt om niets van het oude ver-
lox-en te doen gaan en om het nieuwe volkomen in
den ouden geest te herstellen. Al de oude eiken
houten deuren en trappen zijn bewaard gebleven,
en het is al een genot op zichzelf om door dat wir
war van trappen en trappetjes omhoog te klimmen
naar het oude schuilkerkje, dat in de eerste plaats
belangwekkend is om de verschillende historische
bijzonderheden, die het bevat, onder anderen een
wonderlijke uitdraaibare preekstoel om ruimte
te spai'en! en een mooi Renaissance-altaartje.
Langs de muren staat aan weerszijden een kerk
bank, het middenvak is geheel opengelaten, en men
loopt er over de ongeverfde oude planken, precies
zooals het moet zijn geweest in de dagen, waarin
het kex-kje ixi gebruik was. Moet zijn geweest
want men had vrijwel geen oude teekeningen of
historische documenten, die de voor de restauratie
benoodigde gegevens verschaften, en dus is die
met aanmerkelijk grooter moeilijkheden dan meest
al in dergelijke'gevallen in zijn werk gegaan. Be
langwekkender echter dan om die historische ge
gevens is het schuilkerkje misschien nog wel om
zijn eigenaardige stilte,'om het mooie licht, dat naar
beneden valt langs de twee oxngangen en de kleu
ren van het altaar warm en teeder maakt, en de
planken op den vloer grijs en oud en ernstig. Het
is niet zeker bekend, of zich hier altijd de schuil-
kex-k heeft bevonden; men beweert wel eens, dat
zich eerder een Katholieke schuilkerk bevond in
een huis aan de overzijde van het water, genaamd
„De Helm", en ook bestaan er redenen om aan te
nemen, dat de godsdienstoefeningen een tijdlang
zijn gehouden in de kaxher, die later, en nu nog,
de regentenkamer was. Vast staat echter, dat in
1666 het bovengedeelte van het huis „vertimmert"
werd tot schuilkerk, door eenvoudig van de twee
hoogste verdiepingen het middengedeelte te ver
wijderen, de overblijvende vloergedeelten te stut
ten met balken, en de randen te voorzien van ba
lustrades In 1683 was hel reeds bekend dat nier
het verboden geloof werd beoefend „Ons-Lieve-
Heer-Op-Solder" kwam toen reeds voor op een lijst
van „Paepsche Vergaderplaatsen, opgegeven door
predicanten in den iare 1683"
De restauratie, die in 1938 voltooid werd, deed
hier goed werk. De voorgevel weerspiegelt zich
helder en fleurig in het grachtwater, het museum
De Werker
door JAAP STIGTER
AAR had je m'n ouden schoolvriend Fred
Tulp. Hij zat in een opzichtig geruit pak op
een bankje in het park, het hoofd iets ach
terover, de oogen half gesloten. Misschien
luisterde hij naar het aardige getjilp der vogels
ondom. Misschien sliep hij ook gedeeltelijk, want ik
kende hem als iemand met een buitensporig groot
luiheidscentrum, die moe kon worden wanneer hij
het wilde.
Overigens was hij kerngezond en had toïnaat-
kleurige wangen. Ongeveer vijf jaar had ik hem niet
gezieix en nu moest ik hem hier zoo plotseling ont
dekken.
Al spoedig zat ik naast hem en zei: „Goedenmid-
dag Fred".
„Ook goedenmiddag", antwoox-dde hij, nu niet be
paald opgewekt, om daarna ineens verrast te vervol
gen: „Hè ben jij het?"
Maar zijn verrassing was kennelijk weer gauw
verdwenen van dankbaarheid, dat hij destijds
zooveel moeilijk verworven geestelijk bezit van mij
gespiekt had heele Fransche repetities kalkte hij
van mij over was bij hem allerminst sprake. Zijn
hoofd zonk weer wat achterover en hij zat weer stil
en onbeweeglijk, alsof hij mij vergeten was.
„Ben je moe?" zei ik zoo langs m'n neus weg, we
tende hem daarbij in zijn zwakke plek te treffen.
Hij richtte zich half op cn keek mij met zijn flets-
blauwe oogen eenigen tijd wantrouwend aan.
,Moe! Dat is ook een vraag. Ik ben wat teleurge
steld en dan mag ik gaarne even rustig zitten. Dan
komt je geest weer in evenwicht, snap je?"
„Teleux-gesteld? Wat is er dan gebeurd?"
„Och 't is zoo'n lang verhaal. Maar ik ben uit
m'n hum neem dat maar op goed gezag van mij
aan".
„Liefde?" vroeg ik verder.
Nu werd hij kwaad.
„Praat geen onzin! Je weet dat ik al zoo lang ver
loofd ben met een schat van een meisje, dat mij
nooit in den steek zou willen laten voor geen
geld van de wereld. Nooit, zeg ik je! Maar het is
wat anders.ik ben sedert een paar dagen weer
werkloos".
„Dat 's beroerd".
„Of dat beroerd is", ging hij heftig verder, „en
dan maar gaan teren op dat kleine ex-fenisje, dat je
nog hebt.
Hij zweeg even en zei toen rustiger, terwijl er iets
vertrouwelijks in zijn stem lag: „Weet je, als ik moet
gaan werken, ben ik altijd vol goeden moed. Maar
als ik dan de schrijfmachine voor den dag heb ge
haald, het papier erin heb gezet en ik wil mijn han
den naar het toetsenbord bewegenzie je, dan
word. ik toch ineens zoo ontzettend moe't is net
alsof mijn heele lichaam loodzwaar wordt. Daar kun
je niks aan doen. Wat het is weet ik niet precies.
Misschien is het het naderende, dreigende spook
beeld van den arbeid, dat mij bij voox-baat reeds
uitput".
„Jajajaja", zei ik niet bijster scherpzinnig.
„Ik had een baan bij een groote fabriek in veilig
heidsspelden en punaises. Wij maakten geloof ik
een paar hondex'dduizend van dat puntige gedoe
per dag. Ik was procuratiehouder cn zat als zoo
danig in een eenmans-hokje van matglas.
„Hm", zei ik, begrijpende dat deze vertrouwelijke
afscheiding voor Fred Tulp's enex-gie-onlwikkeling
zeer schadelijk geweest was.
„Mocht, het dan eens gebeuren .dat je in slaap vieL
na een afmattende dagtaak wel, dan was dat nou
niet direct een ramp. Maar de baas mijnheer
Dexksen was geen gemakkelijke. Hij kwam wel
een paar keer op een dag langs mijn hokje en bleef
er luisterend voorstaan, of hij mijn schrijfmachine
ook nog hoorde. Erg vervelend. Wat hij nooit gewe
ten heeft is, dat ik altijd een mooi silhouet van hem
met die groote zeehondensnor en die dikke pijp op
mijn matglazen deur kon zien. meestal hield ik
met een half oog dat „projectiescherm" in de gaten.
En als ik dan dat stukje bioscoop zag, begon ik
haastig wat te stommelen erx dan was het beeld
weer zoo verdwenen.
Fred zuchtte.
Hierna ging hij voort, de oogen weer half gesloten:
„Maar hij scheen toch lont te ruiken. Op het laatst
kwam hij zoo dikwijls, dat je geen paar momenten
meer rustig kon zitten. Jaja hij was veeleischend.
Nooit kon je eens even rustig uitblazen. En toen
heb ik er wat op gevonden
Fred glimlachte even.
„Nood maakt vindingrijk. Ik heb met een klein
electromotortje van een volt of vier, dat schitterend
op een batterij liep, een heel aardig toestelletje
gemaakt. Hoe het precies werkt is nou te veel om al
lemaal uit te leggen, maar het sloeg vele kleine
stukjes lood, aan draadjes garen opgehangen, wille
keurig tegen een ijzeren plaatje. En als dat ding liep
dacht je heusch een échte schrijfmachine te hooren".
Ik moest luid lachen.
Onderwijl ging Fred met een zuur lachje voort:
„Langen tijd had hij niets in de gaten en werd hij
zelfs veel vriendelijker tegen mij. Alleen zei hij zoo
ctf en toe: Heeft u dat alleen gedaan vandaag? En
als ik dan vroeg: Hoe dat zoo, mijnheer? antwoordde
hij: „Oh ik dacht dat u al veel meer af bad!"
Hoe alles ook zij geruimen tijd ging alles goed.
Maar op een bepaalden dag toen het insti-ument
juist op volle toeren draaide lcwam hij ineens bin
nen
Fred zweeg "eenigen tijd; de herinnering bracht
een smai-telijken trek op zijn gezicht.
„Hoe hij te keer gegaan is kan ik je^ niet zoo
een-twee-drie vertellen. Maar het was in één woord
verschrikkelijk. Zijn oogen puilen uit zijn hoofd en
de aderen zwollen hem blauw bij de slapenen
je begrijpt: ik kon natuurlijk mijn biezen wel pak
ken.
Fred zuchtte ik bood hem bij wijze van schrale
troost een sigaret aan, die hij dankbaar aanvaardde.
„Het ergste komt echter nog", ging hij verder.
„Mijnheer Tulp, zegt de baas tegen mij, toen hij wat
uitgetierd was, u begrijpt natuurlijk dat uw gedrag
hoogst ergerlijk is. En dat walgelijke machientje
zal ik eigenhandig in de vuilnisbak doenhope
lijk zal u dat beletten, bij een volgende betrekking
in de soortgelijke fout te vervallen
Goed hij neemt dat ding mee. En ik blijf ver
slagen achter, 's Middags ga ik nog even naar hem
toe om mijn salaris te halenmaar ik mocht niet
binnenkomen. Er hing een groot bord „Niet te spre
ken" voor de deur en ik hoorde dat hij verwoed op
een schrijfmachine aan het ratelen was. Ik dach't'dat
hij een allertreurigst getuigschrift voor mij aan het
opstellen was. Enfin ik overwoog: Jongen, je hebt
toch niets meer te verliezen. Dus rule ik de deur open
ai ziemijn eigen machientje draaien op het
bureaublad, terwijl de baas snurkend in zijn bu
reaustoel hangt. is zooiets niet om al je haar uit
je hoofd te trekken?"
Ik moest luid lachen. Fred staarde mij somber van
terzijde aan hij scheen niet te begrijpen hoe
iemand zich over zooiets kon amuseeren.
Nijdig blies hij den rook van zijn sigaret voor zich
uit.
„En wat nog het allerergste is", mopperde hij, „ik
pieker zoo hevig over een andere baan dat ik thans
aan slapeloosheid lijd...."
(Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden).
zelf is een lust om te zien, het kerkje is met uiterst
veel piëteit in zijn ouden eenvoud hersteld, en het
kleine orgel wordt zelfs af en toe weer bespeeld.
Zoo werd in 1938 Amsterdam één van zijn merk
waardigste klei1"? musea rijker, want van dat
oogrrtMik trok net tuin-; vervter M«i»-eur* \m-
stelkring steeds meei oelangstellenden.
Opgericht in moeilijke woelige tijden was het
kerkje een toevlucht voor vervolgden, trotseerde
nochtans eeuwen, en is op het oogenblik hoogstens
een herinnering aan vroegere geloofsvervolgingen.
,W. y. d. T,