Uit de Pers.
NEKKIE-RAF
Een man verdween...
DONDERDAG 12 SEPTEMBER 1940
Het Gerucht.
Er loopen allerlei geruchten, zoo schrijft „Het
Vaderland", en alle komen ze hierop neer: Mus-
Eert krijgt de macht in Nederland. Mussert, Rost
van Tonningen en Geelkerken. De N. S. B.'ers
zelf verspreiden het gerucht. Ook buiten hun
kring meent men het hier en daar te kunnen be
vestigen.
Het blad vervolgt dan:
„Het is van de allereerste dagen na de capitu
latie af steeds onze meening geweest en wij heb
ben ze hier meer dan eens uitgesproken dat
er een waarlijk representatief orgaan der Neder-
landsche openbare meening diende gevormd te
worden.
Samenwerking met de Duitsche overheid bij
het oplossen van alle practische vraagstukken der
bezettingspolitiek, die evenzeer Nederlandsche als
Duitsche vragastukken mogen heeten, invoeging
van ons volk in een grooter Europeesch geheel
onder Duitschlands leiding en aanpassing van onze
volkshuishouding aan den nieuwen sociaal-oeco-
«omischen toestand in dit werelddeel, ja in de heele
wereld, dit moest naar onze meening de taak zijn
van het te scheppen orgaan der Nederlandsche
gemeenschap. Dat daarbij naar een zoo breed
mogelijke basis van samenwerking moest gestreefd
worden, spreekt van zelf. Allen die bereid zijn
den vrede en de rust van het continent van een
sterk Duitschland te ontvangen en dit Europa niet
tot een instrument van Angel-Saksische wereld
politiek willen zien ontaarden, dienden vereenigd
te worden, ongeacht wat zij vroeger ook gedacht of
gedaan hadden, ongeacht ook wat zij over bepaalde
punten van niet zoo primair belang thans nog
zouden denken. Het gaat immers om het heil van
ons volk en niet om de verwezenlijking van een
of ander program. Wij hebben dan ook nooit eenig
heil verwacht van een concentratie door in elkaar
passen van verschillende programs, maar alleen
door het richten van zooveel mogelijke politieke
cn sociale macht en invloed hier te lande op het
eene essentieele punt: de samenwerking met
Duitschland. Alleen daardoor kan o.i. het Neder
landsche volk nog een toekomst veroveren.
Maar het Nederlandsche volk is erg doctrinair
van aanleg. In plaats van samen te komen om te
werken aan wat het historische moment eischte,
heeft men beraadslaagd over mooie onderwerpen
van theoretische economie en politieke ethiek. Na
tuurlijk kon de theologie er niet buiten blijven en
hier en daar schijnen sommigen haar reeds te wil
len misbruiken als een instrument om den strijd
voor de politieke of de sociale groep. De zuivere
6cheiding tusschen hen, die voor Europa kiezen en
hen, die het vasteland der edelste cultuur in dienst
willen stellen van internationalistische belangen,
kwam niet tot stand. Veel echte goede wil bleef
als het ware in zwevenden toestand en kon zich,
bij gebrek aan een doortastende leiding, niet tot
een politieke macht consolideeren. De Duitschers,
die sinds meer dan zeven jaar gewend zijn geraakt
aan een verbazend snel tempo in hun geschiedenis,
konden dit lange weifelende redeneeren niet be
grijpen: zij weten, zij hebben geleerd, dat de daad
de grondstof is van de geschiedenis en dat geen
wikken en wegen ooit kan goed maken wat men
'door niet te handelen op het geschikte moment ver
liest.
En zoo is dam ook de toestand ontstaan, waarin
tnen geneigd is aan te nemen, dat er wel eenige
waarheid zal schuilen in de geruchten, die thans
iöe ronde doen. Het is mogelijk, dat de Duitsche
overheid het nu maar met de N.S.B. alléén wil pro-
beeren en haar als het ware een monopolie geven
van de samenwerking".
Het blad betwijfelt, of dit de juiste oplossing
fcou zijn
..Wat men daardoor bereiken wil, zal men echter
ïiiet bereiken. De wending ten goede die in de
©pertbare meening alhier optreedt, zal er veeleer
door gekeerd worden. Wij vinden dat ongelukkig,
maar constateeren eenvoudig het feit, dat nu een
maal bestaat. Meer nog, de N.S.B. zelf zou door een
dergelijke machtsdelegatie beroofd worden van de
gelegenheid om zich tot een ware volksbeweging te
ontwikkelen. Terwijl een op breede basis gevormd
orgaan van den Nederlandschen wil tot samenwer
king de onvermijdelijke hardheden, die de oorlog
en de Engelsche blokkade ook voor ons volk nu
eenmaal meebrengen, psychisch zou kunnen ver
zachten, moet de medeheerschappij of de schijn
van medeheerschappij van een zoo kleine en vooral
zoo weinig representatieve minderheid de hard
heid grooter maken en het odium juist geheel op
die machthebbers in schijn doen werpen.
De noodlottige kloof tusschen de overgroote
meerderheid van ons volk en de nationaal-socia-
listische beweging hier te lande zou daardoor be
stendigd, ja zelfs verbreed worden. Naast haar toch
al zware taak zou de bezettende macht nog moeten
optreden als de beschermster van een groep, die
zich niet uit eigen macht kan handhaven en al
de steun, die er aan verleend wordt, zou de oppo
sitie slechts versterken. Het wat zwaar-op-de
handsche, maar volmaakt betrouwbare Nederland-
sphe karakter zou zich daarenboven in een stil ver
zet tegen het Duitsche aanbod tot samgnwerking
verstarren".
Voor zichzelf schijnt het blad nog verwachtingen
te hebben van een samenwerking, waarvoor met
name de N.S.B., den Nederlandsche Unie en de
heer Colijn worden genoemd.
WEZENLIJKE EENHEID.
De N. Roti. Crt. schrijft over „Wezenlijke Een
heid", dat „politieke zin", het besef van de plaats,
waarop wij staan, en van de taak, welke wij op
deze plaats kunnen, maar dan ook moeten vervul
len, ons tot eenheid kan brengen in veel waarin
wij onvereenigbaar verdeeld lijken."
Het blad schrijft dan o.m.:
„Dit is het, wat wij onder alle omstandigheden,
onder alle stelsels behoeven, zoeken: de eenigheid
van onzen politieken wil, van onzen volkswil, van
onzen staatkundig verbonden wil. Wanneer wij
zouden ophouden dit als het wezenlijke doel te zien
van onze openbare gedachtenwisseling, in pers of
parlement, of waar ook, wanneer we daarboven onze
in eigengereidheid verloopen zelfstandigheid en
eigen meening zouden stellen, dan zouden we ver
loochenen wat we willen behouden: onze politieke
eenheid in land en volk.
Maar wanneer we niet land en volk in zijn poli
tieke eenheid willen verloochenen, dap is er iets
anders noodig: zelfverloochening. Zelfverloochening,
welke daarin bestaat, dat wij, zelfstandig blijvende,
onze eigen meening behoudende, steeds weten wan
neer en waarin wij ons zelf achterstellen en stellen
achter hetgeen onder ons één moet zijn, niet alleen
bij meerderheid van stemmen, maar in algemeen
heid van besef. Daartoe behoeven wij weer: poli
tieken zin.
Daartoe behoeven wij bij voorbeeld ook één
school, één omroep, als uitdrukking van dezen poli
tieken zin. Wij zijn niet de eenigen, die daarom
vragen. En niet zoodra werd erom gevraagd, of de
oude partijstrijd, waaronder wij ook vroeger voor
deze eenheid zijn opgekomen, laaide in al zijn ver
betenheid weer op.
Omdat wij nog altijd niet toe zijn aan den poli
tieken zin, om te beseffen, wat het is: één school,
één omroep. Is dat een poging om de veelvormig
heid van ons leven te vervlakken, een poging om
de vrije overtuiging geweld aan te doen? Neen,
neen, neen! Het is de poging en een poging, die
slagen moet om over de veelvormigheid van
ons leven en in onze vrije overtuiging te laten zege
vieren de gedachte, die een besef moet zijn, dat wij,
één in volk en land, in volle en land zelfstandig
willende blijven, deze eenheid ook moeten beves
tigen door deze verbindingsmiddelen bij uitstek: de
school, den omroep.
Wij moeten worden opgevoed in politieken zin.
Wij moeten van kindsaf het besef in ons meedragen
en het moet in den aether echoën: dat wij zijn een
gemeenschap van menschen, met gemeene plich
ten, gemeene rechten; ook met gedeelde rechten,
gedeelde plichten: ook met plichten en rechten voor
onszelf, maar dit alles samengebat in één over-
heerschend begrip van één land en één volk."
TENTOONSTELLING VAN WERKEN DOOR
HERMAN MOERKERK.
De tentoonstelling van schilderijen, teekeningen
en de onwerpen voor de Camera-Obscura.optocht
door Herman Moerkerk, welke gehouden wordt
in den Kunsthandel Leffelaar, Wagenweg te Haar
lem, zal in verband met de zeer groote belang
stelling worden verlengd tot en met Zaterdag 28
September.
Steigers beheerschen het interieur van de St. Laurenskerk te Alkmaar, welke
thans een algeheele restauratie ondergaat. Wat men nog van de gewelven ziet.
(Foto Pax Holland.)
Zangconcours.
Van den R.-K. Bond van Zangvercenigingen in
Noord- en Zuid-Holland.
Op Zondag 15 en Zondag 22 September wordt in
het Gem. Concertgebouw te Haarlem een zangcon
cours gehouden, uitgeschreven door den R.-K.
Bond van Zangvereenigingen in Noord- en Zuid-
Holland, georganiseerd door de R.-K. Zangvereeni-
ging „St. Caecilia" te Haarlem.
Te 12 uur op 15 September is er een ontvangst
van het Hoofdbestuur, directeuren en voorzitters
der verschillende vereenigingen door den Plebaan
der Kathedrale Kerk te Haarlem; te 1 uur wordt
het concours geopend en om 8.15 uur is fer een
groot avondfeest onder leiding van den heer Schro
der en met medewerking van het Muziek Ensem
ble Nibbering.
In den voor deze gelegenheid uitgegeven Feest
wijzer prijkt het portret van mgr. J. P. Huibers,
Bisschop van Haarlem, eere-voorzitter van het
concours. Er is een eere-comité gevormd, waarin
o.a. zitting hebben de wethouders van Haariem, de
heeren Van Liem-t, mr. dr. Bijvoet, Westerveld en
Reinalda en eenige gemeenteraadsleden.
De jury bestaat uit de heeren Theo v. d. Bijl,
toonkunstenaar te Amsterdam en P. Kallenbach,
toonkunstenaar te 's-Hertogenbosch.
Verschillende prijzen: medailles, eere-kruisen en
lauwertakken zijn uitgeloofd en verder extra prij
zen waarbij een groote zilveren lauwerkrans, aan
geboden door mgr. Huibers, Bisschop van Haarlem
en een zilveren medaille aangeboden door het ge
meentebestuur van Haarlem.
VOOR DE KINDEREN
Maar het bleek heel goed nieuws
voor Raf. Daar komen twee lakeien
binnen. Ze dragen een groote kist.
Een der lakeien heeft in zijn rechter
hand een groote rol van perkament.
Een oorkonde heet zooiets. En daar
stond op geschreven met prachtige
letters, dat Nekkie-Raf bedankt werd
door koning Nobel voor zijn prachtige
zingen. En uit dankbaarheid laat de
koning hem een gouden kroon bren
gen. Raf ziet met begeerige blikken
naar de schitterende kroon, die op
een kussentje in de kist staat. Rein-
aard is verbaasd en kijkt van achter
de deur de vreemdelingen aan.
Er komt nog veel meer uit die kist.
Een paarlen snoer van de koningin
en twee zakken, met goudstukken
gevuld. De lakeien zetten Raf eer
biedig de kroon op het hoofd en han
gen hem het halssnoer om den langen
nek. Het staat hem prachtig! Vol nijd
en afgunst kijkt de. vos toeEn
Reinaard bedenkt hoe Raf door zijn
bedrog een schatrijk man is ge
worden.
Als de lakeien weg zijn, ontdoet
Raf zich van zijn kostbaarheden en
stopt alles weer in de kist. Maar daar
komt plotseling het nachtegaaltje
binnenvliegen. Raf schrikt zóó erg,
dat hij het in zijn keel voelt kloppen.
Vlug een doek over de kist!
„Ik kom mijn belooning halen, heer
Raf," zegt het nachtegaaltje.
„Ach, lieve nachtegaaltje, ze be
talen me zoo slecht; nog heh ik niets
ontvangen. Maar morgenavond moet
ik weer zingen, nachtegaaltje help
me nog eens voor het laatst. En dan
zullen we alles samen deelen."
Een schorsingsquaestie ie
Bloemendaal.
Onderwijzeres voor een week
Seschorjt
Woensdagmiddag behandelden Ged
Noord-Holland in openbare zitting de zaak
onderwijzeres te Bloemendaal, die door
Seschoitj
W. dier gemeente voor een week
zonder behoud van jaarwedde, wegens
heden met verschillende hoofden van schors-
gemeente Bloemendaal, aan wier scholp
onderwijzeres was werkzaam geweest.
Uit de behandeling dei zaak bleek, dat d
wijzeres nu gedurende 17 jaar in Bloemend'
functie is. Zij is geschorst in haar h
aan de Julianaschool te Overveen. In die i
ren er, met tusschenpoozen moeilijkheden?"'
den dag kwamen door klachten van dehi
hoofden en waarschuwingen van den Insnept
De onderwijzeres was eerst werkzaam a
L. school, waa rhet hoofd, de heer Tinholt zY*
haar plichtsvervulling meende te moeten'tav-
In 1928 werd zij overgeplaatst naar de schooi.
gelenzang, waar het aanvankelijk beter ein»
het bejaarde bezadigde hoofd. Maar toe*
functionaris vervangen werd door een hoofd" Y
dan de onderwijzeres, ging het weer mis
In December 1938 werd de onderwijzeres
Julianaschool te Overveen overgeplaatst. Var v
1939 af vond ook de heer Jansen, hoofd dezer v
aanleiding tot klachten, tot in 1940 toe.
B. en W. hadden intusschen al herhaalde
de onderwijzeres gewaarschuwd. Een geneesY
onderzoek had plaats ten einde uit te r
onderwijzeres geschikt was voor haarTa^kY'?
dan bij ongeschikverklaring op pensioen 1,*
kunnen worden. De Pensioenraad vond echt
onderwijzeres wèl geschikt voor de uitoefening
haar beroep. Tenslotte, nadat ook de beide acht?
eenvolgende wethouders van onderwijs, de h
Ouwehand en Cassée, een onderhoud met de on?
wijzeres hadden gehad, waarin zij volhield
niet van plichtsverzuim bewust te zijn, werd'
schorsingstraf opgelegd, waartegen de' betroik
in beroep is gekomen.
Bij de behandeling dezer zaak trad de heer G
Vlekke, voorzitter van den Bond van NederY
sche Onderwijzers, als gemachtigde op van de
derwijzeres die zelf niet aanwezig was.
De heer Vlekke meende, dat indertijd de 1
Tinholt niet altijd met de noodige tact tegen
onderwijzeres was opgetreden en vestigde er dé -.?
dacht op, dat er geen klachten waren, zoolarY
juffrouw te Vogelenzang onder leiding van een
jaard en bezadigd hoofd stond. Zijn opvolger
jonge hoofd, klaagde al spoedig, dat zij den kinder
een te kort speelkwartier gaf en te veel huunj-?
Het geven van huiswerk achtte de heer Vkh,
juist, prijzenswaardig, want zij gaf dit
aan de kinderen die er voor in aanmerking W
men. Het eenig werkelijk verkeerde in de hei
ding van de onderwijzeres zag spr. in het feit,dal
zij wel een deel van het speelkwartier ge'
voor het gereed maken van dingen voor een
de les: het speelkwartier behoort bij den"k,
rooster en het moet nu eenmaal gevolgd word?
De onderwijzeres is daarvan thans trouwens sj
overtuigd. Verschillende zaken van minder beteeb
nis zijn tegen haar aangevoerd, maar men weetij
gemakkelijk klachten van ouders over onderwijl
personeel verder worden verspreid en vergroot Es
wordt dan „spijkers op laag water zoeken".
Spr. las eenige brieven van ouders voor,
daarin blijk gaven van hun groote tevredenii
over het onderwijs van de betrokkene. Deze ij a
eenmaal een persoonlijkheid, die van „start-;?
bij het onderwijs niet wil weten.
De heer Vlekke vroeg tenslotte de doorB,en»,
van Bloemendaal uitgesproken schorsing zoa'
behoud van salaris niet goed te keuren. Laten B
W liever nog eens een ernstig onderhoud met
onderwijzeres hebben. Dit zal méér helpen.
Voor het gemeentebestuur van Bloemendaal ta
op de heer S. Huynink, chef der afd. Onderwijs u
Personeelzaken te Bloemendaal, die
B. en W. van oordeel zijn, dat de onderwijzeres lti<
ding noodig heeft, maar zich blijkbaar daaraan.nid
wil onderwerpen. De aanwijzingen van het hotli
der Julianaschool b.v. werden niet opgevolgd. Te,
slotte hebben B. en W. gemeend, dat zij nu gi 'j
genoeg hadden gehad en de genoemde straf c;>
gelegd.
Op een vraag van mr. A. Bruch (lid van Gfi
State.n) hoe de resultaten van het onderwijs va
de betrokken onderwijzeres waren, antwoordde li
heer Huynink o.a. dat haar collega's van oortó
waren, dat haar tempo van onderwijs geven a
snel was, zoodat collega's die een klas van
overnamen, liever hadden gewild dat zij me: is
klas maar wat langzamer had gewerkt.
Ged. Staten zullen zich beraden en nadert
spraak doen.
Italiaanscli op de H. B. S.
Het Italiaansche consulaat in Nederland heelt is
de directeuren der hoogere burgerscholen aarti-
boden, ook het Italiaansch op deze scholen te c>
derwi^zen, aldus meldt de N. R. Ct. Verschillen»
directeuren zijn reeds in dit aanbod getreden. Dïï
het consulaat worden docenten beschikbaar geste'.;
die volgens een speciale methode het Italiaaniet
in de 4de klas zullen onderwijzen. De lessen »j!
niet verplicht doqh kunnen door de leerlingen,®
zulks wenschen, kosteloos worden gevolgd.
Het bovenstaande beteekent natuurlijk get
dat het Italiaansch aan het leerplan is toegevoegi
door LESLIE FORD.
1)
Cecily Chapman's grootmoeder was degene die
er het meest op aandrong, dien driedaagschen
trektocht te maken van haar boerderij naar Yel
lowstone Park. Misschien ging ze niet van de ge
dachte uit dat, als we daar eenmaal waren, iemand
George Pelham wel in een kokende geyserput zou
stooten. Maar ze zal die gedachte zeker meer dan
eens in zich hebben voelen opkomen, voordat we
den grenspost in de wildernis, dien ze Doorlaat
noemen, bereikt hadden. Dat de anderen er ook
zoo over dachten, weet ik wel heel zeker: dat wil
zeggen mijn zeventienjarige zoon Bill; 11c zelf
Grace Latham en Joe Anders de gids, en baas
op de boerderij. Om van den kampkok en de paar
den maar te zwijgen.
En mevrouw Chapman had meer reden dan wij,
zich over George Pelham bezwaard te voelen.
Het was haar kleinkind, waar hij mee trouwen
Wilde. Daar had hij het tot nu toe vergeefs
al éenigen tijd op voorzien; eigenlijk al van het
oogenblik af dat Steven Grant, de jongen waar
Cecily mee verloofd geweest was, nu drie jaar ge
leden gestorven was. Mevrouw Chapman had mij
dit in 't kort verteld in het eerste kwartier nadat
zij mij van een stoffig heet stationnetje ergens in
de grasvlakten van Wyoming had afgehaald. „Ik
zou voor geen geld ter wereld willen", had ze
ronduit gezegd, „dat Cecily met dat verwende ar
rogante jongmensch zou trouwen".
Ik keek hem er eens op aan, terwijl hij gewil
lig Bill hielp, myn bagage naar den jachtwagen te
dragen. Hij was groot en blond, en zijn Westersche
kleeding stond hem uitstekend. Op het eerste ge
zicht vond ik hem werkelijk een aardigen kerel, of
schoon hij een echte stadsmensch bleef onder zijn
nieuwen Cowboyhoed en in zijn blinkende rijlaar
zen. En terwijl ik mijn gastvrouw eens voorzich
tig opnam, twijfelde ik er aan, of ze het wel aan
het rechte eind had. Ze leek me een beetje al te
kordaat. Zij was een vierkante, hoekige, withari
ge oude vrouw, minstens zeventig jaar oud, en al-
derwonderlijkst gekleed: een verfomfaaide cow
boyhoed, en een soort rijkostuum van eigen maak
sel, van blauw katoen dat al even vaal verkleurd
was als haar verweerde blauwe oogen. De manier
waarop ze de auto over de vlakte joeg, terwijl we
de ruim vierhonderd kilometer naar Cinnabar
Ranch reden, was weinig geschikt om me van
mijn vooroordeel tegen haar te genezen. Alleen
het feit dat mijn zoon Bill, die den zomer op
Cinnebar had doorgebracht met een kleinzoon van
haar die zijn klasgenoot was, haar eenvoudig
aanbad, deed me aarzelen, haar naar haar zonder
linge verschijning te beoordeelen.
En Bill kon George Pelham ook niet zetten. Dat
was niet gebleken uit zijn korte, jongensachtige
brieven naar huis. Cecily was „knal", en haar
grootmoeder ook, maar George had hij nauwelijks
vermeld. Maar ik zag onmiddellijk aan de stijve,
zelfbewuste manier, waarop hij trachtte mijn ba
gage te dragen zonder Pelham's hulp, dat er iets
was dat hem hinderde.
Op de ranch werd ik aan Cecily voorgesteld. Ze
was slank maar niet lang, en zoo bruin als een
Indiaan, met krullend kortgeknipt bruinblond
haar, en oogen als donker barnsteen met gouden
vlekjes. Ze zal zoowat drieëntwintig geweest zijn
maar ze zag er niet ouder uit dan achttien be
halve, vreemd genoeg, als ze naar Pelham keek.
~>an scheen er iets met haar gezicht te gebeuren.
Haar oogen die voor iedereen en alles konden op
lichten, deden dat niet zoo onmiddellijk en impul
sief voor George. Het was haast alsof een ernstig
vraagstuk dat hem betrof, haar innerlijk hinderde
en voortdurend bezighield. Niet zoozeer iets waar
ze tegen vechten moest, maar eer iets wat ze
trachtte te begrijpen of op te lossen, vóór ze er toe
kon besluiten, met hem te trouwen.
Ik was er na een paar dagen al vrij zeker van
dat ze het niet zou doen, en tegen den tijd dat we
ben de grenzen van Yellowstone waren gekomen,
was ik er beslist van overtuigd. En ik begreep nu
ook wat de ware reden was, waarom mevrouw
Chapman zoo op dien tocht had aangedrongen.
Het leven in de wildernis is verwonderlijk geschikt
om iemands eigenschappen aan het licht te bren
gen. Waarom zou ze het anders gedaan; hebben?.
Zij was misschien wel honderdmaal in Yellow
stone geweest; Cecily had haar redenen waarom
zij liever niet gegaan was en Pelham voellde er
kennelijk niets voor.
Ikzelf ging vooral mee, omdat mijn oude vriend,
de gepensioneerde kolonel John Primrose van de
Genie, mij overtuigd had dat, nu Bill eenmaal in
Wyoming was, hij voor zijn opvoeding Yellowstone
behoorde te zien, vóór hij weer naar school ging.
Ofschoon hij mij pas op het oogenblik dat ik in
het vliegtuig naar Denver zou stappen, vertelde dat
hq met het Leger in vroeger jaren het Park had
verdedigd tegen toeristen en stroopers; en dat het
daar was dat hij zijn factotum sergeant Phineas
T. Buck, had ontmoet, en zij hun langdurige en
voordeelige carrière begonnen waren in het opspo
ren van misdaden. En dat zij plannen gemaakt
hadden, een sentimenteelen pelgrimstocht naar de
oude bekende plekjes te maken, en den volgenden
dag hoopten te vertrekken.
Ik verdenk hem er sterk van, dat hij niet aan
sergeant Buck had durven vertellen dat wij elkaar
in Yellowstone zouden terugvinden. Als hij dat ge
daan had, zouden zij het nooit gehaald hebben.
Dan zouden ze met een onherstelbaar geruïneer
de auto ver voor hun doel gestrand zijn. Sergeant
Buck stond letterlijk voor niets, als het er om ging
zijn kolonel voor de lagen van listige weduwen te
behoeden, en van een lot, erger dan de dond, te
redden.
Maar dat zou ik later wel merken. Ik moet zeg
gen dat ik niet meer aan hen gedacht had tot
den dag dat ik aan mevrouw Chapman zei, dat
wij onmogelijk nog een week langer konden blijven,
omdat ik met vrienden had afgesproken, hen den
volgenden Maandag te vinden in het hotel aan het
Yellowstone Meer. Waarop zij besloten had dat zij
dan allen zouden meegaan en wel met pakpaarden.
Dat zou zoo aardig zijn voor Bill, die nog nooit
zoo'n trektocht had meegemaakt.
Haar verbleekte oude blauwe oogen hadden ge
flikkerd, toen zij naar Pelham keek. „Het zou me
anders verwonderen, als iedereen het even leuk
vond", had ze gezegd.
Het hangt er maar van af wat je leuk noemt. Zij
en Bill vonden het in elk geval onverdeeld heerlijk.
Mijn neus begon te vervellen en spieren, waarvan
ik het bestaan nooit vermoed had als ik op normale
stadsche paarden reed, kraakten en piepten. Maar
het slapen in de buitenlucht naast een meertje on
der den donkeren sterrenhemel, terwijl het belletje
van het leidpaard op de weide vaag tot je door
dringt, had zeker zijn bekoring en deed me mij
oneindig ver weg voelen van Washington met zijn
stadsrumoer en oorlogsgeruchten. En niet minder
het ontwaken bij de heerlijke geuren van koffie
en gebakken spek, terwijl de zon juist boven de
dofbruine berghellingen oprijst en de zuivere berg
lucht geurt naar hars.
Alles bijeengenomen genoot ik er toch van en
had ik geen last van George's dagelijkschen klacht
dat de kok opzettelijk het pannetje had omgegooid,
waarin hij zijn scheerwater warmde. Noch van het
feit dat Bill hem nooit scheen te hooren als George
hem vroeg, nieuw water te halen niet voordat
Cecily zei: „Geef maar hier; ik moet tóch water
halen". Dan sprong Bill op; en George wachtte en
lummelde een beetje bij het vuur rond en zei: „O,
dank je wel", alsof het van hen uitgegaan was, in
plaats van hem. Op zulke oogenblikken kon Joe
Anders, die bezig was de paarden hun portie ha
ver te voeren, soms achterom gluren en zwijgend
naar George staren, om daarna met een stalen ge
zicht weer met zijn werk voort te gaan.
Het was ook niet dat George Pelham niet bui
tengewoon charmant kon zijn als hij dat verkoos.
De eerste twee dagen dacht ik zelfs dat hij een van
de charmantste en beminnelijkste menschen was,
die ik in langen tijd ontmoet had. Ik meende dat
de wrange kenschetsing van mevrouw Chapman
bevooroordeeld was, en ik kon me dat indenken.En
Bill's commentaar, toen ik hem vroeg wat hij van
George dacht, en enkel een kort: „O, best" ten ant
woord kreeg, schreef ik toe aan het feit dat hij
pas zeventien was, en even beminnelijk als een
jonge beer, en dat Cecily niet meer zooveel tijd
voor hem had, nu George er ook was. Maar daarna
begon ik hun tegenzin te begrijpen. Uit honderd
kleine en ook groote dingen bleek, dat George Pel
ham slechts één allesoverheerschende belangstel
ling had en dat was het gemak en het gerief van
hem zelf. Heelemaal niet opdringerig, maar met de
rustige diepe overtuiging van een eenigen zoon, die
meent, dat. de wereld enkel bestaat uit moeders en
zusters die geschapen zijn om hem te bedienen
en te vertroetelen en pleisters op zyn schram»
tjes te plakken.
Ik had al heel gauw gemerkt dat er een slat
van gewapende neutraliteit bestond I
George en mijn zoon. ofschoon George zich d r
niet van bewust was Nog voordat wij onzen ts-
tocht begonnen, had dat zich ook tot Joe Arxy
en den kok uitgestrekt, en na het incident
palomino-pony was het reeds geworden to!
sergeant Buck een „gorilla"-oorlog zou noe»
Mevrouw Chapman had aan George beslis' f-
duidelijk gezeed dat hij in geen geval den oze
mino mocht rijden en dat ze zelfs Cecily mei
hem vertrouwde. George had het 'och £ed!i2V;
nog ei-ger: in plaats van kalm met de pak
mee te rijden, was hij vooruit gegaloppei
of hij een cavalerie-aanval leidde. Later za?®5
in de ondiepe bedding van een beek de duidw
sporen dat hij was afgeworpen. Toen we hem
delijk inhaalden, zat hij onder een boom, tei
pony kletsnat van het zweet en trillend van opv®
ding aan een anderen boom stond vastgebond»
George stond minzaam op en zei, zonder met
woord over het geval te reppen: „Cecily, zul'""
tot de koffie van paarden ruilen?"
De oogen van Joe Anders knepen tot gloeien^
punten samen en ik dacht dat mevrouw Chapfc-
zou vergeten dat ze driekwart van het ia3r
correcte stadsdame is. Maar ze hield zich in
alleen: ..Ik wensch nie* dat Cecily of het F;
hun nek breken, George. We zullen hem bij
U.D.-Ranch achterlaten, als we daar straks f*
komen. Joe zal wel voor hem zorgen en jijr-
Sandy nemen". Het klonk beleefd genoeg,
het laagje beleefdheid was maar dun.
Het werd nog dunner toen we Zaterdagsmj®*
het Park binnentrokken, de met hangslot enM.
afgesloten schuilhut passeerden, waarin de
wachters 's winters bivakkeerden op hun ski-
ten langs de grenzen, en we tegen vÜv'en
kamp opsloegen bij het Mariposameer Jut"
Westen van het Twee Oceanen Plateau. Ons F
was den volgenden dag de continentale watera»
dins toe te passen en in het dal van de Ye'|°7\
nerivier af te dalen om ónzen aankomst ofucW
registreeren bij den parkwachter van d
Doorlaat.
(Wordt vervopi)