Uit de Pers. NEKKIE-RAF Een man verdween... DONDERDAG 12 SEPTEMBER 1940 Het Gerucht. Er loopen allerlei geruchten, zoo schrijft „Het Vaderland", en alle komen ze hierop neer: Mus- Eert krijgt de macht in Nederland. Mussert, Rost van Tonningen en Geelkerken. De N. S. B.'ers zelf verspreiden het gerucht. Ook buiten hun kring meent men het hier en daar te kunnen be vestigen. Het blad vervolgt dan: „Het is van de allereerste dagen na de capitu latie af steeds onze meening geweest en wij heb ben ze hier meer dan eens uitgesproken dat er een waarlijk representatief orgaan der Neder- landsche openbare meening diende gevormd te worden. Samenwerking met de Duitsche overheid bij het oplossen van alle practische vraagstukken der bezettingspolitiek, die evenzeer Nederlandsche als Duitsche vragastukken mogen heeten, invoeging van ons volk in een grooter Europeesch geheel onder Duitschlands leiding en aanpassing van onze volkshuishouding aan den nieuwen sociaal-oeco- «omischen toestand in dit werelddeel, ja in de heele wereld, dit moest naar onze meening de taak zijn van het te scheppen orgaan der Nederlandsche gemeenschap. Dat daarbij naar een zoo breed mogelijke basis van samenwerking moest gestreefd worden, spreekt van zelf. Allen die bereid zijn den vrede en de rust van het continent van een sterk Duitschland te ontvangen en dit Europa niet tot een instrument van Angel-Saksische wereld politiek willen zien ontaarden, dienden vereenigd te worden, ongeacht wat zij vroeger ook gedacht of gedaan hadden, ongeacht ook wat zij over bepaalde punten van niet zoo primair belang thans nog zouden denken. Het gaat immers om het heil van ons volk en niet om de verwezenlijking van een of ander program. Wij hebben dan ook nooit eenig heil verwacht van een concentratie door in elkaar passen van verschillende programs, maar alleen door het richten van zooveel mogelijke politieke cn sociale macht en invloed hier te lande op het eene essentieele punt: de samenwerking met Duitschland. Alleen daardoor kan o.i. het Neder landsche volk nog een toekomst veroveren. Maar het Nederlandsche volk is erg doctrinair van aanleg. In plaats van samen te komen om te werken aan wat het historische moment eischte, heeft men beraadslaagd over mooie onderwerpen van theoretische economie en politieke ethiek. Na tuurlijk kon de theologie er niet buiten blijven en hier en daar schijnen sommigen haar reeds te wil len misbruiken als een instrument om den strijd voor de politieke of de sociale groep. De zuivere 6cheiding tusschen hen, die voor Europa kiezen en hen, die het vasteland der edelste cultuur in dienst willen stellen van internationalistische belangen, kwam niet tot stand. Veel echte goede wil bleef als het ware in zwevenden toestand en kon zich, bij gebrek aan een doortastende leiding, niet tot een politieke macht consolideeren. De Duitschers, die sinds meer dan zeven jaar gewend zijn geraakt aan een verbazend snel tempo in hun geschiedenis, konden dit lange weifelende redeneeren niet be grijpen: zij weten, zij hebben geleerd, dat de daad de grondstof is van de geschiedenis en dat geen wikken en wegen ooit kan goed maken wat men 'door niet te handelen op het geschikte moment ver liest. En zoo is dam ook de toestand ontstaan, waarin tnen geneigd is aan te nemen, dat er wel eenige waarheid zal schuilen in de geruchten, die thans iöe ronde doen. Het is mogelijk, dat de Duitsche overheid het nu maar met de N.S.B. alléén wil pro- beeren en haar als het ware een monopolie geven van de samenwerking". Het blad betwijfelt, of dit de juiste oplossing fcou zijn ..Wat men daardoor bereiken wil, zal men echter ïiiet bereiken. De wending ten goede die in de ©pertbare meening alhier optreedt, zal er veeleer door gekeerd worden. Wij vinden dat ongelukkig, maar constateeren eenvoudig het feit, dat nu een maal bestaat. Meer nog, de N.S.B. zelf zou door een dergelijke machtsdelegatie beroofd worden van de gelegenheid om zich tot een ware volksbeweging te ontwikkelen. Terwijl een op breede basis gevormd orgaan van den Nederlandschen wil tot samenwer king de onvermijdelijke hardheden, die de oorlog en de Engelsche blokkade ook voor ons volk nu eenmaal meebrengen, psychisch zou kunnen ver zachten, moet de medeheerschappij of de schijn van medeheerschappij van een zoo kleine en vooral zoo weinig representatieve minderheid de hard heid grooter maken en het odium juist geheel op die machthebbers in schijn doen werpen. De noodlottige kloof tusschen de overgroote meerderheid van ons volk en de nationaal-socia- listische beweging hier te lande zou daardoor be stendigd, ja zelfs verbreed worden. Naast haar toch al zware taak zou de bezettende macht nog moeten optreden als de beschermster van een groep, die zich niet uit eigen macht kan handhaven en al de steun, die er aan verleend wordt, zou de oppo sitie slechts versterken. Het wat zwaar-op-de handsche, maar volmaakt betrouwbare Nederland- sphe karakter zou zich daarenboven in een stil ver zet tegen het Duitsche aanbod tot samgnwerking verstarren". Voor zichzelf schijnt het blad nog verwachtingen te hebben van een samenwerking, waarvoor met name de N.S.B., den Nederlandsche Unie en de heer Colijn worden genoemd. WEZENLIJKE EENHEID. De N. Roti. Crt. schrijft over „Wezenlijke Een heid", dat „politieke zin", het besef van de plaats, waarop wij staan, en van de taak, welke wij op deze plaats kunnen, maar dan ook moeten vervul len, ons tot eenheid kan brengen in veel waarin wij onvereenigbaar verdeeld lijken." Het blad schrijft dan o.m.: „Dit is het, wat wij onder alle omstandigheden, onder alle stelsels behoeven, zoeken: de eenigheid van onzen politieken wil, van onzen volkswil, van onzen staatkundig verbonden wil. Wanneer wij zouden ophouden dit als het wezenlijke doel te zien van onze openbare gedachtenwisseling, in pers of parlement, of waar ook, wanneer we daarboven onze in eigengereidheid verloopen zelfstandigheid en eigen meening zouden stellen, dan zouden we ver loochenen wat we willen behouden: onze politieke eenheid in land en volk. Maar wanneer we niet land en volk in zijn poli tieke eenheid willen verloochenen, dap is er iets anders noodig: zelfverloochening. Zelfverloochening, welke daarin bestaat, dat wij, zelfstandig blijvende, onze eigen meening behoudende, steeds weten wan neer en waarin wij ons zelf achterstellen en stellen achter hetgeen onder ons één moet zijn, niet alleen bij meerderheid van stemmen, maar in algemeen heid van besef. Daartoe behoeven wij weer: poli tieken zin. Daartoe behoeven wij bij voorbeeld ook één school, één omroep, als uitdrukking van dezen poli tieken zin. Wij zijn niet de eenigen, die daarom vragen. En niet zoodra werd erom gevraagd, of de oude partijstrijd, waaronder wij ook vroeger voor deze eenheid zijn opgekomen, laaide in al zijn ver betenheid weer op. Omdat wij nog altijd niet toe zijn aan den poli tieken zin, om te beseffen, wat het is: één school, één omroep. Is dat een poging om de veelvormig heid van ons leven te vervlakken, een poging om de vrije overtuiging geweld aan te doen? Neen, neen, neen! Het is de poging en een poging, die slagen moet om over de veelvormigheid van ons leven en in onze vrije overtuiging te laten zege vieren de gedachte, die een besef moet zijn, dat wij, één in volk en land, in volle en land zelfstandig willende blijven, deze eenheid ook moeten beves tigen door deze verbindingsmiddelen bij uitstek: de school, den omroep. Wij moeten worden opgevoed in politieken zin. Wij moeten van kindsaf het besef in ons meedragen en het moet in den aether echoën: dat wij zijn een gemeenschap van menschen, met gemeene plich ten, gemeene rechten; ook met gedeelde rechten, gedeelde plichten: ook met plichten en rechten voor onszelf, maar dit alles samengebat in één over- heerschend begrip van één land en één volk." TENTOONSTELLING VAN WERKEN DOOR HERMAN MOERKERK. De tentoonstelling van schilderijen, teekeningen en de onwerpen voor de Camera-Obscura.optocht door Herman Moerkerk, welke gehouden wordt in den Kunsthandel Leffelaar, Wagenweg te Haar lem, zal in verband met de zeer groote belang stelling worden verlengd tot en met Zaterdag 28 September. Steigers beheerschen het interieur van de St. Laurenskerk te Alkmaar, welke thans een algeheele restauratie ondergaat. Wat men nog van de gewelven ziet. (Foto Pax Holland.) Zangconcours. Van den R.-K. Bond van Zangvercenigingen in Noord- en Zuid-Holland. Op Zondag 15 en Zondag 22 September wordt in het Gem. Concertgebouw te Haarlem een zangcon cours gehouden, uitgeschreven door den R.-K. Bond van Zangvereenigingen in Noord- en Zuid- Holland, georganiseerd door de R.-K. Zangvereeni- ging „St. Caecilia" te Haarlem. Te 12 uur op 15 September is er een ontvangst van het Hoofdbestuur, directeuren en voorzitters der verschillende vereenigingen door den Plebaan der Kathedrale Kerk te Haarlem; te 1 uur wordt het concours geopend en om 8.15 uur is fer een groot avondfeest onder leiding van den heer Schro der en met medewerking van het Muziek Ensem ble Nibbering. In den voor deze gelegenheid uitgegeven Feest wijzer prijkt het portret van mgr. J. P. Huibers, Bisschop van Haarlem, eere-voorzitter van het concours. Er is een eere-comité gevormd, waarin o.a. zitting hebben de wethouders van Haariem, de heeren Van Liem-t, mr. dr. Bijvoet, Westerveld en Reinalda en eenige gemeenteraadsleden. De jury bestaat uit de heeren Theo v. d. Bijl, toonkunstenaar te Amsterdam en P. Kallenbach, toonkunstenaar te 's-Hertogenbosch. Verschillende prijzen: medailles, eere-kruisen en lauwertakken zijn uitgeloofd en verder extra prij zen waarbij een groote zilveren lauwerkrans, aan geboden door mgr. Huibers, Bisschop van Haarlem en een zilveren medaille aangeboden door het ge meentebestuur van Haarlem. VOOR DE KINDEREN Maar het bleek heel goed nieuws voor Raf. Daar komen twee lakeien binnen. Ze dragen een groote kist. Een der lakeien heeft in zijn rechter hand een groote rol van perkament. Een oorkonde heet zooiets. En daar stond op geschreven met prachtige letters, dat Nekkie-Raf bedankt werd door koning Nobel voor zijn prachtige zingen. En uit dankbaarheid laat de koning hem een gouden kroon bren gen. Raf ziet met begeerige blikken naar de schitterende kroon, die op een kussentje in de kist staat. Rein- aard is verbaasd en kijkt van achter de deur de vreemdelingen aan. Er komt nog veel meer uit die kist. Een paarlen snoer van de koningin en twee zakken, met goudstukken gevuld. De lakeien zetten Raf eer biedig de kroon op het hoofd en han gen hem het halssnoer om den langen nek. Het staat hem prachtig! Vol nijd en afgunst kijkt de. vos toeEn Reinaard bedenkt hoe Raf door zijn bedrog een schatrijk man is ge worden. Als de lakeien weg zijn, ontdoet Raf zich van zijn kostbaarheden en stopt alles weer in de kist. Maar daar komt plotseling het nachtegaaltje binnenvliegen. Raf schrikt zóó erg, dat hij het in zijn keel voelt kloppen. Vlug een doek over de kist! „Ik kom mijn belooning halen, heer Raf," zegt het nachtegaaltje. „Ach, lieve nachtegaaltje, ze be talen me zoo slecht; nog heh ik niets ontvangen. Maar morgenavond moet ik weer zingen, nachtegaaltje help me nog eens voor het laatst. En dan zullen we alles samen deelen." Een schorsingsquaestie ie Bloemendaal. Onderwijzeres voor een week Seschorjt Woensdagmiddag behandelden Ged Noord-Holland in openbare zitting de zaak onderwijzeres te Bloemendaal, die door Seschoitj W. dier gemeente voor een week zonder behoud van jaarwedde, wegens heden met verschillende hoofden van schors- gemeente Bloemendaal, aan wier scholp onderwijzeres was werkzaam geweest. Uit de behandeling dei zaak bleek, dat d wijzeres nu gedurende 17 jaar in Bloemend' functie is. Zij is geschorst in haar h aan de Julianaschool te Overveen. In die i ren er, met tusschenpoozen moeilijkheden?"' den dag kwamen door klachten van dehi hoofden en waarschuwingen van den Insnept De onderwijzeres was eerst werkzaam a L. school, waa rhet hoofd, de heer Tinholt zY* haar plichtsvervulling meende te moeten'tav- In 1928 werd zij overgeplaatst naar de schooi. gelenzang, waar het aanvankelijk beter ein» het bejaarde bezadigde hoofd. Maar toe* functionaris vervangen werd door een hoofd" Y dan de onderwijzeres, ging het weer mis In December 1938 werd de onderwijzeres Julianaschool te Overveen overgeplaatst. Var v 1939 af vond ook de heer Jansen, hoofd dezer v aanleiding tot klachten, tot in 1940 toe. B. en W. hadden intusschen al herhaalde de onderwijzeres gewaarschuwd. Een geneesY onderzoek had plaats ten einde uit te r onderwijzeres geschikt was voor haarTa^kY'? dan bij ongeschikverklaring op pensioen 1,* kunnen worden. De Pensioenraad vond echt onderwijzeres wèl geschikt voor de uitoefening haar beroep. Tenslotte, nadat ook de beide acht? eenvolgende wethouders van onderwijs, de h Ouwehand en Cassée, een onderhoud met de on? wijzeres hadden gehad, waarin zij volhield niet van plichtsverzuim bewust te zijn, werd' schorsingstraf opgelegd, waartegen de' betroik in beroep is gekomen. Bij de behandeling dezer zaak trad de heer G Vlekke, voorzitter van den Bond van NederY sche Onderwijzers, als gemachtigde op van de derwijzeres die zelf niet aanwezig was. De heer Vlekke meende, dat indertijd de 1 Tinholt niet altijd met de noodige tact tegen onderwijzeres was opgetreden en vestigde er dé -.? dacht op, dat er geen klachten waren, zoolarY juffrouw te Vogelenzang onder leiding van een jaard en bezadigd hoofd stond. Zijn opvolger jonge hoofd, klaagde al spoedig, dat zij den kinder een te kort speelkwartier gaf en te veel huunj-? Het geven van huiswerk achtte de heer Vkh, juist, prijzenswaardig, want zij gaf dit aan de kinderen die er voor in aanmerking W men. Het eenig werkelijk verkeerde in de hei ding van de onderwijzeres zag spr. in het feit,dal zij wel een deel van het speelkwartier ge' voor het gereed maken van dingen voor een de les: het speelkwartier behoort bij den"k, rooster en het moet nu eenmaal gevolgd word? De onderwijzeres is daarvan thans trouwens sj overtuigd. Verschillende zaken van minder beteeb nis zijn tegen haar aangevoerd, maar men weetij gemakkelijk klachten van ouders over onderwijl personeel verder worden verspreid en vergroot Es wordt dan „spijkers op laag water zoeken". Spr. las eenige brieven van ouders voor, daarin blijk gaven van hun groote tevredenii over het onderwijs van de betrokkene. Deze ij a eenmaal een persoonlijkheid, die van „start-;? bij het onderwijs niet wil weten. De heer Vlekke vroeg tenslotte de doorB,en», van Bloemendaal uitgesproken schorsing zoa' behoud van salaris niet goed te keuren. Laten B W liever nog eens een ernstig onderhoud met onderwijzeres hebben. Dit zal méér helpen. Voor het gemeentebestuur van Bloemendaal ta op de heer S. Huynink, chef der afd. Onderwijs u Personeelzaken te Bloemendaal, die B. en W. van oordeel zijn, dat de onderwijzeres lti< ding noodig heeft, maar zich blijkbaar daaraan.nid wil onderwerpen. De aanwijzingen van het hotli der Julianaschool b.v. werden niet opgevolgd. Te, slotte hebben B. en W. gemeend, dat zij nu gi 'j genoeg hadden gehad en de genoemde straf c;> gelegd. Op een vraag van mr. A. Bruch (lid van Gfi State.n) hoe de resultaten van het onderwijs va de betrokken onderwijzeres waren, antwoordde li heer Huynink o.a. dat haar collega's van oortó waren, dat haar tempo van onderwijs geven a snel was, zoodat collega's die een klas van overnamen, liever hadden gewild dat zij me: is klas maar wat langzamer had gewerkt. Ged. Staten zullen zich beraden en nadert spraak doen. Italiaanscli op de H. B. S. Het Italiaansche consulaat in Nederland heelt is de directeuren der hoogere burgerscholen aarti- boden, ook het Italiaansch op deze scholen te c> derwi^zen, aldus meldt de N. R. Ct. Verschillen» directeuren zijn reeds in dit aanbod getreden. Dïï het consulaat worden docenten beschikbaar geste'.; die volgens een speciale methode het Italiaaniet in de 4de klas zullen onderwijzen. De lessen »j! niet verplicht doqh kunnen door de leerlingen,® zulks wenschen, kosteloos worden gevolgd. Het bovenstaande beteekent natuurlijk get dat het Italiaansch aan het leerplan is toegevoegi door LESLIE FORD. 1) Cecily Chapman's grootmoeder was degene die er het meest op aandrong, dien driedaagschen trektocht te maken van haar boerderij naar Yel lowstone Park. Misschien ging ze niet van de ge dachte uit dat, als we daar eenmaal waren, iemand George Pelham wel in een kokende geyserput zou stooten. Maar ze zal die gedachte zeker meer dan eens in zich hebben voelen opkomen, voordat we den grenspost in de wildernis, dien ze Doorlaat noemen, bereikt hadden. Dat de anderen er ook zoo over dachten, weet ik wel heel zeker: dat wil zeggen mijn zeventienjarige zoon Bill; 11c zelf Grace Latham en Joe Anders de gids, en baas op de boerderij. Om van den kampkok en de paar den maar te zwijgen. En mevrouw Chapman had meer reden dan wij, zich over George Pelham bezwaard te voelen. Het was haar kleinkind, waar hij mee trouwen Wilde. Daar had hij het tot nu toe vergeefs al éenigen tijd op voorzien; eigenlijk al van het oogenblik af dat Steven Grant, de jongen waar Cecily mee verloofd geweest was, nu drie jaar ge leden gestorven was. Mevrouw Chapman had mij dit in 't kort verteld in het eerste kwartier nadat zij mij van een stoffig heet stationnetje ergens in de grasvlakten van Wyoming had afgehaald. „Ik zou voor geen geld ter wereld willen", had ze ronduit gezegd, „dat Cecily met dat verwende ar rogante jongmensch zou trouwen". Ik keek hem er eens op aan, terwijl hij gewil lig Bill hielp, myn bagage naar den jachtwagen te dragen. Hij was groot en blond, en zijn Westersche kleeding stond hem uitstekend. Op het eerste ge zicht vond ik hem werkelijk een aardigen kerel, of schoon hij een echte stadsmensch bleef onder zijn nieuwen Cowboyhoed en in zijn blinkende rijlaar zen. En terwijl ik mijn gastvrouw eens voorzich tig opnam, twijfelde ik er aan, of ze het wel aan het rechte eind had. Ze leek me een beetje al te kordaat. Zij was een vierkante, hoekige, withari ge oude vrouw, minstens zeventig jaar oud, en al- derwonderlijkst gekleed: een verfomfaaide cow boyhoed, en een soort rijkostuum van eigen maak sel, van blauw katoen dat al even vaal verkleurd was als haar verweerde blauwe oogen. De manier waarop ze de auto over de vlakte joeg, terwijl we de ruim vierhonderd kilometer naar Cinnabar Ranch reden, was weinig geschikt om me van mijn vooroordeel tegen haar te genezen. Alleen het feit dat mijn zoon Bill, die den zomer op Cinnebar had doorgebracht met een kleinzoon van haar die zijn klasgenoot was, haar eenvoudig aanbad, deed me aarzelen, haar naar haar zonder linge verschijning te beoordeelen. En Bill kon George Pelham ook niet zetten. Dat was niet gebleken uit zijn korte, jongensachtige brieven naar huis. Cecily was „knal", en haar grootmoeder ook, maar George had hij nauwelijks vermeld. Maar ik zag onmiddellijk aan de stijve, zelfbewuste manier, waarop hij trachtte mijn ba gage te dragen zonder Pelham's hulp, dat er iets was dat hem hinderde. Op de ranch werd ik aan Cecily voorgesteld. Ze was slank maar niet lang, en zoo bruin als een Indiaan, met krullend kortgeknipt bruinblond haar, en oogen als donker barnsteen met gouden vlekjes. Ze zal zoowat drieëntwintig geweest zijn maar ze zag er niet ouder uit dan achttien be halve, vreemd genoeg, als ze naar Pelham keek. ~>an scheen er iets met haar gezicht te gebeuren. Haar oogen die voor iedereen en alles konden op lichten, deden dat niet zoo onmiddellijk en impul sief voor George. Het was haast alsof een ernstig vraagstuk dat hem betrof, haar innerlijk hinderde en voortdurend bezighield. Niet zoozeer iets waar ze tegen vechten moest, maar eer iets wat ze trachtte te begrijpen of op te lossen, vóór ze er toe kon besluiten, met hem te trouwen. Ik was er na een paar dagen al vrij zeker van dat ze het niet zou doen, en tegen den tijd dat we ben de grenzen van Yellowstone waren gekomen, was ik er beslist van overtuigd. En ik begreep nu ook wat de ware reden was, waarom mevrouw Chapman zoo op dien tocht had aangedrongen. Het leven in de wildernis is verwonderlijk geschikt om iemands eigenschappen aan het licht te bren gen. Waarom zou ze het anders gedaan; hebben?. Zij was misschien wel honderdmaal in Yellow stone geweest; Cecily had haar redenen waarom zij liever niet gegaan was en Pelham voellde er kennelijk niets voor. Ikzelf ging vooral mee, omdat mijn oude vriend, de gepensioneerde kolonel John Primrose van de Genie, mij overtuigd had dat, nu Bill eenmaal in Wyoming was, hij voor zijn opvoeding Yellowstone behoorde te zien, vóór hij weer naar school ging. Ofschoon hij mij pas op het oogenblik dat ik in het vliegtuig naar Denver zou stappen, vertelde dat hq met het Leger in vroeger jaren het Park had verdedigd tegen toeristen en stroopers; en dat het daar was dat hij zijn factotum sergeant Phineas T. Buck, had ontmoet, en zij hun langdurige en voordeelige carrière begonnen waren in het opspo ren van misdaden. En dat zij plannen gemaakt hadden, een sentimenteelen pelgrimstocht naar de oude bekende plekjes te maken, en den volgenden dag hoopten te vertrekken. Ik verdenk hem er sterk van, dat hij niet aan sergeant Buck had durven vertellen dat wij elkaar in Yellowstone zouden terugvinden. Als hij dat ge daan had, zouden zij het nooit gehaald hebben. Dan zouden ze met een onherstelbaar geruïneer de auto ver voor hun doel gestrand zijn. Sergeant Buck stond letterlijk voor niets, als het er om ging zijn kolonel voor de lagen van listige weduwen te behoeden, en van een lot, erger dan de dond, te redden. Maar dat zou ik later wel merken. Ik moet zeg gen dat ik niet meer aan hen gedacht had tot den dag dat ik aan mevrouw Chapman zei, dat wij onmogelijk nog een week langer konden blijven, omdat ik met vrienden had afgesproken, hen den volgenden Maandag te vinden in het hotel aan het Yellowstone Meer. Waarop zij besloten had dat zij dan allen zouden meegaan en wel met pakpaarden. Dat zou zoo aardig zijn voor Bill, die nog nooit zoo'n trektocht had meegemaakt. Haar verbleekte oude blauwe oogen hadden ge flikkerd, toen zij naar Pelham keek. „Het zou me anders verwonderen, als iedereen het even leuk vond", had ze gezegd. Het hangt er maar van af wat je leuk noemt. Zij en Bill vonden het in elk geval onverdeeld heerlijk. Mijn neus begon te vervellen en spieren, waarvan ik het bestaan nooit vermoed had als ik op normale stadsche paarden reed, kraakten en piepten. Maar het slapen in de buitenlucht naast een meertje on der den donkeren sterrenhemel, terwijl het belletje van het leidpaard op de weide vaag tot je door dringt, had zeker zijn bekoring en deed me mij oneindig ver weg voelen van Washington met zijn stadsrumoer en oorlogsgeruchten. En niet minder het ontwaken bij de heerlijke geuren van koffie en gebakken spek, terwijl de zon juist boven de dofbruine berghellingen oprijst en de zuivere berg lucht geurt naar hars. Alles bijeengenomen genoot ik er toch van en had ik geen last van George's dagelijkschen klacht dat de kok opzettelijk het pannetje had omgegooid, waarin hij zijn scheerwater warmde. Noch van het feit dat Bill hem nooit scheen te hooren als George hem vroeg, nieuw water te halen niet voordat Cecily zei: „Geef maar hier; ik moet tóch water halen". Dan sprong Bill op; en George wachtte en lummelde een beetje bij het vuur rond en zei: „O, dank je wel", alsof het van hen uitgegaan was, in plaats van hem. Op zulke oogenblikken kon Joe Anders, die bezig was de paarden hun portie ha ver te voeren, soms achterom gluren en zwijgend naar George staren, om daarna met een stalen ge zicht weer met zijn werk voort te gaan. Het was ook niet dat George Pelham niet bui tengewoon charmant kon zijn als hij dat verkoos. De eerste twee dagen dacht ik zelfs dat hij een van de charmantste en beminnelijkste menschen was, die ik in langen tijd ontmoet had. Ik meende dat de wrange kenschetsing van mevrouw Chapman bevooroordeeld was, en ik kon me dat indenken.En Bill's commentaar, toen ik hem vroeg wat hij van George dacht, en enkel een kort: „O, best" ten ant woord kreeg, schreef ik toe aan het feit dat hij pas zeventien was, en even beminnelijk als een jonge beer, en dat Cecily niet meer zooveel tijd voor hem had, nu George er ook was. Maar daarna begon ik hun tegenzin te begrijpen. Uit honderd kleine en ook groote dingen bleek, dat George Pel ham slechts één allesoverheerschende belangstel ling had en dat was het gemak en het gerief van hem zelf. Heelemaal niet opdringerig, maar met de rustige diepe overtuiging van een eenigen zoon, die meent, dat. de wereld enkel bestaat uit moeders en zusters die geschapen zijn om hem te bedienen en te vertroetelen en pleisters op zyn schram» tjes te plakken. Ik had al heel gauw gemerkt dat er een slat van gewapende neutraliteit bestond I George en mijn zoon. ofschoon George zich d r niet van bewust was Nog voordat wij onzen ts- tocht begonnen, had dat zich ook tot Joe Arxy en den kok uitgestrekt, en na het incident palomino-pony was het reeds geworden to! sergeant Buck een „gorilla"-oorlog zou noe» Mevrouw Chapman had aan George beslis' f- duidelijk gezeed dat hij in geen geval den oze mino mocht rijden en dat ze zelfs Cecily mei hem vertrouwde. George had het 'och £ed!i2V; nog ei-ger: in plaats van kalm met de pak mee te rijden, was hij vooruit gegaloppei of hij een cavalerie-aanval leidde. Later za?®5 in de ondiepe bedding van een beek de duidw sporen dat hij was afgeworpen. Toen we hem delijk inhaalden, zat hij onder een boom, tei pony kletsnat van het zweet en trillend van opv® ding aan een anderen boom stond vastgebond» George stond minzaam op en zei, zonder met woord over het geval te reppen: „Cecily, zul'"" tot de koffie van paarden ruilen?" De oogen van Joe Anders knepen tot gloeien^ punten samen en ik dacht dat mevrouw Chapfc- zou vergeten dat ze driekwart van het ia3r correcte stadsdame is. Maar ze hield zich in alleen: ..Ik wensch nie* dat Cecily of het F; hun nek breken, George. We zullen hem bij U.D.-Ranch achterlaten, als we daar straks f* komen. Joe zal wel voor hem zorgen en jijr- Sandy nemen". Het klonk beleefd genoeg, het laagje beleefdheid was maar dun. Het werd nog dunner toen we Zaterdagsmj®* het Park binnentrokken, de met hangslot enM. afgesloten schuilhut passeerden, waarin de wachters 's winters bivakkeerden op hun ski- ten langs de grenzen, en we tegen vÜv'en kamp opsloegen bij het Mariposameer Jut" Westen van het Twee Oceanen Plateau. Ons F was den volgenden dag de continentale watera» dins toe te passen en in het dal van de Ye'|°7\ nerivier af te dalen om ónzen aankomst ofucW registreeren bij den parkwachter van d Doorlaat. (Wordt vervopi)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 6