Een nieuwe toekomst voor het linnen?
AB'S AVONTUREN
De vreemde Erfenis
WOENSDAG 6 NOVEMBER 1940'
.Vlasteelt zou in ons land aanmerkelijk
uitgebreid kunnen worden.
Het A.N.P. heeft een onderhoud gehad met ir.
L. J. A. de Jonge, rijkslandbouwconsulent voor de
vlasteelt en vlasbewerking, die gaarne bereid was
een uiteenzetting te geven over de vezelsituatie hier
te lande.
Men kan wel zeggen, aldus de heer De Jonge,
dat onze textielindustrie met haar enorme con
centratie ter verwerking van een product, dat
van ver overzee moest worden aangevoerd, een
zeker hoogtepunt had bereikt. Dat bleek gedurende
de laatste jaren reeds duidelipjk uit verscheidene
verschijnselen. Er zijn aan zoo'n systeem van
specialiseering, ver verwijderd van de groeiplaats
van de grondstof, natuurlijk groote nadeelen ver
bonden. Wij ondervinden dit thans.
Wat het vlas betreft, hiermede wordt in ons land
op het oogenblik ruim 20.000 hectare bebouwd,
met een opbrengst van ca. 90 a 100 mïllioen kilo
gram gerepeld vlas. Hiervan ging vroeger twee
derde ter verwerking naar België (in verband met
de uitbreiding van de verwerkingsindustrie hier te
lande thans nog een derde) vanwaar het dan weer
verder werd geëxporteerd naar Iersche, Schotsche
en Fransche spinnerijen. Wanneer wij eens zouden
aannemen, dat de geheele opbrengst van den oogst
hier bleef, of wel na verwerking uit België hier
terug kwam, dan zou dit ongeveer een derde van
ons inlandsche verbruik aan katoen kunnen dek
ken.
Men vraagt in dit verband zoo vaak. of een
belangrijke uitbreiding van de vlasteelt in Neder
land mogelijk is. Inderdaad zou de teeltopper
vlakte tot bijvoorbeeld 60.000 hectare kunnen wor
den uitgebreid, doch of dit op korten termijn kan
geschieden is een andere vraag, daar onder de
huidige omstandigheden natuurlijk rekening moet
worden gehouden met den verbouw van de noodige
voedings- en voedergewassen. Voorbeelden uit het
verleden kunnen dan ook thans in dit opzicht
niet meer gelden. Duitschland verbouwde bijvoor
beeld omstreeks 1850 niet minder dan 250.000
hectaren vlas. Deze oppervlakte kromp onder in
vloed van den katoeninvoer tijdens het liberale
tijdperk tot slechts 4500 hectaren in 1932 en thans
acht jaar later is zij op 60.000 hectaren gebracht.
Ook hierbij moest, in het licht der thans geldende
voorwaarden een zeker maximum worden in acht
genomen. Vakkringen zijn zelfs van meening, dat
Duitschland de uitbreiding van de vlasteelt in een
nieuw geordend Europa voor het grootste deel zal
overlaten aan die gebieden, welke hiervoor het
meest geschikt zijn en dat zijn de landen langs
de zeekust.Men moet daarom het probleem ook
verder groot-continentaal zien, namelijk in ver-
eeniging met België en Noord-Frankrijk, dat wil
dus zeggen, dat het natuurlijke groeigebïed van de
beste kwaliteiten vlas moet worden aaneengesloten
tot een grooten halven cirkel langs de kust van
Groningen tot Henegouwen, met daar middenin
de verwerkingsindustrie. Hieronder niet te ver
staan de textielindustrie.
Van dit verwerkingscentrum, dat het vlas tot
vezel maakt, zal Kortrïjk het midddelpunt vormen,
vanwaar deze nijverheid zich zal uitstrekken tot
ons West-Brabant, Zeeland en deZuid-Hollandsche
eilanden. In deze gebieden bevinden zich van
oudsher de beste en meest-vaklcundige werk
krachten en staat de vakkennis op een hoog peil.
Men moet dus thans continentaal denken. Om ech
ter nog even tot den toestand in ons eigen land
terug te keeren: er zal hier een veel grootere coör
dinatie noodig zijn. Groningen bijv. verbouwt het
beste vlas, dat men zich denken kan. Een vlas
industrie echter in het Groninger land is om ver
schillende redenen af te keuren. Niet alleen ont
breken de noodige geschoolde arbeiders, die maar
niet zoo een twee drie zijn aan te kweeken, doch
ook het water daar is voor de verwerking minder
geschikt. Meer geëigend is het zuidwesten des
lands.
Door een vlasinstituut dienen de industneele
problemen te worden opgelost, vooral het losmaken
der vezels vereischt nog veel onderzoekingswerk.
Niet alleen op het gebied van het rotten en kunst
matig drogen van vlas, maar vooral ook om nieuwe
procédés te onderzoeken.
Het is van het hoogste belang, dat gestreefd wordt
naar een goedkoopere vezelproductie, dan zal ons
volk de voorname, sterke en hoogwaardige linnen
stoffen weer gaan waardeeren als vroeger.^ Be
zwaren, als de koelheid van linnen in den winter,
zijn thans minder groot, want door zoogenaamd
„verwollen" kunnen de koele eigenschappen wor
den bestreden.
Tenslotte is het van groot belang aan de teelt en
de vlasnijverheid het zoo riskante en speculatieve
element te ontnemen. Dit kan door het vaststellen
van standaardmonsters en daaraan verbonden vaste
prijzen, met een prijspeil, waarvoor de boeren
vlas kunnen verbouwen en de vlasnijverheid loonend
kan werken.
Resumeerende, aldus ir. de Jonge, zouden wij
een parallel kunnen trekken met vorige omwente
lingsperioden.
De oorlog van 1870 immers, heeft ons de beet
wortelindustrie gebracht en de wereldoorlog de
kunstzijde. Welnu, waarom zou het te verwonderen
zijn, als deze oorlog ons het linnen terugbracht?
Men zal spoedig genoeg weer waardeering krijgen
voor het kwaliteitsproduct, ook al zou het iets duur
der zijn dan de katoen en zelfs dit is vermoede
lijk door technische verbetering niet eens noodzake-
lijk. Een behoorlijke voorlichting op het gebied der
waschbehandeling zal stellig veel goed doen. Het
lijkt niet onwaarschijnlijk, dat in de toekomst het
linnen ten bate van landbouw en nijverheid in
eigen land de heerschappij van de katoen zal
breken, aldus besloot ir. de Jonge.
Een autoriteit op het gebied der industrialisatie
met wien wij nadien bovenstaande gezichtspun
ten bespraken, kon zich geheel met het inzicht van
ir. de Jonge vereenigen. Hij voegde er, uit het
oogpunt van zijn eigen speciale zienswijze, nog
aan toe, dat het in de toekomst stellig noodig zal
zijn in Nederland eenige groote vlasspinnerijen op
te richten ter vorziening in de behoefte aan linnen
garens, welke behoefte ongetwijfeld in de toekomst
zal ontstaan. Immers, de katoenspinmachines zijn
slechts ingericht voor het verspinnen van korte
vezels en het zou uiteraard zeer jammer zijn, de
mooie, sterke, lange vlasvezels hiervoor te ver
snijden, wat trouwens ook van hoogerhand is ver
boden. De eenige vlasspinnerij echter, welke thans
in Nederland staat, zal lang niet bij machte zijn,
aan de te verwachten vraag op dit gebied te vol
doen.
FAILLISSEMENTEN.
De Arrondissements-Rechtbank te Haarlem heeft
Dinsdag 5 November het volgende faillissement
uitgesproken:
J. J. Schoorl, sigarenhandelaar, thans wonende
te IJmuiden, Acaciastraat 41, destijds Watervlïet-
straat 47.
Curator rnr. J. A. B. Sanders te Beverwijk.
Rechter-Commissaris Mr. E. J. W. Top te Haar
lem.
Wegens gebrek aan actief zijn opgeheven de
faillissementen van:
1. P. van der Plas, schilder, wonende te IJmuiden,
gem. Velsen, Bloemstraat 16.
Curator mr. L. V. Hoog te Haarlem.
2. P. Blankert, metselaar, wonende te Haarlem
mermeer.
Curator mr. J. Varekamp te Haarlem.
Door het verbindend worden der uïtdeelingslijst
zijn geëindigd de faillissementen van:
1. J. J. M. Beynes. koopman in automobielen,
destijds wonende te Heemstede.
Curatrice mevr. mr. J. H. G. SchutteStruick
te Heemstede.
2. J. J. M. Hammers, tandtechniker, destijds wo
nende te Wormerveer.
Curator mr. J. E. Goudsmit te Hoofddorp.
3. De N.V. „Noordzee-Expres", gevestigd te
IJmuiden, gemeente Velsen.
Curator mr. P. Tideman te Haarlem.
4. J. van der Putten, aannemer, wonende te Haar
lem, Pijnboomstraat 29.
Curator mr. H. O. Drilsma te Haarlem.
Een eeuw bewaarschoolonderwijs
te Haarlem.
Interessante ontwikkeling.
Bcwaai'schooldat is nog altijd de naam.
Officieel heeten ze scholen voor voorbereidend lager
onderwijs. Lange jaren waren het „Fröbel
scholen, de laatste twintig jaren kwamen de Mon
tessorischolen er bij. We hebben kleuterscholen,
crèches en misschien zijn er nog wel meer be
namingen aanvaardin wezen bleef het de be
waarschool, de plaats, waar het jonge kind op
vaste uren vertoefde en er het elementair onder
richt ontving, dat den grondslag moest legggen voor
dat op de „groote"-, op de lagere school.
De bewaarschool hebben we het volgend jaar een
eeuw lang te Haarlem. Hoe het voor dien tijd was
zou ik u niet kunnen vertellen. Vermoedelijk zullen
er wel kleine, niet-erlcende schooltjes zijn geweest,
waar een combinatie van kinderliefde en de nood
zaak om er iets bij te verdienen, menige waardige
jongedochter aan een eerzaam bestaantje heeft ge
holpen. Dat was immers ook het begin van de
lagere school? En evengoed als in- onze dagen zal
menige moeder de inrichting gezegend hebben,
hebben, waar ze haar handenbindertjes heen kon
sturen en kleine huisdespoten tot zoete, gezegge-
lijke kinderen werden gevormd.
Maar het is dan straks honderd jaar geleden,
dat er van gemeentewege hier een bewaarschool
kwam en dat had natuurlijk een reden. Er woeien
destijds frissche winden door de opvoedkunde.
Festalozzi had geweldigen opgang gemaakt met zijn
„Wie Gertrud ihre Kinder lehrt", Friedrich Fröbel,
die zich met zijn „Lasst uns den Kindern leben!"
in het brandpunt der belangstelling had geplaatst
van al wat zich voor het onderwijs interesseerde,
telde hier te lande zijn discipelen bij bosjes en de
„Kindergarten" in Duitschland werden al spoedig
het model voor de bewaarscholen in Nederland. Het
inzicht brak baan, dat- de kinderlijke fantasie, het
kinderlijke combineeren en al wat verder in het
ontwakend bewustzijn van het jonge kind aan den
dag treedt, leiding behoefde. Het is hier niet de
plaats, de vraag te stellen, of deze leiding wel eens
niet al te ijverig heeft ingegrepen Maria Mon-
tessori heeft daar trouwens het antwóord op ge
geven genoeg zij, dat van dien tijd af het voor
bereidend' onderwijs zich verheugen mocht in een
groote belangstelling.
Ook in die der overheid. Tot een wettelijke rege
ling is het nimmer gekomen, maar al spoedig be
greep menig stadsbestuur, dat hier een taak voor
de gemeentelijke leiding was weggelegd en zoo
besloot de Raad van Haarlem in 1841, een gebouw
beschikbaar te stellen voor bewaarschoolonderwijs.
Het pand, waar dit onderwijs dus min of meer of
ficieel het eerst in Haarlem werd gegeven was het
„Pietertje", zooals het in den volksmond heette.
Eigenlijk heette het liet „Pietershuis", een lief
dadige instelling, gelegen in de Stoofsteeg en in
1558 opgericht door Peter Utenhage, schepen van
Haarlem als uitvoerder der laatste wilsbeschikking
van, zijn overleden vrouw, die een bedrag had na
gelaten ten behoeve van „schamele ambachtsjongens,
out vierlien jaren tot twintich jaren toe incluijs,
die noch soe verre nyet gecommen sullen sijn,
dat se met hair ambachte haire coste gewinnen
connen, mair souden dairtoe moeten bedelen".
Op verschillende plaatsen in Noord-Holland treft men z.g. veeboeten aan,
waar de koeien gemolken worden en den nacht doorbrengen. Zoo kan het vee
enkele weken langer gew.eid worden, alvorens de definitieve staltijd is aan
gebroken. (Foto Pax Holland).
Een gesticht dus voor verwaarloosde jongens
of voor hen, die het dreigden te zullen worden.
Het zal wel goed werk hebben verricht, want
gemeentelijke beroepskeuze en arbeidsbemiddeling
waren in de zestiende eeuw nog onbekende zaken.
Intusschen sohijnt het geslacht der leegloopende
jonge Haarlemmers gaandeweg verminderd te zijn,
althans in 1806 waren er nog maar twee verpleeg
den en in 1841 moesten Regenten aan de regeering
melden, dat er in 29 jaar geen enkele aanvraag
tot plaatsing was ingekomen.
Toen besloot het gemeentebestuur terecht, een
andere bestemming aan het gebouw te geven.
Het pand zelf werd hersteld, d.w.z. grootendeels
vernieuwd en daarna ingericht tot bewaarschool.
Eenige lokalen werden voor het geven van het
onderwijs ingericht, beneden want de leerver-
trekken lagen boven kwamen bestuurskamer en
huisvertrekken, terwijl deze school wel een der
eerste in Haarlem zal zijn geweest, die bogen kon
op een speeltuin.
Eenige jaren later bleek, dat het bewaarschool
onderwijs zijn levensvatbaarheid had bewezen. Te
klein bleek het „Pietertje" om al de leerlingen,
die werden aangegeven, te kunnen bevatten en men
zag dus uit naar een tweede gelegenheid, die ten
slotte gevonden werd in het voormalig Onze Lieve
Vrouwe- of St. Barbaragasthuis aan de Jansstraat.
Iedere Haarlemmer kent de plek: schuin tegenover
VOOR DE KINDEREN
Een oogenblik was alles stil en toen
kwam uit de duisternis een gedaante
geslopen. Even later stond een Chi
nees, bibberend van angst voor Speur
neus. Het was Siki.
„Gelukkig dat hij mij niet herkent,"
mompelde Speurneus.
Siki stond daar zwijgend te wach
ten.
„Ben jij niet Siki en spion in dienst
van Simpa?"
„Ja," sprak Siki.
„Welnu, waar is Simpa? Ik had hem
hier verwacht en moet hem spreken
en heb een brief voor hem."
Nu sprong Siki op en fluisterde
„Ze zijn allen in de berghut aan den
zeekant."
„Wijs me dan den weg," beval
Speurneus. „Je weet wie ik ben, hè,
Siki."
Siki knikte angstig en mompelde
„Ja, ik ken je heel goed, je bent
Mafta, de hoofdman van alle
piraten."
Inwendig moest Speurneus lachen.
Ha, ha, hij had zich dus prachtig ver
momd met zijn sik en snor. Ook de
Chineesche taal sprak hij heel goed.
Siki dacht dus dat hij Mafta was. Ha,
ha, wat een mop Hij was hem dus
gevolgd van het schip af. Onder -
tusschen waren beiden reeds de grot
uitgeloopen en wees Siki hem in welke
richting zij zouden loopen.
Ze liepen nu langs een smal berg
pad. In de verte zag Speurneus in een
bergholte een hut met een verlicht
venster. Pakman liep achter Siki en
bedacht, hoe hij straks nu temidden
der piraten zou staan, hij, de ge
vreesde Speurneus! Niemand had in
hem, het oude heertje, den beroem
den detective Speurneus, herkend. En
nu, als de hoofdman Mafta ver
momd, zou hij straks onderhandelen
met Simpa, een van de beruchte
bendeleiders der piraten.
Heeft HVgo van AssendeLf hier ges^ici^
het Paleis van Justitie staat een poortje, waan
het beeldhouwwerk, voorstellende een ziekenzaal
een gasthuis voor vrouwen, de herinnering bf
waart aan de vijftiende eeuw. In 1435 stichtte hit
Meester Hugo van Assendelft, Priester, hier het i
noemde gasthuis en zijn menschlievende daad wordt
bewaard in het onderschrift bij het beeldhouw
werk: w'
OMdat Wil oVt ende behoeft ICh sChenen
Verlaten,
der gest ICH:
't onser baten.
welk onderschrift in de hoofdletters het jaartal
1435 aanwijst.
Het was een stichting onder patronaat van ei
aantal regenten en regentessen en bijna had
haar 500-jarig bestaan kunnen vieren, want
1928 heeft zij bestaan.
De bestemming tot ziekenhuis hield evenwel niet
stand. Ook hier zal wel naar een ander, pa
doel gezocht zijn, althans in 1845 werd het
verbouwd, waarbij de timmerman, de heer P°Tl'
Linden, den goeden smaak had, het poortje voor
eigen rekening te laten herstellen en het zijn
principalen ten geschenke aan te bieden, een daad
van historischen zin, waaraan wij dus het bezit
van dit brokje oud-Haarlem danken.
Van 1841 af reeds was het voormalige St. Bar.
baragasthuis bewaarschool, doch men kan
voorstellen, hoe weinig een in 1435 gebouwd gil
buis kon voldoen aan de nieuwe bestemming. De
verbouwing van 1845 was dan ook hoog noodig,
Nu kwamen, er lokalen, een flink speellokaal en een i
mooie tuin. Honderd vijf tig kinderen konden er
onderwijs genieten en héél lang is de school een
der drukst bezochte kinderbewaarplaatsen ge.
weest.
Intusschen brachten de veranderde
standigheden waarover straks mede, dat bij
het college van Regentessen (regenten waren er
blijkbaar niet meer, al herinneren wij ons, dat een
dertig jaar geleden de heer E. Levert het cc-liega
nog presideerde) oordeelde, dat het gemeentebestuur
van Haarlem geroepen was, het beheer over te
nemen en zoo geviel het, dat in de gemeente-
raadszitting van 7 Maart 1928 de gemeente Haarlem
besloot, de eigendommen der stichting over te nemen
zich verbindend om als overheid voortdurend
werkzaam te blijven op het gebied, door den s!
ter aangegeven.
Die eigendommmen waren in hoofdzaak: een
kapitaal groot ruim f 23.00-9, de gebouwen met
erven en grond aan de Jansstraat en een perceel
weiland te Velsen.
Intusschen was het, als gezegd, 1928 geworden
en het bewaarschool-onderwijs had inmidddels een
geduchte vlucht genomen. Diverse kerkelijke ge-
zindten hadden bewaarscholen opgericht, daar
naast waren bewaarscholen met een neutraal
karakter verrezen en stil aan begon de gemeente
hiér ter stede ook voorbereidende scholen op te
richten. En thans, weer twaalf jaar later mag
Haarlem wijzen op zeven openbare, dertien R.IC,
elf Protestantsche en drie neutrale scholen voor
voorbereidend lager onderwijs. Het voorbereidend
onderwijs is, we merkten het reeds op, niet wette
lijk geregeld, maar dit beteekent niet, dat de over
heid met dit onderwijs geen bemoeienis zou heb.
ben. Het staat onder toezicht van de Inspectie van
het Lager Onderwijs en op de schoolgebouwen
oefent de Inspectie der Volksgezondheid harer
zijds toezicht uit. En wat het geldelijk beheer
betreft, uit de begrooting voor 1940 blijkt, dat de
gemeente Haarlem aan het openbaar voorbereidend
lager onderwijs f 59.695.45 ten koste legt en dat
het buitengewoon voorbereidend lager onderwijs
dit jaar f 79.894.22 van de gemeentekas vergt, be-
dragen, waaruit wel blijkt, hoezeer „de bewaar-
s :hool" de overheid van 1940 ter harte gaat.
Roman van HERBERT STEINMANN.
Bewerkt door
LIZZY VEEN.
(Nadruk verboden).
16)
Ik heb het idee, dat alle moed weldra niet
meer zal helpen. Ik heb een balans gemaakt van
het bedrijfskapitaal, dat wij in handen kregen,
toen wij hier kwamen, het is bedenkelijk over
schreden. Langer dan vier weken kunnen wij het
niet volhouden, tenminste als het zoo doorgaat.
Vier weken? Hans Wenger kijkt rond.
Brouwers, weet u een uitweg?
Neen, directeur.
Higgens, u hebt ons vaak goeden raad ge
geven. Ik herinner u aan uw vriendschap met
Rolf Wenger. het gaat om zijn werk.
De Amerikaan fronst de wenkbrauwen. Zijn
lippen zijn droog. Als ik eerlijk moet zijn mr.
Wenger, dan moet ik zeggen, dat ik geen uitweg
weet. Niemand zal een onderneming die in dezen
toestand verkeert, crediet geven. En ik zelf, ik
praat, niet graag over mijn zaken. Maar ik zit
zoo vast, dat ik op het oogenblik niet kan helpen.
Dus niets.
Higgens denkt na. Misschien is er nog een
mogelijkheid, maar ik wil daar nu liever nog niet
over spreken, misschien kunt u mij wat tijd laten.
Hans kniktGoed. ik zie het. wij moeten
ons zelf helpen, wij Wengers heel alleen. Ik geef
in ieder geval den strijd niet op.
Aan het uiterste einde van de cireusstad is een
vrije plek, die bovendien omgeven is door een
hoogen muur. Dat is de oefenplaats voor de rui
ters en de paarden. Vlak tegen den muur staat
een ruw houten bank onder een afdak. Achter
den muur beginnen de prairiën met het hooge
gras. met enkele hooge en lage heuvels waar de
prairiehonden huizen. Zij kijken vaak wantrou
wend naar de houten schutting en loeren door de
spleten, maar tot nog toe is hun van deze zijd
geen kwaad gedaan. En prairiehonden zijn. ever
als menschen, spoedig gewend aan iets buitenge
woons, zoolang dit slechts op een behoorlijke
afstand van hen blijft en hen niet stoort.
Maar nu merkt de waakhond der prairiebend
toch iets verdachts. Daar ginds schemert eer
lichtblauw iets, het kleed van een vrouwelij?
wezen. En daar is nog een man, die het licht
blauwe iets nadertNu vindt de prairiehone
het toch tijd om een schril waarschuwingsgejan'
aan te heffen. Hals over kop storten allen zie?
in de holen.
Gertrude Wenger lacht. Hebt u 't gezien
mr. Higgens? Wat grappig zijn die dieren. Ik zon
urenlang naar ze kunnen kijken.
De Amerikaan glimlacht beleefd maar ver
strooid. Hij dwingt zich tot vroolijkheid U zult
nog veel aardige dingen in Amerika vinden, miss
Wenger, zooveel, da-t u niet meer naar uw vader
land terugverlangt.
Gertrude kijkt hem aan. Neen, zoo mooi als
het hier is, toch wil ik weer graag naar huis. En
zooals de zaken nu staan, liefst zoo gauw moge
lijk. Als ik dit langzame sterven van het circus
zie en 's avonds vader's bezorgd gezicht,
dan zou ik dit alles veel liever vandaag dan mor
gen verlaten. Gertrude heeft dit alles nadrukke
lijk gezegd en Higgens kijkt -haar in de oogen.
De middagzon brandt over de prairie en over de
geheele cireusstad. Geen geluid is te hooren.
Higgens' rustige stem klinkt door de stilte.
En toch ligt het alleen aan u, miss Wenger, om
dit alles met één slag te veranderen.
Zij kijkt hem niet begrijpend aan.
Alleen aan mij, mr. Higgens?
Ja miss Wenger. laat u mij uitspreken. Kijk
eens, ik ben een nuchter Amerikaansch zaken
man maar ik ben ook de vriend van uw familie,
niet het minst van u en juist voor u zou ik iets
meer willen zijn dan alleen uw vriend!
Gertrude voelt een vreemden angst. Is het nu
toch gekomen, wat zij zoo dikwijls vermoed en
misschien ook verwacht heeft?
Zegt u op het oogenblik nog niets, miss Wen
ger, gaat Higgens haastig voort en er klinkt een
echt warm gevoel in zijn anders zoo beheerschte
stemU moet het reeds weten, ja, ik houd van
Gertrude, ik zou dit alles achter mij willen
ben, ik ben dit jachtige, haastige leven vol in-
iges zat. Ik zou willen ophouden, maar dan
eb ik iemand noodig, die mij helpt, een vrouw,
miss Gertrude!
Zij staat nog steeds stil met gebogen hoofd en
loppend hart.. En zij weet niet of zij gelukkig
ïoet zijn met dat wat zij zooeven gehoord heeft,
f was het misschien verraad' aan den jongen
nan thuis, ver weg, aan wien nog altijd, ja, nog
.ltijd, dat voelt zij nu heel goed, haar hart toe
behoort. Maar het circus, het testamentU
:ent de bestemmingklinkt het schuchter van
raar lippen en hiermee verschanst zij zich
ichter iets, waaraan zij zooeven nog niet heeft
•edacht. Zij zwijgt verlegen.
Higgens begrijpt haar. Wij zullen als ver
standige menschen met elkaar praten. Gelooft
,i werkelijk, dat het circus nog te redden is? Het
circus „Excelsior" zal te gronde gaan voordat de
twaalf maanden proeftijd om zijn, ondanks alle
moeite van uw vader en uw broer.
Loodzwaar vallen deze woorden. O, neen,
neen, mompelt zij.
Ik vraag je Gertrude, wat kan ons schelen,
wat er van het circus wordt als wij beiden maar
bij elkaar blijven? Nog kan ik alles, wat ik bezit
goed verkoopen. Ginds in Europa begin ik op
nieuw. Ik zal uw broer en uw vader helpen, als
zij afscheid willen nemen van dit fantoom, van
dit circus.
En u houdt werkelijk van mij, mr. Higgens?
Meer dan mijn leven miss Gertrude. Ik houd
van u. voor u kan ik alles verlaten.
Zij staan een poos stil, maar zij hooren niet
het klirren van de zilveren sporen, dat langzaam,
heel langzaam, achter dé houten schutting ver
klinkt.
Gertrude Wenger kijkt den man recht in 't ge
zicht. En mr. Higgens, waarom helpt u het
circus niet,met uw laatste middelen. Waarom
biedt u dit mijn vader en mijn broer niet aan?
Kunt u geen geduld hebben tot onze opdracht
vervuld is, tot ik u, zonder al dezen twijfel, mijn
antwoord kan geven?
Higgens ziet haar smeekenden blik op zich ge
vestigd. Het lijkt een oogenblik of hij zijn beste
gevoelens wil laten spreken.
Dan schudt hij het hoofd. Ik wilde u redden,
nnss Gertrude, maar ik zie, het gaat niet! Mis
schien zult u mij eens beter begrijpen, als dit
geheele circusverhaal verteld is. En ik vrees, dat
het gauw, heel gauw zal zijn!
Na de ochtendtraining is miss Dorothy Keele
nog een tijdlang alleen op de oefenplaats geble
ven. Zij had gemeend slechts een oogenblik te
rusten. Zij is heel alleen nadat de knechts de
paarden hebben weggebracht. En toen klonken
de stemmen van de twee menschen achter de
schutting. Zij heeft niet tot het einde toe geluis
terd, zij is weggegaan. Aan het andere einde ont
moet zij een man met een zwarten baard, hij heeft
een hark in de hand, hij is bezig het terrein op
te ruimen. Miss Keele kijkt hem spottend aan.
Zij wijst met haar rijzweep achter zich. Maak
niet zoo'n leven met dat ding, mister Watermil-
ler, u zoudt misschien kunnen storen.
De adjudant van Bill Bing kijkt haar verwon
derd aan. Dan gaat hij naar de schutting en
loert door een spleet. Hé, mister Higgens, brult
hij, of u dadelijk bij den chef komt!
Geërgerd keert Higgens zich om en ziet nog
juist een ouden hoed achter de schutting ver
dwijnen. Neemt u mij niet kwalijk, miss Wen
ger, zegt hij boos. Ik geloof, dat uw vader mij
laat roepen.
Als miss Dorothy Keele den wagen binnenkomt,
is de oude heer Wenger alleen. Een lachje glijdt
over zijn bezorgd gezicht als hij de blonde vrouw
ziet, die hij, hij weet eigenlijk zelf niet waarom,
heel graag mag lijden.
Wel, miss Keele. waarom zoo opgewonden?
Wat scheelt er aan? Kan ik u met iets helpen?
De blonde vrouw is nog niet in staat tot spre
ken. Alle spotlust is uit haar gezicht verdwenen,
alleen smart en toorn staan er op te lezen.
Directeur, weet u, dat u vreeselijk bedro
gen wordt. Dat men uw vertrouwen misbruikt,
uw goede bedoelingen ondergraaft, weet u dat?
De oude Wenger knikt. Helaas weet ik, dat
in deze onderneming krachten aan het werk zijn.
dier ons dwarsboomen. Maar u schijnt meer te
weten, miss Keele, hebt u iets ontdekt?
De schoolrijdster slaat de oogen neer. Haar
lippen beven. Dan kijkt zij op. Ik kan u den
naam noemen van den man, die u bedriegt, u
moogt mij alleen niet vragen hoe ik het weet.
Miss Keele, ik wil u niet in moeilijkheden
brengen, maar u weet hoe de zaken staan....
Goed dan, roept de vrouw gesmoord, de
man die u bedriegt
Een gerucht achter haar rug doet haar zwij
gen. Daar staat Higgens met bezorgd en waak*
zaam gezicht. U hebt mij laten roepen, direc
teur? Ik vermoed uit de woorden van miss Keele,
welke ik zooeven hoorde, dat het om een belang
rijke kwestie gaat. Misschien wilt u mij ook op de
hoogte brengen?
De oude Wenger kijkt den Amerikaan verwon
derd aan. Ik heb u weliswaar niet laten roepen
mr. Higgens, maar het is goed dat u er.bent. Miss
Keele heeft den man ontdekt, die zijn hand in de
vreemde dingen heeft, welke hier gebeuren.
Wel, dat zou erg Drettig zijn om te weten!
roept Higgens verheugd' uit. En miss Keele, wie
is de man die hier intrigeert en ons leven ver
nietigt?
Hij kijkt de mooie, bleeke vrouw doordringwd
aan. Zij aarzelt.
Ik heb niet gezegd, dat het de man Is, die
hier alles in de wart stuurt. Dien ken ik mef<.
Maar
Geen maar, maant de oude Wenger aan, die
nu ook sterk geïnteresseerd is.
U hebt „a" gezegd, nu moet u ook „b" zeggen,
Wie is de man, die ons bedriegt?
Nog steeds aarzelt miss Keele.
Nu.miss Keele. begint de oude heer zacht,-
hebt u zich misschien vergist?
Het meisje wordt onzeker. Ja, het is moge'-U^
het kan zijn. Ik wil ook niemand onrechtvaaraic
aanklagen, fluistert zij.
De oude Wenger kijkt haar scherp aan.
U moogt niet verzwijgen wat u weet, miss
Keele, het gaat om ons allen.
Maar alle praten helpt niet meer. Het hart van
Dorothy is weder verhard. Zij keert zich °m'71
Ik ben zenuwachtig, directeur. Men wordt naii
?ek bij het werken voor de leege zalen. Ik ze&
niets, neen. ik kan niets zesgen Ik heb geen airecra
bewijzen!
Higgens trekt de wenkbrauwen op.
(Wordt vervolgaij