Een nieuwe toekomst voor het linnen? AB'S AVONTUREN De vreemde Erfenis WOENSDAG 6 NOVEMBER 1940' .Vlasteelt zou in ons land aanmerkelijk uitgebreid kunnen worden. Het A.N.P. heeft een onderhoud gehad met ir. L. J. A. de Jonge, rijkslandbouwconsulent voor de vlasteelt en vlasbewerking, die gaarne bereid was een uiteenzetting te geven over de vezelsituatie hier te lande. Men kan wel zeggen, aldus de heer De Jonge, dat onze textielindustrie met haar enorme con centratie ter verwerking van een product, dat van ver overzee moest worden aangevoerd, een zeker hoogtepunt had bereikt. Dat bleek gedurende de laatste jaren reeds duidelipjk uit verscheidene verschijnselen. Er zijn aan zoo'n systeem van specialiseering, ver verwijderd van de groeiplaats van de grondstof, natuurlijk groote nadeelen ver bonden. Wij ondervinden dit thans. Wat het vlas betreft, hiermede wordt in ons land op het oogenblik ruim 20.000 hectare bebouwd, met een opbrengst van ca. 90 a 100 mïllioen kilo gram gerepeld vlas. Hiervan ging vroeger twee derde ter verwerking naar België (in verband met de uitbreiding van de verwerkingsindustrie hier te lande thans nog een derde) vanwaar het dan weer verder werd geëxporteerd naar Iersche, Schotsche en Fransche spinnerijen. Wanneer wij eens zouden aannemen, dat de geheele opbrengst van den oogst hier bleef, of wel na verwerking uit België hier terug kwam, dan zou dit ongeveer een derde van ons inlandsche verbruik aan katoen kunnen dek ken. Men vraagt in dit verband zoo vaak. of een belangrijke uitbreiding van de vlasteelt in Neder land mogelijk is. Inderdaad zou de teeltopper vlakte tot bijvoorbeeld 60.000 hectare kunnen wor den uitgebreid, doch of dit op korten termijn kan geschieden is een andere vraag, daar onder de huidige omstandigheden natuurlijk rekening moet worden gehouden met den verbouw van de noodige voedings- en voedergewassen. Voorbeelden uit het verleden kunnen dan ook thans in dit opzicht niet meer gelden. Duitschland verbouwde bijvoor beeld omstreeks 1850 niet minder dan 250.000 hectaren vlas. Deze oppervlakte kromp onder in vloed van den katoeninvoer tijdens het liberale tijdperk tot slechts 4500 hectaren in 1932 en thans acht jaar later is zij op 60.000 hectaren gebracht. Ook hierbij moest, in het licht der thans geldende voorwaarden een zeker maximum worden in acht genomen. Vakkringen zijn zelfs van meening, dat Duitschland de uitbreiding van de vlasteelt in een nieuw geordend Europa voor het grootste deel zal overlaten aan die gebieden, welke hiervoor het meest geschikt zijn en dat zijn de landen langs de zeekust.Men moet daarom het probleem ook verder groot-continentaal zien, namelijk in ver- eeniging met België en Noord-Frankrijk, dat wil dus zeggen, dat het natuurlijke groeigebïed van de beste kwaliteiten vlas moet worden aaneengesloten tot een grooten halven cirkel langs de kust van Groningen tot Henegouwen, met daar middenin de verwerkingsindustrie. Hieronder niet te ver staan de textielindustrie. Van dit verwerkingscentrum, dat het vlas tot vezel maakt, zal Kortrïjk het midddelpunt vormen, vanwaar deze nijverheid zich zal uitstrekken tot ons West-Brabant, Zeeland en deZuid-Hollandsche eilanden. In deze gebieden bevinden zich van oudsher de beste en meest-vaklcundige werk krachten en staat de vakkennis op een hoog peil. Men moet dus thans continentaal denken. Om ech ter nog even tot den toestand in ons eigen land terug te keeren: er zal hier een veel grootere coör dinatie noodig zijn. Groningen bijv. verbouwt het beste vlas, dat men zich denken kan. Een vlas industrie echter in het Groninger land is om ver schillende redenen af te keuren. Niet alleen ont breken de noodige geschoolde arbeiders, die maar niet zoo een twee drie zijn aan te kweeken, doch ook het water daar is voor de verwerking minder geschikt. Meer geëigend is het zuidwesten des lands. Door een vlasinstituut dienen de industneele problemen te worden opgelost, vooral het losmaken der vezels vereischt nog veel onderzoekingswerk. Niet alleen op het gebied van het rotten en kunst matig drogen van vlas, maar vooral ook om nieuwe procédés te onderzoeken. Het is van het hoogste belang, dat gestreefd wordt naar een goedkoopere vezelproductie, dan zal ons volk de voorname, sterke en hoogwaardige linnen stoffen weer gaan waardeeren als vroeger.^ Be zwaren, als de koelheid van linnen in den winter, zijn thans minder groot, want door zoogenaamd „verwollen" kunnen de koele eigenschappen wor den bestreden. Tenslotte is het van groot belang aan de teelt en de vlasnijverheid het zoo riskante en speculatieve element te ontnemen. Dit kan door het vaststellen van standaardmonsters en daaraan verbonden vaste prijzen, met een prijspeil, waarvoor de boeren vlas kunnen verbouwen en de vlasnijverheid loonend kan werken. Resumeerende, aldus ir. de Jonge, zouden wij een parallel kunnen trekken met vorige omwente lingsperioden. De oorlog van 1870 immers, heeft ons de beet wortelindustrie gebracht en de wereldoorlog de kunstzijde. Welnu, waarom zou het te verwonderen zijn, als deze oorlog ons het linnen terugbracht? Men zal spoedig genoeg weer waardeering krijgen voor het kwaliteitsproduct, ook al zou het iets duur der zijn dan de katoen en zelfs dit is vermoede lijk door technische verbetering niet eens noodzake- lijk. Een behoorlijke voorlichting op het gebied der waschbehandeling zal stellig veel goed doen. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat in de toekomst het linnen ten bate van landbouw en nijverheid in eigen land de heerschappij van de katoen zal breken, aldus besloot ir. de Jonge. Een autoriteit op het gebied der industrialisatie met wien wij nadien bovenstaande gezichtspun ten bespraken, kon zich geheel met het inzicht van ir. de Jonge vereenigen. Hij voegde er, uit het oogpunt van zijn eigen speciale zienswijze, nog aan toe, dat het in de toekomst stellig noodig zal zijn in Nederland eenige groote vlasspinnerijen op te richten ter vorziening in de behoefte aan linnen garens, welke behoefte ongetwijfeld in de toekomst zal ontstaan. Immers, de katoenspinmachines zijn slechts ingericht voor het verspinnen van korte vezels en het zou uiteraard zeer jammer zijn, de mooie, sterke, lange vlasvezels hiervoor te ver snijden, wat trouwens ook van hoogerhand is ver boden. De eenige vlasspinnerij echter, welke thans in Nederland staat, zal lang niet bij machte zijn, aan de te verwachten vraag op dit gebied te vol doen. FAILLISSEMENTEN. De Arrondissements-Rechtbank te Haarlem heeft Dinsdag 5 November het volgende faillissement uitgesproken: J. J. Schoorl, sigarenhandelaar, thans wonende te IJmuiden, Acaciastraat 41, destijds Watervlïet- straat 47. Curator rnr. J. A. B. Sanders te Beverwijk. Rechter-Commissaris Mr. E. J. W. Top te Haar lem. Wegens gebrek aan actief zijn opgeheven de faillissementen van: 1. P. van der Plas, schilder, wonende te IJmuiden, gem. Velsen, Bloemstraat 16. Curator mr. L. V. Hoog te Haarlem. 2. P. Blankert, metselaar, wonende te Haarlem mermeer. Curator mr. J. Varekamp te Haarlem. Door het verbindend worden der uïtdeelingslijst zijn geëindigd de faillissementen van: 1. J. J. M. Beynes. koopman in automobielen, destijds wonende te Heemstede. Curatrice mevr. mr. J. H. G. SchutteStruick te Heemstede. 2. J. J. M. Hammers, tandtechniker, destijds wo nende te Wormerveer. Curator mr. J. E. Goudsmit te Hoofddorp. 3. De N.V. „Noordzee-Expres", gevestigd te IJmuiden, gemeente Velsen. Curator mr. P. Tideman te Haarlem. 4. J. van der Putten, aannemer, wonende te Haar lem, Pijnboomstraat 29. Curator mr. H. O. Drilsma te Haarlem. Een eeuw bewaarschoolonderwijs te Haarlem. Interessante ontwikkeling. Bcwaai'schooldat is nog altijd de naam. Officieel heeten ze scholen voor voorbereidend lager onderwijs. Lange jaren waren het „Fröbel scholen, de laatste twintig jaren kwamen de Mon tessorischolen er bij. We hebben kleuterscholen, crèches en misschien zijn er nog wel meer be namingen aanvaardin wezen bleef het de be waarschool, de plaats, waar het jonge kind op vaste uren vertoefde en er het elementair onder richt ontving, dat den grondslag moest legggen voor dat op de „groote"-, op de lagere school. De bewaarschool hebben we het volgend jaar een eeuw lang te Haarlem. Hoe het voor dien tijd was zou ik u niet kunnen vertellen. Vermoedelijk zullen er wel kleine, niet-erlcende schooltjes zijn geweest, waar een combinatie van kinderliefde en de nood zaak om er iets bij te verdienen, menige waardige jongedochter aan een eerzaam bestaantje heeft ge holpen. Dat was immers ook het begin van de lagere school? En evengoed als in- onze dagen zal menige moeder de inrichting gezegend hebben, hebben, waar ze haar handenbindertjes heen kon sturen en kleine huisdespoten tot zoete, gezegge- lijke kinderen werden gevormd. Maar het is dan straks honderd jaar geleden, dat er van gemeentewege hier een bewaarschool kwam en dat had natuurlijk een reden. Er woeien destijds frissche winden door de opvoedkunde. Festalozzi had geweldigen opgang gemaakt met zijn „Wie Gertrud ihre Kinder lehrt", Friedrich Fröbel, die zich met zijn „Lasst uns den Kindern leben!" in het brandpunt der belangstelling had geplaatst van al wat zich voor het onderwijs interesseerde, telde hier te lande zijn discipelen bij bosjes en de „Kindergarten" in Duitschland werden al spoedig het model voor de bewaarscholen in Nederland. Het inzicht brak baan, dat- de kinderlijke fantasie, het kinderlijke combineeren en al wat verder in het ontwakend bewustzijn van het jonge kind aan den dag treedt, leiding behoefde. Het is hier niet de plaats, de vraag te stellen, of deze leiding wel eens niet al te ijverig heeft ingegrepen Maria Mon- tessori heeft daar trouwens het antwóord op ge geven genoeg zij, dat van dien tijd af het voor bereidend' onderwijs zich verheugen mocht in een groote belangstelling. Ook in die der overheid. Tot een wettelijke rege ling is het nimmer gekomen, maar al spoedig be greep menig stadsbestuur, dat hier een taak voor de gemeentelijke leiding was weggelegd en zoo besloot de Raad van Haarlem in 1841, een gebouw beschikbaar te stellen voor bewaarschoolonderwijs. Het pand, waar dit onderwijs dus min of meer of ficieel het eerst in Haarlem werd gegeven was het „Pietertje", zooals het in den volksmond heette. Eigenlijk heette het liet „Pietershuis", een lief dadige instelling, gelegen in de Stoofsteeg en in 1558 opgericht door Peter Utenhage, schepen van Haarlem als uitvoerder der laatste wilsbeschikking van, zijn overleden vrouw, die een bedrag had na gelaten ten behoeve van „schamele ambachtsjongens, out vierlien jaren tot twintich jaren toe incluijs, die noch soe verre nyet gecommen sullen sijn, dat se met hair ambachte haire coste gewinnen connen, mair souden dairtoe moeten bedelen". Op verschillende plaatsen in Noord-Holland treft men z.g. veeboeten aan, waar de koeien gemolken worden en den nacht doorbrengen. Zoo kan het vee enkele weken langer gew.eid worden, alvorens de definitieve staltijd is aan gebroken. (Foto Pax Holland). Een gesticht dus voor verwaarloosde jongens of voor hen, die het dreigden te zullen worden. Het zal wel goed werk hebben verricht, want gemeentelijke beroepskeuze en arbeidsbemiddeling waren in de zestiende eeuw nog onbekende zaken. Intusschen sohijnt het geslacht der leegloopende jonge Haarlemmers gaandeweg verminderd te zijn, althans in 1806 waren er nog maar twee verpleeg den en in 1841 moesten Regenten aan de regeering melden, dat er in 29 jaar geen enkele aanvraag tot plaatsing was ingekomen. Toen besloot het gemeentebestuur terecht, een andere bestemming aan het gebouw te geven. Het pand zelf werd hersteld, d.w.z. grootendeels vernieuwd en daarna ingericht tot bewaarschool. Eenige lokalen werden voor het geven van het onderwijs ingericht, beneden want de leerver- trekken lagen boven kwamen bestuurskamer en huisvertrekken, terwijl deze school wel een der eerste in Haarlem zal zijn geweest, die bogen kon op een speeltuin. Eenige jaren later bleek, dat het bewaarschool onderwijs zijn levensvatbaarheid had bewezen. Te klein bleek het „Pietertje" om al de leerlingen, die werden aangegeven, te kunnen bevatten en men zag dus uit naar een tweede gelegenheid, die ten slotte gevonden werd in het voormalig Onze Lieve Vrouwe- of St. Barbaragasthuis aan de Jansstraat. Iedere Haarlemmer kent de plek: schuin tegenover VOOR DE KINDEREN Een oogenblik was alles stil en toen kwam uit de duisternis een gedaante geslopen. Even later stond een Chi nees, bibberend van angst voor Speur neus. Het was Siki. „Gelukkig dat hij mij niet herkent," mompelde Speurneus. Siki stond daar zwijgend te wach ten. „Ben jij niet Siki en spion in dienst van Simpa?" „Ja," sprak Siki. „Welnu, waar is Simpa? Ik had hem hier verwacht en moet hem spreken en heb een brief voor hem." Nu sprong Siki op en fluisterde „Ze zijn allen in de berghut aan den zeekant." „Wijs me dan den weg," beval Speurneus. „Je weet wie ik ben, hè, Siki." Siki knikte angstig en mompelde „Ja, ik ken je heel goed, je bent Mafta, de hoofdman van alle piraten." Inwendig moest Speurneus lachen. Ha, ha, hij had zich dus prachtig ver momd met zijn sik en snor. Ook de Chineesche taal sprak hij heel goed. Siki dacht dus dat hij Mafta was. Ha, ha, wat een mop Hij was hem dus gevolgd van het schip af. Onder - tusschen waren beiden reeds de grot uitgeloopen en wees Siki hem in welke richting zij zouden loopen. Ze liepen nu langs een smal berg pad. In de verte zag Speurneus in een bergholte een hut met een verlicht venster. Pakman liep achter Siki en bedacht, hoe hij straks nu temidden der piraten zou staan, hij, de ge vreesde Speurneus! Niemand had in hem, het oude heertje, den beroem den detective Speurneus, herkend. En nu, als de hoofdman Mafta ver momd, zou hij straks onderhandelen met Simpa, een van de beruchte bendeleiders der piraten. Heeft HVgo van AssendeLf hier ges^ici^ het Paleis van Justitie staat een poortje, waan het beeldhouwwerk, voorstellende een ziekenzaal een gasthuis voor vrouwen, de herinnering bf waart aan de vijftiende eeuw. In 1435 stichtte hit Meester Hugo van Assendelft, Priester, hier het i noemde gasthuis en zijn menschlievende daad wordt bewaard in het onderschrift bij het beeldhouw werk: w' OMdat Wil oVt ende behoeft ICh sChenen Verlaten, der gest ICH: 't onser baten. welk onderschrift in de hoofdletters het jaartal 1435 aanwijst. Het was een stichting onder patronaat van ei aantal regenten en regentessen en bijna had haar 500-jarig bestaan kunnen vieren, want 1928 heeft zij bestaan. De bestemming tot ziekenhuis hield evenwel niet stand. Ook hier zal wel naar een ander, pa doel gezocht zijn, althans in 1845 werd het verbouwd, waarbij de timmerman, de heer P°Tl' Linden, den goeden smaak had, het poortje voor eigen rekening te laten herstellen en het zijn principalen ten geschenke aan te bieden, een daad van historischen zin, waaraan wij dus het bezit van dit brokje oud-Haarlem danken. Van 1841 af reeds was het voormalige St. Bar. baragasthuis bewaarschool, doch men kan voorstellen, hoe weinig een in 1435 gebouwd gil buis kon voldoen aan de nieuwe bestemming. De verbouwing van 1845 was dan ook hoog noodig, Nu kwamen, er lokalen, een flink speellokaal en een i mooie tuin. Honderd vijf tig kinderen konden er onderwijs genieten en héél lang is de school een der drukst bezochte kinderbewaarplaatsen ge. weest. Intusschen brachten de veranderde standigheden waarover straks mede, dat bij het college van Regentessen (regenten waren er blijkbaar niet meer, al herinneren wij ons, dat een dertig jaar geleden de heer E. Levert het cc-liega nog presideerde) oordeelde, dat het gemeentebestuur van Haarlem geroepen was, het beheer over te nemen en zoo geviel het, dat in de gemeente- raadszitting van 7 Maart 1928 de gemeente Haarlem besloot, de eigendommen der stichting over te nemen zich verbindend om als overheid voortdurend werkzaam te blijven op het gebied, door den s! ter aangegeven. Die eigendommmen waren in hoofdzaak: een kapitaal groot ruim f 23.00-9, de gebouwen met erven en grond aan de Jansstraat en een perceel weiland te Velsen. Intusschen was het, als gezegd, 1928 geworden en het bewaarschool-onderwijs had inmidddels een geduchte vlucht genomen. Diverse kerkelijke ge- zindten hadden bewaarscholen opgericht, daar naast waren bewaarscholen met een neutraal karakter verrezen en stil aan begon de gemeente hiér ter stede ook voorbereidende scholen op te richten. En thans, weer twaalf jaar later mag Haarlem wijzen op zeven openbare, dertien R.IC, elf Protestantsche en drie neutrale scholen voor voorbereidend lager onderwijs. Het voorbereidend onderwijs is, we merkten het reeds op, niet wette lijk geregeld, maar dit beteekent niet, dat de over heid met dit onderwijs geen bemoeienis zou heb. ben. Het staat onder toezicht van de Inspectie van het Lager Onderwijs en op de schoolgebouwen oefent de Inspectie der Volksgezondheid harer zijds toezicht uit. En wat het geldelijk beheer betreft, uit de begrooting voor 1940 blijkt, dat de gemeente Haarlem aan het openbaar voorbereidend lager onderwijs f 59.695.45 ten koste legt en dat het buitengewoon voorbereidend lager onderwijs dit jaar f 79.894.22 van de gemeentekas vergt, be- dragen, waaruit wel blijkt, hoezeer „de bewaar- s :hool" de overheid van 1940 ter harte gaat. Roman van HERBERT STEINMANN. Bewerkt door LIZZY VEEN. (Nadruk verboden). 16) Ik heb het idee, dat alle moed weldra niet meer zal helpen. Ik heb een balans gemaakt van het bedrijfskapitaal, dat wij in handen kregen, toen wij hier kwamen, het is bedenkelijk over schreden. Langer dan vier weken kunnen wij het niet volhouden, tenminste als het zoo doorgaat. Vier weken? Hans Wenger kijkt rond. Brouwers, weet u een uitweg? Neen, directeur. Higgens, u hebt ons vaak goeden raad ge geven. Ik herinner u aan uw vriendschap met Rolf Wenger. het gaat om zijn werk. De Amerikaan fronst de wenkbrauwen. Zijn lippen zijn droog. Als ik eerlijk moet zijn mr. Wenger, dan moet ik zeggen, dat ik geen uitweg weet. Niemand zal een onderneming die in dezen toestand verkeert, crediet geven. En ik zelf, ik praat, niet graag over mijn zaken. Maar ik zit zoo vast, dat ik op het oogenblik niet kan helpen. Dus niets. Higgens denkt na. Misschien is er nog een mogelijkheid, maar ik wil daar nu liever nog niet over spreken, misschien kunt u mij wat tijd laten. Hans kniktGoed. ik zie het. wij moeten ons zelf helpen, wij Wengers heel alleen. Ik geef in ieder geval den strijd niet op. Aan het uiterste einde van de cireusstad is een vrije plek, die bovendien omgeven is door een hoogen muur. Dat is de oefenplaats voor de rui ters en de paarden. Vlak tegen den muur staat een ruw houten bank onder een afdak. Achter den muur beginnen de prairiën met het hooge gras. met enkele hooge en lage heuvels waar de prairiehonden huizen. Zij kijken vaak wantrou wend naar de houten schutting en loeren door de spleten, maar tot nog toe is hun van deze zijd geen kwaad gedaan. En prairiehonden zijn. ever als menschen, spoedig gewend aan iets buitenge woons, zoolang dit slechts op een behoorlijke afstand van hen blijft en hen niet stoort. Maar nu merkt de waakhond der prairiebend toch iets verdachts. Daar ginds schemert eer lichtblauw iets, het kleed van een vrouwelij? wezen. En daar is nog een man, die het licht blauwe iets nadertNu vindt de prairiehone het toch tijd om een schril waarschuwingsgejan' aan te heffen. Hals over kop storten allen zie? in de holen. Gertrude Wenger lacht. Hebt u 't gezien mr. Higgens? Wat grappig zijn die dieren. Ik zon urenlang naar ze kunnen kijken. De Amerikaan glimlacht beleefd maar ver strooid. Hij dwingt zich tot vroolijkheid U zult nog veel aardige dingen in Amerika vinden, miss Wenger, zooveel, da-t u niet meer naar uw vader land terugverlangt. Gertrude kijkt hem aan. Neen, zoo mooi als het hier is, toch wil ik weer graag naar huis. En zooals de zaken nu staan, liefst zoo gauw moge lijk. Als ik dit langzame sterven van het circus zie en 's avonds vader's bezorgd gezicht, dan zou ik dit alles veel liever vandaag dan mor gen verlaten. Gertrude heeft dit alles nadrukke lijk gezegd en Higgens kijkt -haar in de oogen. De middagzon brandt over de prairie en over de geheele cireusstad. Geen geluid is te hooren. Higgens' rustige stem klinkt door de stilte. En toch ligt het alleen aan u, miss Wenger, om dit alles met één slag te veranderen. Zij kijkt hem niet begrijpend aan. Alleen aan mij, mr. Higgens? Ja miss Wenger. laat u mij uitspreken. Kijk eens, ik ben een nuchter Amerikaansch zaken man maar ik ben ook de vriend van uw familie, niet het minst van u en juist voor u zou ik iets meer willen zijn dan alleen uw vriend! Gertrude voelt een vreemden angst. Is het nu toch gekomen, wat zij zoo dikwijls vermoed en misschien ook verwacht heeft? Zegt u op het oogenblik nog niets, miss Wen ger, gaat Higgens haastig voort en er klinkt een echt warm gevoel in zijn anders zoo beheerschte stemU moet het reeds weten, ja, ik houd van Gertrude, ik zou dit alles achter mij willen ben, ik ben dit jachtige, haastige leven vol in- iges zat. Ik zou willen ophouden, maar dan eb ik iemand noodig, die mij helpt, een vrouw, miss Gertrude! Zij staat nog steeds stil met gebogen hoofd en loppend hart.. En zij weet niet of zij gelukkig ïoet zijn met dat wat zij zooeven gehoord heeft, f was het misschien verraad' aan den jongen nan thuis, ver weg, aan wien nog altijd, ja, nog .ltijd, dat voelt zij nu heel goed, haar hart toe behoort. Maar het circus, het testamentU :ent de bestemmingklinkt het schuchter van raar lippen en hiermee verschanst zij zich ichter iets, waaraan zij zooeven nog niet heeft •edacht. Zij zwijgt verlegen. Higgens begrijpt haar. Wij zullen als ver standige menschen met elkaar praten. Gelooft ,i werkelijk, dat het circus nog te redden is? Het circus „Excelsior" zal te gronde gaan voordat de twaalf maanden proeftijd om zijn, ondanks alle moeite van uw vader en uw broer. Loodzwaar vallen deze woorden. O, neen, neen, mompelt zij. Ik vraag je Gertrude, wat kan ons schelen, wat er van het circus wordt als wij beiden maar bij elkaar blijven? Nog kan ik alles, wat ik bezit goed verkoopen. Ginds in Europa begin ik op nieuw. Ik zal uw broer en uw vader helpen, als zij afscheid willen nemen van dit fantoom, van dit circus. En u houdt werkelijk van mij, mr. Higgens? Meer dan mijn leven miss Gertrude. Ik houd van u. voor u kan ik alles verlaten. Zij staan een poos stil, maar zij hooren niet het klirren van de zilveren sporen, dat langzaam, heel langzaam, achter dé houten schutting ver klinkt. Gertrude Wenger kijkt den man recht in 't ge zicht. En mr. Higgens, waarom helpt u het circus niet,met uw laatste middelen. Waarom biedt u dit mijn vader en mijn broer niet aan? Kunt u geen geduld hebben tot onze opdracht vervuld is, tot ik u, zonder al dezen twijfel, mijn antwoord kan geven? Higgens ziet haar smeekenden blik op zich ge vestigd. Het lijkt een oogenblik of hij zijn beste gevoelens wil laten spreken. Dan schudt hij het hoofd. Ik wilde u redden, nnss Gertrude, maar ik zie, het gaat niet! Mis schien zult u mij eens beter begrijpen, als dit geheele circusverhaal verteld is. En ik vrees, dat het gauw, heel gauw zal zijn! Na de ochtendtraining is miss Dorothy Keele nog een tijdlang alleen op de oefenplaats geble ven. Zij had gemeend slechts een oogenblik te rusten. Zij is heel alleen nadat de knechts de paarden hebben weggebracht. En toen klonken de stemmen van de twee menschen achter de schutting. Zij heeft niet tot het einde toe geluis terd, zij is weggegaan. Aan het andere einde ont moet zij een man met een zwarten baard, hij heeft een hark in de hand, hij is bezig het terrein op te ruimen. Miss Keele kijkt hem spottend aan. Zij wijst met haar rijzweep achter zich. Maak niet zoo'n leven met dat ding, mister Watermil- ler, u zoudt misschien kunnen storen. De adjudant van Bill Bing kijkt haar verwon derd aan. Dan gaat hij naar de schutting en loert door een spleet. Hé, mister Higgens, brult hij, of u dadelijk bij den chef komt! Geërgerd keert Higgens zich om en ziet nog juist een ouden hoed achter de schutting ver dwijnen. Neemt u mij niet kwalijk, miss Wen ger, zegt hij boos. Ik geloof, dat uw vader mij laat roepen. Als miss Dorothy Keele den wagen binnenkomt, is de oude heer Wenger alleen. Een lachje glijdt over zijn bezorgd gezicht als hij de blonde vrouw ziet, die hij, hij weet eigenlijk zelf niet waarom, heel graag mag lijden. Wel, miss Keele. waarom zoo opgewonden? Wat scheelt er aan? Kan ik u met iets helpen? De blonde vrouw is nog niet in staat tot spre ken. Alle spotlust is uit haar gezicht verdwenen, alleen smart en toorn staan er op te lezen. Directeur, weet u, dat u vreeselijk bedro gen wordt. Dat men uw vertrouwen misbruikt, uw goede bedoelingen ondergraaft, weet u dat? De oude Wenger knikt. Helaas weet ik, dat in deze onderneming krachten aan het werk zijn. dier ons dwarsboomen. Maar u schijnt meer te weten, miss Keele, hebt u iets ontdekt? De schoolrijdster slaat de oogen neer. Haar lippen beven. Dan kijkt zij op. Ik kan u den naam noemen van den man, die u bedriegt, u moogt mij alleen niet vragen hoe ik het weet. Miss Keele, ik wil u niet in moeilijkheden brengen, maar u weet hoe de zaken staan.... Goed dan, roept de vrouw gesmoord, de man die u bedriegt Een gerucht achter haar rug doet haar zwij gen. Daar staat Higgens met bezorgd en waak* zaam gezicht. U hebt mij laten roepen, direc teur? Ik vermoed uit de woorden van miss Keele, welke ik zooeven hoorde, dat het om een belang rijke kwestie gaat. Misschien wilt u mij ook op de hoogte brengen? De oude Wenger kijkt den Amerikaan verwon derd aan. Ik heb u weliswaar niet laten roepen mr. Higgens, maar het is goed dat u er.bent. Miss Keele heeft den man ontdekt, die zijn hand in de vreemde dingen heeft, welke hier gebeuren. Wel, dat zou erg Drettig zijn om te weten! roept Higgens verheugd' uit. En miss Keele, wie is de man die hier intrigeert en ons leven ver nietigt? Hij kijkt de mooie, bleeke vrouw doordringwd aan. Zij aarzelt. Ik heb niet gezegd, dat het de man Is, die hier alles in de wart stuurt. Dien ken ik mef<. Maar Geen maar, maant de oude Wenger aan, die nu ook sterk geïnteresseerd is. U hebt „a" gezegd, nu moet u ook „b" zeggen, Wie is de man, die ons bedriegt? Nog steeds aarzelt miss Keele. Nu.miss Keele. begint de oude heer zacht,- hebt u zich misschien vergist? Het meisje wordt onzeker. Ja, het is moge'-U^ het kan zijn. Ik wil ook niemand onrechtvaaraic aanklagen, fluistert zij. De oude Wenger kijkt haar scherp aan. U moogt niet verzwijgen wat u weet, miss Keele, het gaat om ons allen. Maar alle praten helpt niet meer. Het hart van Dorothy is weder verhard. Zij keert zich °m'71 Ik ben zenuwachtig, directeur. Men wordt naii ?ek bij het werken voor de leege zalen. Ik ze& niets, neen. ik kan niets zesgen Ik heb geen airecra bewijzen! Higgens trekt de wenkbrauwen op. (Wordt vervolgaij

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1940 | | pagina 6