mwn
Critiek in de Amerikaanse pers
op het Nederlands beleid
fFilm)
VRIJDAG 31 DECEMBER 1948
MIES BOUHUYS: „Ariadne op Naxos" (Een bekroonde verzen
cyclus). (D. A. Daamen's Uitg. Mij., 's-Gravenhage).
fUIST OMDAT ik over het algemeen
huiverig ben voor het toekennen van
..litteraire prijzen" aan debuten, daar ze
zo licht talenten forceren, durf ik in dit
geval des te vrijer mijn instemming te be
tuigen met de bekroning van Mies Bou-
huys' „Ariadne op Naxos", dat helaas door
deze onderscheiding het onderwerp is ge
worden van het „litterair gesprek".
„Helaas": Het best vormt zich immers een
talent in de stilte en zo moet men maar
hopen, dat de dichteres zich door dit ju
belend tumult niet van de wijs laat brengen.
Een rubriek als deze is niet de plaats,
de stil-verborgen schoonheden van deze
.bundel zomin als zijn onvolkomenheden
uit het oogpunt van verstechniek te be
schouwen, afgezien nog van de vraag of
één zal weten te zeggen, waarom ze „mooi"
zijn. Is er wel ooit één houdbare omschrij
ving van het begrip „schoonheid" gegeven?
Graag laat ik alle definities voor wat ze
zijn en zeg enkel: ze hebben mij diep ge
troffen, ondanks hun onvolmaaktheden,
deze verzen, omdat ze innig, oprecht en
vol openhartige eenvoud zijn. En ze kun
nen dit zijn, omdat de bron waaruit ze
vloeiden onbetwistbaar zuiver is. Wie zo
van ganser harte een verdriet belijdt en
uit zulke gave gevoelens nu geschon
den, maar zich genezend aan het vers
leeft, moet bij waarachtig talent (en wie
twijfelt hier aan?) ontroerend-schone
versregels kunnen schrijven.
Wat de bespreking van deze bundel zo
hachelijk maakt zijn de uiterst persoon
lijke en dus kwetsbare achtergronden er
van. Tot een zo argeloos bezongen biecht,
een zo onbevangen belijdenis van leed als
hier in verzen veilig ondergebracht zijn,
kan men bijna niet stil en behoedzaam
genoeg naderen. Niet alleen vanwege het
motief, dat zo oud is als de verdrijving uit
het paradijs, maar terwille van de puur
heid, die hier het woord doordringt met
klinkklare poëzie. In haar wezenlijke zui
verheid kan deze alleen verstaan worden
door degeen die toegankelijk is voor een
Alain-Fournier, waar hij spreekt over „het
laatste aller woorden", over datgene
waarna niets meer bestaat, „cette évocation
virginale de la rumeur enfantine, qui est
peut-être l'ame du monde". Het leed van
deze Ariadne, teruggetrokken op haar
eiland Naxos, is immers van dezelfde orde
en de verzenschoonheid die er uit rijpte,
is van eenzelfde gehalte: de onmogelijke
terugkeer tot de ongereptheid van de
jeugd.
Ik heb me afgevraagd of Hollandse
oren, die meer zian afgestemd op „nuch
terheid" dan bijvc&rbeeld de Franse, aan
dachtig en scherp genoeg zullen kunnen
luisteren naar de dichterlijke menselijk
heid van deze verzen, die ontwapenen door
hun onschuld en ongedwongenheid. De
oorsprong ervan ligt waarschijnlijk nog in
een te nabij verleden, dan dat dit door
verdriet ontloken talent dé tijd zou zijn
gegeven, zich boven het persoonlijk lot en
beleven te verheven. Christine Rossetti
te lang overschaduwd door de roem van
haar broer Dante Gabriel Rossetti heeft
haar schoonste gedichten, gebouwd op het
zelfde thema als deze verzen van Mies Bou-
huys, eerst jaren nadat zij haar leed had ge
dragen, geschreven. Wie zal zeggen, waartoe
Mies Bouhuys in staat is, zodra de wilde
storm, die door haar operibloeiend leven
ging, is gaan liggen, zó volstrekt is gaan
liggen, dat er enkel nog het naruisen blijft
van een verre zee achter een ver duin?
Neen, volmaakt zijn ze niet, deze jeugd
gedichten. Men zou zonder veel moeite
invloeden kunnen aanwijzen, hier van
Gerrit Achterberg, daar van Jacques
Bloem. Maar toch is de oorspronkelijkheid
Van beeldende verwoording zo onmisken
baar, dat men tekorten (als zwakke stro
fen, onbewuste invloeden, een 'zekere on
macht nog om het subtielste woord te
vatten dat aan het subtielste gevoel de
onvervangbare uitdrukking geeft) gering
acht, nu ze zo rijkelijk vergoed worden
door al dit in schoonheid beleden leed.
Het is een zware taak, „zijn leven op te
dragen aan het volmaakt gedicht", zoals
van Eyck het eens uitdrukte. Ik denk aan
de onvergetelijke bladzijden uit Rilke's
„Malte Laurids Brigge" over het wezen
van het dichterschap, waar hij het on
noemlijk vele aanduidt, dat een dichter
Goethe's geboortehuis
in oude stijl herbouwd
Sinds het geboortehuis van Goethe in
Frankfort op 22 Maart 1944 bij een lucht
aanval werd verwoest, heeft men lang en
breed gediscussieerd of het gebouw in de
oorspronkelijke, dan wel in een nieuwe
stijl zou worden herbouwd. Zelfs overwoog
men de gedachte slechts het puin op te
ruimen en op de historische plek een
plaquette aan te brengen.
Tenslotte werd besloten het huis in oude
stijl te herbouwen. Na veel moeite ontdekte
men een zeventigjarige metselaar, die vol
ledig op de hoogte bleek met de bouw en
de constructie van het oude huis. Met een
aantal zorgvuldig uitgekozen collega's is
deze meer dan anderhalf jaar aan de bouw
bezig geweest en nu verwacht men, dat de
gevel omstreeks Maart 1949 gereed zal zijn.
In het achterste gedeelte van het huis
zal een Goethe-bibliotheek worden inge
richt, waar een groot aantal originele hand
schriften en brieven van de dichter, die
tijdens de oorlog naar een kasteel in Hessen
waren overgebracht, te zien zullen zijn.
De „Goethe-academie" zal de herden
king op 28 Augustus, Goethe's verjaardag,
vieren in de herbouwde Paulus-kerk. Het
comité, dat de herbouw van het Goethe-
huis ter hand nam en de viering voorbe
reidde, heeft het gemeentebestuur van
Frankfort verzocht een speciale penning
te laten slaan en een speciale postzegel te
laten drukken. De viering zal samenval
len met een internationaal academisch
congres, dat in Frankfort zal worden ge
houden.
moet hebben ondergaan, wil hij enkele
gave versregels schrijven. Aan het slot
daarvan bekent hij en de dichteres zowel
als de lezer, die zich met haar „Ariadne"
vereenzelvigd heeft, zal begrijpen, waarom
het juist deze regels zijn die ik citeer
dat men moet kunnen vergeten; en als de
herinneringen vele zijn, het grote geduld
moet kunnen opbrengen, te wachten tot zij
weerkomen. „Want de herinneringen zelf",
schrijft Rilke, „zijn het nog niet. Pas als
zij bloed in ons worden, blik en gebaar,
naamloos en niet meer te onderscheiden
van onszelf, eerst dan kan het gebeuren,
dat op een zeer zeldzaam uur het eerste
woord van een gedicht uit hun midden
opstaat en te voorschijn treedt". Daarmee
is het mysterie aangeraakt, dat elk vers
omhult. En omdat ik dit „mysterie" on
miskenbaar aanwezig voel in Mies Bou
huys' werk, heeft zij me met haar Ariadne
van de zuiverheid van haar talent over
tuigd. Vier regels neem ik tot slot over,
om toon en thema van dit met de „Reina
Prinsen Geerligs-prijs" bekroonde werk
te laten horen:
„En neem mij alleslijd,
mijn woorden en mijn wijzen
vergeef het klein verwijt,
dat uit hun klank komt rijzen".
Voor deze schoonheid-in-eenvoud geef
ik alle „critiek" cadeau.
C. J. E. DINAUX.
Barbirolli blijft „Hallé" trouw. John
Barbirolli, dirigent van het Hallé-orkest te
Manchester, heeft een aanbod van de B.B.C.
Sir Adrian Boult op te volgen als dirigent
van het B.B.C.-symphonie-orkest van de
hand gewezen.
„Poppen-moedertjes'
ff) 't Is zo prettig, iets te geven aan £j
'.Sx een kind. En hoe mooi is l^et eigen-
lijk. dat het voor de moeder weg-
gelegd is, haar kinderen het mooiste
cadeau ter wereld te schenken: een 1-J,
stevig ruggetje en gave sterke tanden.
KALK PHOSPHOR - VITAMINE O
OAGR A N.V. DIEMEN
Buitengewoon HOV-concert
Eduardo del Pueyo solist
Dit „Buitengewoon concert" van de H.
O. V. begon werkelijk buitengewoon te
worden, toen na de pauze het heerlijke
drieluik van Manuel de Falla „Noches en
los jardines de Espana" aan de beurt
kwam. In het eerste deel van de avond
hadden we de Symphonie no. 2 (a kl. t.)
van Saint-Saëns gehoord, netjes gespeeld,
maar met weinig psychische spanning,
enfin, zonder de vonk, die aan de distinctie i
dezer muziek een spiritueel élan moet
geven. En daarna speelde de Spaanse
pianist Eduardo del Pueyo het concert in
Es van Liszt, brillant, virtuoos en in zijn
krachtige stuwing alles en allen meesle
pend. 't Was jammer dat een geheugenfout
even een kortsluiting veroorzaakte, maar
't was zo hersteld en voorbij. Met dat al
toch een fameuze vertolking, zoals we ze
trouwens niet minder van Del Pueyo ver
wacht hadden. Alleen het concert van Liszt
openbaart geen verrassingen meer, inte
gendeel: zijn pathos en zijn zinnelijke
klinkklank raken uitgediend.
Toen kwamen de Nocturnen van De Falla
voor orkest met obligaat piano met hun
pittoreske rhythmen en rijke kleuren een
sfeer vol gloed en leven wekken, zoals deze
avond er nog geen geheerst had. Dit dankte
men aan deze wonderlijk beeldende mu
ziek. die zonder aanwending van volks
motieven toch de essentie van de Spaanse
folklore suggereert en wel met een fan
tasie en een coloriet van een volmaakt im
pressionist, die in eerste en laatste instantie
Spanjaard was en dus deze visie op de
toonkunst bij geboorterecht bezat en liet
gelden.
Deze muziek is krachtig door haar een
voud en originaliteit. Die eenvoud is be
trekkelijk, want het lijkt maar zo. Een
perfecte uitvoering vol overgave en begrip
is er nodig om ze in haar pure klaarheid
en intensiteit te doen leven. Gelukkig was
er die, zowel vanwege dirigent Marinus
Adam en zijn nu op sterke spanning musi
cerende orkest, als vanwege de piano-solist
Eduard del Puyeo. Het was een knap staal
tje van de mogelijkheden bij ons orkest.
Tenslotte ging nog het merkwaardige
Scherzo van Dukas. „L'Apprenti sorcier" in
een uitvoering die ook veel goede eigen
schappen openbaarde.
Tijdens de pauze werd de heer J. van
Brussel, om zijn vijftig jaren trouwe con
troledienst bij de concerten, door het be
stuur der H.O.V. dankbaar en hartelijk
gehuldigd. JOS. DE KLERK
De „Oranje" had oponthoud
door machinedefect
Na een oponthoud van 12 uren wegens
een machinedefect is het motorschip
„Oranje", dat van Amsterdam op weg
naar Indonesië, Donderdag uit Southamp
ton vertrokken.
Het troepentransportschip „Waterman"
zal vermoedelijk op 4 Januari uit Indonesië
naar Nederland vertrekken.
Tot adjunct-secretaris van de minister
raad is benoemd dis. J. Middelburg, referen
daris bij het ministerie van Sociale Zaken.
In de oude, in 1470 gestichte, Nederlands Hervormde Kerk te Middelharnis is Donderdag,
waarschijnlijk tengevolge van kortsluiting brand uitgebroken, die hqt gebouiv met het zich
daarin bevindende orgel geheel verwoestte. De toren konden de gezamenlijke brandweren van
Goeree en Overflakkee behouden. In 1804 en 1904 werd de kerk, die wereldberoemd wercP
door Hobbema's schilderij Het laantje van Middelharnis", eveneens door hel vuur geteisterd.
nesisehe wlagE {SgKft S3
belangstelling van de Amerikaanse pers
radiocommentator, die een oordeel geven,
variërend van heftige critiek tot enigszins
UC UCCJ.L VUlUldUH CI1 Cl op W1JSI, t
en Nederlands beleid de laatste drie
een weldaad voor Indonesië betekende.
Een tegenovergesteld standpunt wordt
aarzelende pogingen om een beeld te geven ingenomen door de New York Star, dat zijn
van het Nederlandse standpunt. niet te matigen boosheid uit over de Kerst -
Een voorbeeld van dit laatste is een uit
voerig betoog in de Christian Science Mo
nitor en in andere bladen, dat een overzicht
Vergeefse poging tot uitbeelding
van het Nederlandse verzet
-J
DE JONGE DICHTER H. J. Scheepmaker
schreef in de oorlog eens een vers, dat
begon met de woorden:
„Het is te hopen dat een later ras
Van mensen, dat het zonder strijd kan stellen,
Zich nog herinnert hoe hel vroeger was
En er zijn kinderen van zal vertellen."
Een der belangrijkste middelen, wellicht
zelfs, waar de aan de andere kunstvormen
verbonden voorwaarden van het „hier" en
„nu" geen obstakels zijn, het voornaamste
intermédiair voor de overbrenging van
onze ervaringen in de strijd die louter
„bloed, zweet en tranen" was aan hen, die
na ons komen, is de film.
Nu komt het er maar op aan, hoe men
de bezetting, het verzet en de algemene
reacties van ons volk op de oorlog en de
daarmee samenhangende verschijnselen wil
laten zien. Wil men een objectief relaas
zonder meer: de documentaire is daartoe
bij uitstek geschikt en behoeft, mits be
kwaam gemonteerd, met beleid gecommen-
teerd en gevoelig gefotografeerd, in artis
tieke waarde zeker niet bij de speelfilm
achter te staan.
Een feit is, dat de documentaire het bij
het grote publiek niet doet, misschien juist
door haar directheid en haar eerlijkheid,
misschien ook omdat zij te
weinig aan de verbeelding
der toeschouwers overlaat.
Men wil nu een keer het
verhaaltje, men wil de
spanning van het onberekenbare en het
onverwachte, men wil bovenal in een we
reld vertoeven, die zoveel van de eigen
omstandigheden afwijkt, dat de bekoorlijk
heid van het uitheèmse ervan uitgaat. Dit
betekent echter niet, dat de speelfilm a
priori een inferieur product is, vervaardigd
door fantasten, bestemd voor argelozen.
Want zodra de speelfilm ons iets te zeg
gen heeft, omdat de feiten en omstandig
heden van de uitgebeelde personen ons
weliswaar vreemd zijn, doch hun vreugden
en hun noden, hun strijd en hun zegepraal
een afspiegeling bieden van onze blijdschap
en ons leed, van onze moeilijkheden en
onze overwinningen, is een kunstwerk ont
staan, dat niet zal nalaten te ontroeren en
te overtuigen. En voor de speelfilm, die een
bepaald tijdperk tot onderwerp heeft, geldt
hetzelfde als van de historische roman: het
hoeft niet allemaal precies zo gebeurd te
zijn, maar: het had zo gebeurd moeten
kunnen zijn.
Het spijt ons, maar aan deze voorwaarde
voldoet „Niet tevergeefs", die aangekon
digd wordt als de eerste na-oorlogse Ne
derlandse speelfilm, ten enenmale niet.
Over dit praedicaat willen we niet vallen,
al is het niet helemaal juist. Het studenten-
verzet vond in Josephsons „Zes jaren"
een waardige cinematografische vertolking
en voorts herinneren wij ons nog, dat de
cineast Frans Dupont in de Multifilm-
studio's de verzetsfilm „Bezet gebied"
heeft opgenomen. Dit werk heeft practisch
nooit iemand in Nedexdand gezien, omdat
naar verluidt men vreesde dat het de
toets van zelfs de welwillendste critiek
niet kon dooi-staan.
„Niet tevergeefs" ontleent zijn titel aan
een rede van Koningin Wilhelmina voor
Radio-Oranje, zoals in het programma
boekje staat. Uit de film blijkt, dat de
Koningin op haar beurt een bekend ver
zetsgedicht van H. M. van Randwijk
citeerde, waarin deze woorden voorkomen.
Zo'n herkomst verplicht en het feit, dat
„Niet tevergeefs" aan haar werd opgedra
gen aan wie wij zo onnoemelijk veel dan
ken, al evenzeer. Wat hadden wij graag
gezien, dat deze eerste rolprent uit onze
door de offervaardigheid van leden van de.
Bioscoopbond uitstekend geoutilleerde Dui-
vendrechtse studio's hèt filmische monu
ment van ons verzet zou zijn geworden.
Niet alleen het verzet van de „stunt",
maar vooral van die door de vijand on
grijpbare en onbegrepen weei-stand yan
gans een volk, dat zich vast beet in zijn
gevoel van eigenwaai'de, menselijkheid en
recht: heldhaftig, vastberaden en barm
hartig.
Dat dit alles in „Niet tevergeefs" niet tot
zijn recht komt, is de schuld van de leveran
cier van het gegeven: de heer B. van
Eysselsteijn, die, tevens mede verantwoor
delijk voor 't draaiboek met zekere vaardig
heid een legpuzzle van het vei-zet heeft
samengesteld. Hij nam daartoe een type
„Calvinistische boer", een type „aantrek
kelijk, flink meisje", een type „Joodse on
derduiker", een type „Communist", een
type „Student", een type „Feldwebel", een
type „N.S.B.-er", bedacht een vlotte intri
gue, waardoor al deze figuren tot elkaar in
betrekking kwamen te staan en liet ten
slotte enkele, de sfeer verhogende attribu
ten aanrukken, zoals een Statenbijbel en
een sten-gun. Doch met dat al werd de
geest van de illegaliteit niet over de heer
Van Eysselsteijn vaardig
Zijn typen worden
dan ook nooit tot mensen van vlees en
bloed; ze kunnen dat ook niet worden, om
dat hun een dialoog in de mond wordt
gelegd, zo breedsprakig, zo moi-aliserend en
zo onnatuurlijk, dat men zou menen dat
de auteur bij Hieronymus van Alphen en
zijn geestverwanten in de leer is geweest.
Voor dit in het oog springende gebrek aan
inzicht moet het theatrale dan als surrogaat
dienen.
De communistische typograaf maakt, op
het kantje af aan de dood ontkomen, drie
minuten nadat hij de student voor het
eerst heeft gezien, op de onwaarschijnlijk
ste wijze met deze ruzie, de conversaties
tussen de onderduikers en de bewoners
van de boerderij een pronkjuweel, dat
zo van een openluchtmuseum overgenomen
schijnt te zijn zijn voortdurend iets te
heftig om te kunnen overtuigen en de ver
schillende spelers in het drama geven, als
ze niets anders meer te zeggen hebben,
kwistig een rondje ethiek weg.
De boer geeft constant aanleiding tot
verwondering, hetzij omdat hij als enige
bezigheid de zeventiende eeuwse foliant
van de Statenbijbel heeft te torsen, hetzij
omdat hij het klaarspeelt de Engelse radio
zonder Duitse storingszender te ontvangen.
De Frans-Engelse regisseur Edmond T.
Gréville, die indertijd de jubileumfilm
„Veertig jaren" maakte, blijkt niet tot de
vooruitsti-evendsten onder de cineasten te
behoren; bepaald hinderlijk is zijn methode
van iedere scène een soort familieportretje
te maken.
Hebben wij dan allen maar bezwaren?
Zeker niet, maar ze overwegen wel.
De Nederlandse spelers, waarvan velen
zonder filmervaring, verdienen een ere
saluut. Voor de creaties van Frangoise
Flore, Matthieu van Eysden en Jan Teulings
hebben wij in het bijzonder waardering.
Montage, belichting en fotografie zijn goed
te noemen, evenals de décors, doch we had
den liever wat meer buiten-opnamen ge
had, juist omdat deze de sfeer verhogen
en natuurlijk doen zijn.
De partituur van de jonge componist Ger-
brand Schürmann bevat vele verdienste
lijke passages.
En het is misschien niet te boud gespro
ken, als we zeggen dat dit Nederlandse
maakwerk op gelijke hoogte staat met wat
we aan buitenlandse film-confectie voor
gezet krijgen.
Het vaderlandse verzet evenwel is een
te hoge zaak om als altijd aftrek vindend
gegeven voor de filmhandel te dienen.
Want dan zou het, voor de industriëlen
van Duivendrecht althans, tevergeefs zijn
geweest. J. H. B.
Een scène met boer Alting met zijn onafscheidelijke Statenbijbel (Hans van Ees, rechts), en c
typograaf Wim Bakker Jan Betel, links).
OVER MUZIEK
ORLANDO Dl LASSO
Meer dan honderd jaren heeft de muzi
kale kunst der oude Nederlanders over een
groot deel van Europa geheerst. Dit roem
rijke tijdperk begon met Guillaumè Dufay,
die in 1400 geboren werd en eindigde met
Orlando di Lasso, ook genaamd Roland de
Lattre of Orlandus Lassus, die in 1532 werd
geboren.
Het tegenwoordige België is eigenlijk
het land, waar de voornaamste componisten
van die eeuw werden geboren. Zowel
Vlaanderen als het land der Walen bezaten
de kiemen van de rijke groei en bloei der
muziek, die ook andere landen zou geluk
kig maken. Wie zal ooit een deel van het
leven besteden om na te gaan, welke toch
precies de krachtige oorzaak was van deze
muzikale macht? Uit deze streken kwam
het geslacht van Beethoven; en later werd
ook César Franck in België geboren. Een
gezond en stoer karakter moet in een volk
leven, dat tot deze triomphale productie in
staat was. Nederland heeft die sterke tra
ditie niet voortgezet. Slechts Sweelinck
profiteerde met geniale aanleg van de oude
koor-techniek. Na hem was het afgelopen.
Wat de muziek betreft waren de gouden
eeuwen voorbij. Er werd niet meer gezon
gen en daarmee was de grond der muziek
verloochend: want een volk dat niet zingt
en niet danst heeft weinig kansen in de
muziek. Wanneer ongeveer driehonderd
jaar later met Diepenbrock onze kunst op
leeft is het de geestelijke connectie met
andere landen, die de basis is voor onze
muziek en men zal moeten toegeven dat dit
internationalisme minder positieve waarde
heeft dan de uitspreiding over de grenzen,
waartoe de oude kunstenaars in staat wa
ren. Wanneer ik van Orlando di Lasso
verhaal, dat hij niet alleen in de Zuidelijke
Nederlanden, maar ook in Italië, Frankrijk
en Duitsland beroemd was, is dit geen bij
zonderheid; andere componisten in die tijd
werden evenzeer uit België naar de kunst
lievende hoven en kerken in verre streken
geroepen.Deze Belgen hadden het muzikale
goud dat men zocht; hun muziek wilde
men horen, zij moesten komen dirigeren,
van hen wilde men leren, zij moesten koren
samenstellen, zij moesten zelf zingen; zij
brachten niet alleen de poëzie der muziek,
maar ook hun onvolprezen techniek. Heel
de warme schoonheid van Palestrina is le
vend geformeerd in de prachtige stemmen-
techniek der zogenaamde oude Nederlan
ders.
Vergeleken bij deze techniek, deze wer
kelijke kunstvaardigheid, is veel van de
tegenwoordige instrumentale werkwijze een
sinistere kunstnijverheid, vreugdeloze haar
kloverij, waarbij een vrees voor pathetiek
nog de stemming komt verschralen.
Ook Orlando di Lasso begon het vak als
koorknaap in zijn geboorteplaats Bergen in
Henegouwen. Hij moet zulk een mooie stem
gehad hebben en zo muzikaal gezongen
stolen heeft. Ik weet niet of het waar is. In
ieder geval was hij op 12-jarige leeftijd bij
-le koorjongens van Ferdinand Gonzago te
Milaan. Toen hij 18 was kwam hij in Na-
nels en in 1541 werd hij koormeester en
dirigent van de Basiliek van Sint Jan van
Laterano Rome. Nadat hij weer enige tijd
had vertoefd in zijn vaderland, en wel in
Antwerpen, werd hij door Albertus V naar
Miinchen geroepen. Bij dit hof nam het
muziekleven een grote en zeer fleurige
plaats in. Lasso zorgde er zowel voor het
orkest als voor de kerkmuziek. Hij schreef
er talrijke motetten en missen en onder
andere ook zijn beroemde Boetpsalmen. De
Franse koning Kavel IX vroeg hem naar
Parijs te komen en noemde hem „le plus
que divin Orland." De componist schreef
daar muziek voor de hofballetten, waaruit
later de Grand Opéra ontstond. In 1574 ging
hij terug naar München en bleef er tot zijn
dood in 1594.
Hoewel hij zeer zeker onder invloed van
de Romeinse meesters in sommige zijner
werken enige melodische bijzonderheden
toonde en dit bijvooi-beeld mag blijken uit
eigenaardige chromatische zettingen, In
hoofdzaak heeft zijn muziek overal een
krachtig, vastberaden karakter. Een fameu
ze rhythmische vitaliteit en een forse har
monieën-verbinding kenmerken zijn ker
kelijke werken evenzeer als zijn wereldlijke
madrigalen. Zijn muziek heeft de grootse,
gelijkgestemde gevoelskracht, die door de
gehele middeleeuwen zowel voor de reli-
gieuse als voor profane kunst karakteristiek
is. Men moet hem een machtig man noe
men, die bij een dagelijkse praktijk als
dirigent, zangmeester en instrumentalist
zulk een geweldige creatieve sterkte had.
De dagelijkse wisselwerking van prac
tisch musiceren en componeren was overi
gens de normale toestand in die tijden. Een
vergelijking met onze tijd valt ook in dit
opzicht geheel ten nadele van onze dagen
boodschap van generaal Spoor aan de sol
daten. Volgens de zeer links liberale Star
„zou Adolf Hitler zelf niet de betekenis van
het Kerstfeest hebben kunnen misbruiken
om aggressieve.bedoelingen op meer cyni
sche wijze te rechtvaardigen" dan generaal
Spoor dit deed. De behandeling in de Vei
ligheidsraad toont wederom aan, dat het
tijdstip van de Nederlandse aggressie even
scherpzinnig was vastgesteld als de inval
van de Duitsers in Nederland. De Star be
sluit, dat de Marshallhulp naar Nederland
eveneens direct behoort te worden gestaakt.
Indien Nederland uit vergelding de Weste
lijke Alliantie in de steek laat, „moet het
zelf maar uitzoeken, hoe het zich dit kan
permitteren", aldus de Star.
De boodschap van generaal Spoor wekte
eveneens de boosheid op van de radiocom
mentator William Shirer (schrijver van
„Berlin Diary"), die deze zeker „de meest
cynische en meest schijnheilige boodschap
van deze dagen noemde en toevoegde, dat
de Veiligheidsraad in de afgelopen week
een „schandelijk beeld" gaf.
De Philadelphia Inquirer gaat in op het
zelfde thema als men in een groot aantal
artikelen vindt, namelijk dat de Nederland
se actie de communistische zaak in het
Verre Oosten zal bevorderen.
De Christian Science Monitor schrijft,
dat het element van het direct trotseren van
de UNO door Israel en de Nederlanders de
Kerstdagen zo pijnlijk maakte.
Het invloedrijke weekblad „United States
News and World Report" noemt de actie
een „Nederlandse gok voor een snelle over
winning" en meent, dat „Indonesische
guerillastrijd en sabotage waarschijnlijk de
eilanden in dergelijke onrust houden, dat
Nederland ïxiet in staat zal zijn de rijkdom
van Indonesië te ontwikkelen."
De vooraanstaande radiocommentator en
hoofdartikelenschrijver Joseph C. Harsch
noemt het vraagstuk een „moeilijk dilemma
voor de Amerikaanse buitenlandse poli-
üek'\ De aangelegenheid voor beide zijden ^0 hebben gespecialiseerde dirieenten
beschouwend, zegt Harsch, dat de Indone- wUVbben c8omponisten die nooit mu-
sische republiek op haar best genomen een - -~ry fal
„jonge en zwakke regering is, die niet ge- I siceren. wy hebben theoretiserende ïntei-
toond heeft in staat te zyn orde en recht
te brengen en de handel te regelen". Harsch
voegt een nieuw punt aan met te verklaren,
dat de landen van Latijns-Amerika wen
sen, dat de Europese landen hun koloniën
op het Amerikaanse halfrond opgeven en
dat Venezuela en Brazilië beide begerige
blikken staan op Suriname. Indien de Ver
enigde Staten de Nederlanders in Indone
sië steunen, moeten zij hen volgens Harsch
ook steunen in Suriname en evenzo Enge
land en Frankrijk, die daar koloniën heb
ben, tegen de meerderheid van staten van
Latijns-Amerika.
Haarlems Trio
In de Begijnhofkapel werd een interes
sante kamermuziekavond gegeven door
Haarlem's Trio, bestaande uit Fred. Luy-
ken, piano, Jan Hoeben, viool, en Onne vatx
de Klashorst, cello. Het programma was
gewijd aan werk van Jean Cras, Cam.
Saint-Saëns en Gabriel Fauré, drie Fran
sen, maar evenveel sterk te onderscheiden
persoonlijkheden. Dit laatste voorzoverre
men Cras in zijn trio ook een persoonlijk
heid kan noemen. Zijn werk, hoewel het
getuigt van gezond-muzikale gaven, draagt
nog te zeer het kenmerk van de doctrine
de Schola Cantorum althans der Franck-
epigonen, stelregels, waarvan hij er zoveel
mogelijk naar de letter wil te pas brengen,
dan dat het de indruk kan geven van een
karakteristieke zelfstandige compositie, als
schepping van een persoonlijkheid. Het
openbaart een degelijke vakmanschap,
maar het verdwaalt in een overvloed van
materie. En toch zijn er heel mooie dingen
in. Een kleinere vorm als het Scherzo bij
voorbeeld, is bijzonder fraai van vinding
en in de coda van de finale klinkt de per
soonlijke noot van de componist van „Jour
nal de Bord" door. Wanneer men daarna
het trio in F (op. 18) van Saint-Saëns
hoort, is het direct duidelijk, wat men bij
Cras gemist heeft: doelbewustheid van een
persoonlijkheid. Klassieke klaarheid, gees
tige inventie, aristocratische reserve, voor-
beeldige instrumentatie, evenwicht in alles,
het typeert Saint-Saëns op z'n best en vol
komen, als wij er ook nog de licht merk
bare afhankelijkheid aan Beethoven bij-
lectualisten. die zonder practische muziek
leven, die alles weten maar buiten de meta-
ohysiek van het vak staan. De koorpraktijk
;s enerzijds vervallen in vulgaire waarde
loosheid en anderzijds afhankelijk van het
orkest. Zelfs een groot en origineel meester
nis Strawinsky schrijft gebrekkig voor koor
en aan de orkestwerken van de meeste
componisten ontbreekt de primaire macht
van de melodie, omdat men sinds lang het
zingen heeft verleerd.
Niet zonder weemoed leest men de mu
ziek van Orlando di Lasso en zijn tijdge
noten en men vraagt zich af welke tijd nu
eigen]iik duister is, de onze of de misprezen
middeleeuwen, waaruit die bloei van le
vende schoonheid is voortgekomen. Welke
dichter was het ook weer die zeide: „Or-
oheus had de macht, door zijn muziek de
rotsen tot zich te lokken, maar Lassus kon
door zyn muziek Orpheus zelf tot zich lok
ken."? Nu kunnen wij tegenwoordig wel
ohilosophisch over Orpheus praten, maar
wanneer wij niet mooi musiceren zal Or
pheus op een andere manier wijsgerig over
ons denken, WF.T>mTRTK ANDRIESSEN.
noemen. Met de zeer te waarderen mede-
werking van de altviolist Henk Koper werd
tenslotte het Pianokwartet in c kl. t. (op.
15) van Fauré ten gehore gebracht. Uit
dit werk spreekt nog een sterkere persoon
lijkheid. Zijn voorname bescheidenheid,
zijn poëtische innigheid en de innemende
harteliikheid van zijn toon markeren een
volstrekt eigen karakter, dat zich vooral
van het meer koele van dat van Saint-
Saëns onderscheidt. Zo is het pianokwartet
van Fauré een zeldzaam mooi stuk. Maar
het stelt ook zeer hoge eisen, vooral in het
Scherzo, waarvan de uitvoering nog niet
volkomen uit de verf was.
Overigens werd er deze avond liefdevol
gemusiceerd. De pianist Fred Luyken toon
de zich doorlopend soms wel wat te na
drukkelijk de gangmaker van het
ensemble en zo ook de geestdriftige bezie-
lei-. Een speciaal compliment verdient hij
voor de samenstelling van het beschrijvend
en van muziekteksten voorziene pro»
gramma. JOS. DE KLERK