MeyerfioldL Jjttêraire Kanttekeningen Duidelijk inzicht in de Staatsfinanciën gewenst ROSSINI Voetbalkousen zaterdAG 29 JANUARI 1949 IJMUIDER COURANT RICO BULTHUIS: „De schim van Joyce Herfst" (Nederlandse Uitgevers-Mij., Leiden) .UTEUR-ZELF NOEMT zijn nieuwe DÉ* (zijn vorige roman. „Het Andere besprak ik omstreeks een jaar Verleden rubrjefc met veel instem- phantastische roman. Men kan mi"2' 'titel ten volle onderschrijven, deze 0110 jfil fie betekenis aan toekent Gebreideld" en „wild" van fanta- V3n »0,l£- veeieRv die. welke fantasie had sie' ^'n^van de bloeiperiode der Roman- VjfLool in het begin van de vorige Hoffmann was om er maar een zo'n fantast, en al trad het {enoemö' nt" zonder veel diepere ',5chr Rp voorgrond, de En.-else schrijfster zin°Wd Fantastisch is Emily Brontë's Au" w Heights", zinvol fantastisch, ^uthe.ri. de duisterheden van de men- J i daarin Qe auisi.eiucui.ii van °mdai o fantomen naar buiten treden n loei beginnen met de gestalten die ^,-1,leiten door dit leven gaan. K'iLis is -een ras-romanticus, van het 3u n Achirn von Arnim. van Tieck. van siaglhroeders Schlegel. tot op zekere °e °fnok van Novalis. Wat. hij met hem n heeft is dat wonderlijk en vaak- Sllmmend-boeiend in elkaar vervloeien wat wij met. onze nuchtere (en be- hS dag-ogen" als werkelijkheid er- 1 p'n dat andere, het ondoorgronde- SL dat is maar waarvoor het analy- «nH verstand halt moet houden, wi men dit laatste een naam geven, men het het Levensmysterie kunnen noe- n het rationeel onkenbare van leven en 3 van tijd en ruimte, van werkelijk heid en droom, van waarheid en schijn, de zinvolheid of doelloosheid des IejfL opzicht verschilt Bulthuis van de fantastische" romantici der vorige eeuw: J,; heeft alle uitkomsten der moderne «rlfpnschaP of pseudo-welenschap, die m S Sofgrond^lijke tracht door te drin- «n en alle verdere geestesstromingen, die 5 op het gebied van het occulte bewegen, aangewend om aan deze met bijzondere Xfdbeid gecomponeerde en prijzens- "4rdige natuurlijkheid van taal geschre ven roman de waarschijnlijkheid van het onwaarschijnlijke te verlenen. Daarmee introduceerde .hij wat in zijn „Andere Verleden" ook in zekere zin het geval was in de literatuur, waf de moderne na- tmirwetenschap sinds Planck op het spoor kwam' dat de zolang voor onaantastbaar gehouden ..wet van oorzaak en gevolg", van rationalistische wetmatigheid, slechts een beperkte gelding heeft en dat er dus meer dingen zijn in hemel en aarde, dan ons begrensd verstand kan peilen. Als zo danig beschouw ik Bulthuis' fantastische roman als symptomatisch voor een tijd, waorin vele wetenschappelijke zekerheden wegvallen en er weer plaats is voor wat men eenvoudig-weg „het wonder" zou kunnen noemen. De psycho-analyse, para psychologie en voorts al het tastend zoeken naar nieuwe zekerheden van ons aards bestaan hebben verten geopend, ons in diepten en hoogten doen zien, die zin en wezen van ons menselijk zijn opnieuw om huld hebben met het mysterie, dat sinds mensenheugenis, van de meest primitieve sage tot de systematisch-doordachte mo- derne wetenschap toe, het denken heeft bezig gehouden, om tenslotte opnieuw de vraag op te werpen: wat is leven, wat tijd. wat herinnering, wat realiteit wat ben ik zelf? Bulthuis maakte van zijn nieuwe boek een symbolische roman: al wat er in de verwarde mens leeft en streeft naar de doorgronding van de zin van het leven in het algemeen, van de geheimzinnige samenhang tussen ding en mens en mensen onderling, tussen heelal en mens, tijds- ervaring en mens. heeft hij geprojecteerd in stoffelijke voorwerpen en gestalten te midden waarvan de hoofdfiguur van dit boek zich geplaatst ziet. Het huis waarin Arthur Altens de „held" van de roman - verblijf houdt, is het symbool van zijn leven; en zijn kamer daarin dat van zijn zoekende ziel. Welke weg hij ook gaat, welke raadsman hij ook volgt, hij keert telkens terug tot die kamer in het geheim zinnige, denkbeeldige en toch reële huis: zijn eigen Ik. Privat (het verstand), Floreau (de intuïtie), Grauenhaan (de aan waan zin grenzende toomloze fantasie), de huis houdster Vrouw Zwart (het pessimistisch fatalisme), de boekbinder Platin (de inner lijke stem van het geweten) en de spook achtige schim van Joyce Herfst (het hoog ste ideaal der zuivere liefde) omringen hem en willen hem als hongerende dieren, snuffelend naar het voedsel der waarheid, der levenszekerheid, wegen wijzen, dde hem nog dieper in het moeras van twijfel en levensangst doen verzinken. Wat hem bindt aan dit huis vol spookachtige ver schrikking is een schim: de lieftallige ge stalte van Joyce: een gedroomde volkomen heid der liefde, die niet stand houdt, zodra (in het visioen gedurende „de tijd der on bewuste ogenblikken") zij gestalte aan neemt van vlees en bloed, omdat zij het Verlangen is, en alleen volmaakt kan zijn in droomverschijning: als schim. Het zou deze schrijver weinig moeite hebben gekost, met zijn roman de mode naar de mond te praten en er een existen tialistische inslag en oplossing aan te geven in de geest van Sarte c.s. Hij heeft het, de hemel-zij-dank, niet gedaan en verleende daarmee aan zijn. boeiend, spannend en zinvol boek een positieve strekicing, door aan Arthur Altens de verlossing te schen ken van een menselijke liefde, waartoe Platin (het geweten) en Dora (de reële geliefde) hem het sleutelwoord kenbaar maakten en waaraan Manfi-ed Kyber uit drukking gaf met de bevrijdende uitspraak -- aan dit boek als motto meegegeven ..Nicht das Denken erlöst die Menschen, «ondern die Liebe". Afgezien van de vraag of het „thema" ®'et al te zeer is doorgewerkt, afgezien •wk van enkele zwakkere passages, acht ik neze fantastische roman, geschreven met een natuurlijkheid, die zich van elk gewild Esthetiseren verre houdt, een bijdrage tot m^e moderne letterkunde, waarvan de be tekenis als symbool van onze tijd tater hoger gewaardeerd zal worden dan C. J. E. DINAUX. fn zijn Litteraire Kanttekeningen van 15 Januari zegt onze medewerker dat Hilde- brand vele jaren moeizaam en geduldig aan zijn Camera gevijld heeft. Een lezer, die niet gelooft dat dit histo riën juist is, schrijft: »Öe Camera, zoals die in '39 verscheen, is vlot en vlug in elkaar gezet; de oudste stukken waren pas van 1836 en 1837. De J-frste druk omvatte reeds 250 pagina's! eTZelfder tijd schreef Beets vele gedich- en. waaronder drie omvangrijke, welke tesamen al 110 bladzijden druks beslaan hiervóór bedoelde grotere gedichten ver scheen met een tekening van Beets zelf versierd. Wal blijkt hieruit? Dat bij de amper 25- jarige Beets bezwaarlijk van moeizaam peuteren of vijlen kan worden gesproken. En ook bij de latere uitgegroeide Camera, waaraan rustig gedurende de eerste druk ken telkens stukken werden toegevoegd, blijkt daarvan niets. Beets wijzigde niet noemenswaard. Wat hij geschreven had, dat had hij geschreven, kon hij Pilatus na zeggen. Het optreden van de jonge Beets werd gekenmerkt door haast. In tegenstelling met zijn sculpturele interpretator Bronner had de jonge Beets haast, gróte haast. De zucht naar roem zat hem als een duivel op de hielen. Hij wilde via zijn dichtwerk al naam hebben vóór de Camera verschijnen zou. En hij komt daar royaal voor uit ook! Tweemaal o.a. in brieven aan Immerzeel, de redacteur van de Muzenalmanak. Beets is 15 jaar oud, en deze school knaap dient de oudere, hem een gedicht ter publicatie toezendende, het volgende toe: „Op mijnen zeer vroegen leeftijd is het zeker een gewaagde stap. maar (ik ontveinsd?) prikkelt mij nog voor dien tijd te bekennen) door mijne Eerzucht aan gespoord, en in de overtuiging dat ik er niets bij verliezen kan. ben ik er na lang weifelen toe besloten." En als Immerzeel later „José" heeft goed gekeurd (let wel: allemaal vóór de Camera) heet het alweer: „Over een paar maanden word ik 20 jaar; mijne Eerzucht (want waartoe 't ontveinsd?) prikkelt mij nog die tijd een dichtstuk in de wereld te hebben, die misschien eenigen opgang zou kun nen maken, mijn poëtische Carrière in 't groot te hebbed geopend." Terecht roept Verwey hierbij onthutst uit: „Hebt ge ooit zulk een tuk „Autheur" gezien?" Neen, van moeizaam vijlen kwam bij Beets niets. Hij schreef veel, schreef vlug met een ongelofelijk vlotte taalbehandeling, welke hem op zijn hijgende jacht naar roem zeer te stade kwam. En hem deed slagen! Want de man die kers-vers van de academie Heemstede's pastorie betrad, was toen een beroemd man." Naschrift: De lezer zal de geachte inzender er erkentelijk voor zijn, ook her innerd te worden aan de eerzuchtige en de daardoor „haastige" Beets. Men moet. ech ter een onderscheid maken tussen Beets- de-verzenmaker, die er vlot op los rijmde, en Beets-de-prozaschrijver, die wel degelijk nauwgezet werkte. (Men denke aan de uiterste nauwgezetheid, waarmee hij zijn drukproeven corrigeerde). Zijn prozataal staat er borg voor dat hij al schrijvende wel degelijk vijlde. Bovendien doelde ik op de „C a m e r a", in de samenstelling zoals wij deze kennen, toen ik schreef „vele jaren": de eerste druk (1839) bevatte niet de „familie Kegge" en „Gerrit Witse": deze werden pas in de derde druk (1851) opge nomen. Haar definitieve inhoud kreeg de Camera eerst bij de vierde druk (1854) waaraan nog vele kleinere schetsen wer den toegevoegd. Vijftien jaren verliepen er dus, alvorens „onze" Camera voltooid was. Het oudegeheel gerestaureerde logementschip van de Koninklijke Marine „Leeuw" zal als woonschip gebruikt worden door een dertigtal Marva's, die in Den Helder zijn gestationneerd. De „Leeuw" zal het eerste schip van onze marine zijn, dat onder bevel van een vrouw is gesteld. De met dertig koppen be,,vrouw"de boot zal 'permanent ligplaats krijgen in de Hoofdgracht in Den Helder. Achteraanzicht van de „Leeuwdie Vrijdag door de commandant van hel wachtschip „Willemsoord", Kapitein-luitenant ter zee C. J. Wingender, in dienst is gesteld. Effecten- en Geldmarkt Heringa Wuthrich HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS (Adv Dat de financiële positie van het Rijk voor de ontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven van grote invloed is, behoeft geen betoog. En het is daarom jammer dat de gegevens, welke omtrent die financiële positie worden verstrekt, geen in elk op zicht volledig beeld geven en vragen openlaten, welke tot verontrustende con clusies kunnen leiden. Zo is hier en daar uit het feit dat het tegoed van het Rijk bij de Nederlandse Bank per 3 Januari 1949 tot slechts 96 millioen was gedaald, ter wijl het in December 1945 nog f 2\'2 mil liard en in October 1947 nog een milliard bedroeg, de conclusie getrokken, dat de inkomsten des Rijks nog steeds niet vol doende zijn om de uitgaven te dekken en dat het Rijk binnenkort zal worden ge noopt, schatkistpapier onder te brengen bij de Nederlandse Bank, wat wil zeggen dat een nieuwe inflatieperiode voor de deur zou staan. Hoewel optimisme ten aanzien van 's Rijks financiën gevaarlijk is, menen we toch dat men met conclusies als hier bedoeld voorzichtig moet zijn, niet alleen omdat nieuwe vrees voor inflatie voor het ontstaan daarvan bevorderlijk is, maar vooral omdat naar ons oordeel niet alle gegevens voorhanden zijn om tot zulk een oordeel te komen. Een feit is dat het tegoed van het Rijk bij de Nederlandse Bank, ontstaan door de uitgifte van schatkistpapier, dat door de banken met geblokkeerd geld gekocht en vernieuwd werd, begin 1949 nagenoeg ge heel verdwenen was. Intussen is dit tegoed sindsdien weer tot ƒ245 millioen aange groeid, zodat het gevaar voorlopig althans bezworen is. Maar afgezien hiervan moet worden be dacht dat het Rijk tot einde 1948 met te korten op de begroting heeft moeten werken, waarin op andere wijze dan door de uitgifte van schatkistpapier kon worden n T voorzien en dat een juist beeld van de c. j. t,. JJiJNaux werkeiijke positie des Rijks alleen moge lijk is, wanneer men op twee verschillende data het uitstaand bedrag geconsolideerde en vlottende schuld tezamen met de positie van 's Rijks schatkist op diezelfde data vergelijkt. In de begroting-1949 heeft minister Lieftinck becijferd dat de totale staatsschuld inclusief de vlottende schuld van 30 Juni 1947 tot 1 Juli 1948 met 378 millioen is gedaald, voornamelijk als gevolg van ingehaalde belastingachterstand en de opbrengst van de bizondere heffingen. Het zou daarom van belang zijn indien thans door de minister een dienovereenkomstige opgaaf per 1 Januari 1949 gegeven werd, ten einde daaraan te kunnen vaststellen in hoeverre de staatsschuld thans verder is gedaald. Want dat zij opnieuw gestegen is, kan niet worden aangenomen, gelet op de formidabele bedragen, welke in 1948 aan belastingen zijn binnengekomen. Men oordele: Opbrengst niet-kohierbelastingen 2.332.6 mill.; Opbrengst kohierbelastingen ƒ1.719,7 millioen; Opbrengst sbizondere heffingen 2.049,0 millioen. Totale opbrengst 6.101,3 millioen. Weliswaar was van dit bedrag reeds te voren ca. 1 milliard als zekerheidsstelling gestort, maar in elk geval is de raming der niet-kohierbelastingen met 635 mil lioen overschreden en moet 's Rijks kas aan belastingen een bedrag van 5 milliard hebben ontvangen. Wanneer desondanks de totale staats schuld in 1948 niet is gedaald, zou zulks inderdaad een veeg teken zijn, hoewel men ook hier, gelet op de nog door het Rijk te betalen vergoedingen wegens oorlogs schade met conclusies voorzichtig moet zijn. In de Memorie van Antwoord aan de Kamer heeft minister Lieftinck gezegd, dat het hem niet mogelijk is de kasontwikke- lïng van het Rijk in 1949 met een voldoen de graad van nauwkeurigheid te kwantifi ceren. Maar vroeger heeft hij al eens medegedeeld dat in de kaspositie lang zamerhand verbetering komt, hetgeen ook nauwelijks anders mogelijk is nu aan be lastingen zoveel meer binnenkomt dan daarvoor op de begroting is uitgetrokken. De begroting-1949 raamt een totaal aan uitgaven van ca. 3 1/4 milliard en een ongeveer gelijk bedrag aan belastingen. Maar lj)48 heeft als gezegd rond 6 mil liard opgeleverd en 1949 zal zeker niet minder dan 4% milliard opbrengen, zodat uit dien hoofde langzamerhand tot aflossing van vlottende schuld, waarvan nog altijd ca. 7 milliard uitstaat, moet kunnen wor den overgegaan. Het is duidelijk dat dit de zwakke plek is van de staatsfinanciën. Naarmate bij de banken het geld wordt opgevraagd, zullen deze schatkistpapier moeten realiseren en Nederlandse strijkkwartetten bekoorden Italiaans publiek (Van onze correspondent te Rome) Moderne Nederlandse muziek hoort men in Italië uiterst zelden. Dezer dagen kregen de inwoners van Rome plotseling een ruime dosis en van de allerbeste kwaliteit. Op initiatief van het Nederlands Histo risch Instituut is het Röntgenkwartet naar Rome gekomen en heeft daar met buiten gewoon groot succes een drietal concerten gegeven. Het eerste concert was ten huize van de Nederlandse gezant W. Graaf van Nylandt. Het met. zorg samengestelde pro gramma vermeldde: „La folia" van Corelli, het derde kwartet (1944) van H. Badings en het kwartet in F. van Raval. Het tweede concert in de grote aula van het Nederlands Historisch Instituut was vrijwel geheel gewijd aan onze heden daagse toonkunst. Na een kwartet van Boc- cherini volgden het tweede kwartet van R. de Roos (1942) een kwartet van Willem Pijper, dat het publiek tot ware geestdrift bracht en als besluit een kwartet (1944) van Jacques Ibert. Was het doordat Ibert zelf in de zaal aanwezig was of was het de sympathie, waardoor de vier musici zich gedragen voelden, zeker werd het volmaakt en meeslepend. Hel viertal gaf nog een derde concert, ditmaal in de zaal der schildersacademie van Sint Lucas, gesierd door werken van Rafael en Van Dijck. Mozarts Jachtkwartet, Beethovens kwartet no 95 en het „Quar- tetto Dorieo" van Respighi werden bij die gelegenheid ten gehore gebracht. De Itali aanse omroep heeft dit concert uitgezonden. En wat de radio betreft, is de Neder landse muziekinvasie nog groter. Want ook het Amsterdams kwartet bevindt zich ten Zuiden van de Alpen. Het is opgetreden te Turijn in de studio van de omroep en ge heel Italië heeft geluisterd naar een even verzorgde als gevoelige interpretatie van kwartetten van Haydn en Smetana. De kennismaking vooral met de moderne Nederlandse composities is de Italianen uitstekend bevallen. Tol advocaat-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam is benoemd mr. J. C. Louet Feisser, ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten in het arrondissement Groningen, tevens advocaat-fiscaal bij het Bijzondere Gerechts hof te Leeuwarden en waarnemend procu reur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam. Over Muziek Wij hebben ontvangen blauw met witte boord SPORTHUIS" KENNEMERLAAN 137 - IJMUIDEN TEL. 4071 wanneer de Staat zelve voor de aflossing geen middelen heeft, moet zij op de Neder landse Bank een beroep doen, hetgeen inderdaad funest zou zijn. Wij achten een goede kans aanwezig dat dit kan worden voorkomen. Tenslotte zal de Staat door drastische besnoeiing der uitgaven tot een sluitende begroting gezien de fabelachtige belastingopbrengst tot een begrotingsoverschot en op die wijze tot sanering der financiën moeten kunnen geraken. Want de draconische belastingheffingen mogen geen dag langer worden gehand haafd dan strikt nodig is. De Staat moge er mee geholpen zijn, zij betekenen een belemmering voor de financiering en dus voor de opbloei van ons bedrijfsleven, wel ke steeds duidelijker aan de dag treedt. Ze staan echter aan de noodzakelijke bedrijfsfinanciering in de weg. een eme ten het eigen moest gaan Letterlijk op de vooravond van de Russi sche revolutie werd in Moskou een verto ning gegeven van Lermontov's klassieke liefdestragedie „Maskerade" onder regie van V. E. Meyerhold, die 28 Januari 75 jaar is of zou zijn geworden. Dit laatste hangt af van de ons onbekende omstandig heid of hij nog tot de levenden behoort. Lange tijd beschouwde men de naam Meyerhold als het symbool van de bolsje wistische omwenteling in het theater. En thousiaste bewonderaars verklaarden, dat men dank zij hem van een ware „toneel- October" mocht gewagen. In 1920 volgde zijn benoeming tot leider van de afdeling voor dramatische kunst van het Volkscom missariaat voor Ontwikkeling en bij de viering van zijn zilveren jubileum als ac teur werd hij tot „kunstenaar des volks" en „ere-commandant van het garnizoen Moskou van het Rode Leger" uitgeroepen. Langzamerhand echter daalde zijn aanzien. In 1937 kreeg een speciaal voor hem ge bouwde schouwburg een andere bestem ming en nadat hij tegen het einde van het daaropvolgende jaar voor de derde keer de „Maskerade" in scène had gezet, stelde men deze roemruchte hervormer voorgoed op non-actief, omdat hij zich te „autocra tisch" gedroeg en men zijn „vage denk beelden" voor de massa onverstaanbaar achtte. Zijn val werd toegeschreven aan een diep en consequent nihilisme. Bijzon derheden over zijn lot na deze eliminatie ontbreken te enenmale. De biomechanische methode. Zeer waarschijnlijk zou Meyerhold ook zonder de Russische revolutie een van de belangrijkste figuren in de theaterwereld zijn geworden. Door echter zijn streven (uit opportunisme of idealisme wie zal het zeggen?) parallel aan dat van de maat schappij te schakelen, profiteerde hij ge ducht van de omwenteling, die hem onge hoorde kansen bood en het proces van zijn ontwikkeling enorm verhaast heeft. Hij had dan ook alle reden om te gelo ven in de bekende uitspraak: een toneel hervorming is alleen dan mogelijk, wan neer een nieuwe samenleving bezig is te ontstaan. Meyerhold, geboren uit Duitse ouders, was een leerling van de fameuze Nemiro- vitch-Danchenko, de eerste medewerker van Stanislavski, wiens werkmethode hier innerlijke noodzaak los van deze beweging. Zijn protest was gericht tegen wat zijn be trekkelijk vroeg gestorven medestander Wachtangov noemde: cle realistische co- pieerlust en psychologische fotografie. Hij streefde aanvankelijk naar herstel van het evenwicht tussen lichaam en geest op het toneel. Meyerhold paste doelbewust de leer van de excentrieke beweging toe om het innerlijk leven van de speler naar buiten te manifesteren. Deze zogenaamde „biomechanische methode" maakte op den duur door de toenemende verheerlijking van gespierde ledematen van de acteur een soort acrobaat, zodat er aan zijn gezel schap ter verlening van eerste hulp bij on gelukken een geneesheer en twee ver pleegsters verbonden waren. Doordat elk gebaar van tevoren nauwkeurig berekend moest worden, kreeg de regisseur een op permachtige betekenis. Joseph MacLeod formuleerde dit aldus: er mocht geen en kele ster schijnen aan het alleen door hem geschapen firmament. „Genie zonder talent". Zijn samenwerking met de waarschijn lijk grootste actrice van deze eeuw, Vera Komissarzkevskaya, werd dan ook in 1906 verbroken, omdat deze over-gestyleerde productiewijze, naar zij uitvoerig argumen teerde, de toneelspeler ontzielde tot een uiauzyuei! uiuk.& ucmoc. onlangs, naar aanleiding van de terug- Daarbïj kwam Beets' studie (1333'39) j komst van professor Scharoff. summier met een summa cum laude promotie uiteen werd gezet. Na de première van voltooid werd. Voorts tekende hij. Een der 1 „Nachtasyl" in 1902 maakte hij zich uit Deze ingewikkelde constructie, waarin ook enkele zogenaamde Jessner-trappen voorkomen, diende ter ondersteuning van een door Meyer hold geregisseerd revolutie-drama. betekenisloze marionet. Volkscommissaris Loenatsjarski zei eens van hem: Meyer hold is een genie van de eerste orde maar zonder talent. Stanislavski meende: de toneelspeler is in zijn handen niet meer dan leem voor het kneden van aesthetische groeperingen. Niettemin doen zijn stout moedige experimenten, waarvan de opzien barendste zijn geweest: „Le cocu magnï- fique" van Crommelynck en „Don Juan" van Molière nog steeds hun nawerking gelden, om maar te zwijgen van zijn werk voor het Hebreeuwse Habimah-theater. Reclame voor de revolutie. Meyerhold stond sterk onderinvloed van de socalistische regisseur Leopold Jessner, van wie hij de ingewikkelde trap- penbouw overnam en van de communist Erwin Piscator, die verlangde dat het to neel een politieke realiteit zou uitbeelden en geen diepzinnige miniaturen. Vooral tot dit laatste verschafte de pe riode na de omwenteling hem de ruimste gelegenheid. Hij stelde zijn kunst in dienst van de propaganda en predikte de ver maatschappelijking van gevoelens op het toneel. Zijn acteurs behoefden niet, zoals bij Stanislavski, de moeilijkste psycholo gische conflicten te ontraadselen, doch moesten zich gedragen als spreekbuizen voor sociale proclamaties. Zijn regie maak te, zoals Nico Rost opmerkte, in zekere zin reclame voor de revolutionnaire tendenzen. „Het theater heeft alleen bestaansrecht als agitatorische macht", schreef hij in die dagen, toen hij droomde van een volko men militaire organisatie van het toneel leven. In zijn gigantische voorstellingen, waarvoor hij soms 500 of 600 tonelisten en vaak meer dan 100 musici mobiliseerde, heerste ononderbroken activiteit en viel alle nadruk op het dynamische moment. Alleen de dramatische kern van het stuk interesseerde hem nog. De kleuren van het leven werden ad absurdum aangedikt. Op één uitzondering na gebruikte hij geen be roepsacteurs meer. Deze wilden trouwens evenmin met hem samenwerken. De me talen constructies, die het normale décor vervingen, namen kolossale omvangen aan. Ook hier kwam de revolutie, met haar vergoddelijking van de machine, zijn be doelingen te hulp. Hij decreteerde zelfs: „Als echte automobielen, rijdende veld keukens en kanonnen, zelfs vliegtuigen de dynamiek van het voorstellingsleven be vorderen, dan mogen die niet ontbreken". Natuurlijk geraakte het toneel op die manier onafhankelijk van de plaats van vertoning. Hij speelde zo goed in schouw burgen, als op pleinen of in fabrieken. Pruiken en schmink, milieu-schildering, het betrachten van historische juistheid werden radicaal afgeschaft. Tenslotte voerde hij zelfs een eenheids- costuum in. Bij gebrek aan proletarische stukken schreef hij gehele scènes opnieuw of verving deze door taferelen uit andere werken, desnoods door muziek. Ieder stuk. meende hij, vereiste een afzonderlijke techniek van opvoering. Toneeltoestel, ontworpen door Popova en ge bruikt door Meyerhold voor de opvoering van „Le cocu magnifique" in 1921 te Moskou. Op de zwarte schijf leest men de beginletters van de naam van de schrijver van het stuk: Crom melynck. De grote raderen bewogen zich in overeenstemming met. de gevoelens van de hoofdpersonen, dus hijmnweeld zeer snel in een hartstochtelijke scène. Reeds in 1910 (toen hij Maeterlinck, Evreinov en Molière speelde) gaf hij blijk van zijn minachting voor iedere imitatie van het gewone leven. Hij wilde de toe- schoüwers daadwerkelijk betrekken bij en laten deelnemen aan zijn voorstellingen, die dan ook in de ware zin van het woord over het voetlicht kwamen. Dit bleek la ter eens te sterker, toen hij zich de bijnaam „priester van het participatie-drama" had verworven. Grafschrift voor een levende. Meyerhold verwachtte van de revolutie de geboorte van het nieuwe toneel. Maar hij dreef zijn modernisme op een te hoge spits, door als werkelijkheid voor te stel len, wat politiek nog waar gemaakt moest worden. Daarom ging men hem beschou wen als een romanticus, die de Sovjet realiteit niet wilde begrijpen en de ge meenschappelijke worsteling om het be staan niet langer kon weerspiegelen in zijn werk. Men erkende hem als pionier en bereider van de goede weg, doch beschul digde hem van een tekort aan levend so cialisme. Lenin had als parool gegeven: „De kunst behoort aan het volk. Zij moet met haar diepste wortels tot in 't dichtst van de brede massa van werkers reiken". Doch Meyer hold vervreemdde van de samenleving, Hij werd meer en meer een individualist in een collectivistische wereld, een gevan gene van zijn eigen abstracties. Toen zijn nuttigheid niet meer practisch werd ge voeld, moest deze baanbreker, welke dien sten hij ook aan de gemeenschap bewezen mocht hebben, plaats maken voor de mid delmatige bevestigers van het régime, die zich wel konden onderwerpen aan het tempo van de vooruitgang. En dat is, schreef onlangs een Amerikaans commen tator, zijn grafschrift, zelfs als hij nog in leven mocht blijken te zijn. DAVID KONING. (Afbeeldingen overgenomen uil „Traité de la mise en scène" van Léon Moussinac, Parijs 1948), Stendhal noemde Rossini de Voltaire der muziek. Hij doelde daarmee op.de onver stoorbare humor in Rossini's opera's. Hij hield de goedmoedige en geestige Italiaan voor een muzikale spotvogel. Ik weet niet of de schrijver wel gelijk had. Als hij alleen meende dat een onaantastbare zhi voor vitale humor de muzikale geest van Rossini beheerste, had hij zeker gelijk; als hij bij zijn mening insloot,, dat enig sar casme de scherpe kleur gaf aan de colo ratuur van Rossini's muziek, had zij zeker ongelijk. Ik heb nooit geloofd dat Stendhal dit bedoelde. Hij misprijst de intellectuele houding van het Noorden ten opzichte van de operamuziek, welke haar bronnen heeft in Italië, het land van het dolce far niente, en roemt terecht de hartstocht der Italia nen als levende en vruchtbare oorsprong der dramatische muziek. Wanneer een componist, die ver verwij derd van Italië leeft, zich tot de realisa tie van dramatische muziek aangetrokken voelt zal hij naar de zang van het Zuiden verlangen als naar een onmisbaar voedsel. Wie weet in hoeverre ook een zekere in nerlijke herinnering aan de zonnewarmte der Italiaanse muziek die vaste wens tot de krachtige klank van een opera heeft opgeroepen. Zovele werkelijke verlangens zijn bloesems en dikwijls vruchten van een wisselwerking, die buiten de controle van de geest liggen. In ieder geval is er altijd meer reden geweest voor de Noor derlingen om naar de warmte van Italië Ie verlangen, dan voor de zingende Italianen om naar de koude regen van het Noorde lijke verstand te smachten. Al oordelende en overwegende betreur ik de zucht tot oordelen, en erken de superioriteit van het ontastbare zonlicht der Italiaanse muziek van alle tijden, die de pretentie tot zwijgen brengt en het enthousiasme opwekt. Welaan, ik keer onze tijd de rug toe en reis in gedachte, tegen alles in, door de lucht naar een kleine plaats in Italië, Pe- saro. Ik ben er; en mijn geschiedenisboek heeft gezegd dat het 1792 is. Ik volg de jeugd van een man die eens zal behoren tot de gelukkigen, die een verharde wereld zal betoveren met zijn melodieën. Vader Rossini was een arme hoornist, die voor zijn levensonderhoud de kennissen afreisde in de omgeving. Dat wil zeggen: hij ver huurde zich met zijn vrouw en enkele andere muzikanten om kleine opera-voor stellingen op de kermissen te begeleiden. Zijn vrouw moet zeer mooi gezongen heb ben. Het waren arme mensen, maar als ware artisten onbezorgd, en gewend aan de wisselvalligheden van het bestaan. Toen hun kleine Gioacchino 7 jaar oud was en duidelijk bewezen had dat hij muzikaal was verhuisde de familie naar Bologna. Daar kon de pientere knaap in een kerk koor leren zingen en toen hij twaalf jaar werd was hij een veelbelovende leerling van de maestro Angelo Tesei. Hij bleef niet alleen zingen, maar leerde de zang begeleiden uit het hoofd en maakte kennis met de oude regels van het contrapunt. In 1806 verliet hij Bologna om als pianist leider van kleine orkesten in verschillende plaatsen te werken, maar in het volgende jaar keerde hij terug om compositie-lessen te nemen bij pater Stanislao Mattei. Hij moest trouwens nog de gewone schoolvak ken volgen. Hoezeer de kleine Rossini ver vuld was van muziek blijkt o.a. uit het feit, dat hij op 16-jarige leeftijd een pit tige symphonïe en een Cantate schreef. Toen hij 19 was dirigeerde hij in Bologna ,Die Jahreszeïten" van Haydn. Bewonderd en beschermd door de familie Perticari reisde hij naar Wenen en begon met de ontwerpen van opera's. Toen hij in 1812 in Bologna terug kwam, schreef hij voor het Carnaval de opera „l'Inganno felice". Ik ken het werk niet; ik weet alleen dat van toen af de stroom der inspiratie vloei de, die wij zien flonkeren in de melodiek, de snelle rhythmen en de zonnige instru mentatie zijner latere opera's. Toen in 1816 in Rome de „Barbier van Sevilla" werd opgevoerd hoorde iedere liefhebber in de zaal de stem van het genie. Wie Rossini wil bestuderen moet deze spran kelende geestkracht in zich opnemen. De jonge componist is geen vernieuwer; men zou verwonderd kunnen zijn, dat hij zich niet bekommerde om de „vooruitgang" in de kunst; maar nu, na meer dan honderd jaar, ontwapent deze muziek de strijdbare nadenkers. Het valt mij op dat de tempi van Rossini in 't allegro zeer snel zijn; bij voortdurend luisteren hei-kennen wij het tempo van de vlugge geest, die geen aar zeling kent in het zingen en instrumente ren van invallen, die om een Hollands gezegde te nemen alle spijkers op de kop slaat. Hij musiceert niet vlug omdat het hier of daar gewenst is, maar omdat het zijn muzikale denkwijze is. In 1824 vestigt Rossini zich te Parijs en schrijft daar, na enkele jaren als dirigent gewerkt te hebben de „Guillaume Teil". De muziek triompheert opnieuw als weer klank van het onbedwongen hart, van levenslust, van vrolijke liefde voor de stem en de instrumenten. Ontvankelijk als de Fransen waren voor de levendige krachten dezer muziek hebben zij allerlei soms schijnbaar-oppervlakkige voor delen gehad van de opvoeringen van Guil laume Teil. Toen Rossini „Teil" schreef was hij 37 jaar. Het is bekend dat hij later maar wei nig componeerde; er is althans niet veel meer bekend geworden na 1829. Drie ja ren later schreef hij zijn beroemd „Stabat mater". In 1868 is Rossini in Frankrijk ge storven. HENDRIK ANDRIESSEN. Na de Eigen Vervoers-Organisatle (E. V. O.) is thans ook de Nederlandse Organi satie van Beroepsgoederenvervoer (N. O. B.- Wegtransport) uit de Reorganisatie-commis sie van de Nederlandse Internationale Weg vervoer Organisatie (N. I. W. O.) getreden. Agenda voor Haarlem ZATERDAG 29 JANUARI Stadsschouwburg: „Vogel vlieg de wereld uit", 8 uur. City: „Buffalo Bill', 14 j., 2.15, 4.30, 7.00 en 9.15 uur. Spaarne: „China's jonge helden", 18 j., 2.30. 7.00 en 9.15 uur. Frans Hals: „Moeders jongen", alle leeft., 2.30, 7.00 en 9.15 uur. Rembrandt: „Gentlemans* agreement;", 14 j., 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur. Palace: „Politie-spoor", 18 j„ 1.00. 4.15, 7.00 en 9.15 uur. Luxor: „De beste jaren van ons leven", 14 j.. 2.30 en 7.30 uur. ZONDAG 30 JANUARI Stadsschouwburg: „Klein duimpje en de reus". 2 uur. „Mijn zuster Eileen", 8 uur. Gem. Concertgebouw: Kinderoperette „Hans en Grietje", 2.30 uur. Kilima Hawaiïans, 8 u. Frans Hals: „Post uit Nederland", 11.30 uur. Rembrandt: „Natuurschoon en sport in Zwit serland", 11 uur. Palace: „De dag des oor deels", 18 j., 11 uur. City: „Laurence Olivier's Henry. 11 uur. Bioscopen: Middag- en avond voorstellingen. MAANDAG 31 JANUARI Gem. Concertgebouw: Piano-avond Willem Andriessen, 8 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1949 | | pagina 5