MeyerfioldL
Jjttêraire Kanttekeningen
Duidelijk inzicht
in de Staatsfinanciën gewenst
ROSSINI
Voetbalkousen
zaterdAG
29 JANUARI 1949
IJMUIDER COURANT
RICO BULTHUIS: „De schim van Joyce Herfst"
(Nederlandse Uitgevers-Mij., Leiden)
.UTEUR-ZELF NOEMT zijn nieuwe
DÉ* (zijn vorige roman. „Het Andere
besprak ik omstreeks een jaar
Verleden rubrjefc met veel instem-
phantastische roman. Men kan
mi"2' 'titel ten volle onderschrijven,
deze 0110 jfil fie betekenis aan toekent
Gebreideld" en „wild" van fanta-
V3n »0,l£- veeieRv die. welke fantasie had
sie' ^'n^van de bloeiperiode der Roman-
VjfLool in het begin van de vorige
Hoffmann was om er maar een
zo'n fantast, en al trad het
{enoemö' nt" zonder veel diepere
',5chr Rp voorgrond, de En.-else schrijfster
zin°Wd Fantastisch is Emily Brontë's
Au" w Heights", zinvol fantastisch,
^uthe.ri. de duisterheden van de men-
J i daarin Qe auisi.eiucui.ii van
°mdai o fantomen naar buiten treden
n loei beginnen met de gestalten die
^,-1,leiten door dit leven gaan.
K'iLis is -een ras-romanticus, van het
3u n Achirn von Arnim. van Tieck. van
siaglhroeders Schlegel. tot op zekere
°e °fnok van Novalis. Wat. hij met hem
n heeft is dat wonderlijk en vaak-
Sllmmend-boeiend in elkaar vervloeien
wat wij met. onze nuchtere (en be-
hS dag-ogen" als werkelijkheid er-
1 p'n dat andere, het ondoorgronde-
SL dat is maar waarvoor het analy-
«nH verstand halt moet houden,
wi men dit laatste een naam geven, men
het het Levensmysterie kunnen noe-
n het rationeel onkenbare van leven en
3 van tijd en ruimte, van werkelijk
heid en
droom, van waarheid en schijn,
de zinvolheid of doelloosheid des
IejfL opzicht verschilt Bulthuis van de
fantastische" romantici der vorige eeuw:
J,; heeft alle uitkomsten der moderne
«rlfpnschaP of pseudo-welenschap, die m
S Sofgrond^lijke tracht door te drin-
«n en alle verdere geestesstromingen, die
5 op het gebied van het occulte bewegen,
aangewend om aan deze met bijzondere
Xfdbeid gecomponeerde en prijzens-
"4rdige natuurlijkheid van taal geschre
ven roman de waarschijnlijkheid van het
onwaarschijnlijke te verlenen. Daarmee
introduceerde .hij wat in zijn „Andere
Verleden" ook in zekere zin het geval was
in de literatuur, waf de moderne na-
tmirwetenschap sinds Planck op het spoor
kwam' dat de zolang voor onaantastbaar
gehouden ..wet van oorzaak en gevolg",
van rationalistische wetmatigheid, slechts
een beperkte gelding heeft en dat er dus
meer dingen zijn in hemel en aarde, dan
ons begrensd verstand kan peilen. Als zo
danig beschouw ik Bulthuis' fantastische
roman als symptomatisch voor een tijd,
waorin vele wetenschappelijke zekerheden
wegvallen en er weer plaats is voor wat
men eenvoudig-weg „het wonder" zou
kunnen noemen. De psycho-analyse, para
psychologie en voorts al het tastend zoeken
naar nieuwe zekerheden van ons aards
bestaan hebben verten geopend, ons in
diepten en hoogten doen zien, die zin en
wezen van ons menselijk zijn opnieuw om
huld hebben met het mysterie, dat sinds
mensenheugenis, van de meest primitieve
sage tot de systematisch-doordachte mo-
derne wetenschap toe, het denken heeft
bezig gehouden, om tenslotte opnieuw de
vraag op te werpen: wat is leven, wat tijd.
wat herinnering, wat realiteit wat ben
ik zelf?
Bulthuis maakte van zijn nieuwe boek
een symbolische roman: al wat er in de
verwarde mens leeft en streeft naar de
doorgronding van de zin van het leven in
het algemeen, van de geheimzinnige
samenhang tussen ding en mens en mensen
onderling, tussen heelal en mens, tijds-
ervaring en mens. heeft hij geprojecteerd
in stoffelijke voorwerpen en gestalten te
midden waarvan de hoofdfiguur van dit
boek zich geplaatst ziet. Het huis waarin
Arthur Altens de „held" van de roman
- verblijf houdt, is het symbool van zijn
leven; en zijn kamer daarin dat van zijn
zoekende ziel. Welke weg hij ook gaat,
welke raadsman hij ook volgt, hij keert
telkens terug tot die kamer in het geheim
zinnige, denkbeeldige en toch reële huis:
zijn eigen Ik. Privat (het verstand), Floreau
(de intuïtie), Grauenhaan (de aan waan
zin grenzende toomloze fantasie), de huis
houdster Vrouw Zwart (het pessimistisch
fatalisme), de boekbinder Platin (de inner
lijke stem van het geweten) en de spook
achtige schim van Joyce Herfst (het hoog
ste ideaal der zuivere liefde) omringen
hem en willen hem als hongerende dieren,
snuffelend naar het voedsel der waarheid,
der levenszekerheid, wegen wijzen, dde hem
nog dieper in het moeras van twijfel en
levensangst doen verzinken. Wat hem
bindt aan dit huis vol spookachtige ver
schrikking is een schim: de lieftallige ge
stalte van Joyce: een gedroomde volkomen
heid der liefde, die niet stand houdt, zodra
(in het visioen gedurende „de tijd der on
bewuste ogenblikken") zij gestalte aan
neemt van vlees en bloed, omdat zij het
Verlangen is, en alleen volmaakt kan zijn
in droomverschijning: als schim.
Het zou deze schrijver weinig moeite
hebben gekost, met zijn roman de mode
naar de mond te praten en er een existen
tialistische inslag en oplossing aan te geven
in de geest van Sarte c.s. Hij heeft het, de
hemel-zij-dank, niet gedaan en verleende
daarmee aan zijn. boeiend, spannend en
zinvol boek een positieve strekicing, door
aan Arthur Altens de verlossing te schen
ken van een menselijke liefde, waartoe
Platin (het geweten) en Dora (de reële
geliefde) hem het sleutelwoord kenbaar
maakten en waaraan Manfi-ed Kyber uit
drukking gaf met de bevrijdende uitspraak
-- aan dit boek als motto meegegeven
..Nicht das Denken erlöst die Menschen,
«ondern die Liebe".
Afgezien van de vraag of het „thema"
®'et al te zeer is doorgewerkt, afgezien
•wk van enkele zwakkere passages, acht ik
neze fantastische roman, geschreven met
een natuurlijkheid, die zich van elk gewild
Esthetiseren verre houdt, een bijdrage tot
m^e moderne letterkunde, waarvan de be
tekenis als symbool van onze tijd
tater hoger gewaardeerd zal worden dan
C. J. E. DINAUX.
fn zijn Litteraire Kanttekeningen van 15
Januari zegt onze medewerker dat Hilde-
brand vele jaren moeizaam en geduldig
aan zijn Camera gevijld heeft.
Een lezer, die niet gelooft dat dit histo
riën juist is, schrijft:
»Öe Camera, zoals die in '39 verscheen,
is vlot en vlug in elkaar gezet; de oudste
stukken waren pas van 1836 en 1837. De
J-frste druk omvatte reeds 250 pagina's!
eTZelfder tijd schreef Beets vele gedich-
en. waaronder drie omvangrijke, welke
tesamen al 110 bladzijden druks beslaan
hiervóór bedoelde grotere gedichten ver
scheen met een tekening van Beets zelf
versierd.
Wal blijkt hieruit? Dat bij de amper 25-
jarige Beets bezwaarlijk van moeizaam
peuteren of vijlen kan worden gesproken.
En ook bij de latere uitgegroeide Camera,
waaraan rustig gedurende de eerste druk
ken telkens stukken werden toegevoegd,
blijkt daarvan niets. Beets wijzigde niet
noemenswaard. Wat hij geschreven had,
dat had hij geschreven, kon hij Pilatus na
zeggen.
Het optreden van de jonge Beets werd
gekenmerkt door haast. In tegenstelling
met zijn sculpturele interpretator Bronner
had de jonge Beets haast, gróte haast. De
zucht naar roem zat hem als een duivel op
de hielen. Hij wilde via zijn dichtwerk al
naam hebben vóór de Camera verschijnen
zou. En hij komt daar royaal voor uit ook!
Tweemaal o.a. in brieven aan Immerzeel,
de redacteur van de Muzenalmanak.
Beets is 15 jaar oud, en deze school
knaap dient de oudere, hem een gedicht
ter publicatie toezendende, het volgende
toe:
„Op mijnen zeer vroegen leeftijd is
het zeker een gewaagde stap. maar (ik
ontveinsd?) prikkelt mij nog voor dien tijd
te bekennen) door mijne Eerzucht aan
gespoord, en in de overtuiging dat ik er
niets bij verliezen kan. ben ik er na lang
weifelen toe besloten."
En als Immerzeel later „José" heeft goed
gekeurd (let wel: allemaal vóór de Camera)
heet het alweer:
„Over een paar maanden word ik 20
jaar; mijne Eerzucht (want waartoe 't
ontveinsd?) prikkelt mij nog die tijd
een dichtstuk in de wereld te hebben,
die misschien eenigen opgang zou kun
nen maken, mijn poëtische Carrière in
't groot te hebbed geopend."
Terecht roept Verwey hierbij onthutst
uit: „Hebt ge ooit zulk een tuk „Autheur"
gezien?"
Neen, van moeizaam vijlen kwam bij
Beets niets. Hij schreef veel, schreef vlug
met een ongelofelijk vlotte taalbehandeling,
welke hem op zijn hijgende jacht naar
roem zeer te stade kwam.
En hem deed slagen! Want de man die
kers-vers van de academie Heemstede's
pastorie betrad, was toen een beroemd
man."
Naschrift: De lezer zal de geachte
inzender er erkentelijk voor zijn, ook her
innerd te worden aan de eerzuchtige en de
daardoor „haastige" Beets. Men moet. ech
ter een onderscheid maken tussen Beets-
de-verzenmaker, die er vlot op los rijmde,
en Beets-de-prozaschrijver, die wel degelijk
nauwgezet werkte. (Men denke aan de
uiterste nauwgezetheid, waarmee hij zijn
drukproeven corrigeerde). Zijn prozataal
staat er borg voor dat hij al schrijvende
wel degelijk vijlde. Bovendien doelde ik op
de „C a m e r a", in de samenstelling zoals
wij deze kennen, toen ik schreef „vele
jaren": de eerste druk (1839) bevatte niet
de „familie Kegge" en „Gerrit Witse": deze
werden pas in de derde druk (1851) opge
nomen. Haar definitieve inhoud kreeg de
Camera eerst bij de vierde druk (1854)
waaraan nog vele kleinere schetsen wer
den toegevoegd. Vijftien jaren verliepen er
dus, alvorens „onze" Camera voltooid was.
Het oudegeheel gerestaureerde logementschip van de Koninklijke Marine „Leeuw" zal als
woonschip gebruikt worden door een dertigtal Marva's, die in Den Helder zijn gestationneerd.
De „Leeuw" zal het eerste schip van onze marine zijn, dat onder bevel van een vrouw is gesteld.
De met dertig koppen be,,vrouw"de boot zal 'permanent ligplaats krijgen in de Hoofdgracht
in Den Helder. Achteraanzicht van de „Leeuwdie Vrijdag door de commandant van hel
wachtschip „Willemsoord", Kapitein-luitenant ter zee C. J. Wingender, in dienst is gesteld.
Effecten- en
Geldmarkt
Heringa Wuthrich
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
(Adv
Dat de financiële positie van het Rijk
voor de ontwikkeling van het Nederlandse
bedrijfsleven van grote invloed is, behoeft
geen betoog. En het is daarom jammer dat
de gegevens, welke omtrent die financiële
positie worden verstrekt, geen in elk op
zicht volledig beeld geven en vragen
openlaten, welke tot verontrustende con
clusies kunnen leiden. Zo is hier en daar
uit het feit dat het tegoed van het Rijk
bij de Nederlandse Bank per 3 Januari 1949
tot slechts 96 millioen was gedaald, ter
wijl het in December 1945 nog f 2\'2 mil
liard en in October 1947 nog een milliard
bedroeg, de conclusie getrokken, dat de
inkomsten des Rijks nog steeds niet vol
doende zijn om de uitgaven te dekken en
dat het Rijk binnenkort zal worden ge
noopt, schatkistpapier onder te brengen
bij de Nederlandse Bank, wat wil zeggen
dat een nieuwe inflatieperiode voor de deur
zou staan. Hoewel optimisme ten aanzien
van 's Rijks financiën gevaarlijk is, menen
we toch dat men met conclusies als hier
bedoeld voorzichtig moet zijn, niet alleen
omdat nieuwe vrees voor inflatie voor het
ontstaan daarvan bevorderlijk is, maar
vooral omdat naar ons oordeel niet alle
gegevens voorhanden zijn om tot zulk een
oordeel te komen.
Een feit is dat het tegoed van het Rijk
bij de Nederlandse Bank, ontstaan door de
uitgifte van schatkistpapier, dat door de
banken met geblokkeerd geld gekocht en
vernieuwd werd, begin 1949 nagenoeg ge
heel verdwenen was. Intussen is dit tegoed
sindsdien weer tot ƒ245 millioen aange
groeid, zodat het gevaar voorlopig althans
bezworen is.
Maar afgezien hiervan moet worden be
dacht dat het Rijk tot einde 1948 met te
korten op de begroting heeft moeten
werken, waarin op andere wijze dan door
de uitgifte van schatkistpapier kon worden
n T voorzien en dat een juist beeld van de
c. j. t,. JJiJNaux werkeiijke positie des Rijks alleen moge
lijk is, wanneer men op twee verschillende
data het uitstaand bedrag geconsolideerde
en vlottende schuld tezamen met de positie
van 's Rijks schatkist op diezelfde data
vergelijkt. In de begroting-1949 heeft
minister Lieftinck becijferd dat de totale
staatsschuld inclusief de vlottende schuld
van 30 Juni 1947 tot 1 Juli 1948 met 378
millioen is gedaald, voornamelijk als gevolg
van ingehaalde belastingachterstand en de
opbrengst van de bizondere heffingen. Het
zou daarom van belang zijn indien thans
door de minister een dienovereenkomstige
opgaaf per 1 Januari 1949 gegeven werd,
ten einde daaraan te kunnen vaststellen
in hoeverre de staatsschuld thans verder
is gedaald. Want dat zij opnieuw gestegen
is, kan niet worden aangenomen, gelet op
de formidabele bedragen, welke in 1948
aan belastingen zijn binnengekomen.
Men oordele:
Opbrengst niet-kohierbelastingen 2.332.6
mill.; Opbrengst kohierbelastingen ƒ1.719,7
millioen; Opbrengst sbizondere heffingen
2.049,0 millioen. Totale opbrengst 6.101,3
millioen.
Weliswaar was van dit bedrag reeds te
voren ca. 1 milliard als zekerheidsstelling
gestort, maar in elk geval is de raming
der niet-kohierbelastingen met 635 mil
lioen overschreden en moet 's Rijks kas
aan belastingen een bedrag van 5 milliard
hebben ontvangen.
Wanneer desondanks de totale staats
schuld in 1948 niet is gedaald, zou zulks
inderdaad een veeg teken zijn, hoewel men
ook hier, gelet op de nog door het Rijk
te betalen vergoedingen wegens oorlogs
schade met conclusies voorzichtig moet zijn.
In de Memorie van Antwoord aan de
Kamer heeft minister Lieftinck gezegd, dat
het hem niet mogelijk is de kasontwikke-
lïng van het Rijk in 1949 met een voldoen
de graad van nauwkeurigheid te kwantifi
ceren. Maar vroeger heeft hij al eens
medegedeeld dat in de kaspositie lang
zamerhand verbetering komt, hetgeen ook
nauwelijks anders mogelijk is nu aan be
lastingen zoveel meer binnenkomt dan
daarvoor op de begroting is uitgetrokken.
De begroting-1949 raamt een totaal aan
uitgaven van ca. 3 1/4 milliard en een
ongeveer gelijk bedrag aan belastingen.
Maar lj)48 heeft als gezegd rond 6 mil
liard opgeleverd en 1949 zal zeker niet
minder dan 4% milliard opbrengen, zodat
uit dien hoofde langzamerhand tot aflossing
van vlottende schuld, waarvan nog altijd
ca. 7 milliard uitstaat, moet kunnen wor
den overgegaan.
Het is duidelijk dat dit de zwakke plek
is van de staatsfinanciën. Naarmate bij de
banken het geld wordt opgevraagd, zullen
deze schatkistpapier moeten realiseren en
Nederlandse strijkkwartetten
bekoorden Italiaans publiek
(Van onze correspondent te Rome)
Moderne Nederlandse muziek hoort men
in Italië uiterst zelden. Dezer dagen kregen
de inwoners van Rome plotseling een ruime
dosis en van de allerbeste kwaliteit.
Op initiatief van het Nederlands Histo
risch Instituut is het Röntgenkwartet naar
Rome gekomen en heeft daar met buiten
gewoon groot succes een drietal concerten
gegeven. Het eerste concert was ten huize
van de Nederlandse gezant W. Graaf van
Nylandt. Het met. zorg samengestelde pro
gramma vermeldde: „La folia" van Corelli,
het derde kwartet (1944) van H. Badings
en het kwartet in F. van Raval.
Het tweede concert in de grote aula van
het Nederlands Historisch Instituut was
vrijwel geheel gewijd aan onze heden
daagse toonkunst. Na een kwartet van Boc-
cherini volgden het tweede kwartet van R.
de Roos (1942) een kwartet van Willem
Pijper, dat het publiek tot ware geestdrift
bracht en als besluit een kwartet (1944)
van Jacques Ibert. Was het doordat Ibert
zelf in de zaal aanwezig was of was het de
sympathie, waardoor de vier musici zich
gedragen voelden, zeker werd het volmaakt
en meeslepend.
Hel viertal gaf nog een derde concert,
ditmaal in de zaal der schildersacademie
van Sint Lucas, gesierd door werken van
Rafael en Van Dijck. Mozarts Jachtkwartet,
Beethovens kwartet no 95 en het „Quar-
tetto Dorieo" van Respighi werden bij die
gelegenheid ten gehore gebracht. De Itali
aanse omroep heeft dit concert uitgezonden.
En wat de radio betreft, is de Neder
landse muziekinvasie nog groter. Want ook
het Amsterdams kwartet bevindt zich ten
Zuiden van de Alpen. Het is opgetreden te
Turijn in de studio van de omroep en ge
heel Italië heeft geluisterd naar een even
verzorgde als gevoelige interpretatie van
kwartetten van Haydn en Smetana.
De kennismaking vooral met de moderne
Nederlandse composities is de Italianen
uitstekend bevallen.
Tol advocaat-fiscaal bij het Bijzondere
Gerechtshof te Amsterdam is benoemd mr.
J. C. Louet Feisser, ambtenaar van het
Openbaar Ministerie bij de kantongerechten
in het arrondissement Groningen, tevens
advocaat-fiscaal bij het Bijzondere Gerechts
hof te Leeuwarden en waarnemend procu
reur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof
te Amsterdam.
Over Muziek
Wij hebben ontvangen
blauw met witte boord
SPORTHUIS"
KENNEMERLAAN 137 - IJMUIDEN
TEL. 4071
wanneer de Staat zelve voor de aflossing
geen middelen heeft, moet zij op de Neder
landse Bank een beroep doen, hetgeen
inderdaad funest zou zijn.
Wij achten een goede kans aanwezig dat
dit kan worden voorkomen. Tenslotte zal
de Staat door drastische besnoeiing der
uitgaven tot een sluitende begroting
gezien de fabelachtige belastingopbrengst
tot een begrotingsoverschot en op die
wijze tot sanering der financiën moeten
kunnen geraken.
Want de draconische belastingheffingen
mogen geen dag langer worden gehand
haafd dan strikt nodig is. De Staat moge
er mee geholpen zijn, zij betekenen een
belemmering voor de financiering en dus
voor de opbloei van ons bedrijfsleven, wel
ke steeds duidelijker aan de dag treedt.
Ze staan echter aan de noodzakelijke
bedrijfsfinanciering in de weg.
een
eme
ten
het eigen
moest gaan
Letterlijk op de vooravond van de Russi
sche revolutie werd in Moskou een verto
ning gegeven van Lermontov's klassieke
liefdestragedie „Maskerade" onder regie
van V. E. Meyerhold, die 28 Januari 75
jaar is of zou zijn geworden. Dit laatste
hangt af van de ons onbekende omstandig
heid of hij nog tot de levenden behoort.
Lange tijd beschouwde men de naam
Meyerhold als het symbool van de bolsje
wistische omwenteling in het theater. En
thousiaste bewonderaars verklaarden, dat
men dank zij hem van een ware „toneel-
October" mocht gewagen. In 1920 volgde
zijn benoeming tot leider van de afdeling
voor dramatische kunst van het Volkscom
missariaat voor Ontwikkeling en bij de
viering van zijn zilveren jubileum als ac
teur werd hij tot „kunstenaar des volks"
en „ere-commandant van het garnizoen
Moskou van het Rode Leger" uitgeroepen.
Langzamerhand echter daalde zijn aanzien.
In 1937 kreeg een speciaal voor hem ge
bouwde schouwburg een andere bestem
ming en nadat hij tegen het einde van het
daaropvolgende jaar voor de derde keer
de „Maskerade" in scène had gezet, stelde
men deze roemruchte hervormer voorgoed
op non-actief, omdat hij zich te „autocra
tisch" gedroeg en men zijn „vage denk
beelden" voor de massa onverstaanbaar
achtte. Zijn val werd toegeschreven aan
een diep en consequent nihilisme. Bijzon
derheden over zijn lot na deze eliminatie
ontbreken te enenmale.
De biomechanische methode.
Zeer waarschijnlijk zou Meyerhold ook
zonder de Russische revolutie een van de
belangrijkste figuren in de theaterwereld
zijn geworden. Door echter zijn streven
(uit opportunisme of idealisme wie zal
het zeggen?) parallel aan dat van de maat
schappij te schakelen, profiteerde hij ge
ducht van de omwenteling, die hem onge
hoorde kansen bood en het proces van zijn
ontwikkeling enorm verhaast heeft.
Hij had dan ook alle reden om te gelo
ven in de bekende uitspraak: een toneel
hervorming is alleen dan mogelijk, wan
neer een nieuwe samenleving bezig is te
ontstaan.
Meyerhold, geboren uit Duitse ouders,
was een leerling van de fameuze Nemiro-
vitch-Danchenko, de eerste medewerker
van Stanislavski, wiens werkmethode hier
innerlijke noodzaak los van deze beweging.
Zijn protest was gericht tegen wat zijn be
trekkelijk vroeg gestorven medestander
Wachtangov noemde: cle realistische co-
pieerlust en psychologische fotografie.
Hij streefde aanvankelijk naar herstel
van het evenwicht tussen lichaam en geest
op het toneel. Meyerhold paste doelbewust
de leer van de excentrieke beweging toe
om het innerlijk leven van de speler naar
buiten te manifesteren. Deze zogenaamde
„biomechanische methode" maakte op den
duur door de toenemende verheerlijking
van gespierde ledematen van de acteur een
soort acrobaat, zodat er aan zijn gezel
schap ter verlening van eerste hulp bij on
gelukken een geneesheer en twee ver
pleegsters verbonden waren. Doordat elk
gebaar van tevoren nauwkeurig berekend
moest worden, kreeg de regisseur een op
permachtige betekenis. Joseph MacLeod
formuleerde dit aldus: er mocht geen en
kele ster schijnen aan het alleen door hem
geschapen firmament.
„Genie zonder talent".
Zijn samenwerking met de waarschijn
lijk grootste actrice van deze eeuw, Vera
Komissarzkevskaya, werd dan ook in 1906
verbroken, omdat deze over-gestyleerde
productiewijze, naar zij uitvoerig argumen
teerde, de toneelspeler ontzielde tot een
uiauzyuei! uiuk.& ucmoc. onlangs, naar aanleiding van de terug-
Daarbïj kwam Beets' studie (1333'39) j komst van professor Scharoff. summier
met een summa cum laude promotie uiteen werd gezet. Na de première van
voltooid werd. Voorts tekende hij. Een der 1 „Nachtasyl" in 1902 maakte hij zich uit
Deze ingewikkelde constructie, waarin ook
enkele zogenaamde Jessner-trappen voorkomen,
diende ter ondersteuning van een door Meyer
hold geregisseerd revolutie-drama.
betekenisloze marionet. Volkscommissaris
Loenatsjarski zei eens van hem: Meyer
hold is een genie van de eerste orde
maar zonder talent. Stanislavski meende:
de toneelspeler is in zijn handen niet meer
dan leem voor het kneden van aesthetische
groeperingen. Niettemin doen zijn stout
moedige experimenten, waarvan de opzien
barendste zijn geweest: „Le cocu magnï-
fique" van Crommelynck en „Don Juan"
van Molière nog steeds hun nawerking
gelden, om maar te zwijgen van zijn werk
voor het Hebreeuwse Habimah-theater.
Reclame voor de revolutie.
Meyerhold stond sterk onderinvloed
van de socalistische regisseur Leopold
Jessner, van wie hij de ingewikkelde trap-
penbouw overnam en van de communist
Erwin Piscator, die verlangde dat het to
neel een politieke realiteit zou uitbeelden
en geen diepzinnige miniaturen.
Vooral tot dit laatste verschafte de pe
riode na de omwenteling hem de ruimste
gelegenheid. Hij stelde zijn kunst in dienst
van de propaganda en predikte de ver
maatschappelijking van gevoelens op het
toneel. Zijn acteurs behoefden niet, zoals
bij Stanislavski, de moeilijkste psycholo
gische conflicten te ontraadselen, doch
moesten zich gedragen als spreekbuizen
voor sociale proclamaties. Zijn regie maak
te, zoals Nico Rost opmerkte, in zekere zin
reclame voor de revolutionnaire tendenzen.
„Het theater heeft alleen bestaansrecht
als agitatorische macht", schreef hij in die
dagen, toen hij droomde van een volko
men militaire organisatie van het toneel
leven. In zijn gigantische voorstellingen,
waarvoor hij soms 500 of 600 tonelisten en
vaak meer dan 100 musici mobiliseerde,
heerste ononderbroken activiteit en viel
alle nadruk op het dynamische moment.
Alleen de dramatische kern van het stuk
interesseerde hem nog. De kleuren van het
leven werden ad absurdum aangedikt. Op
één uitzondering na gebruikte hij geen be
roepsacteurs meer. Deze wilden trouwens
evenmin met hem samenwerken. De me
talen constructies, die het normale décor
vervingen, namen kolossale omvangen aan.
Ook hier kwam de revolutie, met haar
vergoddelijking van de machine, zijn be
doelingen te hulp. Hij decreteerde zelfs:
„Als echte automobielen, rijdende veld
keukens en kanonnen, zelfs vliegtuigen de
dynamiek van het voorstellingsleven be
vorderen, dan mogen die niet ontbreken".
Natuurlijk geraakte het toneel op die
manier onafhankelijk van de plaats van
vertoning. Hij speelde zo goed in schouw
burgen, als op pleinen of in fabrieken.
Pruiken en schmink, milieu-schildering,
het betrachten van historische juistheid
werden radicaal afgeschaft.
Tenslotte voerde hij zelfs een eenheids-
costuum in. Bij gebrek aan proletarische
stukken schreef hij gehele scènes opnieuw
of verving deze door taferelen uit andere
werken, desnoods door muziek. Ieder stuk.
meende hij, vereiste een afzonderlijke
techniek van opvoering.
Toneeltoestel, ontworpen door Popova en ge
bruikt door Meyerhold voor de opvoering van
„Le cocu magnifique" in 1921 te Moskou. Op
de zwarte schijf leest men de beginletters van
de naam van de schrijver van het stuk: Crom
melynck. De grote raderen bewogen zich in
overeenstemming met. de gevoelens van de
hoofdpersonen, dus hijmnweeld zeer snel in
een hartstochtelijke scène.
Reeds in 1910 (toen hij Maeterlinck,
Evreinov en Molière speelde) gaf hij blijk
van zijn minachting voor iedere imitatie
van het gewone leven. Hij wilde de toe-
schoüwers daadwerkelijk betrekken bij en
laten deelnemen aan zijn voorstellingen,
die dan ook in de ware zin van het woord
over het voetlicht kwamen. Dit bleek la
ter eens te sterker, toen hij zich de bijnaam
„priester van het participatie-drama" had
verworven.
Grafschrift voor een levende.
Meyerhold verwachtte van de revolutie
de geboorte van het nieuwe toneel. Maar
hij dreef zijn modernisme op een te hoge
spits, door als werkelijkheid voor te stel
len, wat politiek nog waar gemaakt moest
worden. Daarom ging men hem beschou
wen als een romanticus, die de Sovjet
realiteit niet wilde begrijpen en de ge
meenschappelijke worsteling om het be
staan niet langer kon weerspiegelen in zijn
werk. Men erkende hem als pionier en
bereider van de goede weg, doch beschul
digde hem van een tekort aan levend so
cialisme.
Lenin had als parool gegeven: „De kunst
behoort aan het volk. Zij moet met haar
diepste wortels tot in 't dichtst van de brede
massa van werkers reiken". Doch Meyer
hold vervreemdde van de samenleving,
Hij werd meer en meer een individualist
in een collectivistische wereld, een gevan
gene van zijn eigen abstracties. Toen zijn
nuttigheid niet meer practisch werd ge
voeld, moest deze baanbreker, welke dien
sten hij ook aan de gemeenschap bewezen
mocht hebben, plaats maken voor de mid
delmatige bevestigers van het régime, die
zich wel konden onderwerpen aan het
tempo van de vooruitgang. En dat is,
schreef onlangs een Amerikaans commen
tator, zijn grafschrift, zelfs als hij nog in
leven mocht blijken te zijn.
DAVID KONING.
(Afbeeldingen overgenomen uil „Traité de la
mise en scène" van Léon Moussinac, Parijs
1948),
Stendhal noemde Rossini de Voltaire der
muziek. Hij doelde daarmee op.de onver
stoorbare humor in Rossini's opera's. Hij
hield de goedmoedige en geestige Italiaan
voor een muzikale spotvogel. Ik weet niet
of de schrijver wel gelijk had. Als hij
alleen meende dat een onaantastbare zhi
voor vitale humor de muzikale geest van
Rossini beheerste, had hij zeker gelijk; als
hij bij zijn mening insloot,, dat enig sar
casme de scherpe kleur gaf aan de colo
ratuur van Rossini's muziek, had zij zeker
ongelijk. Ik heb nooit geloofd dat Stendhal
dit bedoelde. Hij misprijst de intellectuele
houding van het Noorden ten opzichte van
de operamuziek, welke haar bronnen heeft
in Italië, het land van het dolce far niente,
en roemt terecht de hartstocht der Italia
nen als levende en vruchtbare oorsprong
der dramatische muziek.
Wanneer een componist, die ver verwij
derd van Italië leeft, zich tot de realisa
tie van dramatische muziek aangetrokken
voelt zal hij naar de zang van het Zuiden
verlangen als naar een onmisbaar voedsel.
Wie weet in hoeverre ook een zekere in
nerlijke herinnering aan de zonnewarmte
der Italiaanse muziek die vaste wens tot
de krachtige klank van een opera heeft
opgeroepen. Zovele werkelijke verlangens
zijn bloesems en dikwijls vruchten van
een wisselwerking, die buiten de controle
van de geest liggen. In ieder geval is er
altijd meer reden geweest voor de Noor
derlingen om naar de warmte van Italië Ie
verlangen, dan voor de zingende Italianen
om naar de koude regen van het Noorde
lijke verstand te smachten. Al oordelende
en overwegende betreur ik de zucht tot
oordelen, en erken de superioriteit van het
ontastbare zonlicht der Italiaanse muziek
van alle tijden, die de pretentie tot zwijgen
brengt en het enthousiasme opwekt.
Welaan, ik keer onze tijd de rug toe en
reis in gedachte, tegen alles in, door de
lucht naar een kleine plaats in Italië, Pe-
saro. Ik ben er; en mijn geschiedenisboek
heeft gezegd dat het 1792 is. Ik volg de
jeugd van een man die eens zal behoren
tot de gelukkigen, die een verharde wereld
zal betoveren met zijn melodieën. Vader
Rossini was een arme hoornist, die voor
zijn levensonderhoud de kennissen afreisde
in de omgeving. Dat wil zeggen: hij ver
huurde zich met zijn vrouw en enkele
andere muzikanten om kleine opera-voor
stellingen op de kermissen te begeleiden.
Zijn vrouw moet zeer mooi gezongen heb
ben. Het waren arme mensen, maar als
ware artisten onbezorgd, en gewend aan
de wisselvalligheden van het bestaan. Toen
hun kleine Gioacchino 7 jaar oud was en
duidelijk bewezen had dat hij muzikaal
was verhuisde de familie naar Bologna.
Daar kon de pientere knaap in een kerk
koor leren zingen en toen hij twaalf jaar
werd was hij een veelbelovende leerling
van de maestro Angelo Tesei. Hij bleef
niet alleen zingen, maar leerde de zang
begeleiden uit het hoofd en maakte kennis
met de oude regels van het contrapunt. In
1806 verliet hij Bologna om als pianist
leider van kleine orkesten in verschillende
plaatsen te werken, maar in het volgende
jaar keerde hij terug om compositie-lessen
te nemen bij pater Stanislao Mattei. Hij
moest trouwens nog de gewone schoolvak
ken volgen. Hoezeer de kleine Rossini ver
vuld was van muziek blijkt o.a. uit het
feit, dat hij op 16-jarige leeftijd een pit
tige symphonïe en een Cantate schreef.
Toen hij 19 was dirigeerde hij in Bologna
,Die Jahreszeïten" van Haydn. Bewonderd
en beschermd door de familie Perticari
reisde hij naar Wenen en begon met de
ontwerpen van opera's. Toen hij in 1812
in Bologna terug kwam, schreef hij voor
het Carnaval de opera „l'Inganno felice".
Ik ken het werk niet; ik weet alleen dat
van toen af de stroom der inspiratie vloei
de, die wij zien flonkeren in de melodiek,
de snelle rhythmen en de zonnige instru
mentatie zijner latere opera's. Toen in
1816 in Rome de „Barbier van Sevilla"
werd opgevoerd hoorde iedere liefhebber
in de zaal de stem van het genie. Wie
Rossini wil bestuderen moet deze spran
kelende geestkracht in zich opnemen. De
jonge componist is geen vernieuwer; men
zou verwonderd kunnen zijn, dat hij zich
niet bekommerde om de „vooruitgang" in
de kunst; maar nu, na meer dan honderd
jaar, ontwapent deze muziek de strijdbare
nadenkers. Het valt mij op dat de tempi
van Rossini in 't allegro zeer snel zijn; bij
voortdurend luisteren hei-kennen wij het
tempo van de vlugge geest, die geen aar
zeling kent in het zingen en instrumente
ren van invallen, die om een Hollands
gezegde te nemen alle spijkers op de
kop slaat. Hij musiceert niet vlug omdat
het hier of daar gewenst is, maar omdat
het zijn muzikale denkwijze is.
In 1824 vestigt Rossini zich te Parijs en
schrijft daar, na enkele jaren als dirigent
gewerkt te hebben de „Guillaume Teil".
De muziek triompheert opnieuw als weer
klank van het onbedwongen hart, van
levenslust, van vrolijke liefde voor de
stem en de instrumenten. Ontvankelijk
als de Fransen waren voor de levendige
krachten dezer muziek hebben zij allerlei
soms schijnbaar-oppervlakkige voor
delen gehad van de opvoeringen van Guil
laume Teil.
Toen Rossini „Teil" schreef was hij 37
jaar. Het is bekend dat hij later maar wei
nig componeerde; er is althans niet veel
meer bekend geworden na 1829. Drie ja
ren later schreef hij zijn beroemd „Stabat
mater". In 1868 is Rossini in Frankrijk ge
storven.
HENDRIK ANDRIESSEN.
Na de Eigen Vervoers-Organisatle (E.
V. O.) is thans ook de Nederlandse Organi
satie van Beroepsgoederenvervoer (N. O. B.-
Wegtransport) uit de Reorganisatie-commis
sie van de Nederlandse Internationale Weg
vervoer Organisatie (N. I. W. O.) getreden.
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 29 JANUARI
Stadsschouwburg: „Vogel vlieg de wereld
uit", 8 uur. City: „Buffalo Bill', 14 j., 2.15,
4.30, 7.00 en 9.15 uur. Spaarne: „China's jonge
helden", 18 j., 2.30. 7.00 en 9.15 uur. Frans
Hals: „Moeders jongen", alle leeft., 2.30, 7.00
en 9.15 uur. Rembrandt: „Gentlemans*
agreement;", 14 j., 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur.
Palace: „Politie-spoor", 18 j„ 1.00. 4.15, 7.00 en
9.15 uur. Luxor: „De beste jaren van ons
leven", 14 j.. 2.30 en 7.30 uur.
ZONDAG 30 JANUARI
Stadsschouwburg: „Klein duimpje en de
reus". 2 uur. „Mijn zuster Eileen", 8 uur.
Gem. Concertgebouw: Kinderoperette „Hans
en Grietje", 2.30 uur. Kilima Hawaiïans, 8 u.
Frans Hals: „Post uit Nederland", 11.30 uur.
Rembrandt: „Natuurschoon en sport in Zwit
serland", 11 uur. Palace: „De dag des oor
deels", 18 j., 11 uur. City: „Laurence Olivier's
Henry. 11 uur. Bioscopen: Middag- en avond
voorstellingen.
MAANDAG 31 JANUARI
Gem. Concertgebouw: Piano-avond Willem
Andriessen, 8 uur. Bioscopen: Middag- en
avondvoorstellingen.