Akkertjes
Uit de schatten van het Frans Halsmuseum
Litteraire
Rheutnatische
PUNEN
Opbrengst van kinderpostzegels
komt 350 instellingen ten goede
Anton Bruckners derde Mis wordt volgende
week voor het eerst in Haarlem uitgevoerd
12 November 1949
AB VISSER:
(Uitgeverij
af HALVE EEUW IS HET dezer dagen
Kleden, dat Burgemeester en Schepe-
- van de stad Brugge door aanplakbil-
Qe eer (hadden) ter kennis te bren-
de inwoners, de droeve tijding van
'{■terven van hun medeburger, den
dienden Vlaamschen dichter Guido
"lie" Evengoed had de Stadsoverheid
'kunnen aanzeggen van de priester
)aaltfeleerde, van de vriend der armen
Jp leraar Gezelle. Maar ze eerde de
r'hter en de dichter alleen, en zal zich er
'7 van bewust zijn geweest, dat ze zo-
vnrie Gezelle's latere biografen de rechte
vees naar de bron van dit innig mens-
het dichterschap.
tezelle's leven was een dichten, wat hij
iJJed Of hij zijn verzen schreef danwel
de volle' overgave van zijn in eenvoud
finchtige hart zijn leerlingen onderwees
of hij uit de taalrijkdom van het West-
verleden levende schatten ver-
én in Maerlant's vers de volkstaal
veterde, danwel met de middeleeuwse
'%'cus Ruusbroec zich opgenomen voelde
eeuwiglijk boven de aarde uitgaat
«dichtte. Dichter was hij zelfs als ziele-
i-orger, als verpleger der choleralijders;
3 dat'men hem het „mirakel Gezelle"
^éide was wel omdat hij op wonderbaar-
:^e wijze leefde uit één beginsel: zijn
Lbarende kracht, die men nauwelijks
f'een „talent" kan noemen: ze was „een
oste Gods". In één van zijn gedichten,
[77e volheid en onmiddellijkheid heeft
J het schoonste dat de Middeleeuwen
fttibrachten, bewondert hij de bloem en
'„{hij haar lof met deze prachtige aan-
0 wilde en onvervalschte pracht
ciijn eerbiedige bewondering is zo groot,
dat de bloem niet méér, niet anders, zijn
ril dan ze is: een bloem, een tooisel der
tapping, een instrument waarop de zon
éeelt. Zo'n instrument was hijzelf, Gezelle;
a het is daarom wellicht dat hij zo vaak
j«t denken aan Fransiscus van Assisi,
riens Cantico del Sole (Lofzang der Zon-
k) hij zo verrukkelijk herdichtte.
Lang heeft het geduurd, alvorens de ver
duwende kracht van zijn verzen werd
1 en langer nog alvorens ze werd
De onderwijsvernieuwer, de taal-
fééjjker, de herwekker van het Vlaamse
tïén, de dichter die zijn voorbeeld Bilder-
verre achter zich liet en met zijn
<n rhythme muziek en vorm gaf aan
^herboren dichtkunst men heeft hem
ïïivankelijk misprezen, hem van zijn le-
sassraïjt aan het Roesselaerse Seminarie
zisven en daarmee diep gegriefd. In die
rd heeft hü zich, blijkens een getuigenis
m zijn mede-oprichter van het Engelse
Ssuaarium in Brugge, dr. Algar, gevoeld j
is „een verworpene, gebroken en verlo-
a'. De dichter ging zwijgen, voor jaren.
Fas hij te zeer gekrenkt? Het is mogelijk:
bezong hij de Pier is Brassicae, de
teste der vlinders en in deze „brooze le-
i&iheid", die hij „in den laai der zoelste
jaerlocht" ziet zweven rond de rozenper-
a, „onschuldig en onschamel", herkende
5 wel het beeld van zichzelf. Of stokte
!t met dichten door zelftucht? Aan zijn
sf moet hij gezegd hebben, dat hij „zijn
Eit de baas moest blijven". Wie, die goed
xhoort, zal het betwijfelen: dat deze edele
ais door een driftiger levensverlangen be
regen werd dan hij dichterlijk uitsprak?
heeft Gezelle bedwongen, veel ver-
jen. Dé liefde, waaraan zijn hart zo
ijk was, verhief zich boven het persoon-
jke, Vandaar dat Marnix Gijsen deze zoon
En een eenvoudige tuinman „een hemels
ovenier" kon noemen, die planten, bloe
zen en dieren liefhad gelijk de mensen, als
Éepselen van een en dezelfde „enigheid".
&oFlos.gelijk een bloem:
„Ik ben een blomme
en bloeie vóór uw ogen,
geweldig zonnelicht.
in vindt dit gedicht der rijpere jaren,
lofzang op de zon als bron van het
ïïwig licht, in de bekende bloemlezing uit
feelle's gedichten van dr. J. Aleida Nij-
i'i (onlangs in 11de druk verschenen bij
Li. Veen's Uitg. Mij.) en Ab Visser gaf
6 een plaats onder de gedichten die hij
z?! een biografische toelichting opnam in
g bijlage van zijn Gezelle-studie. Ik ben
tel dit boek, dat Visser met zoveel eerbied
Ro: de priester-dichter schreef, gaan hou-
■a: om zijn eerlijke eenvoud. Al heeft
iisser verschillende bronnen grondig ge-
ssdpleegd, hij spreidt geen geleerdheid ten
ten, maar tekent het beeld van Gezelle
Sals deze aan hem, de dichter, verscheen:
^opgesmukt, warm en boeiend. Daarmee
&it hij Gezelle waardiger herdacht dan
is zeer geletterde, zeer ijverige commen-
"utoren, die de letterkunde sieren, maar
feelie niet nader brachten tot hèn, in wie
j? 611 hij vooral de vonk kan ontsteken
te teen „liefde voor de poëzie" noemt.
iiGezelle", getuigt Visser, „is een dichter
te de ongeletterden en de intellectuelen
«vredigen kan". Dit woord van Visser, dat
«nmerkend is voor de toon waarin dit
is geschreven, kan een aansporing zijn
voor velen, zich vertrouwd te maken met
Wt leven van „de dichter", „de geleerde",
4e mens" Gezelle, zoals Visser het heeft
Pengevat: niet voor de litteraire fijn-
foevers, maar voor „vele eenvoudige
ers'- Ze zullen hem erkentelijk zijn en
Guido Gezelle, mens en dichter"
Born N.V., Assen)
niet vragen, waaróm Gezelle „een mirakel"
was, maar veeleer beamen wat Marnix
Gijsen eens schreef: „Men verklaart geen
mirakel, men kan er zich slechts om ver
blijden".
Ik héb me verblijd: om Visser's studie, om
Gezelle's gedichten die ik, opnieuw be
koord door dit innig-menselijk dichter
leven, ben gaan herlezen: enkele uit de
jeugdbundel „Kerkhofblommen" en „Dicht
oefeningen", vele uit het werk der latere
jaren, uit „Tijdkrans" en „Rijmsnoer",
waar ik terugvond wat mij lang geleden zo
na aan het hart lag en waaraan ik trouw
gebleven bleek te zijn: „De navond komt
zoo stil, zoo stil, zoo traagzaam aangetre
den of: „Mijn hertmijn herte is krank
en broos"; en dan dat onvergetelijk gedicht
op de roos, hem gegeven door zijn jongere
vriend Eugeen van Oye, die tot Gezelle's
verdriet het priesterschap niet kiezen wil
de, het gedicht „Dien avond en Die Rooze",
met het slot dat van zoveel bedwongen
tederheid vol is:
toch lang bewaart, dit zeg ik u,
't ware ik 't al verloze,
mijn hert drie dierbre beelden: u,
dien avond en die rooze!"
Visser en hoe zou deze dichter, aan
wie alle woordenpraal en gekunsteldheid
Duldt toch niet langer
die folterende pijnen, die
Uw leven vergallen en
U tot een half mens maken
Doe toch iels tegen die pijn-
scheuten die U zo kwellen,
- elke beweging U pijnkrampen geeft!
JJJfflldt de kwaal met „AKKERTJES", die de
Pp «Oliën verwijderen „AKKERTJES"
_en ^weet-bevorderend en zijn ideale
FPverdrijvers. ook bij spit, spier- en zenuw-
P-lnen. Let vooral op het AKKER-merk!
helpen direct!
(Adv.)
fiefs met hulpmotor wordt met
Sev"one fiets gelijkgesteld
heJ\vragfn Van het Eerste Kamerlid de
Vtrke n^er^ de minister van
er en Waterstaat geantwoord, te zul-
totnr ev°rderen dat rijwielen rnet hulp-
ïezvor-i, r bepaalde voorwaarden in het
'*ie!pn if b'ei" te lande met gewone rij-
Onw1 worden gelijkgesteld,
rn ogenblik vallen zij onder het be-
F'P motorrijtuigen.
Kantoormachinehandel
p. HARTOG
HAARLEM - SCHOTERWEG 122 - TEL. 12681
Schrijf-, tel- en rekenmachines
Kantoormeubilair
(Adv-.)
vreemd is, het niét onderscheiden! zei
het zo wél: „Gezelle dichtte uit een godde
lijke inspiratie", dezelfde die hem bezielde
toen hij. enkele dagen voor zijn dood over
de kloosterbinnenplaats gaand, een vogel
hoorde zingen en mompelde: „ach, 'k hoorde
toch zoo geerne dc veugeltjes schuifelen".
De Vlamingen zullen in deze November-
maand hun grote dichter niet vergeten. Wij
evenmin. Zijn roem begon in Holland en
deze verbindt beide taalgebieden door de
eerbied die hen gemeen is voor een liefde
vol mens, die welhaast van zijn eigen heen
gaan dichtte, toen hij bij het zwijgen van
de vogels in de avondschemer deze regels
schreef:
„Eilaas, de nacht en 't donker zijn
bezitten nu den zanger mijn:
noch nachtegaal, noch ruit noch muit
en hoore ik meer't is. uit, 't is uit!"
C. J. E. DINAUX
Het kasteel te Well, dat voor de oorlog
Duits bezit was, wordt thans door het Ne
derlands Beheersinstituut te koop aangebo
den. Er hebben zich reeds gegadigden ge
meld; instellingen die het kasteel voor
jeugdwerk of als rusthuis willen inrichten.
De zorg voor het verwaarloosde of licha
melijk of geestelijk gebrekkige kind is in
Nederland voor een belangrijk deel in han
den van het particulier initiatief. Bij de
uitvoering daarvan ontvangt men over
heidssubsidie in verschillende vorm, maar
deze is geenszins toereikend voor de finan
ciering van dit omvangrijke en moeilijke
werk, dat van grote sociale betekenis
moet worden genoemd. Het streeft er im
mers naar het verwaarloosde kind weer
een liefderijk tehuis te bezorgen en de
gebrekkigen in maanden, dikwijls jaren,
van zeer zorgvuldige behandeling en ver
pleging zo goed mogelijk valide te maken,
geschikt en capabel om te zijner tijd een
functie in het maatschappelijke bestel te
künnen vervullen. Tot dekking van de
tekorten houden de talrijke verenigingen
en inrichtingen op dit gebied fancy fairs
en tentoonstellingen van door de kinderen
vervaardigde artikelen en gaat het perso
neel er soms maandenlang avond na avond
met de collectebus op uit om een beroep
te doen op de liefdadigheid van bezoekers
van cafés en theaters. De zorg en de liefde
van hen, die dagelijks met de misdeelde
kinderen omgaan, zijn welhaast onbe
grensd en men wil alles doen om het mo
gelijk te maken dat een groot aantal ge
brekkigen kan worden geholpen. Men kan
echter geen ijzer met handen breken.
Vandaar dat er andere middelen moesten
worden bedacht om de als regel hoge kos
ten te dekken (het onderwijs aan en de
verpleging van een gebrekkig kind vraagt
meer personeel dan een zieke). Vandaar
dat de stichting „Voor het kind" indertijd
met haar actie is begonnen om door de
verkoop van kinderpostzegels de lege kas
sen weer enige inhoud te geven. Omdat et-
zo ontzaglijk veel instellingen zijn, die
om steun vragen en deze ook verdienen
(momenteel reeds ongeveer 350) is die
St. Nicolaas
Een mooi ge
schenk van blij
vende waarde
maakt
Telefoon 11178
LAHES VSEHSTH.tl-15-HAARlEM
hulp tot dusverre nog beperkt geweest.
Maar als men ziet, dat in Zwitserland een
gelijke actie jaarlijks viermaal zoveel op
brengt als in Nederland, dan heeft men
de overtuiging dat zij ook hier nog zeer
belangrijk kan uitgroeien. Er is trouwens
al een stijgende lij'n in de baten: f 565.000
in het afgelopen jaar tegen f 365.000 in
1947....
Schooljeugd deed het best
Zoals men weet, zijn hij de uitvoering
van de actie op grote schaal schoolkinde
ren ingeschakeld. Ongeveer tweehonderd
duizend kinderen hebben in de nu afgelo
pen week hun best gedaan om bestellingen
te noteren voor de fraaie prentbriefkaar
ten en de kinderpostzegels, waarvan de
verkoop Maandag begint, en de eerste re
sultaten zijn stellig bevredigend, zo zelfs
dat reeds Donderdag de eerste oplage van
200.000 briefkaarten geheel en al was uit
verkocht en opdracht tot het drukken van
een nieuwe serie moest worden gegeven. De
verkoop van de kinderpostzegels zal duren
tot en met 31 December. Het hele volgend
jaar blijven zij echter geldig. De opbrengst
wordt over de vacantie-kolonies, de kinder
sanatoria, de huizen voor gebrekkige en
verwaarloosde kinderen en de organisaties
voor kinderuitzending volgens tevoren
vastgestelde maatstaven verdeeld. Ongeveer
vijftigduizend misdeelden profiteren ervan.
Er wordt daarbij bovendien geen onder
scheid gemaakt naar religie. Al die instel
lingen zijn lid van de Nationale federatie
„Nederlandse Bond voor Kinderbescher
ming" die zowel katholieken, protestantse,
humanistische als Joodse instellingen om
vat.
Ons volk kan dit werk verlichten door
met gulle hand de door de stichting „Voor
het kind" met zulk een toewijding gevoerde
actie te steunen. Het zou stellig niet aarze
len dat te doen, indien het de vrijheid en
blijheid en weer opbloeiende levensvreugde
had gezien van eens volkomen verwaar
loosde jeugd in een van de gesteunde te
huizen, zomede de prachtige resultaten,
welke men met het buitengewoon onder
wijs bij ogenschijnlijk volkomen ontred
derde kinderen weet te bereiken.
Mijnen-opruimdienst
verhuist naar Den Helder
De Mijnen-opruimdienst (M.O.D.) van dc
Koninklijke Marine, die thans nog te Am
sterdam gestationneerd is, zal op 15 No
vember worden overgebracht naar Den
Helder, waar deze dienst^komt te ressor
teren onder de Mijnendienst, welke tevens
het mijnenveegbedrijf omvat.
De mijnen-opruimploegen die thans nog
werkzaam zijn in Vlissingen, IJmuiden en
Den Helder zullen worden opgeheven.
REKENMACHINE VOOR BLINDEN
In de najaarsvergadering van het aca
demisch genootschap „Petronelle Moens"
die te Amsterdam werd gehouden is een
rekenmachine gedemonstreerd, die door
ir. Herweijer te Haren geschikt is gemaakt
voor gebruik door blinden. Het is voor het
eerst in Nederland dat dit experiment is
ondernomen. Met deze rekenmachine kun
nen blinden snel en gemakkelijk wiskun
dige berekeningen uitvoeren.
Alfred Hitchcock blijkt in zijn jongste
film „Rope" („Touw") zich zo in de
technische mogelijkheden van een nieuwe
(of eigenlijk oer-oude, want in de prae-
historie van de cinematografie kende men
de montage nog niet) techniek te hebben
verdiept, dat hij blijkbaar vergeten heeft,
dat een film niet alleen een kwestie van
licht, maar ook van leven is.
Hitchcock heeft zich in de jaren van
1929 tot 1939 onderscheiden door een eigen
stijl, waarin de rake karaktertekening
van zij'n figuren, een spannende ■.intrige,
een gevoelige belichting en vooral fasci
nerende beeldovergangen resultaten
van een nauwgezette montage opvielen.
Hij slaagde erin het moeilijkste te berei
ken, wat er in de film te bereiken valt, zo
schreef de Amerikaanse criticus Lawrence
Kane in „Theatre arts": het scheppen van
James Stewart als de phitosophie-leraar Ruper met zijn verdorven leerlingen Brandon
(John Daleen Phillip (Farley Granger) bij de ontknoping van „Rope".
Belangwekkende kooravond van de C.O.V.
Het wordt zo zoeljes-aan een gemeen
plaats, te komen vertellen dat de muziek
liefhebbers nog heel wat goed te maken
hebben aan de Oostenrijkse componist An
ton Bruckner (1824—1836), die tijdens zijn
leven niet'de waardering vond waarop hij
recht had. Het feit dat een latere generatie
de grote betekenis van zijn werk erkend
heeft, en dal, alle wisselingen van smaak
ten spijt, een fris ingezette „Bruckner-be-
weging" onverminderd doorwerkt en geen
sporen van voorbijgaand snobisme ver
toont, maakt eigenlijk het klagen over
verwaarlozing overbodig. Het wil heus toch
heel wat zeggen, dat zijn reusachtige en
veeleisende werken dankbaar onthaald zijn
in een tijd, waarin cle belangstelling voor
menig succeswerk van zijn tijdgenoten af
zakte of geheel verliep. De reactie tegen de
romantiek heeft Bruckner's opgang niet in
de weg gestaan, hoewel hij toch zelf tot de
romantici behoort. Wellicht heeft de ele-
„Daar is een Bosboom!"Neen,
enthousiaste museumbezoeker, het is géén
Bosboom! Maar meent niet dat dat wij U
er hard over zouden vallen dat Uw spon
tane toeschrijving twee eeuwen te ver
grijpt. Alleen reeds het feit dat gij als
Haarlemmer de weg hebt gevonden naar
Uw museum is zó prijzenswaardig dat wij
U niet gaarne om deze vergissing zouden
laken. Vreest ook niet dat we U thans
ernstig ter zijde zullen nemen om U op een
zwaarwichtig kunsthistorisch vertoog te
vergasten. Het is tenslotte niet per se nood
zakelijk dat kunstwerken door de belang
stellende leek ook kunsthistorisch „her
kend" worden. Reeds in de zesde eeuw
formuleerde paus Gregorius de Grote de
volgende voorwaarde voor Kunst: „De on
wetenden moeten haar kunnen begrijpen,
doch de kenners mag zij niet te leur stel
len". Zo zal het doek van Berckheyde zijn
picturale schoonheid evenzeer aan onze be
zoeker openbèYen, niettegenstaande hij er
een Bosboom in meent te herkennen.
Maar nu hij toch in het museum is zou
den wij zijn aandacht willen vragen voor
een belangrijker criterium dan dat van
namen of jaartallen, die nietszeggend zijn
wanneer ze ons worden opgedrongen zon
der het geestelijke of historische fond,
waaraan zij hun belangrijkheid ontlenen.
Ik zou de bezoeker willen raden de namen
Bosboom en Berckheyde voor een ogenblik
te vergeten en zich het grote tijdsverschil
tussen een 17e eeuws en een 19e eeuws
kerk-interieur te realiseren, om dan te
ervaren hoe zich in het interieur van een
en dezelfde kerk twee verschilende wereld
aanschouwingen manifesteren. Het is ech
ter waarlijk niet nodig dat we zulks aan
kunstwerken uit zo ver uiteengelegen tijd
perken demonstreren.
Is er in dit opzicht een klemmender
voorbeeld te geven dan de tegenstelling:
Saenredam, Anno 1636 (vorige week op
deze plaats gereproduceerd) en Job Berck
heyde, Anno 1668? Ook hier interieurs van
een en dezelfde kerk, maar tot omhulsel
geworden van twee verschillende geeste
lijke werelden: verschillend in tijdsfeer,
maar bovenal in persoonlijke visie. De
materiële verzadiging, die zich bij toe
nemende luxe in het welvarende Holland
Gezicht in de Grote Kerk te Haarlem van het transept uit naar de Westzijde.
Geschilderd door Job Adricensz. Berckheyde (Haarlem 16301693). Gedateerd: 1668.
Doek 109.5 bij 154.5 cm. Geschonken door de Vereniging tot uitbreiding der
Verzameling van Kunst en Oudheden (1892).
Saenredam; de dooor Nic. Maes of Verkol je
geportretteerden (die we eveneens in ons
museum aantreffen) gingen ter kerke in dc
Bavo van Berckheyde. Laatstgenoemden
zién we zelfs in de kerk aanwezig, hoewel
er kennelijk geen dienst is. Hun aanwe
zigheid (en die van de hond!) herinnert
ons aan het feit, dat de kerk ook open
stond voor wandelaars, die werden aan
getrokken door orgelmuziek. In zijn ge
schiedenis van Amsterdam deelt Comme-
lin mede dat op het kleine orgel in de Saenredam getuigenis
Oude Kerk „alle avonden tot vermaak der schouwing,
wandelaars, omtrent een uur lang gespeelt
wort" en verder: „hier hoort men op T
dreunen van den algemeenen orgelbas
veelkonstige zang en speelstukken, tot ver
noegen der liefhebbers, speelen en zingen".
Dat gelieven deze mogelijkheid van samen
zijn dankbaar gebruiken getuigt een ver
zuchting van Huygens: „Wat daer wijders
leert de picturale schoonheid van het kerk
interieur, het licht en schaduwspel binnen
het machtige kerk-décor, de pittige mo
dieusheid der figuurtjes (de figuurtjes op
Saenredams paneel van de Nieuwe Kerk
zijn zeer zeker niet van zijn hand en o.i.
zelfs uit de 19e eeuw). Saenredams wezen
daarentegen getuigt van een geïnspireerde
vasthoudendheid, die vorm krijgt in detail
en massa. Berckheydes Bavo is belevenis
van schilderachtige schoonheid, die van
van een levensbe-
Als onze museumbezoeker zich reken
schap geeft van dergelijke kenmerken
voor ieder volwassene met enig cultuur
besef waarneembaar zal hij van zelf
de naam Bosbom niet langer misbruiken
als „passepartout" op elk geschilderd kerk
interieur. Hij mag dan namen en data laten
voor wat ze zijn, doch zich ernstig bezin-
der 17e eeuw liet gelden en uiteraard het omgaet, tusschen jonger bloed, onder de nen op het wezen dat uit elk kunstwerk
sterkst in de portretkunst tot uiting komt,
weerspiegelt evenzeer in de controverse
Saenredam/Berckheyde. Men zou de wij
ziging. die zich gedurende die 32 jaren in
de levenssfeer voltrok, aldus aanschouwe
lijk kunnen voorstellen: Burgemeester Van
der Meer en zijn vrouw (enige weken ge
leden op déze plaats aan de lezers voor
gesteld) gingen ter kerke in de Bavo van
gunst van donckere hoecken ende een ge-
stadigh geluyd, is naer te denclcen"
Men zal inmiddels hebben opgemerkt
hoe Berckheyde ons als het ware in een
meer profane sfeer heeft getrokken, iets
spreekt. In plaats van het aftasten van het
tafereel in zijn uiterlijke verschijning, zal
hij moeten trachten dieper door te dringen
tot de intrinsieke waarden ervan: maar
dan zal hij ook in een Berckheyde een
wat bij Saenredam ondenkbaar is, niet- Berckheyde en in een Bosboom een Bos-
tegenstaande deze de realiteit tot in de boom herkennen!
kleinste architectuur-details recht cleed
wedervaren Maar bij Berckheyde preva-
H. P. BAARD
mentaire natuurkracht van zijn kunst, in
evenwicht gebracht door de objectiverende
elementen van zijn contrapuntische tech
niek, dit kunnen overbruggen. Populair als
een Haydn of een Mendelssohn zal Bruck
ner echter wel nooit worden: daarvoor
stellen zijn werken te grote eisen. Dit geldt
zowel voor zijn vocale als voor zijn instru
mentale composities. En ook zullen zij in
zekere zin voor velen een wrijfpaal blijven.
Maar het ziet er niet naar uit dat hij, nu hij
eenmaal als grootmeester erkend is, ge
makkelijk verdrongen zal kunnen worden.
Behalve zijn negen symphonieën schreef
Bruckner een reeks vocale werken, be
staande uit motetten, „Psalm 150", een
groote „Te Deum" en enige missen. Van dit
vocale oeuvre bleef in Haarlem nog een be
langrijkrijk deel onuitgevoerd.
De „Christelijke Oratoriumvereniging"
heeft nu het loffelijke initiatief genomen
om Anton Bruckners „Grote Mis in f kleine
terts", uit te voeren.
Bruckner schreef deze compositie in 1868
voor de Weense slotkapel. Zij is geconci
pieerd voor koor, vier solisten en groot or
kest. De stijl er van is organisch vergroeid
met die van zijn symphonieën, waarin hij
menigmaal citaten uit zijn kerkelijke wer
ken aanwendde.
In tegenstelling tol de romantische ten-
denzen die bijvoorbeeld de missen van Liszt
kenmerken, draagt Bruckner's Grote Mis
(evenals zijn andere kerkelijke werken)
een ongecompliceerd karakter. Het is een
muziek die extatisch jubelt, maar ook diep
knielend van vrome overgave getuigt. Het
stelselmatig aanwenden van strenge klas
sieke middelen wekt een gevoelige vroom
heid op en werkt als ware het een dogma
tische kracht. Ondertussen kan men zonder
de weidsheid van de Oostenrijkse barok
kerken er bij te betrekken, de geest van
deze religieuze muziek niet naar haar
waarde ondergaan. In onze kerken zou zij
niet passen en het best komt zij tot haar
recht in de concertzaal, ook al om de zo
belangrijke stuwende rol die het orkest er
in speelt.
Toch zijn de hoofdgedachten in eerste
instantie vocaal uitgedrukt. Van een goede
verhouding tussen orkest en zangstemmen,
geeft het „Kyrie" al direct blijk. Het
„Christe eleison" van de solostemmen heeft
vocaal zelfs een zeer sterke uitdrukking
van vertrouwend bidden.
„Gloria" en „Credo" zijn machtige muzi
kale fresco's, vol afwisseling; zelfs een
stamelend psalmmodiëren komt in de
„Gloria" voor. Het middendeel van de ge
loofbelijdenis, dat de menswording als
mede het lijden en sterven van Jezus be
handelt, is een van de prachtigste stukken
uit het werk. Solo-tenor, obligaat viool en
alt, plechtige bazuinklanken, stamelend
vrouwenkoor, geheimzinnige bassen, ko
raalachtige koorzetting, al deze en nog an
dere elementen werken hier samen aan een
treffend geheel, waarvan een vrome be
schouwing de grondslag vormt.
De „Sanctus" is tamelijk kort. „Benedic-
tus", met cello-obligaat is behoorlijk melo
dieus. Het „Agnus Dei" geeft bij de bede
om vrede (dona nobispacem) een interes
sante samenvatting van enige thema's uit
het werk.
Cantate van Bach
Het programma van de C.O.V., op Don
derdagavond, wordt uitgebreid met de can
tate van Bach „Selig ist der Mann," een
„üialogus" voor sopraan- en bas-solo met
slotkoraal voor het koor. Het is heel wat
jaren geleden dat dit werk door de Haar
lemse Toonkunst-afdeling, onder leiding
van Evert Cornells gezongen werd.
Deze cantate is een tweespraak tussen
Jezus en de Gelovige Ziel, De spreuk „Selig
ist der Mann" (Jac. I 12) wordt door de
bas in fraaie arioso-vorm voorgedragen. De
sopraan behoudt ook deze arioso-stijl in
een solo-nummer, waarin het verlangen
naar de dood treffend in de begeleiding is
uitgedrukt. De beide volgende aria's voor
bas en sopraan vallen op door hun colora
tuur-karakter. Zelfs Bach kon aan de mode
een geloofwaardige wereld uit abstracte
schaduwen.
Deze periode van „The 39 steps", „Black
mail" en „The lady vanishes" werd in 1939
afgesloten; Hitchcock kreeg
een contract in Hollywood
en aanstonds was de in
vloed van hen die met de
verkoop van zijn producten
zijn belast, merkbaar: films als „Rebecca",
„Suspicion", „Spellbound" verrieden zeker
nog wel de begaafde vakman, maar be-
tekenden toch in vergelijking met het in
Engeland gemaakte werk een achteruit
gang.
En nu dan „Rope", waarmee de Amster
damse studentenbioscoop „Kriterion" deze
week zijn vierjarig bestaan viert.
Het opvallendste aan deze film is de
manier waarop zij is opgenomen. Gebroken
werd met het systeem honderden korte
scènes op te nemen en deze vervolgens te
schiften en te monteren, doch steeds werd
een rol van ongeveer tien minuten lengte
achter elkaar gedraaid. Daartoe was het
noodzakelijk dat de décors zodanig werden
gebouwd, dat technicolor-camera een ruime
bewegingsvrijheid werd veroorloofd opdat
de acteurs doorlopend „onder schot" kon
den worden gehouden. De spelers moesten
op hun beurt zorgen steeds in het vizier
van de camera te blijven, hetgeen aan hun
houding iets krampachtigs gaf.
De overgangen der filmbanden zijn on
middellijk te herkennen: iedere rol eindigt
op het uiteindelijk rustpunt van de camera:
de rug van een der spelers. Hitchcock zelf
heeft deze werkwijze gemotiveerd door te
verklaren dat de medespelenden, vooral in
een spannend stuk. een betere prestatie
leverden wanneer zij achter elkaar, door
konden gaan.
Voor toneel zal dat wel juist zijn, maar
het wezen van de film schuilt in de zicht
bare dynamiek. Wanneer men de camera
steeds maar een bepaalde scène laat op
nemen, zonder dat men met de schaar in
grijpt cn verkortingen aanbrengt om de
contrasten frappanter te maken, lang
dradigheden tc ontgaan en close-ups inlast
om de werking van andere tonelen te ver
hevigen cn dit alles met geen ander doel
dan om via het oog van de toeschouwer tot
zijn hart door te dringen dan zal het
resultaat niets zijn dan een reeks slappe
beelden, waaruit het leven en de karakte
ristiek zijn verdwenen.
Het is dan ook zo, dat we in „Rope" tot
tamelijk kort voor het einde het doen en
laten van de twee zich Übermensch-
wanende studenten, die een kameraad heb
ben vermoord terwille van de bevestiging
van hun superioriteit, tamelijk gedes
interesseerd volgen. De gehele handeling
speelt zich af in enkele vertrekken van een
flat, neemt in totaal minder dan een etmaal
in beslag en is op één doel gericht: de ont
maskering van de beide jongemannen door
hun vroegere leermeester, die blijkbaar bij
zijn onderricht in de Nietschiaanse
theorieën geen ogenblik de uitwerking van
zijn colleges op jeugdige warhoofden heeft
voorzien.
De aloude regels van Aristoteles voor het
klassieke toneel: de beroemde eenheden van
tijd, plaats en handeling, zien we dus op het
witte doek in ere hersteld, juist op de
plaats waar althans de eerste twee geen
enkele zin hebben, omdat de filmcamera
van nature alomtegenwoordig en alom
vattend is.
Een camera heeft ruimte nodig en Hitch
cock heeft om dat element te suggereren
als achterwand een enorm stalen raam met
een uitzicht op cle wolkenkrabbers van
New York gebruikt, een décor dat onweer
staanbaar doet denken aan een modern
rondvaartbootje.
Kentering
Vlak voor het einde treedt een kentering
in en v/int de oude Hitchcock met zijn
geweldige uitbeeldingskracht het van zijn
nieuwe het is te hopen tijdelijke
hobby.
De gasten op het fuifje zijn vertrokken
en het drama concentreert zich op de twee
moordenaars, hun vervolger, de boekenkist
met het lijk van het slachtoffer en het stuk
touw, waarmee de misdaad werd gepleegd.
Dode voorwerpen hebben bij deze kunste
naar vaak de plaats van een speler ingeno
men: in „Secret agent" was het een knoop,
in „The lady vanishes" het etiket van een
pakje thee.
Het wordt een sinister spel van kat en
muis, waarbij tot op het laatste ogenblik de
dramatische spanning behouden blijft,
doordat de vroegere leermeester wel laat
voelen, dat hij de zaak door heeft, doch
angstvallig vermijdt dit uit te spreken. En
intussen dwaalt de camera maar steeds van
de deur naar de fauteuil, van de fauteuil
naar het tapijt, van het tapijt naar de
boekenkist, welke voorwerpen telkens even
beschenen worden door de kleurige licht
reclames van buiten; een prachtig staaltje
van technicolortechniek, dat bovendien
uitstekend wordt toegepast, daar de kleur
hier een actieve rol speelt en dus niet alleen
wordt gebruikt om de werkelijkheid te
benaderen.
Tenslotte nog een enkele opmerking over
het gegeven. Wij zijn geneigd ons achter
hen te scharen, die betreuren dat tegen
woordig op vrijwel alle gebieden van kunst
het abnormale als gewoon wordt be
schouwd en het normale ujtzondering
wordt. Wij geloven dat ook in de kunst de
in het leven bestaande verhoudingen hun
afspiegeling moeten vinden, wil er geen
verwrongen maatschappelijk beeld ont
staan. Wij geloven echter niet, dat dit alleen
door een film als „Rope" geschiedt. Veel
eer is dat het geval met de talloze middel
matige of minder dan middelmatige pro
ducten die door de filmindustrie plegen te
worden afgeleverd en die op geen enkele
artistieke verdienste kunnen bogen. Het ge
val dat in „Rope" tot. uitgangspunt diende
is trouwens gebaseerd op een historische
gebeurtenis. J. H. B.
van zijn tijd niet weerstaan, en de opmer
king van Schweitzer dat de „totesfreudige
Seele" als het ware huppelend en dansend
in drie-achtste maat haar Heiland tegemoet
gaat, is niet geheel ongegrond. Maar des
ondanks is deze aria, met viool-obligaat,
een bijzonder mooi stuk.
Bruckner-Bach, zij mogen dan tegen
stellingen bieden van stijl en geaardheid,
toch vormen zij samen ethisch en aesthe-
tisch een prachtige combinatie, die een be
langwekkende avond van de C.O.V. belooft.
De uitvoering staat onder leiding van
George Robert en geniet medewerking van
de solisten Jo Vincent (sopraan). Roos
Boelsma (alt), Jan Schipper (tenor) en
Peter De Vos (bas). Dolf Hendrikse be
speelt het orgel en de Haarlemse Orkest
vereniging verzorgt de begeleiding.
JOS. DE KLERK.