Akkertjes Uit de schatten van het Frans Halsmuseum Litteraire Rheutnatische PUNEN Opbrengst van kinderpostzegels komt 350 instellingen ten goede Anton Bruckners derde Mis wordt volgende week voor het eerst in Haarlem uitgevoerd 12 November 1949 AB VISSER: (Uitgeverij af HALVE EEUW IS HET dezer dagen Kleden, dat Burgemeester en Schepe- - van de stad Brugge door aanplakbil- Qe eer (hadden) ter kennis te bren- de inwoners, de droeve tijding van '{■terven van hun medeburger, den dienden Vlaamschen dichter Guido "lie" Evengoed had de Stadsoverheid 'kunnen aanzeggen van de priester )aaltfeleerde, van de vriend der armen Jp leraar Gezelle. Maar ze eerde de r'hter en de dichter alleen, en zal zich er '7 van bewust zijn geweest, dat ze zo- vnrie Gezelle's latere biografen de rechte vees naar de bron van dit innig mens- het dichterschap. tezelle's leven was een dichten, wat hij iJJed Of hij zijn verzen schreef danwel de volle' overgave van zijn in eenvoud finchtige hart zijn leerlingen onderwees of hij uit de taalrijkdom van het West- verleden levende schatten ver- én in Maerlant's vers de volkstaal veterde, danwel met de middeleeuwse '%'cus Ruusbroec zich opgenomen voelde eeuwiglijk boven de aarde uitgaat «dichtte. Dichter was hij zelfs als ziele- i-orger, als verpleger der choleralijders; 3 dat'men hem het „mirakel Gezelle" ^éide was wel omdat hij op wonderbaar- :^e wijze leefde uit één beginsel: zijn Lbarende kracht, die men nauwelijks f'een „talent" kan noemen: ze was „een oste Gods". In één van zijn gedichten, [77e volheid en onmiddellijkheid heeft J het schoonste dat de Middeleeuwen fttibrachten, bewondert hij de bloem en '„{hij haar lof met deze prachtige aan- 0 wilde en onvervalschte pracht ciijn eerbiedige bewondering is zo groot, dat de bloem niet méér, niet anders, zijn ril dan ze is: een bloem, een tooisel der tapping, een instrument waarop de zon éeelt. Zo'n instrument was hijzelf, Gezelle; a het is daarom wellicht dat hij zo vaak j«t denken aan Fransiscus van Assisi, riens Cantico del Sole (Lofzang der Zon- k) hij zo verrukkelijk herdichtte. Lang heeft het geduurd, alvorens de ver duwende kracht van zijn verzen werd 1 en langer nog alvorens ze werd De onderwijsvernieuwer, de taal- fééjjker, de herwekker van het Vlaamse tïén, de dichter die zijn voorbeeld Bilder- verre achter zich liet en met zijn <n rhythme muziek en vorm gaf aan ^herboren dichtkunst men heeft hem ïïivankelijk misprezen, hem van zijn le- sassraïjt aan het Roesselaerse Seminarie zisven en daarmee diep gegriefd. In die rd heeft hü zich, blijkens een getuigenis m zijn mede-oprichter van het Engelse Ssuaarium in Brugge, dr. Algar, gevoeld j is „een verworpene, gebroken en verlo- a'. De dichter ging zwijgen, voor jaren. Fas hij te zeer gekrenkt? Het is mogelijk: bezong hij de Pier is Brassicae, de teste der vlinders en in deze „brooze le- i&iheid", die hij „in den laai der zoelste jaerlocht" ziet zweven rond de rozenper- a, „onschuldig en onschamel", herkende 5 wel het beeld van zichzelf. Of stokte !t met dichten door zelftucht? Aan zijn sf moet hij gezegd hebben, dat hij „zijn Eit de baas moest blijven". Wie, die goed xhoort, zal het betwijfelen: dat deze edele ais door een driftiger levensverlangen be regen werd dan hij dichterlijk uitsprak? heeft Gezelle bedwongen, veel ver- jen. Dé liefde, waaraan zijn hart zo ijk was, verhief zich boven het persoon- jke, Vandaar dat Marnix Gijsen deze zoon En een eenvoudige tuinman „een hemels ovenier" kon noemen, die planten, bloe zen en dieren liefhad gelijk de mensen, als Éepselen van een en dezelfde „enigheid". &oFlos.gelijk een bloem: „Ik ben een blomme en bloeie vóór uw ogen, geweldig zonnelicht. in vindt dit gedicht der rijpere jaren, lofzang op de zon als bron van het ïïwig licht, in de bekende bloemlezing uit feelle's gedichten van dr. J. Aleida Nij- i'i (onlangs in 11de druk verschenen bij Li. Veen's Uitg. Mij.) en Ab Visser gaf 6 een plaats onder de gedichten die hij z?! een biografische toelichting opnam in g bijlage van zijn Gezelle-studie. Ik ben tel dit boek, dat Visser met zoveel eerbied Ro: de priester-dichter schreef, gaan hou- ■a: om zijn eerlijke eenvoud. Al heeft iisser verschillende bronnen grondig ge- ssdpleegd, hij spreidt geen geleerdheid ten ten, maar tekent het beeld van Gezelle Sals deze aan hem, de dichter, verscheen: ^opgesmukt, warm en boeiend. Daarmee &it hij Gezelle waardiger herdacht dan is zeer geletterde, zeer ijverige commen- "utoren, die de letterkunde sieren, maar feelie niet nader brachten tot hèn, in wie j? 611 hij vooral de vonk kan ontsteken te teen „liefde voor de poëzie" noemt. iiGezelle", getuigt Visser, „is een dichter te de ongeletterden en de intellectuelen «vredigen kan". Dit woord van Visser, dat «nmerkend is voor de toon waarin dit is geschreven, kan een aansporing zijn voor velen, zich vertrouwd te maken met Wt leven van „de dichter", „de geleerde", 4e mens" Gezelle, zoals Visser het heeft Pengevat: niet voor de litteraire fijn- foevers, maar voor „vele eenvoudige ers'- Ze zullen hem erkentelijk zijn en Guido Gezelle, mens en dichter" Born N.V., Assen) niet vragen, waaróm Gezelle „een mirakel" was, maar veeleer beamen wat Marnix Gijsen eens schreef: „Men verklaart geen mirakel, men kan er zich slechts om ver blijden". Ik héb me verblijd: om Visser's studie, om Gezelle's gedichten die ik, opnieuw be koord door dit innig-menselijk dichter leven, ben gaan herlezen: enkele uit de jeugdbundel „Kerkhofblommen" en „Dicht oefeningen", vele uit het werk der latere jaren, uit „Tijdkrans" en „Rijmsnoer", waar ik terugvond wat mij lang geleden zo na aan het hart lag en waaraan ik trouw gebleven bleek te zijn: „De navond komt zoo stil, zoo stil, zoo traagzaam aangetre den of: „Mijn hertmijn herte is krank en broos"; en dan dat onvergetelijk gedicht op de roos, hem gegeven door zijn jongere vriend Eugeen van Oye, die tot Gezelle's verdriet het priesterschap niet kiezen wil de, het gedicht „Dien avond en Die Rooze", met het slot dat van zoveel bedwongen tederheid vol is: toch lang bewaart, dit zeg ik u, 't ware ik 't al verloze, mijn hert drie dierbre beelden: u, dien avond en die rooze!" Visser en hoe zou deze dichter, aan wie alle woordenpraal en gekunsteldheid Duldt toch niet langer die folterende pijnen, die Uw leven vergallen en U tot een half mens maken Doe toch iels tegen die pijn- scheuten die U zo kwellen, - elke beweging U pijnkrampen geeft! JJJfflldt de kwaal met „AKKERTJES", die de Pp «Oliën verwijderen „AKKERTJES" _en ^weet-bevorderend en zijn ideale FPverdrijvers. ook bij spit, spier- en zenuw- P-lnen. Let vooral op het AKKER-merk! helpen direct! (Adv.) fiefs met hulpmotor wordt met Sev"one fiets gelijkgesteld heJ\vragfn Van het Eerste Kamerlid de Vtrke n^er^ de minister van er en Waterstaat geantwoord, te zul- totnr ev°rderen dat rijwielen rnet hulp- ïezvor-i, r bepaalde voorwaarden in het '*ie!pn if b'ei" te lande met gewone rij- Onw1 worden gelijkgesteld, rn ogenblik vallen zij onder het be- F'P motorrijtuigen. Kantoormachinehandel p. HARTOG HAARLEM - SCHOTERWEG 122 - TEL. 12681 Schrijf-, tel- en rekenmachines Kantoormeubilair (Adv-.) vreemd is, het niét onderscheiden! zei het zo wél: „Gezelle dichtte uit een godde lijke inspiratie", dezelfde die hem bezielde toen hij. enkele dagen voor zijn dood over de kloosterbinnenplaats gaand, een vogel hoorde zingen en mompelde: „ach, 'k hoorde toch zoo geerne dc veugeltjes schuifelen". De Vlamingen zullen in deze November- maand hun grote dichter niet vergeten. Wij evenmin. Zijn roem begon in Holland en deze verbindt beide taalgebieden door de eerbied die hen gemeen is voor een liefde vol mens, die welhaast van zijn eigen heen gaan dichtte, toen hij bij het zwijgen van de vogels in de avondschemer deze regels schreef: „Eilaas, de nacht en 't donker zijn bezitten nu den zanger mijn: noch nachtegaal, noch ruit noch muit en hoore ik meer't is. uit, 't is uit!" C. J. E. DINAUX Het kasteel te Well, dat voor de oorlog Duits bezit was, wordt thans door het Ne derlands Beheersinstituut te koop aangebo den. Er hebben zich reeds gegadigden ge meld; instellingen die het kasteel voor jeugdwerk of als rusthuis willen inrichten. De zorg voor het verwaarloosde of licha melijk of geestelijk gebrekkige kind is in Nederland voor een belangrijk deel in han den van het particulier initiatief. Bij de uitvoering daarvan ontvangt men over heidssubsidie in verschillende vorm, maar deze is geenszins toereikend voor de finan ciering van dit omvangrijke en moeilijke werk, dat van grote sociale betekenis moet worden genoemd. Het streeft er im mers naar het verwaarloosde kind weer een liefderijk tehuis te bezorgen en de gebrekkigen in maanden, dikwijls jaren, van zeer zorgvuldige behandeling en ver pleging zo goed mogelijk valide te maken, geschikt en capabel om te zijner tijd een functie in het maatschappelijke bestel te künnen vervullen. Tot dekking van de tekorten houden de talrijke verenigingen en inrichtingen op dit gebied fancy fairs en tentoonstellingen van door de kinderen vervaardigde artikelen en gaat het perso neel er soms maandenlang avond na avond met de collectebus op uit om een beroep te doen op de liefdadigheid van bezoekers van cafés en theaters. De zorg en de liefde van hen, die dagelijks met de misdeelde kinderen omgaan, zijn welhaast onbe grensd en men wil alles doen om het mo gelijk te maken dat een groot aantal ge brekkigen kan worden geholpen. Men kan echter geen ijzer met handen breken. Vandaar dat er andere middelen moesten worden bedacht om de als regel hoge kos ten te dekken (het onderwijs aan en de verpleging van een gebrekkig kind vraagt meer personeel dan een zieke). Vandaar dat de stichting „Voor het kind" indertijd met haar actie is begonnen om door de verkoop van kinderpostzegels de lege kas sen weer enige inhoud te geven. Omdat et- zo ontzaglijk veel instellingen zijn, die om steun vragen en deze ook verdienen (momenteel reeds ongeveer 350) is die St. Nicolaas Een mooi ge schenk van blij vende waarde maakt Telefoon 11178 LAHES VSEHSTH.tl-15-HAARlEM hulp tot dusverre nog beperkt geweest. Maar als men ziet, dat in Zwitserland een gelijke actie jaarlijks viermaal zoveel op brengt als in Nederland, dan heeft men de overtuiging dat zij ook hier nog zeer belangrijk kan uitgroeien. Er is trouwens al een stijgende lij'n in de baten: f 565.000 in het afgelopen jaar tegen f 365.000 in 1947.... Schooljeugd deed het best Zoals men weet, zijn hij de uitvoering van de actie op grote schaal schoolkinde ren ingeschakeld. Ongeveer tweehonderd duizend kinderen hebben in de nu afgelo pen week hun best gedaan om bestellingen te noteren voor de fraaie prentbriefkaar ten en de kinderpostzegels, waarvan de verkoop Maandag begint, en de eerste re sultaten zijn stellig bevredigend, zo zelfs dat reeds Donderdag de eerste oplage van 200.000 briefkaarten geheel en al was uit verkocht en opdracht tot het drukken van een nieuwe serie moest worden gegeven. De verkoop van de kinderpostzegels zal duren tot en met 31 December. Het hele volgend jaar blijven zij echter geldig. De opbrengst wordt over de vacantie-kolonies, de kinder sanatoria, de huizen voor gebrekkige en verwaarloosde kinderen en de organisaties voor kinderuitzending volgens tevoren vastgestelde maatstaven verdeeld. Ongeveer vijftigduizend misdeelden profiteren ervan. Er wordt daarbij bovendien geen onder scheid gemaakt naar religie. Al die instel lingen zijn lid van de Nationale federatie „Nederlandse Bond voor Kinderbescher ming" die zowel katholieken, protestantse, humanistische als Joodse instellingen om vat. Ons volk kan dit werk verlichten door met gulle hand de door de stichting „Voor het kind" met zulk een toewijding gevoerde actie te steunen. Het zou stellig niet aarze len dat te doen, indien het de vrijheid en blijheid en weer opbloeiende levensvreugde had gezien van eens volkomen verwaar loosde jeugd in een van de gesteunde te huizen, zomede de prachtige resultaten, welke men met het buitengewoon onder wijs bij ogenschijnlijk volkomen ontred derde kinderen weet te bereiken. Mijnen-opruimdienst verhuist naar Den Helder De Mijnen-opruimdienst (M.O.D.) van dc Koninklijke Marine, die thans nog te Am sterdam gestationneerd is, zal op 15 No vember worden overgebracht naar Den Helder, waar deze dienst^komt te ressor teren onder de Mijnendienst, welke tevens het mijnenveegbedrijf omvat. De mijnen-opruimploegen die thans nog werkzaam zijn in Vlissingen, IJmuiden en Den Helder zullen worden opgeheven. REKENMACHINE VOOR BLINDEN In de najaarsvergadering van het aca demisch genootschap „Petronelle Moens" die te Amsterdam werd gehouden is een rekenmachine gedemonstreerd, die door ir. Herweijer te Haren geschikt is gemaakt voor gebruik door blinden. Het is voor het eerst in Nederland dat dit experiment is ondernomen. Met deze rekenmachine kun nen blinden snel en gemakkelijk wiskun dige berekeningen uitvoeren. Alfred Hitchcock blijkt in zijn jongste film „Rope" („Touw") zich zo in de technische mogelijkheden van een nieuwe (of eigenlijk oer-oude, want in de prae- historie van de cinematografie kende men de montage nog niet) techniek te hebben verdiept, dat hij blijkbaar vergeten heeft, dat een film niet alleen een kwestie van licht, maar ook van leven is. Hitchcock heeft zich in de jaren van 1929 tot 1939 onderscheiden door een eigen stijl, waarin de rake karaktertekening van zij'n figuren, een spannende ■.intrige, een gevoelige belichting en vooral fasci nerende beeldovergangen resultaten van een nauwgezette montage opvielen. Hij slaagde erin het moeilijkste te berei ken, wat er in de film te bereiken valt, zo schreef de Amerikaanse criticus Lawrence Kane in „Theatre arts": het scheppen van James Stewart als de phitosophie-leraar Ruper met zijn verdorven leerlingen Brandon (John Daleen Phillip (Farley Granger) bij de ontknoping van „Rope". Belangwekkende kooravond van de C.O.V. Het wordt zo zoeljes-aan een gemeen plaats, te komen vertellen dat de muziek liefhebbers nog heel wat goed te maken hebben aan de Oostenrijkse componist An ton Bruckner (1824—1836), die tijdens zijn leven niet'de waardering vond waarop hij recht had. Het feit dat een latere generatie de grote betekenis van zijn werk erkend heeft, en dal, alle wisselingen van smaak ten spijt, een fris ingezette „Bruckner-be- weging" onverminderd doorwerkt en geen sporen van voorbijgaand snobisme ver toont, maakt eigenlijk het klagen over verwaarlozing overbodig. Het wil heus toch heel wat zeggen, dat zijn reusachtige en veeleisende werken dankbaar onthaald zijn in een tijd, waarin cle belangstelling voor menig succeswerk van zijn tijdgenoten af zakte of geheel verliep. De reactie tegen de romantiek heeft Bruckner's opgang niet in de weg gestaan, hoewel hij toch zelf tot de romantici behoort. Wellicht heeft de ele- „Daar is een Bosboom!"Neen, enthousiaste museumbezoeker, het is géén Bosboom! Maar meent niet dat dat wij U er hard over zouden vallen dat Uw spon tane toeschrijving twee eeuwen te ver grijpt. Alleen reeds het feit dat gij als Haarlemmer de weg hebt gevonden naar Uw museum is zó prijzenswaardig dat wij U niet gaarne om deze vergissing zouden laken. Vreest ook niet dat we U thans ernstig ter zijde zullen nemen om U op een zwaarwichtig kunsthistorisch vertoog te vergasten. Het is tenslotte niet per se nood zakelijk dat kunstwerken door de belang stellende leek ook kunsthistorisch „her kend" worden. Reeds in de zesde eeuw formuleerde paus Gregorius de Grote de volgende voorwaarde voor Kunst: „De on wetenden moeten haar kunnen begrijpen, doch de kenners mag zij niet te leur stel len". Zo zal het doek van Berckheyde zijn picturale schoonheid evenzeer aan onze be zoeker openbèYen, niettegenstaande hij er een Bosboom in meent te herkennen. Maar nu hij toch in het museum is zou den wij zijn aandacht willen vragen voor een belangrijker criterium dan dat van namen of jaartallen, die nietszeggend zijn wanneer ze ons worden opgedrongen zon der het geestelijke of historische fond, waaraan zij hun belangrijkheid ontlenen. Ik zou de bezoeker willen raden de namen Bosboom en Berckheyde voor een ogenblik te vergeten en zich het grote tijdsverschil tussen een 17e eeuws en een 19e eeuws kerk-interieur te realiseren, om dan te ervaren hoe zich in het interieur van een en dezelfde kerk twee verschilende wereld aanschouwingen manifesteren. Het is ech ter waarlijk niet nodig dat we zulks aan kunstwerken uit zo ver uiteengelegen tijd perken demonstreren. Is er in dit opzicht een klemmender voorbeeld te geven dan de tegenstelling: Saenredam, Anno 1636 (vorige week op deze plaats gereproduceerd) en Job Berck heyde, Anno 1668? Ook hier interieurs van een en dezelfde kerk, maar tot omhulsel geworden van twee verschillende geeste lijke werelden: verschillend in tijdsfeer, maar bovenal in persoonlijke visie. De materiële verzadiging, die zich bij toe nemende luxe in het welvarende Holland Gezicht in de Grote Kerk te Haarlem van het transept uit naar de Westzijde. Geschilderd door Job Adricensz. Berckheyde (Haarlem 16301693). Gedateerd: 1668. Doek 109.5 bij 154.5 cm. Geschonken door de Vereniging tot uitbreiding der Verzameling van Kunst en Oudheden (1892). Saenredam; de dooor Nic. Maes of Verkol je geportretteerden (die we eveneens in ons museum aantreffen) gingen ter kerke in dc Bavo van Berckheyde. Laatstgenoemden zién we zelfs in de kerk aanwezig, hoewel er kennelijk geen dienst is. Hun aanwe zigheid (en die van de hond!) herinnert ons aan het feit, dat de kerk ook open stond voor wandelaars, die werden aan getrokken door orgelmuziek. In zijn ge schiedenis van Amsterdam deelt Comme- lin mede dat op het kleine orgel in de Saenredam getuigenis Oude Kerk „alle avonden tot vermaak der schouwing, wandelaars, omtrent een uur lang gespeelt wort" en verder: „hier hoort men op T dreunen van den algemeenen orgelbas veelkonstige zang en speelstukken, tot ver noegen der liefhebbers, speelen en zingen". Dat gelieven deze mogelijkheid van samen zijn dankbaar gebruiken getuigt een ver zuchting van Huygens: „Wat daer wijders leert de picturale schoonheid van het kerk interieur, het licht en schaduwspel binnen het machtige kerk-décor, de pittige mo dieusheid der figuurtjes (de figuurtjes op Saenredams paneel van de Nieuwe Kerk zijn zeer zeker niet van zijn hand en o.i. zelfs uit de 19e eeuw). Saenredams wezen daarentegen getuigt van een geïnspireerde vasthoudendheid, die vorm krijgt in detail en massa. Berckheydes Bavo is belevenis van schilderachtige schoonheid, die van van een levensbe- Als onze museumbezoeker zich reken schap geeft van dergelijke kenmerken voor ieder volwassene met enig cultuur besef waarneembaar zal hij van zelf de naam Bosbom niet langer misbruiken als „passepartout" op elk geschilderd kerk interieur. Hij mag dan namen en data laten voor wat ze zijn, doch zich ernstig bezin- der 17e eeuw liet gelden en uiteraard het omgaet, tusschen jonger bloed, onder de nen op het wezen dat uit elk kunstwerk sterkst in de portretkunst tot uiting komt, weerspiegelt evenzeer in de controverse Saenredam/Berckheyde. Men zou de wij ziging. die zich gedurende die 32 jaren in de levenssfeer voltrok, aldus aanschouwe lijk kunnen voorstellen: Burgemeester Van der Meer en zijn vrouw (enige weken ge leden op déze plaats aan de lezers voor gesteld) gingen ter kerke in de Bavo van gunst van donckere hoecken ende een ge- stadigh geluyd, is naer te denclcen" Men zal inmiddels hebben opgemerkt hoe Berckheyde ons als het ware in een meer profane sfeer heeft getrokken, iets spreekt. In plaats van het aftasten van het tafereel in zijn uiterlijke verschijning, zal hij moeten trachten dieper door te dringen tot de intrinsieke waarden ervan: maar dan zal hij ook in een Berckheyde een wat bij Saenredam ondenkbaar is, niet- Berckheyde en in een Bosboom een Bos- tegenstaande deze de realiteit tot in de boom herkennen! kleinste architectuur-details recht cleed wedervaren Maar bij Berckheyde preva- H. P. BAARD mentaire natuurkracht van zijn kunst, in evenwicht gebracht door de objectiverende elementen van zijn contrapuntische tech niek, dit kunnen overbruggen. Populair als een Haydn of een Mendelssohn zal Bruck ner echter wel nooit worden: daarvoor stellen zijn werken te grote eisen. Dit geldt zowel voor zijn vocale als voor zijn instru mentale composities. En ook zullen zij in zekere zin voor velen een wrijfpaal blijven. Maar het ziet er niet naar uit dat hij, nu hij eenmaal als grootmeester erkend is, ge makkelijk verdrongen zal kunnen worden. Behalve zijn negen symphonieën schreef Bruckner een reeks vocale werken, be staande uit motetten, „Psalm 150", een groote „Te Deum" en enige missen. Van dit vocale oeuvre bleef in Haarlem nog een be langrijkrijk deel onuitgevoerd. De „Christelijke Oratoriumvereniging" heeft nu het loffelijke initiatief genomen om Anton Bruckners „Grote Mis in f kleine terts", uit te voeren. Bruckner schreef deze compositie in 1868 voor de Weense slotkapel. Zij is geconci pieerd voor koor, vier solisten en groot or kest. De stijl er van is organisch vergroeid met die van zijn symphonieën, waarin hij menigmaal citaten uit zijn kerkelijke wer ken aanwendde. In tegenstelling tol de romantische ten- denzen die bijvoorbeeld de missen van Liszt kenmerken, draagt Bruckner's Grote Mis (evenals zijn andere kerkelijke werken) een ongecompliceerd karakter. Het is een muziek die extatisch jubelt, maar ook diep knielend van vrome overgave getuigt. Het stelselmatig aanwenden van strenge klas sieke middelen wekt een gevoelige vroom heid op en werkt als ware het een dogma tische kracht. Ondertussen kan men zonder de weidsheid van de Oostenrijkse barok kerken er bij te betrekken, de geest van deze religieuze muziek niet naar haar waarde ondergaan. In onze kerken zou zij niet passen en het best komt zij tot haar recht in de concertzaal, ook al om de zo belangrijke stuwende rol die het orkest er in speelt. Toch zijn de hoofdgedachten in eerste instantie vocaal uitgedrukt. Van een goede verhouding tussen orkest en zangstemmen, geeft het „Kyrie" al direct blijk. Het „Christe eleison" van de solostemmen heeft vocaal zelfs een zeer sterke uitdrukking van vertrouwend bidden. „Gloria" en „Credo" zijn machtige muzi kale fresco's, vol afwisseling; zelfs een stamelend psalmmodiëren komt in de „Gloria" voor. Het middendeel van de ge loofbelijdenis, dat de menswording als mede het lijden en sterven van Jezus be handelt, is een van de prachtigste stukken uit het werk. Solo-tenor, obligaat viool en alt, plechtige bazuinklanken, stamelend vrouwenkoor, geheimzinnige bassen, ko raalachtige koorzetting, al deze en nog an dere elementen werken hier samen aan een treffend geheel, waarvan een vrome be schouwing de grondslag vormt. De „Sanctus" is tamelijk kort. „Benedic- tus", met cello-obligaat is behoorlijk melo dieus. Het „Agnus Dei" geeft bij de bede om vrede (dona nobispacem) een interes sante samenvatting van enige thema's uit het werk. Cantate van Bach Het programma van de C.O.V., op Don derdagavond, wordt uitgebreid met de can tate van Bach „Selig ist der Mann," een „üialogus" voor sopraan- en bas-solo met slotkoraal voor het koor. Het is heel wat jaren geleden dat dit werk door de Haar lemse Toonkunst-afdeling, onder leiding van Evert Cornells gezongen werd. Deze cantate is een tweespraak tussen Jezus en de Gelovige Ziel, De spreuk „Selig ist der Mann" (Jac. I 12) wordt door de bas in fraaie arioso-vorm voorgedragen. De sopraan behoudt ook deze arioso-stijl in een solo-nummer, waarin het verlangen naar de dood treffend in de begeleiding is uitgedrukt. De beide volgende aria's voor bas en sopraan vallen op door hun colora tuur-karakter. Zelfs Bach kon aan de mode een geloofwaardige wereld uit abstracte schaduwen. Deze periode van „The 39 steps", „Black mail" en „The lady vanishes" werd in 1939 afgesloten; Hitchcock kreeg een contract in Hollywood en aanstonds was de in vloed van hen die met de verkoop van zijn producten zijn belast, merkbaar: films als „Rebecca", „Suspicion", „Spellbound" verrieden zeker nog wel de begaafde vakman, maar be- tekenden toch in vergelijking met het in Engeland gemaakte werk een achteruit gang. En nu dan „Rope", waarmee de Amster damse studentenbioscoop „Kriterion" deze week zijn vierjarig bestaan viert. Het opvallendste aan deze film is de manier waarop zij is opgenomen. Gebroken werd met het systeem honderden korte scènes op te nemen en deze vervolgens te schiften en te monteren, doch steeds werd een rol van ongeveer tien minuten lengte achter elkaar gedraaid. Daartoe was het noodzakelijk dat de décors zodanig werden gebouwd, dat technicolor-camera een ruime bewegingsvrijheid werd veroorloofd opdat de acteurs doorlopend „onder schot" kon den worden gehouden. De spelers moesten op hun beurt zorgen steeds in het vizier van de camera te blijven, hetgeen aan hun houding iets krampachtigs gaf. De overgangen der filmbanden zijn on middellijk te herkennen: iedere rol eindigt op het uiteindelijk rustpunt van de camera: de rug van een der spelers. Hitchcock zelf heeft deze werkwijze gemotiveerd door te verklaren dat de medespelenden, vooral in een spannend stuk. een betere prestatie leverden wanneer zij achter elkaar, door konden gaan. Voor toneel zal dat wel juist zijn, maar het wezen van de film schuilt in de zicht bare dynamiek. Wanneer men de camera steeds maar een bepaalde scène laat op nemen, zonder dat men met de schaar in grijpt cn verkortingen aanbrengt om de contrasten frappanter te maken, lang dradigheden tc ontgaan en close-ups inlast om de werking van andere tonelen te ver hevigen cn dit alles met geen ander doel dan om via het oog van de toeschouwer tot zijn hart door te dringen dan zal het resultaat niets zijn dan een reeks slappe beelden, waaruit het leven en de karakte ristiek zijn verdwenen. Het is dan ook zo, dat we in „Rope" tot tamelijk kort voor het einde het doen en laten van de twee zich Übermensch- wanende studenten, die een kameraad heb ben vermoord terwille van de bevestiging van hun superioriteit, tamelijk gedes interesseerd volgen. De gehele handeling speelt zich af in enkele vertrekken van een flat, neemt in totaal minder dan een etmaal in beslag en is op één doel gericht: de ont maskering van de beide jongemannen door hun vroegere leermeester, die blijkbaar bij zijn onderricht in de Nietschiaanse theorieën geen ogenblik de uitwerking van zijn colleges op jeugdige warhoofden heeft voorzien. De aloude regels van Aristoteles voor het klassieke toneel: de beroemde eenheden van tijd, plaats en handeling, zien we dus op het witte doek in ere hersteld, juist op de plaats waar althans de eerste twee geen enkele zin hebben, omdat de filmcamera van nature alomtegenwoordig en alom vattend is. Een camera heeft ruimte nodig en Hitch cock heeft om dat element te suggereren als achterwand een enorm stalen raam met een uitzicht op cle wolkenkrabbers van New York gebruikt, een décor dat onweer staanbaar doet denken aan een modern rondvaartbootje. Kentering Vlak voor het einde treedt een kentering in en v/int de oude Hitchcock met zijn geweldige uitbeeldingskracht het van zijn nieuwe het is te hopen tijdelijke hobby. De gasten op het fuifje zijn vertrokken en het drama concentreert zich op de twee moordenaars, hun vervolger, de boekenkist met het lijk van het slachtoffer en het stuk touw, waarmee de misdaad werd gepleegd. Dode voorwerpen hebben bij deze kunste naar vaak de plaats van een speler ingeno men: in „Secret agent" was het een knoop, in „The lady vanishes" het etiket van een pakje thee. Het wordt een sinister spel van kat en muis, waarbij tot op het laatste ogenblik de dramatische spanning behouden blijft, doordat de vroegere leermeester wel laat voelen, dat hij de zaak door heeft, doch angstvallig vermijdt dit uit te spreken. En intussen dwaalt de camera maar steeds van de deur naar de fauteuil, van de fauteuil naar het tapijt, van het tapijt naar de boekenkist, welke voorwerpen telkens even beschenen worden door de kleurige licht reclames van buiten; een prachtig staaltje van technicolortechniek, dat bovendien uitstekend wordt toegepast, daar de kleur hier een actieve rol speelt en dus niet alleen wordt gebruikt om de werkelijkheid te benaderen. Tenslotte nog een enkele opmerking over het gegeven. Wij zijn geneigd ons achter hen te scharen, die betreuren dat tegen woordig op vrijwel alle gebieden van kunst het abnormale als gewoon wordt be schouwd en het normale ujtzondering wordt. Wij geloven dat ook in de kunst de in het leven bestaande verhoudingen hun afspiegeling moeten vinden, wil er geen verwrongen maatschappelijk beeld ont staan. Wij geloven echter niet, dat dit alleen door een film als „Rope" geschiedt. Veel eer is dat het geval met de talloze middel matige of minder dan middelmatige pro ducten die door de filmindustrie plegen te worden afgeleverd en die op geen enkele artistieke verdienste kunnen bogen. Het ge val dat in „Rope" tot. uitgangspunt diende is trouwens gebaseerd op een historische gebeurtenis. J. H. B. van zijn tijd niet weerstaan, en de opmer king van Schweitzer dat de „totesfreudige Seele" als het ware huppelend en dansend in drie-achtste maat haar Heiland tegemoet gaat, is niet geheel ongegrond. Maar des ondanks is deze aria, met viool-obligaat, een bijzonder mooi stuk. Bruckner-Bach, zij mogen dan tegen stellingen bieden van stijl en geaardheid, toch vormen zij samen ethisch en aesthe- tisch een prachtige combinatie, die een be langwekkende avond van de C.O.V. belooft. De uitvoering staat onder leiding van George Robert en geniet medewerking van de solisten Jo Vincent (sopraan). Roos Boelsma (alt), Jan Schipper (tenor) en Peter De Vos (bas). Dolf Hendrikse be speelt het orgel en de Haarlemse Orkest vereniging verzorgt de begeleiding. JOS. DE KLERK.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1949 | | pagina 5