l VOOR JONGE MENSEN ll" Zaterdag 23 December 1950 MAANDEN lang had hij moederziel al leen in dat huisje gewoond en aan zijn boek gewerkt. Het was een huisje dat midden in een bos stond, eigenlijk een soort zomeroptrek- je, gebouwd van bruingeteerde planken. Maar het weer was zacht gebleven en met behulp van een antiek salamanderkachel tje had hij het er tot diep in December kunnen uithouden. De postbode en de bakker kwamen alleen voor hem het bos pad affietsen, maar als zij in de morgen uren geweest waren had hij, nu de va- cantietijd voorbij was, de rest van de dag geen mens meer gezien. Het had hem niet gehinderd. Op het scherm van stilte, dat roerloos om hem heen stond, waren de fi guren verschenen, die een rol zouden spe len in zijn boek. De een na de ander, Nora, Maarten, Conrad, de beide kinderen Paul en Peggy en Simson, de hond met de lange haren. Ze hadden hun spel gespeeld en hun tekst gezegd. Hij hoefde alleen maar gecon centreerd te kijken aandachtig te luisteren. Als de droomfiguren zich terugtrokken was het geweest of hij ontwaakte uit een trance. Dan had hij zich geweldig uitgerekt en v/as melk gaan halen in de blauwe bus. Het was ruim een half uur lopen naar de naaste boerderij. Die dagelijkse tochten in weer en wind hadden hem zeer vertrouwd gemaakt met het bos. Het beklemmend- geheimzinnige dat een bos, vooral als het donker wordt, voor de meeste stadsmensen heeft, was geheel weggevallen. Hij leerde de geluiden herkennen en ook in het don ker de weg vinden door zich te oriënteren aan de lichtere luchtstreep boven het pad. Toen het kouder ging worden kwamen de dieren tot vlak bij de hut. Zo nu en dan was hij naar het dorp ge gaan om wat boodschappen te doen of zijn haar te laten knippen. Hij had dan ook wel een kop koffie of een borrel gedronken in het landelijk café en de krant ingezien. Maar het had hem altijd verheugd als hij de verende bosgrond weer onder zijn voe ten voelde. 's Avond had hij op zijn schrijfmachine de overdag gemaakte aantekeningen uitge werkt. Hij had vaak gedacht dat het een vreemd geluid moest zijn in het nachtelijk bos, dit dorre lied van de machine, dat zo typisch hoorde bij de hedendaagse maat schappij. ?ijn verhaal had een wonderlijk reliëf gekregen tegen deze achtergrond van primitiviteit en eenzaamheid. De roman- j figuren waren zeer levend geworden, hem zo nabij, zo dierbaar als nauwelijks enig menselijk wezen ooit was geweest. Maar op een avond had hij de laatste letters van het manuscript getypt en toen hadden ze zich teruggetrokken. Opeens waren het toekomstloze schimmen, dode letters op papier, voltooid verleden tijd. Hij had tamelijk verbaasd naar dat manuscript zitten kijken. Ik moet er een datum onder zetten, had hij gedacht. Zoiets als een definitief afscheid, nu deze droom immers een boek gaat worden en me niet meer zal toebe horen. Hij was aan het rekenen gegaan en met enige moeite tot de conclusie gekomen dat het de 23ste December moest zijn. Nee de 24ste, want het was ver over twaalven. Morgen zou het dus Kerstmis zijn. Vreemde gedachte! Enfin, hij zpu eerst maar gaan slapen. De volgende morgen was hij, laat, wak ker geworden doordat de bakker op het raam klopte. Denk erom dat u voor drie dagen brood neemt, meneer, had die gewaar schuwd. Op datzelfde moment wist hij dat hij ge noeg had van de hut en van de eenzaam heid. Nee, zei hij. een half brood is ge noeg, bakker. Ik ga vandaag nog weg. Het v/as over zeven toen hij op het Dam rak liep. Er was nog van allerlei te doen geweest voor hij zover v/as dat hij de lui ken kon sluiten en voor het eerst in al die maanden de sleutel omdraaien in het slot van de voordeur. De reis met diverse ver voermiddelen, die niet altijd aansloten, was lang en omslachtig. Nadat de duisternis was ingevallen had hij in de dorpen en ste den, waar "ze langs kwamen, de verlichte kerstbomen in de huiskamers zien staan. Nu liep hij, wat dorps-schrikachtig, door het drukke stadsverkeer. Het leek wel kermis, dacht hij, met al die lichten in schelle vergifkleuren. Hij zou eerst weer aan de stad moeten wennen. Scherp omlijnde plannen had hij eigenlijk niet gemaakt. Alleen had vaag de voorstel ling in hem geleefd van iets feestelijks, iets uitbundigs, waarmee hij zijn terugkeer zou vieren en het gevoel van eenzaamheid, van verlaten en verraden te zijn, overstemmen. Nu realiseerde hij zich dat de kerstavond niet erg geschikt was om een fuif of iets van die aard te organiseren. Zijn getrouw de vrienden zouden thuis bij een kerstboom zitten, de ongetrouwde waren allicht in een of ander gezin ondergedoken, misschien de siad uit. Ook hij had wel vrienden, waar hij naar toe kon gaan en waarschijnlijk welkom zou zijn. Toch voelde hij iets van schroom om zo helemaal onverwacht op deze avond binnen te vallen in de intimiteit van een gezin. Misschien was het dwaasheid en -iad bot lange alleen-zijn hem mensenschuw emaakt. Hij zou in ieder geval eerst wat aan eten. Er hoefde dan tenminste voor •c-m men extra drukte gemaald; te worden. Hij liep een cafétaria binnen. Zij was chehvit verlicht en de versiering van hulst ti dennegroen deed nogal dwaas aan in tieze omgeving. Hij ging op een van de krukken zitten en keek de menukaart in. Al deze maanden had hij bijna uitsluitend van brood, eieren, pap en fruit geleefd en hij kreeg opeens een geweldige trek in iets substantieels en hartigs. Hij bestelde boerenkool met worst. En een kop koffie! riep hij het wegschie tend dienstertje achterna. Om de hoefijzervormig gebogen toon bank zatèn niet meer dan vier eenzame fi guren. ver uit elkaar. Bij het binnenkomen had hij dat vluchtig geconstateerd. Nu keek hij op en zag voor het eerst het gezicht van de jonge vrouw aan de overkant. Het gaf hem een schok, zo hevig, dat hij een ogen blik de hele hel verlichte cafétaria wazig zag. Toen de nevel optrok en hij weer keek, weer móest kijken, zag hij dat het Het beklemmend-geheimzinnige van het bos. geen verbeelding was geweest. Deze jonge vrouw was Nora, de Nora uit zijn boek. Precies hetzelfde lichtbruine haar, waar een paar kleine krulletjes uitsprongen, de hertenogen, de wat hoge jukbeenderen, die de wangen smal deden lijken en precies die zelfde grote, gevoelige mond, zo uitermate teer en zo volkomen gaaf van lijn, dat hel hele gezichtje er iets van adel door kreeg, onmiddellijk méér werd dan „lief". Maar Nora had hij gisteravond of was het van morgen geweest? begraven. Sneeuw vlokken hadden, ijverig en stil, haar graf toegedekt. Ze was 45 jaar oud geworden. Hier zat Nora uit de eerste hoofdstukken van zijn boek. Argeloos nog en jong met haar dromende mond. Hij aarzelde niet lang. Hij pakte zijn actetas, waar het manuscript in zal weer op, liep om de toonbank heen en ging op de kruk naast het meisje zitten. Ze keek geërgerd opzij. Hij kende haar, omdat hij Nora kende en wist dat ze nu probeerde iets kattigs te zeggen en dat ze dat moeilijk vond. Bezwerend legde hij een hand op haar arm. Hij was niet meer jong, maar kon door zijn magerheid en het bruuske van zijn bewegingen soms jongensachtig lijken. Het gehavende van zijn gezicht met de vele groeven en plooien en het niet. helemaal gave gebit was wonderlijk genoeg juist zijn charme. In combinatie dan met het warm- menselijke van zijn oogopslag, zijn sponta neïteit; - Stil, zei hij smekend. Word alstublieft niet boos. Ik heb heus geen kwaad in de zin. Ik ben ook echt geen handelaar in blanke slavinnen. Ze schoot in de lach. Nee, zei ze, ik vind ook niet, dat u daar naar uitziet. Maar wat wilt u dan eigenlijk wel? - Alleen met u praten. Ik heb u ont zaglijk veel te vertellen. Eigenlijk ben ik helemaal overstuur. Heet u Nora? Ze deed weer moeite om kattig te zijn. Nee, en ik heb u beslist nooit eerder ont moet. Stil, zei hij sussend. Niet boos wor den! Ik ben werkelijk volkomen ongevaar lijk. Ik heb u ook nooit eerder gezien en toch in zekere zin ook wel. Ik heb maan denlang in een boshut gewoond en u kwam daar iedere dag. U heette toen Nora. U zag er precies zo uit als nu. Nee, gek ben ik ook niet. Wacht nog even. Ik zal het u uitleg gen. Ik ben schrijver en ik heb een heel boek over u geschreven. Hier in deze acte tas zit het manuscript. Hij noemde zijn naam. Ach, zei ze, bent u Tom van Duin. Ja, ik zie het nü ook wel, maar u lijkt niet erg op uw portretten. - Ze proberen altijd me een beetje op te poetsen, zei hij, bijna verlegen. Het dienstertje had met nadrukkelijk neutrale blik de boerenkool en de koffie voor hem neergezet. Wilt u ook iets drinken? Of eten? vroeg hij zijn buurvrouw. Een kop koffie of misschien een stuk appeltaart? Toe, doe het maar om mij gerust te stellen. Het zal iets minder spookachtig lijken als ik u zie eten. U kunt niet begrijpen hoe schokkend het voor me is u hier te ontmoeten. Een vreemd meisje, dat tegelijk Nora uit mijn boek is. Ik heet Josette, zei ze. Ja, ik be grijp wel dat het schokkend moet zijn. een droom, die plotseling werkelijkheid wordt. Ik heb eens een keer gedroomd van een kat, een grote, zwart met witte kat, die het verkeer regelde. Ze glimlachte bij de herinnering en zei toen: Geef me dan maar een stuk appeltaart als het u gerust kan stellen. Het was zo leeg geworden in de cafétaria dat het hun een schuldig gevoel gaf er nog te zitten. Het is of ik dat felle licht voel steken, zei hij. En dat nikkel glimt zo ve nijnig. Zullen we hier weggaan? Of moet u straks naar een huis, v/aar een kerstboom brandt? Niet? Och toe, ga dan met mij mee vanavond. Laat me u vertellen van Nora, Mag ik u Josette noemen? Ik kan u niet als een vreemde behandelen. Goed, zei ze. Graag. Nee, ik hoef niet naar een huis, waar een kerstboom brandt. Zo kwam het dat ze belandden in een ander, ook vrijwel verlaten café. Maar dit was een gecapitonneerde gelegenheid met- fluwelen fauteuils, schemerlampen, bakjes met rode tulpen op de tafeltjes. In een hoek stond een grote kerstboom en discrete mu ziek speelde een soort preludium op het komend kerstfeest. Hij had wijn besteld. Omdat ik me nu eenmaal in mijn hoofd heb gezet dat er vanavond iets feestelijks moet zijn, zei hij verontschuldigend, Ze was niet meer plichtmatig kattig, maar behandelde hem nu vertrouwelijk, als een vriend. Erg spraakzaam was ze niet, maar ze luisterde aandachtig, zelfs met iets van gretigheid, naar wat hij vertelde over Nora, haar meisjesjaren op een verwaarloosd land goed, haar vriendschap met Maarten. En toen? zei ze telkens kinderlijk als hij even zweeg. Soms bladerde hij wild in het manuscript, dat voor hem op het tafeltje lag en las een passage voor, waaruit zeer treffend de ge lijkenis bleek tussen Nora en dit meisje, Josette. Zie je, zei hij, Maarten is de man, die van haar houdt, die altijd van haar houden zal. Zijn liefde is veilig, stabiel, bescher mend. Maar Conrad is de man van wie zij moet houden, hoewel zijn liefde geen en kele garantie geeft van trouw, van veilig heid, van comfort, laat staan van geluk. Ze trouwt met Conrad. Ze krijgen twee kindé ren, Paul en Peggy en ze hebben een hond: met heel lang haar, die Simson heet. Wordt-ze-toch-gelukkig? - Er zijn momenten in haar leven van een zo intens, een zo doordringend geluk dat ze nooit meer helemaal ongelukkig kan worden, ook al heeft ze veel verdriet. Het meisje Josette maakt een vreemd geluid het leek wel een snik en stond toen zo abrupt op dat de wijnglazen wan kelden. Ik moet weg, zei ze ademloos. Weg? Maar het is nog heel vroeg. Ik ga terug naar de man van wié ik altijd zal moeten houden. Er was iets ge beurd. Alles leek opeens zo onzeker, zo gevaarlijk. Ik werd bang hoe hebje het ook weer gezegd voor een liefde, die geen enkele garan tie kan geven. Maar ik durf nu wel weer. Adieu, dank je wel. Josette! riep hij haar na, maar ze luisterde niet en was al bij de deur. Ze keek nog eenmaal om, hief haar hand op voor een groet en glim lachte, tegelijk teder en stralend, precies zoals Nora kon glimlachen. Hij heeft haar nooit teruggezien en nooit zeker ge weten of zij niet ook een droom was. IK HOUD niet van Kerstverhalen met een sentimentele oude vrouw erin, of een kind dat zó argeloos is, dat alle vol wassenen ontroerd worden en daarmee in eens bekeerd. Een plotselinge bekering komt voor, dat geloof ik maar dan praat of schrijf je er niet over, omdat zo'n ingrij pende gebeurtenis bij een mens de diepste eerbied verdient, en die ligt in zwijgen. En als ik dus toch een Kerstverhaal vertellen ga, dan heeft dat een andere bedoeling. Dan weet ik allang dat Jezus Christus de Heiland is, die geboren ward in de stal; dan moet ik niet doen alsof ik dat voor het eerst hoor en ervaar en alsof aan die ervaring de lichtjes van de Kerstboom schuldig zijn. Het moet een verhaal worden van een mens, die in al zijn moeilijkheden tenslotte toch weer terechtkomt bij, laten we het maar gerust zeggen, die rare geschiedenis van die beestenstal en de armetierige tim mermansfamilie die niet eens over een be hoorlijke baby-uitzet voor de aanstaande stamhouder beschikte. Misschien klinkt dat een beetje grof, maar het geeft, nuchter bekeken, toch de situatie wel weer. Het raarste in het hele geval is dat dit verhaal zich bijna tweeduizend jaar heeft weten te handhaven in de belangstelling van de mensen, en dat men er gezien de Kerstver halen gezien dus ook dit verhaal niet op- "uitgekeken raakt. Persoonlijk zou ik de voorkeur gegeven hebben aan een geschiedenis met meer ver hevenheid in zich, op vorstelijker plan om zo te zeggen. Een beetje brutaal wel, het op deze manier te formuleren, want per slot van rekening vraagt God niet aan óns hoe Hij de wereldgeschiedenis, Zijn eigen geschiedenis, wil laten verlopen. Maar ilc vind het de enig juiste weg om tot klaar heid te komen met jezelf, dat je alle be zwaren rustig en onomwonden naar voren brengt. Mijn bezwaar tegen de stal is juist die stal zelf. Niet om het vuil of de beesten die twee'kloppen uitstekend op mijn en jullie eigen situatie en dat kan dus als symboliek heel goed aanvaard worden. Maar wij maken er zo gauw een stukje ro mantiek vari. Rembrandtieke romantiek met lichten dónker. Prachtig gegeven voor schilders: zo'n goeiige ezelskop in het half donker, je kunt er een fraaie lijn uithalen vooral het kenmerkende oor niet ver geten. En een ossekop léént zich voor uit beelding," met het grote oog, een tikje me lancholisch, en met een gevlekte huid zwartbont of roodbont, al naargelang je in kleur werkt of niet. Ook dichters vinden hiér'wat ze nodig hebben: ze'werpen zich, overdrachtelijk gesproken, op het hooi, op hét arme kind, op de nooddruftige omstan digheden van het gezin in zulke touchante perikelen en er is weer een Kerstgedicht géschreven. Je merkt, ik word een "beetje bitter en spottend, want ik kan er niet goed meer tegen. Tegen deze valse voor mijn evoel valse romantiek en sentimen taliteit. Natuurlijk zijn wij niet minder roman tisch, en misschien ook niet minder sen timenteel, dan onze ouders en. voorouders. Maar de fout, die altijd weer gemaakt wordt, is dat men yormen voor de roman tiek kiest .dié niét meer bij ons passen. Heus, onze gevoelens en verlangens''zijn geen andere dan die van de mensen één of meer eeuwen geleden, maar wij hebben een eigen levensstijl. Waar zij met een trek schuit gingen, nemen wij een Dakota of Constellation of hoe die vliegapparaten verder heten mogen. En als zij verrukt waren van een honingzoet meisjeskopje met wijde, onschuldige kijkers zo heette dat poëtisch en met gouden krullen, dan gaan wij naar de bioscoop en zien de een ■;'-r ,'y -V Josette! riep hij haar na DOOR B. RIJDES of andere filmster, die allesbehalve honing zoet en wijde-kïjker-achtig is of toch? en vinden onze luidruchtiger, branie achtiger, schijnbaar onverschiliger roman tiek dn dingen, die zij met hevige veront waardiging van de hand gewezen zouden hebben. Waarom ons dan een Kerstverhaal gegeven met een onwaarschijnlijk gewor den arme oude vrouw erin, die wij naar de georganiseerde steun zouden verwijzen of naar staatspensioen voor iedereen? Of een kind.ja, met dat kind zit het wel een beetje moeilijker, daar kom ik straks op terug. Naar mijn idéé zit het hele geval een beetje anders in elkaar. Wij hebben de zelfde problemen en moeten naar dezelfde oplossing toe. Maar de weg erheen is een beetje anders. Laat ik een voorbeeld nemen. Als een vriend van mij sterft een beste kerel, die zijn plaats onder de mensen ten- volle waard was dan krijg ik eerder de neiging te vloeken van opstandigheid dan om te bidden. Als ik mezelf bekijk in de spiegel, en ik kijk zo goed dat ik deerlijk teleurgesteld word in mijn portret eigenlijk wist ik allang dat dat aan de bui tenkant heel wat mooier is dan aan de binnenzijde dan ben ik gauwer klaar met een schouderophalen en een „zo is de mens nu eenmaal", dan met een tocht naar Canossa, die een tocht naar Bethlehem is. En toch moet ilc in beide gevallen ik heb er maar een paar genoemd, ik zou er véél meer kunnen geven uitkomen op het beschamend nederige, sociaal laag ge klasseerde kribbetje. Soms denk ik: moeten wij die "termen niet ook vertalen in onze begrippen? En de hele situatie verplaatsen in onze tijd? De stal wordt dan een garage, de kribbe een lege kist waar benzineblikken in gezeten hebben, de os en de ezel zijn een paar oude Fords of Citroentjes. Poetskatoen in plaats van stro. Maar het wordt er allemaal niet minder vreemd van. En er is net zoveel ro mantiek en sentimentaliteit uit te halen als uit de geschiedenis van bijna twee mil lennia terug. Ik geloof dat we het beter zó kunnen zien. Ik vraag mijzelf ai': ben ik gelukkig, ben ik goed, ben ik vrij? En nu moet je je even verzetten tegen de opwelling om dat onzinnige vragen te vinden. Haha. zul je zeggen, daar heb je de preek, het addertje onder het gras van een schijnbaar objec tief verhaal de schrijver was tot nü toe een man waar je mee praten kon, die de zaken probeerde te zien zoals ze zijn. en nu blijkt hij in de grond van de zaak tóch een soort dominee, een man met aanleg voor directeur van een verbeteringsgesticht. Je denkt bij jezelf: nu kan hij kletsen wat hij wil, ik vlieg er niet in. Nu volgt natuurlijk een betoog dat in wezen weer neerkomt op het verhaal van de armé, meelijwekkende oude man die geen brood meer kan kopen, die met kapotte schoenen door de sneeuw loopt de onontbeerlijke sneeuw van alle Kerstverhalen en tenslotte verschijnen de lichtjes van de Kerstboom, mét de uit de lucht vallende oplossing van alle moei lijkheden', 'ennatuurlijk het kind! Goed,'goed; ik zal het allemaal weglaten. Of liever: de zaak omdraaien, en bij het kind beginnen. Ilc weet niet hoe jij bent, die naar dit relaas luistert en misschien denkt: wannéér komt het verhaal nou eindelijk? (Tussen twee haakjes: ik zie aankomen dat er helemaal geen verhaal van komt, het gaat mij eigenlijk helemaal niet om een verhaal!). Hoe jij bent? Het doet er' niet toe of je een modern jong mens (manlijk of vrouwlijk) bent. met vooruitstrevende begrippen, of mijnent wege op vergevorderde leeftijd. Het doet er tenslotte óók niet toe of je ervoor uit wilt komen hoe je bent: after all vertel ik je een verhaal dat geen verhaal is, en ik kan in dit vrije land zeggen wat ik wil. Welnu: dat kind. Ikzelf ben niet zo roman tisch meer dat ik het leven van een kind zonder schuld of verdriet acht. Maar wel is het een ander leven dan het mijne, dat geen dag, of bijna geen dag, zonder verdriet of schuld is. Op dit punt ben ik het met je eens, vriend: „Zo is de mens nu eenmaal". En als ik dan een kind zie spelen dan kan ik ronduit jaloers zijn. Niet op de kwasi- argeloosheid of de zogenaamde onschuld van dat kind, maar om de zorgeloosheid ervan op een bepaald ogenblik, op het ver mogen om in iets volledig op te gaan; tijd en plaats zijn daarbij vergeten. En dat laatste betekent voor mij: er is geen dood en geen afscheid. En dat ontroert mij. Geen dood en geen afscheid meer. Maar omdat ik nu dingen zou zeggen, die jij misschien sentimenteel vindt, houd ik er verder mijn mond over. Maar ik denk soms: zou God een kind naar de aarde gestuurd hebben om ons, door het heimwee naar onze kin dertijd waar we natuurlijk nooit met „Kijk, als je nu de buurt bedoelt, dan moet ik zeggen: ik hou wel van zo'n parkje. Geen hoge bomen en dus veel licht, dat is net iets voor mij. Over de mensen, de buren bedoel ik: man, praat mij daar niet van. Of het nu komt omdat ik zelf geen auto rijd, ik weet het niet, maar mij lijkt het wel of hier iedereen maar zo wat raak rijdt. Toet- toet-toet, en je maakt maar dat je van de straat af komt. Dat heeft mij ook al geld gekost trouwens." ,,'t Was wel geen vermogen, een rijks daalder of wat, maar de manier waarop zit mij nog niet helemaal lekker. Zeg. ken jij dat mens van hierachter? Neen? Wees dan maar blij, als je die leert kennen is hei altijd nog vroeg genoeg. Je moet weten, die man van haar stuift hier op een ochtend als een bezetene met die blauwe wagen door de straat. Mijn kippetjes liepen daar te wandelen, toevallig, want wij houden ze anders juist altijd nogal binnen. Zij flad deren allemaal voor de wagen weg, maar toch zó gauw niet of er lag er eentje mors dood op de keien, toen die meneer allang buiten hel gezicht was. Leuk is dat niet, want daar hou je je kippetjes niet voor, is het waar of niet. Wat doe je eraan. Het beest was zo gaaf als wat, maar zijn kop was er af en daar kun nen ze niet tegen. Enfin, van de nood een deugd gemaakt. Het gebeurde op de dag voor Kerstmis..de poelier maakte het ge vogelte panklaar en wij hadden kip met de Kerst. Een beste bout was het niet en of het nu daardoor kwam o£ hoe dan ook, mijn vrouw begon over het geval te mop peren. Nou weet ik niet of jouw vrouw ook zo is, maar de mijne kan die dingen soms erg' hoog opnemen, of diep zoeken, het is maar net hoe je het noemen wil. Ze maakte zich in ieder geval hoe langer hoe bozer. Een schandaal, zeide zij, zo'n kerel met zo'n blauwe wagen die je kippen doodrijdt en jij vindt alles maar goed. Je weet hoe dat gaat, het eind was dal zij schadevergoeding wilde vragen. Als het zover is doe je er niks meer an, maar ik zeg tegen haar: „Ik doe niks, we hebben ervan gegeten en daarmee uit. Als je nog v/at meer verlangt, dan ga je er zelf maar mee aan de gang." Je kent haar wel zo'n beetje en ik hoef je niet te zeggen dat het niet aan dovemansoor was gepreveld. Zij neemt de pen op en gaat schrijven. Man, wat een brief! Toen ilc hem las ben ik bijna in tranen uitgebarsten over het verlies van zo'n kip. Achteraf nog. Zij had er in de om schrijving een soort van wereldkampioen- vette-mestkip van gemaakt. Alleen het be drag van de schadevergoeding" had zij nog opengelaten, zó was ze clan toch niet, of dat punt wilde zij nog wel even met mij over leggen. Ilc zeg: vraag nou niet te veel, want wij hebben het beest opgepeuzeld en dat maakt onze zaak er niet sterker op. Enfin, zij vraagt twee gulden schadevergoeding en zo ging die brief naar hierachter. Je zult het niet geloven, maar prompt de volgende dag was er al antwoord. En wat voor een antwoord! Let wel, het was een antwoord van haar. De man van de blauwe wagen is er geheel buiten gebleven tot vandaag toe. Zij schreef, stel je even voor, onder aan bieding van excuses, dat zij alles best kon begrijpen. Honingzoet, man. Zij zou het ook nooit genomen hebben als het haar gebeurd was. Zij ging meteen accoord met ons voor stel maar zo betoogde zij, als zij de kip betaalde en betaalde tegen de waarde die wij zelf hadden bepaald, dan was de kip van haar. Of wij dan maar zo vriendelijk wilden zijn om die kip even te sturen, dan zou zij aan de bezorger het bedrag meteen voldoen! Daar zaten wij. Terugkrabbelen konden we niet meer, wij moesten in dit stadium tenslotte voor den dag kunnen komen -met de bewijzen, dat er een kip was vermoord oferkennen dat wij het beest zelf al hadden opgepeuzend. Dat laatste was natuurlijk uitgesloten en dus moest er een kip gepresenteerd wor den. Eén kip zeg ik, man, er zijn drie kippen naar toe geweest. Bij iedere kip, waar onze Mientje mee aan kwam, haalde zij de brief van mijn vrouw erbij, las de bloemrijke om schrijving hardop voor en keurde dan de kip pardoes af. Ik heb mij er bij neer moeten leggen maar het heeft een paar slordige rijksdaal ders gekost. Want ga jij maar eens bij de poelier vragen wat zo'n mooie zware mest- lcip. weet je.zo'n echte fijne vette Kerstkip moet kosten, 't Zal mij lang heu gen hoe we met deze Kerst voor zo'n duur beest hebben betaald en zelf maar een mager beestje hebben gegeten. Maar het wonen is hier anders wel aar dig, begrijp je.... in het voorjaar ga ik zelf een auto kopen want daar kom je toch, schijnt het, verder mee." T. BANDAY. OVER MUZIEK HET sneeuwlandschap in de «m. de namiddag lokte tot een u. er€n- 2elfs mijn vriend Fermate, die hoede is tegen sentimentaliteit 'vJ u z'm voor de romantiek van de winv-r ieis heid. Wij gingen tezamen on «tan Sehoon- delden door de witte wereld die 6,1 zenloos leek door de grijze,' aj&ïj gren* maar hier en daar zo aardig' 'Uc^t, door zwarte struiken. Ik zou z Wert* hebben te vertellen van deze ret^en als die goede Fermate niet over p'ancieluig kaal onderwerp was begonnen wmU2'~ moet er toch altijd geestelijk aarom deld worden Toen ik het hekie <f ulllan' had dicht getrokken hoopte ik Cj °ns zwijgend en wel zouden genieten Wij stilte, van het eigenaardige <Jr/>*«,- Va,n de licht,' dat wij onszelf 4,W*!®. vergeten in de koele, maar-toeft mild |§Fen te en in die mooie eenzaamheid frrtUm" tijd van het jaar vindt men een snff6 een zwijgzaamheid in de natuur die etl stemming van een sneeuwlandschap1 namiddag is te vergelijken? Maar Fernff kan niet zwijgen; hij wil altijd de tiff6 steden en ilc heb hem nog niet kun overtuigen dat niets doen zeer was»*, is en dat zelfs denken het gevaar m brengt iets te gaan missen dat kostW in het leven. Als ik hem zeg dat «end belangrijker is dan bewust overwegen dat oordelen iets kan breken dat niet me te herstellen is, dan geeft hij mij wel «e! lijk, maar het gezegde spitst 2ijn gedachter en zonder het te willen verscherp ik 2j,n wapens. Overigens mag het niet gewieh tiger lijken dan het is; wij wandelden heel prettig samen en het zou een aangenaam slenteren geweest zijn als wij niet pütjo moesten stappen om warm te blijven, De kittelige sneeuw prikkelde in het gezicht en verstoorde toch geenszins de rufc stemming. Fermate zei: „als wij nu thuiskomen.," maar ik viel hem in de rede en \wj waarom hij nu weer aan het einde van de wandeling dacht. „Nu ja, ik denk juist aan iets dat mij door deze wandeling in de sneeuw wordt ingegeven; als wij thuis komen moeten we de Kerstliedjes opzoe ken, we hebben er vandaag de tijd voor" Ik bekende hem dat ik iets dergelijks had gedacht toen ilc zo juist de vensters van een huis zag verlicht worden en het haan tje van de nabije kerktoren een goud lichtje kreeg van de ondergaande zon. „Juist, zei Fermate, „ilc wil niet senti menteel zijn, maar het is waar dat wij, als wij met de kinderen Kerstliedjes zin gen, iets behouden van het voornaamste van de stemming welke wij hier thans beleven". „Of is het andersom", zei ik „en herin neren wij ons op zo'n wandeling in de sneeuw tegen Kerstmis de warmte van wat er uit de Kerstliedjes spreekt?" Juist vóórdat wij al te zoet zouden wor- den en wij enigszins onverwacht wee; voor het hekje stonden, hoorden wij triom- fantelijk gejoel: de kinderen hadden twee formidabele sneeuwpoppen gemaakt dit met hun kooltjes-ogen elkaar me: eer, ijzige melancholie aankeken. Zij hadden elk een versleten bezem die lusteloos tegen j hun massale lichaam leunde, hoewel ce j kinderen beweerden dat zij elkaar er mee dreigden. Het was. inmiddels bijna donker! geworden en er was geen reden meer om buiten te blijven. Eovendien: de: sneeuwbeeidhóuwers hadden honger en de I eigenwijze volwassenen niet minder. Fer- j mate en ilc waren opgefrist door de poëzie der kinderen en ik was blij dat hjj niets zei. In de loop van dé avond zocht ik de Kerstliedjes op. „O", zei Fermate,, je vindt dus wel.Ik zei: „Ja natuurlijk, Weet je wat ik nu een van de mooiste vind/en I wat de kinderen ook altijd kiezen: „Nu sijt wellekome". Het liedje is heel erg oud, het wercl al in de negende eeuw ge zongen, maar het is nog altijd even mooi. En de hemel geve dat het nog eeuwenlang gezongen zal worden, door kleine jongens en meisjes met vuurrode wangen van de sneeuw en tintelende handjes va:, het boetseren, door grote mensen, die zoveel weten en zoveel oordelen en altijd ban? zijn dat ze te veel gevoel zullen hébbea De volwassenen hebben het nu eenmu! zoveel moeilijker dan de kinderen; het gemakkelijker 'n Kerstliedje aan te heffen nadat je een sneeuwpop gemaakt hebt dan nadat je enige schijnbaar gewichtige be zigheden hebt verricht". HENDRIK ANDRIESSE.Y één woord over reppen te herinneren aan een heimwee van groter formaat? Kijk, als ik de zaken zo beschouw, krijgt dit merkwaardige verhaal van de kribbe zo mag ilc het toch wel aan duiden ineens een eigen betekenis voor mij. Ilc heb dan geen hinder van senti mentaliteit of vals geflikker van Kerst- boomkaarsen. Armoede en gebrek aan brood zijn op de achtergrond gekomen, ae sneeuw is als décor volslagen overbodig geworden. Ik begrijp opeens opeens, ais er van „opeens" gesproken wordt ben j altijd in de sfeer van het wonder —dj» een mogelijkheid voor me is om neiema opnieuw te beginnen. Dat dit verhaal de stal het verhaal is van het repeteren leven. Al die andere geschiedenissen, ik met een sneer heb afgedaan, bwtë dat begrijp ik nu wel, precies he.z Maar ik houd er nóg niet van. He. wat mij interesseert is dat Kind - m met een hoofdletter. y. Ik maak er geen verkleinwoom va~ ik wil nóg niet beweren da: is.ak j heb waarom het in een stal gebeuren En al die armoede. Misschien ji« pj. andere uitleggers daar wei gelijK het zo moest, omdat.... enfin.%'lun"'e- zelf maar verder in. Ilc voor pj niets van. Ik weet een heleboeln God af. Maar bij het kind begin» haal te begrijpen. Vertel me niet nieuw leven voor een mens bete* zeg ik, ik weet er alles van w 'jj naar. En dat van die stal eni® geloof het allemaal. Maar het bea kind. vs9 iet Het spijt mij voor jullie, J»t verhaal zo weinig is terechtgeM '^y schien vinden jullie een aal^njLstWigh van een old, poor man with his j ^vel. his shoes prettiger om te nor j,8ppy. een unhappy woman that beca ge. Geef mij het kind. Ik neem i vergeet dachten natuurlijk bij de n n <jc de kaarsvlammetjes en de g zijn dennetaklcen die met 0Pzej..'" en trek gestoken het ruikt zo lek*®- ^330 er mee de duisternis in. #1 zijn weet, dat er geen duisternis van schuld of verdriet of dooo_. Kind is het eeuwige leven ontr0e- gonnen. En ik geef alle goed bewijs cadeau voor dit ene, je n5ar óe van Gods liefde - keel grijpt. .omdat hel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1950 | | pagina 6