Koor „Katholiek Haarlem" met
belangrijk werk van Bruckner
Het Haarlemse Stadhuis
praiena afscheid van een
betreurd weleer
«BRIL VAN KEIP
Beeldende kunst
VELASQUEZ
0TTERAIRE KANTTEKENINGEN
[en liefderijke roman van Josine Reuling
Ma voor Haarlem
Heringa Wuthrich
Holland Festival 1952
KOM VOORUIT...
OP UW STOEL!
W B U-prijsvraag 1952
Schoonheid, in Haarlem en omgeving
<tRpAG 17 NOVEMBER 1951
0 Amsterdam, opgegroeid in Oost-Europa haar „vreemde vader-
teruggekeerd naai- Holland als zestienjarig meisje en nadien vaak en
"leende, heeft Josine Reuling haar hart moeten delen tussen het eigene
vervreemd en het vreemde dat haar eigen geworden was. „Hier"-zijn en
r „ginds", gindszijn en zich gehecht voelen aan hier, dat is haar men-
haar dilemma, het wezen van haar kunstenaarschap. Het leven, „hard en
^'ihaar altijd de gezegende èn verwenste onvoldaanheid laten, omdat het „niet
verzadiging", zoals Elisabeth Zernike schx-eef in haar gedicht „Droom",
r ne Reuling de titel ontleende van haar onlangs verschenen roman „De
-i_ "\7ifan1 f^r\ rlrrvmPfiiCf IPT/fvncHlSi pn molnnpbAlicr>Vi rrrl
yerzadiging", zoals Elisabeth Zernike schx-eef in haar gedicht „Droom",
9 -ie Reuling de titel ontleende van haar onlangs verschenen roman „De
yogelsVitaal èn dromerig, levensblij èn melancholisch, geneigd
;ïm«i èn door haar onrust (haar ouders wax-en operazangers) gedreven naar
t- at ze burgeres en kunstenares tegelijk tussen twee werelden, in
^ndsland waar door de eeuwen heen alle romantici hun toevlucht moesten
h js de ondertoon van haar
de bovenmelodie; romantisch
Kelens die zij als sterkste le-
doods-) impuls aan haar voor-
„Lnfiguren meegaf en trouw
'Jliefde van haar jeugd: Van
,0ie» realistisch is haar mi-
'Shrijvingskunst, haar aandacht
2 karakteristieke détail, dat sinds
f.-dwerk „Siempie" niet uitsluitend
'i stijlmiddel is gebleven, maar
jlpnte tot een zeer persoonlijke
^«mogelijkheid voor wat haar
t! Want Josine Reuling houdt
'ieen met een opmerkelijk con-
ze leeft en spreekt ermee,
Rijker wellicht dan met de men-
Jèélt ermee, ze tróóst zich ermee.
''van haar acht vroegere romans
■litterair zó onmiddellijk het volle
«'rokken van deze hoedanigheid
:Ljongste. „De jaren zijn als vo-
tjs een boek der herinnering die
;na tafereel en daarin weer
détail opdoemt uit een ver
ier dierbaar verleden
•tin de „droom" -
f te worden.
dat zich
om weer werke-
De dood wekt tot leven
.■•^bericht van haar oudere vrien-
7 de fascinerendste mens uit haar
t voor Heieen, de hoofdpersoon
,-eReulings roman, tien nietige,
■reaweg. Julie dat is Mézelle, en
"is een avontuur van de ziel, een
„van de wereld, maar diep in het
het leven gelegen, en toch niet
ia een oui huis op een heuvel in
ae Zuiden, scheefgezakt en onaan-
rjlézelle is de wingerd en de note-
'de stilte van de tuin, de ratten-
go de zolder en de rode rotsen en
Óp de achtergrond van het land
wegen die stort en Julia's hond
<5 in de hitte broeiende straatweg
zandpad langs de oevers van de
-een naam even liefelijk als die
ibeek la Voulzie, waarop in Hégé-
Voreau dat allerbekoorlijkste ge
lieft geschreven.
is ook dr. Noiret, de oorspron-
eigenaar van het huis, die er nu
aie gast is met zijn purkende pijp
pak-vol-vlekken het is de onbe-
irvijgzaamheid van tante Adrienne
goedige aanhankelijkheid van het
"ie boerenkind Louisa dat van de
houdt en van Julie; en evengoed is
j gros Bibard", de boerenzoon met
Kid zo rood als een kool die de aan-
gasten van het dorp naar Mézelle
aieen baskenpet op als hij nuchter,
l als hij vol zoeten wijns is.
dat alles samen is Julie, bij
atie Mézelle een ziel en een aange-
HCg. Zij is de creatrice en de des-
na deze enclave des levens in een
woestijn van liefdeloosheid, „de
mooie en de heks uit het boze
ijs'1, met de charme van haar in-
en de dictatuur van haar grillen.
Ptèdre", een godin der wrake, ziet
in deze uitzonderlijke vrouw, die
-usconfectie even fel haat als de le-
zrictie haar lief is. Deze mismaakte
Me heeft de moed inconsequent
en voor een dwaas te worden ge
il met gratievolle nonchalance te
en zonder angst te sterven,
alles is Mézelle. En nu? En hier?
„vreemde vreemden" van het
huis in Haarlem, klein van le-
maar in dat beperkt levensbestek
hs en in die menselijkheid tragisch
i:e tenslotte, van wie Heieen wil hou-
band van gemeenschappelijk lot,
«Ierland van hier".
zodenheid en vrijheid, „toen" en
zijn de twee werelden tussen
Heieen staat in het niemandsland
menselijke eenzaamheid, in de
iïrokkenheid van haar Amsterdamse
Mier. Dat is dus twéémaal één
de Heieen die nooit bij Julie was
pn en de Heieen die was terugge-
pr haar familie, omdat ze erbij
f.Zal ze daar werkelijk haar intrek
s, in het Haarlemse huis aan het
■pegenplein", niet ver van de
Op zoek ntiar de verloren jaren
voor sport klom Heieen via de lad-
serinneringen op tot de hoogte der
p jaren, wat compositorisch wil
"dat Josine Reuling met een boeien-
"siing van hoofdstukken „toen" en
ADVERTENTIE
<W IS GOED QEZIEN
LgHOUTSTRAAT NAAST LUXOR
zaterdag 17 november
■«oouwburg: „In Londen staat een
*.t Vrije Toneel), 8 uur. Luxor:
exooi', is j.( 7 en 9.15 uur. City:
amazones", 14 j., 7 en 9.15 u.
"'„P/am Demono", 14 j., 7 en 9.15
Cl "Tokio Joe", 18 j„ 7 en 9.15
W randt: ,;Aan de Rivièra", 14 j., 7
,ÜUr- Palace: „Bud Abott en Lou
öe Universiteit", alle leeft., 7 en
fersx?ag 18 november
iïïa, vW -In Londen staat een
^Toneel), 8 uur. Aerdenhouts
CmmJ iein duimpje en de reus",
C Tgebouw: St- Nicolaasfeest, 2.30
Hut voor arbeidersontwik-
:-r'hp0mte "Wachter wat is er
JtO D- uur' Luxor: „1001 nacht",
gj-, I0SC0Pen: Middag- en avond-
on (zie programma van Za-
t£ïn®ag 19 november
•.•Fttn,, II en Luxor: 2, 4.15, 7 en
Vi 7 *Jals: 2.30, 7 en 9.15 uur. City:
I?: uur. Spaarnc: 2.30, 7 en
e Programma van Zaterdag).
„nu" geleidelijk samenvoegt in één en het
zelfde vlak van de levende realiteit, als
het ware om ze met elkaar te confronteren
(want welbezien is deze roman een boek
van rekenschap en bezinning, van offer en
aanvaarding).
En Mézelle is het nog Mézelle? Heieen,
niet weerhouden door een „liefde" waarin
ze zelf niet kan geloven, reist haar ver
leden achterna, trekt naar Frankrijk, op
zoek naar het verloren weleer. Parijs mag,
onsterfelijk in zijn charme, nog Parijs zijn,
dr. Noiret is onvindbaar, Tante Adrienne
stervende in een ziekenhuis waar Heieen
als vreemde geen toegang kan krijgen, de
hond Berry doodgeschoten en zo kan
Mézelle niet meer Mézelle zijn. Heieen ziet
het niet weer. Zoals een ieder, telkens
weer, nam ze tweemaal afscheid: ééns van
wat is en niet blijven kan, ééns van de
herinnering daaraan, een „dralend af
scheid", zoals de titel luidt van Elisabeth
Zernike's verzenbundel, waarin Josine
Reuling het thema vond van deze inne
mende roman: „De jaren zijn als vogels
die niet keren,
„Het hart gelijkt een broos verlaten nest"
gevolgd door déze strofe:
„Alleenbij 't langzaam gaan der grijze
dagen
Bevangt een onontkoombre weemoed mij".
En dat werd Josine Reulings nieuwe ro
man: vlinderachtig en weemoedig, ironisch
en gevoelig, speels en waardig, niet op alle
taferelen even scherp ingesteld misschien,
maar van al haar romans de meest per
soonlijke, menselijke, liefderijke.
C. J. E. DINAUX
Josine Reuling:
gels...." (N.V. Em.
Amsterdam).
„De jaren zijn als vo-
Querido's Uitgeversmij.,
ADVERTENTIE
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
„Het accent op Den Haag"
's-GRAVENHAGE, 16 Nov. Het alge
meen bestuur van het Holland Festival, dat
in het Scheveningse Kurhaus een verga
dering hield, heeft besloten het Holland
Festival 1952 in andere vorm te houden
dan dit jaar en het accent bij de te orga
niseren kunstmanifestaties op Den Haag en
omgeving te leggen.
Van de medewerking van Amsterdam zal
het afhangen welke onderdelen van het
Festival-programma in de hoofdstad zullen
worden uitgevoerd.
Zoals bekend werd door B. en W. van
Den Haag een bedrag van f 70.000 op de
begroting voor het Hollend Festival uitge
trokken. Door het rijk zal een garantie
worden verleend.
Het ligt in de bedoeling, in de loop van
December reeds het volledige programma
bekend te maken.
Blijf rustig thuis zitten.maak het
U gemakkelijk! Maar. STUDEER!
Studeer met R.E.s.A.-Hilversum, de
Bekende Schriftelijke Cursus, de be
roemde opleiding met het frappante
succes! Vraagt ons prospectus: wis
kunde l.o. KI en KV - Onderwijzers
akte - H.B.S. A en B - Staatsexamen
A en B.
Heit koor „Katholiek Haarlem", dat zich
de reputatie verworven heeft in de regel
met ongewone programma's voor het pu
bliek te komen, brengt op zijn uitvoering
van Donderdag aanstaande andermaal een
werk, dat door de meeste muziekliefheb
bers slechts bij name of uit de partituur
bekend is, namelijk de Mis in e kleine terts
van Bruckner. De reden waarom deze com
positie slechts uiterst zelden door orato
riumverenigingen wordt uitgevoerd, in
tegenstelling tot de concèrtmis in F ld. terts,
is zeker niet te zoeken in een mindere ar
tistieke kwaliteit. De Bruckner-kenners
zijn het er zelfs over eens, dat de e-moll-
Mis een rijpere schepping van de componist
is, die de andere missen (Bes, d en f)
vooral in stijlzuiverheid en diepte over
treft. De oorzaken van haar mindere be
kendheid zijn van andere aard. In wezen
is het een a cappella-werk. De orchestrale
begeleiding is niet aan een groot sympho-
nisch ensemble toevertrouwd, maar aan een
orkest van enkel blazers en dit instrumen
tale complex heeft eigenlijk in het werk
geen leidende maar een zuiver begeleiden
de functie, zodat het a cappella-karakter
van de compositie er nauwelijks door ge
stoord wordt, doch er onzerzijds een tref
fende, majestueuse kleur door verkrijgt.
van Gluck te laten voorafgaan, dat even
eens voor blazers-begeleiding geschreven
is; en bovendien door het instrumentale
ensemble zelfstandig te laten optreden met
enkele delen uit de grote „Serenade" in
Bes voor blazers van Mozart, een compo
sitie die ook zelden of nooit in de concert
zaal gehoord wordt, ondanks haar bij
zondere muzikale betekenis, niet het
minst om de zeldzame sonoriteiten die
Mozart uit deze niet alledaagse bezetting
wist te puren.
Aldus wordt op deze uitvoering het
blazers-ensemble de verbindingsschakel
van een drieledig programma, met werk
van Gluck, Mozart en Bruckner.
Maar aanleiding en hoofdzaak is in ieder
geval de Mis in e kleine terts van Bruck
ner, het sublieme werk, dat toelaat het
wezen van deze componist tot in zijn diep
ste roerselen te peilen en dat in klare con
ceptie zijn hinderlijk-vrome gemoed bloot
legt.
De Mis in e
ontstond in de tijd dat Bruckner te Linz
organist van de Dom was. Men weet dat hij
na zijn jeugdperiode te Sankt Florian
(waar hij zich tot een vermaard organist
en zeldzaam improvisator ontwikkelde)
naar Linz verhuisde en daar van 1856
Steun heeft het acht-stemmige koor aan tot 1868 in functie bleef, alvorens zich te
dit accompagnement weinig of niet, daar
het ook wegens lange pauzen van het
orkest geheel op zichzelve aangewezen
is, wat de gevaren voor het toonpeil niet
weinig vergroot. Het is dus voor het koor
een zeer riskant werk. Aangenomen dat
dit laatste voor onze goede oratorium
verenigingen geen bezwaren oplevert, dan
blijft nog de vraag hoe men naast deze, niet
een avond-vullende, mis-compositie ander
werk kan plaatsen van nagenoeg dezelfde
bezetting, waarmee het programma een af
gerond geheel vormt. Koor Katholiek Haar
lem heeft dit probleem opgelost door aan
de Mis van Bruckner een „De profundis"
Wenen te vestigen, waar hij als symphonist
zijn definitieve levensdoel vond. De Mis
in e is kennelijk géschreven met het oog
op de liturgische dienst, al kan het werk
om zijn omvang, bezetting en andere
zware eisen moeilijk tot de gewone „ge-
bruiksmuziek" gerekend worden. Het was
dan ook voor een speciale gelegenheid dat
de eerste uitvoering ervan plaats vond,
namelijk voor de inwijding van de votief-
kapel van de nieuwe domkerk van Linz.
Bruckner, die zelf dirigeerde, had niet
minder dan 28 repetities aan de voorbe
reiding besteed. Hij droeg het werk op
aan zijn bisschop, de militante Franz
De overgave van Breda (Las Lanzas) door
Diego Velasquez (Sevilla 1599 Madrid
1660, sedert 1623 hofschilder van Philips
de Vierde). De figuur geheel rechts, naast
het paard, is waarschijnlijk de schilder
zelf. Het origineel bevindt zich in het
Pr ado te Madrid.
Josef Rudiger, die zijn begaafde organist
zeer waardeerde en vaak als enige luiste
raar in de kerk naar zijn geniale impro
visaties zat te luisteren. Hij vond er als
't ware de gemoedsrust in die zijn heer-
sersnatuur zo nodig had. Bruckner's bio
grafen herinneren in dit verband aan Saul
en David.
De Nederlandse Brucknervereniging,
destijds gesticht om het werk van de Oos
tenrijkse componist te propageren, houdt
op te bestaan, zoals men dezer dagen in
de bladen heeft kunnen lezen. Haar taak
is vervuld; Bruckner's werk wordt uitge
voerd. Plet mag nu voor zichzelf pleiten.
JOS. DE KLERK.
Het bestuur van de Nederlandse Bond
van Werknemers in Boekhandel en Uitge
verij (W.B.U.) heeft besloten voortaan
jaarlijks een prijsvraag uit te schrijven,
waaraan iedere werknemer in boekhandel
en uitgeverij zal kunnen deelnemen.
Om goede ideeën op het vak betrekking
hebbend, of waardevolle suggesties van
werknemers bekendheid te geven is deze
prijsvraag ingesteld. De werknemers, die
willen dingen naar de W.B.U.-prijs 1952
moeten een antwoord geven op de vraag:
„Hoe denkt u als werknemer over de
stand van zaken in boekhandel en/of uit
geverij?"
De deelnemers (deelneemsters) mogen
een artikel schrijven van ten hoogste dui
zend woorden, waarin zij hun inzicht ge
ven over bepaalde problemen van het vak.
Het naar het oordeel van de jury beste
artikel zal worden bekroond met de W.
B. U.-prijs 1952: een encyclopaedie. Voorts
worden nog twee prijzen beschikbaar ge
steld.
De uitslag van de prijsvraag zal om
streeks de Boekenweek 1952 te Amsterdam
worden bekend gemaakt.
Een gravure uit 1630.
Het Stadhuis is in verschillende perioden
gebouwd. Het oudste deel bestaat uit de
hal, de vroegere ridderzaal van het jacht
slot, dat Graaf Willem II (die destijds veel
in de bossen en duinen in deze omgeving
jaagde) in 1250 gebouwd heeft. Dit slot
bestond vrijwel alleen uit die zaal, die be
stemd was voor feesten en ontvangsten,
daaronder waren slechts de vertrekken ge
legen voor het personeel, dat voor de
graaf en zijn gasten moest zorgen. Achter
het gebouw was een tuin die zich uitstrek
te tot de plaats waar later de Oude Gracht
gegraven werd.
Toen de graven in 's Gravenhage in 1286
een paleis hadden gekregen, dat mooier en
ook groter was, werd het jachtslot in
Haarlem zelden meer bezocht. Vandaar
dat Floris V in dat jaar aan de Dominica
nen of Predikheren toestond in zijn tuin
een klooster te bouwen. Daarvan resten
ons thans nog de sterk gehavende klooster
gangen in het Pand.
Vermoedelijk heeft Graaf Jan na de dood
van Floris V zijn jachtslot afgestaan aan
het stadsbestuur als zetel der regering. Dit
stadsbestuur liet toen al spoedig enige bij
gebouwen zetten, omdat er geen voldoende
ruimte was.
De toren is vermoedelijk omstreeks 1300
gebouwd althans in de 14e eeuw. (In 1772
werd de toren gesloopt wegens bouwvallig
heid, maar door de goede zorgen van de
vereniging „Haerlem" was herbouw in 1914
mogelijk).
De vleugel aan de kant van het Stadhuis
dateert uit 1630. Toen werd een deel van
de gothische gebouwen die indertijd gezet
waren om het oude jachtslot geschikt te
maken voor raadhuis, gesloopt en vervan
gen door een nieuw gebouw in renaissance
stijl. Tegelijkertijd werd er toen nog al een
en ander veranderd aan het oudste deel
van het gebouw, waarin de vroegere rid
derzaal werd gevonden.
Iedere bewoner van Kennemerland kent
het Haarlemse Stadhuis aan de buitenkant.
Als wij de lezer vragen: „Vindt gij het
mooi?", dan zal het antwoord natuurlijk
toestemmend zijn. Een gebouw dat de
eeuwen getrotseerd heeft, is natuurlijk
mooi, anders zou het immers de strijd om
het bestaan niet volgehouden hebben. Maar
wie het geheel met belangstelling bekijkt
en niet afgaat op een vluchtige totaal
indruk, komt tot de conclusie dat er iets
hapert aan de harmonische eenheid. Dat
ontwaart men trouwens vaker bij een ge
bouwen-complex dat in verschillende tijd
perken is ontstaan.
Niet dat wij de stelling zouden willen
verdedigen dat bij een vergroting, een
„aanbouw" van een gebouw, de oorspron
kelijke stijl moet worden aangehouden,
ook al liggen er eeuwen tussen. Dit zou
ongetwijfeld tot imitatie leiden en die is
altijd af te keuren. De bouwmeester die
het laatst aan bod komt, mag zijn werk
gerust in de stijl van zijn tijd bouwen,
maar hij moet wel zorgen voor een passen
de aansluiting, zodat er toch een harmo
nisch geheel ontstaat. In het algemeen zijn
de bouwmeesters, die zorgden voor de uit
breidingen van ons Stadhuis, daarin ge
slaagd. Maar toch ontdekt men enkele on
volkomenheden. Vermoedelijk zijn die
evenwel ontstaan doordat er in de loop dei-
eeuwen restauraties zijn uitgevoerd die
meer waren dan alleen het bestaande dat
door de tijd gehavend was, te vervangen.
Dat dit is gedaan blijkt uit de hierhoven
afgedrukte gravure, die in beeld brengt
hoe ons Stadhuis er in 1630 uitzag. Het
tegenwoordige wijkt daarvan sterk af.
De belangrijkste verandering is de af
braak van het uitgebouwde schavot. Dit
schavot is. nadat daarop in 1829 de laatste
terechtstelling was geweest, in 1855 afge
broken. De grond was nodig voor het
drukker-wordende verkeer op de Grote
Markt.
Deze afbraak wijzigde de aanblik van
het Stadhuis ingrijpend. Vroeger was er
in de zogenaamde Justitiekamer (thans
werkkamer van de gemeente-secretaris)
een deur die toegang gaf tot het schavot.
Daardoor werden de misdadigers geleid
die terechtgesteld moesten worden.
De tegenwoordige vestibule was toen een
open doorloop met zuilen, die aansloot bij
de onderbouw van het schavot. Nu is nog
duidelijk te zien dat er muren tussen de
zuilen gezet zijn, waardoor een afsluiting
verkregen werd.
Er is blijkbaar geen voldoende zorg be
steed aan de restauratie van dat deel van
de gevel dat in het gezicht kwam toen het
schavot was weggebroken. Juist dat deel
(waarin het beeld van Vrouwe Justitia is
geplaatst) maakt een wat vlakke indruk.
De getraliede vensters zijn lelijk!
Wie vergelijkingen maakt tussen het
Stadhuis uit de 17e en 20e eeuw, consta
teert dat er nog heel wat meer veranderd
is. Het zijn veelal wel details, maar met
elkaar geven die toch een stempel aan het j
gebouw. Wij wijzen op het hoektorentje
bij de Koningstraat, de kapellen op het
dak en de andere vorm van de trappen met
bordes. Wij willen niet beweren dat alle
veranderingen verslechteringen waren,
maar wij ontkomen toch niet aan de indruk
dat er in de 17e eeuw meer eenheid in het
gebouw zat.
In ons volgend artikel zullen wij onze
aandacht bepalen tot het inwendige van
het Stadhuis.
Wij geven nu reeds een afbeelding van
de kamers van de burgemeester en van de
secretaris.
C. J. VAN T.
De vroegere Justitiekamer, waar nu de
gemeente-secretaris loerkt. Boven de
schouw een schilderij van A. Backer van
1671, dit is een allegorie op de gerechtig
heid. Typisch is het tongewelf in deze
kamer.
Kamer van de burgemeester. Boven de schouio hangt een schilderstuk van Theodore
Serrons uit 1672. Het is een allegorische voorstelling. Jannner dat de moderne kachel
dit smaakvolle interieur stoort.
Dienen wij ten aanzien van de geschied
schrijving op onze hoede te zijn voor on
juiste of lichtvaardige interpretatie der
geschiedkundige bronnen, veel méér nog is
reserve geboden ten opzichte van de histo
rie-schildering. Wanneer wij daarvan ten
minste de „reportage" verwachten, die de
juiste toedracht van bepaalde historische
gebeurtenissen waarborgt. Dit is namelijk
uiterst zelden het geval. Meestal is de
historieschilder of de kunstenaar die toe
vallig een onderwerp van historische
strekking aanvatte, niet aanwezig geweest
bij he<t evenement dat hij vereeuwigen
moest, zodat hij aan de hand van ooggetui
gen of met behulp van geschiedkundige
bronnen de gebeurtenis opriep in het vlak
van zijn eigen fantasie. Onvermijdelijke
subjectiviteit voert daarbij zózeer de bo
ventoon dat het historiestuk veelal een
even betrekkelijke documentaire waarde
kan worden toegekend als het „vie roman-
cée' in de litteratuur.
Bepaald onaanvaardbaar kan de historie
schildering zijn wanneer, bij het overbrug
gen der eeuwen, aan de fantasie de vrije
loop gelaten werd. Ik denk hierbij onwille
keurig aan de negentiende eeuw. die ons
vergastte op breeddoende Frans Halsen en
peinzende Rembrandts met opgedraaide
snorren en overdadig bepluimde hoeden, in
ruimten die men met de beste wil van de
wereld niet anders dan als scherts-interi-
eurs kan betitelen. Kortom: een herschep
ping van personen en sferen, die ons de
garantie biedt hoe zij oorspronkelijk niet
zijn geweest.
Maar al zal het contemporaine historie
stuk, dat is dus het stuk dat ontstond in of
zeer kort na de tijd waarin de gebeurtenis
in kwestie plaats had, in strikt documentair
opzicht feilen vertonen, het heeft voor ons
niettemin óók in historisch opzicht waarde,
omdat het in ieder geval de sfeer van de
tijd ademt en allerlei onderdelen als por
tretten, kleding en accessoires betrouwbaar
zijn en ons de werkelijkheid althans zéér
nabij brengen. Zulks is in hoge mate ook
he geval met het geneale doek van Velas
quez, dat thans onze aandacht heeft.
Onze nederlagen waren de overwinningen
van de vijand, de échecs van de vijand ónze
victorie. Vandaar dat we de zwarte blad
zijden der vaderlandse historie „geïl
lustreerd" vinden in den vreemde. Niet
zelden ademen de paradestukken der over
winningen een bravourstemming, die
min of meer overeenstemt met die van wij
len de „Sieges-Allee" Dit laatste uiteraard
zeer zéker als de historieschilder de wens
droom realiseert die in zekere Ger
maanse breinen een chronisch karak
ter vertoont. Daar het „paradestuk" van
Velasquez van dit alles de antipode vormt,
betrek ik het in deze rubriek om het als
vertegenwoordiging te laten gelden van het
genre, dat een niet geringe plaats inneemt
in de beeldende kunsten.
Breda was echter in 1590 op de Span
jaarden veroverd. Op 2 Juni 1625 kwam
de stad echter weer in hun handen. Zij
stonden onder leiding van Ambrogio Spi-
nola. Markies de los Balbases, de bekwame
veldheer, die in 1604 het door Maurits van
Nassau verdedigde Ostende had genomen
en dezelfde Oranjeprins gedwongen had
het beleg van Gent op te breken. Het is
typerend voor de persoon van Spinola, dat
het de bezetting van Breda werd toege
staan in krijgsorde te mogen aftrekken on
der de eervolste omstandigheden, met be
houd namelijk van wapenen, met vliegende
vaandels, slaande trom en trompetgeschal!
De symbolische handeling van de overdracht
van de sleutel had op 5 Juni 1625 plaats en
werd door Velasques in de jaren 1634
1635 in beeld gebracht ter opluistering van
de Salón de Reinas in het paleis Buen
Retiro te Madrid.
Hier dus een historiestuk, dat tien
jaren na dato werd voltooid door een kun
stenaar die persoonlijk niet aanwezig was
geweest bij het gedenkwaardige feit, dat
niettemin vereeuwigd werd in een der
schoonste ..paradestukken" die de geschie
denis der kunst kent. Maar is de aualifi-
catie „paradestuk" hier wel juist? Parade
impliceert glorifiërend vertoon van macht.
Bij hen die niet verblind worden door de
uiterlijke glans daarvan, wekt de parade
overpeinzingen over vergankelijkheid van
roem en overwinning. Niets van bravour in
dit grandioze werk. dat volkomen uitgaat
boven ijdele en klein-menselijke parade
sfeer. Slechts de suggestieve haag van pie
ken waaraan het doek zijn ondertitel
„Las Lanzas" ontleent symboliseert het
militaire overwicht, dat de Hollanders tot
overgave dwong. Rookpluimen, opstijgend
uit het landschap, dat met zijn bergen en
dalen niet de minste overeenkomst ver
toont met het werkelijke gevechtsterrein,
herinneren aan de oorlogvoering, die in
feite reeds drie dagen tevoren was afge
sloten. Berust het geheel dus voornamelijk
op fantasie, tóch werd ons door Velasques
iets overgeleverd dat méér betekenis heeft
dan een naar het uiterlijk exacte verant
woording van het historisch gebeuren. Hij
schiep namelijk het beeld van de waarlijk
nobele overwinnaar in de figuur van de
aristocratische Spinola. Men dient de mees
terlijke enscenering te zien als de onont
beerlijke achtergrond van deze veldheer,
die op dit historisch toneel de hoofdrol
vertolkt. Tegenover de ietwat log en on
derdanig aangetreden Justinus, gouverneur
der stad, staat de onvergetelijke gestalte
van de Gemiese edelman in Spaanse dienst.
Met de rechterhand heft hij de Hollander
op uit zijn neerbuigendheid terwijl uit zijn
gehele houding toenadering en hoffelijk
heid spreekt. Spinola toont zich geen over
winnaar wiens gezag berust op wapenge
kletter en machtsvertoon, maar de geeste
lijk hoogstaande, tactvolle mens, zich be
heersend in de overwinning en de over
wonnene respecterend. Een geestesge
steldheid die wij kunnen verwachten van
deze humanist van eruditie en beminnaar
der kunsten (hij was bevriend met Rubens,
die hem in 1625 portretteerde) en onder
hield ook persoonlijke omgang met Velas
quez, die hij begeleidde op diens eerste reis
naar Italië.
Zo beantwoordt Spinola's rol, onder de
regie van Velasquez, volkomen aan de
woorden die de befaamde Spaanse schrij
ver Pedro Calderön de la Barca (waar
schijnlijk ooggetuige van het beleg!) in
diens drama „El sitio de Breda" de aan
voerder laat zeggen bij het overdragen van
de sleutel: „Justinus van Nassau, ik aan
vaard ze uit uw handen en ik erken uw
moed, want de dapperheid van de over
wonnene is de roem van de overwin
naar...." H. P. BAARD
Maandagavond vertrekt het Concert
gebouw-orkest met de boottrein naar Har-
wie^ voor een zesdaagse tour in Engeland.
Onder leiding van Eduard van Beinum zal
het orkest op uitnodiging van the Hall
Concerts Society en the Arts Council of
Great Britain bij gelegenheid van de weder
opbouw van de Free Trade Hall in Manches
ter met een tweetal feestconcerten de her
bouwde concertzaal inwijden.