(VOROL
Kennismaking met H. F. Boot
Over de schilder Johan Buning
Een boek over boeken
Het Hofje van Oorschot
verving het Heilige Geesthuis
Ere-tentoonstelling van het levenswerk
van nestor der Haarlemse schilders
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Jacques den Haanstaat hij u aan?
Proberen blijft begeren!
MuKKIO btfrnijcu Imtjf
Verkeersexamcn voor
de schooljeugd
Schoonheid in Haarlem en omgeving
^zNUGGtT
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 26 APRIL 19 52
ADVERTENTIE
N V. MIJ. „HOLSTER"- OVERVEEN
Tel. K 2500 - 15597 en 19057
Centrale verwarming
Airconditioning
Aut. olièstook
ADVERTENTIE
VERGIST U, lezers, niet in Jacques den Haan. Weest zelfs, voor zover u een stellig
oordeel heeft over schrijvers en boeken of geneigd mocht zijn teder te doen met
de litteratuur voor hem op uw hoede. Op zijn credit staat dat hij boekhandelaar is, de
edele en vrij zeldzame kunst van lezen verstaat en over een onbepaalbaar speurorgaan
beschikt voor het uitzonderlijk goede van de menselijke schrijflust. Maar wacht u
als u de „best-seller" mint of gevoelige snaren aangeraakt pleegt te voelen bij het
lezen over „de stoere maar zwijgzame mannen met hun gespierde borst en hun ge
spleten ziel" der driedekkers oftewel trilogieën, wacht u dan voor de veer die Den
Haan gevechtsklaar uit zijn vleugel trekt om er u puntig het zijne mee aan te doen.
Den Haan men zij gewaarschuwd is een zwerver buiten de „fraaie gaarde der
letteren, een uitgeworpene", zoals hij zichzelf brandmerkt in zijn zojuist verschenen
bundel „aitikelen een jager op schadelijk wild in de domeinen der litteratuur
en bijgevolg een boekverkoper die welwillende lezers allen clie lezen om der wille
van de troost, het amusement, het tijdverdrijf of een soortgelijke onschuldige bezig
heid met onwil terwille is.
Voor Jacques den liaan, moet men we
ten, is lezen een avontuur, een tweege
sprek, een tweegevecht, dat eindigen kan
in een vriendschap voor het leven of een
erfvijandschap, maar in ieder geval een
ontmoeting van mens tot mens, een zich
meten en toetsen, waarbij hij zich gewon
nen geeft of vergrijpt, en zulks zonder
enig handboek of enige theorie. Hij han
delt zo gezegd op eigen hand en voor
eigen rekening en risico. Daaraan heeft hij
zijn hardnekkige vooroordelen en illegale
liefdes in de letteren te danken en ook nog
de vrijheid te loven wat miskend en te
hekelen wat overschat is. Zonder aanzien
des persoons en des boeks. De onvervaarde
lezer kan zich hiervan overtuigen in elk
hoofdstuk van deze gebundelde beschou
wingen, als men deze boutades („een ba
dinage hier, een schepje venijn daar"
met welke woorden Den Haan op goede
gronden een van zijn favorieten prees:
Logan Pearsall Smith namelijk, een in ons
land zo goed als onbekend auteur) zo noe
men mag.
Den Haan houdt zelfs van het boek dm
het boek. Hij waagt 'het' voor de schoonste
tekst de schoonste vorm te verlangen, wat
hem tot een bibliofiel stempelt, een du
bieuze eigenschap in de ogen van de boek-
Is-boek lezer, maar voor hem een bron
van genot, van vreugde, van liefde, waar
over hij met liefderijke spot schrijft, als
boekhandelaar èn als „lezer"-.
Miskent hem niet! Hij is een parelvisser
in de onpeilbare wateren der wereldlitte
ratuur. Hij duikt voor u onder in der let
teren stroom en het moet al slecht gedo
ken zijn wil hij met niets dan bemodderde
handen boven komen. Zijn parels zijn
vondsten van her- en derwaarts, waarvan
hij een keurcollectie voor u heeft uitge
stald op zijn „eiland der sirenen": een
citaat uit de mémoires van een gefailleer
de boekhandelaar, een versregel, een maxi
me, een tekstvariant, een herinnering, een
verzuchting, een verwensing en wat ei-
verder voor kostelijks aan het lezen te be
leven valt.
Doe dat niet.
Als lezer kent hij zijn lezers, in alle
maten en gewichten, rangen en standen.
Hij doorziet de passie van hun boeken
liefde gedurende hun al of niet beduime
lende omgang met boeken. Hij voorziet
hen van „lectuur" en raad, die beide duur
zijn. Waarschuwend tracht hij in dit
„Eiland der Sirenen" met wier verlei
delijke zang hij de boekenminnaars lokt in
de boekwinkel, „dat kruithuis en dyna-
mietmagazijn, die gifkast en bar met be
dwelmende dranken, dat opiumhol en
eiland der sirenen", zoals hij in navolging
van John Cowper Powys het domein van
zijn verkoopsbezigheden noemt argeloze
leesgragen er voor te behoeden, met Kier
kegaard de hei op te gaan, zich met Swe-
denborg in het zonnebad te wagen of met
de uitverkorene een duinwandeling te doen
in gezelschap van Gorters „Mei". Doet dat
niet! luidt het vermaan van Den Haan en
hij heeft het beste met zijn lezer voor.Nog
vriendelijker is hij hem gezind als hij in
nauwelijks nog bedwongen lyriek (men
leze zijn Baudelairiaans „ulev'ellerijm"!
dezulken bezweert, die zo maar „een"
Shakespeare bestellen, onkundig van de
heerlijk- en verwerpelijkheden der ontel
bare edities.
Dan en daar schrijft Den Haan in goe
den gemoede. Maar wee u als u gelooft in
de „bestseller", die hij enkele jaren gele
den al**) van alle eer en luister beroofde
door het geheime recept ervan voor een
ieder leesbaar te onthullen: sympathieke
karakters (helden liefst, met wie de lezer
zich kan vereenzelvigen), een spannend
gegeven (het verdovingsmiddel), een zorg
vuldig vermijden van wat de lezer zou
kunnen verontrusten, ergeren of anders
zins kopschuw maken en voorts: tempo,
vaart, vitaliteit. Wee u ook, als u letter
kundiger geworden meent te zijn door een
litterair opinie-onderzoek (waaraan, aldus
ontdekte Den Haan, alleen datgene inte
ressant is wat er niét in tot uiting komt)*
Dat, aldus zingen zijn sirenen, in volgorde
van begeerlijkheid genoemd, A. M. de
Jong, Piet Bakker, den Doollaard, van
Iependaal, de Hartog, Coolen en Eekhout
de meest gelezen auteurs bleken te zijn, is
voor een boekverkoper geen verrassend
nieuws. Het is, zegt Den Haan, het dage
lijks brood. Maar dat Achterberg niet
in procenten is uitgedrukt, dat Nescio ge
spaard bleef voor „de tralies van een
tabel" en A. Roland Holst aan het lot ont
kwam Nederlands meest gelezen dichter te
zijn, dat doet Den Haan als vijand van het
aanminnige in de hof der letteren leesbaar
goed.
Den Haan, deze plukker van maximes,
waarvan hij in deze bundel fraaie variëtei
ten in zijn boeken-boeket steekt, ont
moette ik het eerst in één van zijn vele
aforistische vondsten: mijn ideaal, schreef
hij ongeveer, is een puntige critiek in twee
regels. Wijselijk alleen het onbereikbare
verlangend, schreef hij sindsdien „Notities
bij lectuur" die de honderd regels blijmoe
dig overschreden, een buitensporigheid,
waaraan de lezers van „Litterair Pas
poort" voortreffelijk-critische aante
keningen over Gide en Lawrence, Léau-
taud en Hemingway, Huxley en Katheri-
ne Mansfield te danken hebben, ongeacht
nog de steeds welkome ontmoeting met de
criticus Den Haan, wiens sirenenzang eens
boekhandelaars ik hier neuriënderwijs heb
weergegeven.
Staat hij u aan, Den I-Iaan? Trotseert
zijn verstolen „boos-aardigheden". Ze zul
len u goed doen. Koopt zijn kruithuis, zijn
opiumkit, zijn „Eiland der Sirenen". Mocht
u toevalligerwijs bij hem zélf belanden,
hij zal u deze blommen van het kostelijk
mal (in ernst saamgebonden) overhandi
gen met de nederigheid van de boekver
koper die zich van geen kwaad bewust is.
C. J. E. DINAUX
Jacques den Haan: „Het eiland der sirenen"
(Daamen's Uitgeversmaatschappij, 's-Graven-
hage). Jacques den Haan: „Talking shop.
Boutade van een boekverkoper". (Bayard Reeks,
F. G. Kroonder, Bussum). „Litterair Pas
poort", -tijdschrift voor boeken uit de oude
en nieuwe wereld (uitgave: J. M. Meulenhoff
Co. te Amsterdam.
ADVERTENTIE
BARTELJÓRISSTRAAT 20 TEL. 15459
STRAND - BADKLEDING
Buitenhuis"aquarel door Johan Buning.
Evenals andere jaren wordt in Haarlem
in April en Mei het practische gedeelte van
het verkeersexamcn voor leerlingen van de
zesde klassen van de lagere scholen en de
eerste leerjaren van de M.U.L.O.-scholen
afgenomen. Het examen begint Maandag 28
April. Er nemen 67 scholen aan deel met
2336 leerlingen. Het schriftelijk examen is
op 11 Maart gehouden.
Het practisch examen wordt weer afge
nomen in de omgeving van het Kenaupark.
De laatste examendag is 21 Mei, waarna
in een feestelijke bijeenkomst de diploma's
aan de geslaagden uitgereikt zullen worden.
De motieven der schilderijen en aquarel
len van Johan Buning bestaan met uit
zondering van een enkel figuurstuk uit
landschappen en stillevens. Deze onder
werpen worden echter door Buning gezien
op een wijze waardoor de relatie met de
mens steeds voelbaar blijft. Het stilleven
is onderdeel van het huiselijk intérieur;
achter een dorpshuis ziet men een tuin
welke zo juist verlaten schijnt door de be
woners. Er staan een verlaten bank en een
paar tuinstoeltjes. Tuinen en priëlen, een
half geopend tuinhek, een opgeschoven
raam, een stilte waar toch de adem van
de levende mens in hangt. Het is heel moei
lijk te definiëren met welke middelen de
schilder Johan Buning deze suggestie, van
iets vertrouwd-menselijks aan voorwerp
en atmosfeer, weet op te roepen, maar is
dat ook niet het mysterie van de kunst dat
men nét niet aan kan wijzen wat iets tot
het uitzonderlijke maakt?
Het is wel begrijpelijk dat deze schilder
door menige dichter gewaardeerd wordt.
Immers zonder ooit anecdotisch te zijn weet
Buning toch te vertellen en in de klank van
zijn verhaal kan men een stille levenswijs
heid, even omfloerst door een lichte me
lancholie beluisteren.
Men mag zich wel eens bezinnen over het
feit dat deze instelling op het menselijke in
deze tijd tot de grote zeldzaamheden begint
te behoren. Hij is een kunstenaar, die het
niet vóór alles om de vormproblemen te
doen is, die niet in het luchtledige der ab
stractie wil experimenteren, en anderzijds
ook niet wenst op oppervlakkige wijze te
behagen met een alleen maar mooie kleur
of boeiende compositie. Het is wellicht
hierdoor dat de naam Buning in Nederland
nog steeds niet die klank heeft, waarop hij
naar onze mening recht heeft. Toch is hij,
iets jonger dan de generatie van de Ber
gense School en iets ouder dan de Nieuwe
Realisten, een figuur die door z'n zuivere
houding tegenover de waardevolste levens
verschijnselen en door z'n persoonlijke
werkwijze (Buning is autodidact) een
uiterst belangrijke exponent van ons hui
dige kunstleven.
De tentoonstelling, die thans bij Santée
Landweer in Amsterdam wordt gehouden,
bevat behalve olieverfschilderijen een aan
tal kleine aquarellen, die stuk voor stuk
bewijzen dat Buning het vermogen bezit
om de werkelijkheid met een warm gevoel
te bezien en gelijktijdig met een grote op
rechtheid en op een schijnbaar simpele
wijze weer te geven.
Zijn werk te zien is mij altijd weer een
grote vreugde en op grond hiervan zou ik
het u willen aanbevelen zijn expositie, die
tot 10 Mei duurt, vooral te bezoeken.
Spaanse grandezza
bij Albert Muis
De schilder Albert Muis, die de laatste
jaren meermalen Amsterdam verlaten
heeft voor een langdurig verblijf in het
Zuiden van Frankrijk en Spanje, laat voor
de tweede maal in de Kunsthandel M. L.
cle Boer aan de Keizersgracht de resulta
ten van deze buitenlandse verblijven zien.
Het is duidelijk dat hier geen sprake is van
een vluchtige indruk, in een ander klimaat
opgedaan, maar dat de schilder aan de At
lantische kust en op het Iberische schier
eiland motieven en atmosfeer heeft aange
troffen waarbij zijn persoonlijkheid zich op
natuurlijke wijze kon aanpassen.
Meer nog dan deze expositie'leerde ons
de voorgaande hoe Albert Muis in staat
bleek ons iets van het barre en verschroei
ende van deze streek schilderkunstig te
vertolken. De als uitgeloogde kleuren, geel-
grijs-rose, de sobere ernst van huizen en
land, hadden iets fascinerends.
Hiervoor in de plaats is nu iets gekomen
van de Spaanse grandezza, waaronder
wreedheid en verleiding verscholen liggen.
Muis drukt dit vooral uit in het somber
groen en schitterend stralende van enige
bouquetten. Beter dan door het donker oog
van een Spaanse schone te schilderen vond
hij in deze bloemtuilen een medium om
van de koele hartstocht van het land te ge
tuigen.
Hij schilderde ook enige tuinen in volle
bloei, een stilleven met zuidelijke vruch
ten, een eenzaam huis tegen een wit licht in.
Worden zijn schilderijen niet iets te
fraai? Nog niet geloof ik, maar er is een
gevaar. Albert Muis is stellig één van onze
belangrijkste jonge schilders en daarom
hopen wij dat hij z'n persoonlijkheid niet
laat verzanden in een latijnse aesthetiek,
die hem in wezen vreemd is.
OTTO B. DE KAT
Het is al heel lang
geleden, dat ik Boot
leerde kennen. Naar
schatting zal het in
1918 geweest zijn.
Door tussenkomst
van mijn vroegere
leraar in het hand
tekenen aan de 5-
jarige H.B.S. aan de
Zijlvest kwam ik
aan zijn adres. Te
voren was ik nog
een paar maanden op
proef geweest in de
klasse voor decora
tief tekenen aan de
toenmalige Kunstnij
verheidsschool aan
de Dreef, waar ik
tevens de lessen van
de bekende tekenaar
en etser S. Jcssurun
de Mesquita in 't na-
tuurtekenen volgde.
Ik wil beginnen te
trachten mijn eerste
bezoek te beschrij
ven. Het was voor
mij al een heel nieu
we sensatie zo'n echt
volksstraatje te be
treden, als het toen
malige Klein Heilig
land er een was. De
straat vol met spe
lende en joelende
kinderen. Links een
prachtige ouderwetse
stalhouderij, met steeds gerij van koetsen,
koetsiers voor de deur, die in hun lange
zwarte jassen de paarden stonden op te
tuigen. Een onder- en bovendeur. De klink
kon je zelf openmaken en dan stond je
in het donker van een hol of hall (het
voorhuis) af te wachten of er op je bellen
iemand verscheen.
Dat gebeurde ook. Uit een nog veel don
kerder hol kwam een soort geest of spook
verschijning op je toe. Twee vurig fonke
lende ogen keken uit het diepe duister
naar de bezoeker, en een stem die naar je
meezzde aan een man toebehoorde, znaar
later bleek die van een vrouw te zijn, z-iep:
„Hij is der niet".
Maar ziet tegelijkertijd werd dit
orakel tegengesproken door een tweede
geestverschijning in de opening van een
soort binnenvenster, boven het hoofd van
de eerste geest, die met diepe stem riep:
„Wie is daar?"
De bezoeker, die bij dit alles zijn tegen
woordigheid van geest nog net wist te be
waren, riep dan: „Ik ben het, mijnheer
Boot" of iets dergelijks. Prompt kwam
dan het antwoord uit het hoge venster:
„Komt zz maar boven". Had ik bij het
fiuuwe tegenlicht alleen maar een hoed of
fez op een Arabiercnkop zien verschijnen,
bij het volvocz-en van zijn uitnodiging
werd, nadat ik met veel geklots en ge
stommel een stikdonkere draaitrap was op
gestrompeld, mijn moeite ruimschoots be
loond. Daar was plotseling veel licht ko
mend uit een omlijsting van een middel
eeuwse deuropening. Nog twee treden op
ezz daar stond ik vis-a-vis voor de schilder.
Hij noodde mij binnen en ik beleefde
waarschijnlijk het verbazingwekkendste
ogenblik van mijn leven. Daar stond ik in
„het atelier". Zoiets had ik mij in mijn
stoutste dromen niet kunnen voorstellen.
Een hoge kamer, wel aeht meter in het
Op de hoek van
de Kruisstraat en de
Krocht, waar nu het
Hofje van Ooi-schot
staat, werd 650 jaar
geleden het Heilige
Geesthuis gebouwd.
Dit was, blijkens
oude tekeningen, een
juweeltje van oude
bouwkunst. Maar die
stichting is in de loop
der eeuwen voor
Haarlem ook van veel
belang geweest. Het
huis wei-d bestuuz-d
door een (in het jaar
1300 opgerichte)
Broederschap of Gild,
dat zich noemde naai
de Heilige Geest, ver
moedelijk om daar
door de barmhartig
heid die de bestuur
ders bezielde tot uit
drukking te brengen.
Aan dit college werd
door het stadsbestuur
de zoi-g voor kranken
en wezen opgedragen.
Om dit te kunnen
doen werd het huis en
de daarbij behorende
kerk gebouwd, waar
in niet alleen ouden
van dagen, maar ook
wezen werden opge
nomen. Hier wei-den
dus, 61/2 eeuw gele
den, de eerste arm-
verzorgers van over
heidswege aangesteld.
Tot 1765 heeft het
Heilige Geesthuis be
staan. Toen werd deze
stichting verenigd met het Arme Kinder
huis (aan de Kinderhuisvest) en daar dat
een beter gebouw had, werd het Heilige
Geesthuis afgebi-oken. Het vei-moeden ligt
voor de hand dat na een bestaan van meer
dan 41/2 eeuw het gebouw bouwvallig was
geworden.
In 1768 stierf te Amsterdam Wouterus
van Oorschot, een welgesteld burger. Hij
had een warm hard voor Haarlem, zijn
moeder was er geboren, zijn zusters waren
daar begraven en hij zelf wilde ook in onze
Grote Kerk begraven worden. In zijn tes
tament had hij een kapitaal bestemd om
op een „lugtige en vermakelijke plaats" een
hofje te bouwen. De mensen die deze wils
beschikking moesten uitvoei-en, lieten hun
oog vallen op de ledige plek in de Kruis
straat. Het stadsbestuur werkte mede dooi
de grond beschikbaar te stellen voor slechts
De regentenkamer.
5 gulden per roe. Dit was dus tegen.5
cent per M2. Nu zou die grond misschien
wel 50 gulden per M2 opbrengen, of dui
zend maal zoveel!
Het was ook wel nodig dat het stads
bestuur medewerkte, want het bleek dat de
20.000 die de heer Van Oorschot voor het
hofje had bestemd, niet voldoende waren.
De moeilijkheid wei-d wij lezen al deze
bijzondei-heden in het boekje van de Haar
lemse archivaresse mej. dr. G. H. Kurtz
over de Haarlemse Hofjes, uitgegeven door
de vereniging „Haei-lem" opgelost door-
dat het mogelijk bleek uit het kapitaal dat
de ei-flater voor andere doeleinden be
stemd had, 40.000 te putten, om daarmee
die 20.000 aan te vullen.
De executeurs hadden aan het stadsbe
stuur beloofd, dat fiet hofje een sierlijk ge
bouw zou worden. Die toezegging is nage-
Ter ere van de onlangs plaats gehad
hebbende 75ste verjaardag van de Haar
lemse kunstenaar H. F. Boot komt er
in het museum „Het Huis Van Looy"
een overzichtstentoonstelling van zijn
levenswerk, die namens het voor deze
gelegenheid gevormde comité geopend
wordt met een inleiding door de schil
der Kees Verwey. Deze maakte de hier
bij gereproduceerde, zich in het Frans
Halsmuseum bevindende, tekening van
Boot in zijn atelier en schreef tevens
voor ons een artikel over zijn vroegere
leerhleester.
vierkant, in de tegenover de deur gelegen
muur twee enorm hoge ramen, elk in klei
ne ruitjes verdeeld. In deze kamer links
een groene trap naar een boven het ver
trek gelegen ruimte leidend. Het gehele
vertrek zo fantastisch gevuld met boeien
de stillevens, naar alle zijden opgesteld,
dat het wel leek of het hier een groot
'stilleven-arsenaal betrof, terwijl als ware
het een monument, dat straks onthuld zou
worden, midden in het atelier een enorm,
met een gedrapeerd kleed omgeven beeld
stond opgesteld. Later zag ik het van zijn
omhulling ontdaan. Het bleek een bijkans
drie meter hoog beeld uit carton te zijn,
een engelfiguur voorstellend, eenmaal ge
plaatst op een tentoonstelling van „de On-
afhankelijken" te Amsterdam.
Werken in eenvoud
Waar is onder het ijverig beschrijven
van zijn omgeving de schilder zelf geble
ven Daar staat hij, slank, een blank ge
laat met zwartachtig baardje, helderblau
we ogen doordringend op mij gericht. Het
bleek mij, dat ik hem juist aan de maaltijd
trof. Aan een klein ovaal tafeltje (o, dier
baar tafeltje, wat heb ik nadien dikwijls
voor je aangezeten) geheel overdekt met
komen. Nog steeds is het voor ieder die
door de Kruisstraat loopt een verkwikking
zijn ogen te laten dwalen door het monu
mentale hek om dan te genieten van de
heerlijke rust die heerst in de tuin, waar
omheen de huisjes gegroepeerd staan.
Sinds 1 Januari 1770 is het hofje be
woond. Er is plaats voor 17 bejaarde vrou
wen, die tot de Ned. Hervormde kerk be
horen. Zij genieten behalve vrij wonen
nog enkele preuves.
Vroeger hadden de vrouwen ook koste
loos vruchten, want achter het hofje was
een vx-uchtentuin, die zich uitstx-ekte tot de
Lange Margarethastraat. De tuin is in 1874
aan de gemeente Haarlem vex-kocht om ex-
de Middelbare School voor Meisjes te bou
wen. De gemeente zal daarvoor toen wel
meer betaald hebben dan 5 cent per M2.
Het geld kwam evenwel ten goede aan het
hofje, dat een versterking van zijn finan
ciën dx-ingend nodig had.
Het hofje is in de stijl van de 18e eeuw
gebouwd. Het hoofdgebouw heeft een drie
hoekig fx-onton, waarop het volgende op-
schi-ift prijkt:
Wouterus van Oorschot
Laat hier zijn liefde blijken.
Den Armen tot een troost,
Een voox-beeld voor de Rijken.
In het hoofdgebouw is een regenten
kamer. De inrichting is eenvoudig. Mooi is
de schoorsteen met de wapens van de
ouders van de stichter van het hofje. In de
kamer zijn meubels geplaatst die door de
ex-flater uit zijn woning daarvoor aange
wezen zijn. Daaronder was de ijzex-en geld
kist die op onze foto te zien is. Maar uit
alles blijkt dat de geldmiddelen van het
hofje niet ruim zijn, anders zouden de re-
genten wel één of meer honderdjes be
steed hebben om een behoorlijke kroon in
de regentenkamer te hangen. Nu zagen wij
er een modex'ne bollamp, die om een ver-
vanging schreeuwt.
In de stemmige vestibule staat een eigen-
aax-dige tafel met marmeren blad. Deze
tafel wordt gedragen door een zich krom
mende figuur met op de rug gebonden han
den en geopende mond. Deze figuur het
is niet uit te maken of het een man of een
vrouw voorstelt is met een aan de gor
del bevestigde vergulde ketting aan de
grond gebonden. Volgens Allan (in zijn be
kend werk over de geschiedenis van Haar
lem) moet het de geldgierigheid voorstel
len, geketend aan het goud en genot van
deze wex-eld. C. J. VAN T.
De geldgierigheid, geketend aan het goud
en genot dezer wereld.
allerhande paperassen, een lamp met licht
rode kap scheef over nee gtas gezaut en
zowaar tussen dit alles nog een bord en
vork, genoeg ruimte vindend om aan de
eenzame kunstenaar zijn maaltijd te bie
den. Hoe schoon was het gebaar van mijn
gastheer toen hij, na een ogenblik zwijgend
te hebben doorgegeten, in gebed verzonk.
Na zijn gebed spraken wij wat. Ik ver
telde hem waarschijnlijk waarom ik hem
kwam bezoeken, dat ik gx-aag schilder
wilde worden of iets dergelijks. Boot die
met kenncx-sblik reeds dadelijk zekere ner
vositeit of eigenzinnigheid in zijn jeugdige
bezoeker had verkend, raadde het mij af.
Hij vond dat schilders eenvoudige mensen
moesten zijn en geen familie van geleerde,
of gereputeerde élitekringen. Boot, die zelf
uit een geleerd milieu komt (zijn groot
vader was hoogleraar in het Latijn te Am
sterdam) sprak van de moeilijke weg, die
de ontwikkelde heeft te gaan, aleer hij de
rust vindt tot het werken in alle eenvoud.
Het is een vraagstuk, dat wij later nog
dikwijls samen bespraken. Boot gaf toen
tertijd zeer nauwgezet les aan een een
voudige' kappersbediende en hij toonde mij
een in olievex-f begonnen studie naar een_
Hermeskop.
De kunstenaar Boot is een zeer gevoelige,
in die zin dat hij heel bijzonder openstaat
voor die bepaalde sfeer, die zijn land, zijn
tijd en tijdgenoten kenmerkt. In de schil
derkunst heeft men deze gevoeligheid „im
pressionisme" genoemd. Dit woord wordt
ten onrechte uitgelegd als oppervlakkig,
dus alleen de oppervlakte betreffend. Het
betekent integendeel: ontvankelijk zijn
voor het inncx-lijke der uiterlijke verschij-
ning. Dit impressionisme is nog steeds de
enig algemeen verstaanbare uitingsvorm
gebleken.
Overgave en objectiviteit
Boot is van huis uit een academicus.
Zijn studie (hij studeerde enige tijd, nadat
hij het Gymnasium te Rotterdam had af
gelopen „oude talen" te Leiden) had hem
er toe gebracht alles naar klassieke nor
men te beoordelen. Voor hem, die door zijn
studie der oude beschaving veel begx-ip
voor de schoonheden der Egyptische,
Griekse en Romeinse kunstvormen had
ontwikkeld, bleef de moderne kunstbe
oefening tevens een voortzetting der oude
tradities. Dit maakt dat hij een geheel
aparte plaats in het hedendaagse kunst
leven inneemt. Hoewel voor alles in het
heden openstaande is hij niet zonder re
serve of vergelijkende overwegingen. Zijn
kunst is voor de moderne tijd een waar
schuwing, een vermaning zelfs. Ik ben de
dienaar van het „niet", zei hij eens. Hij
bedoelde: mijn kracht ligt in mijn objec
tiviteit.
Hij duldt geen andere bedoeling voor
zichzelf dan een zo groot mogelijke over
gave. Daaruit bestaat zijn nadrukkelijk
heid. Deze houding bezorgde hem zijn
gi-oot persoonlijk begrip. Uit zijn „niet"
kwam alles voort. Zo bijvoorbeeld zijn op
vatting van het stilleven. Volgens hem is
dit de afbeelding van een deel der cosmi-
sche ruimte. „Je moet je stillevens zo
maken, dat je voelt dat het naar alle zij
den achter de lijst voox-tbestaat", zei hij
dikwijls. Hij vestigde de aandacht op de
verhoudingen, die de ruimtelijke samen
hang der onderdelen van de compositie
bepalen. Tenslotte leerde hij het grootste
wonder kennen: het schijnen van het licht.
Maar ik moet ophouden, juist nu het
wonder begint. Ditmaal om plaats te ma
ken voor een ander wonder en dat is de
thans 75-jarige zelf. Deze nestor onder de
Haarlemse schilders dit woord bete
kent feitelijk oudste en eerste onder zijns
gelijken beschikt nog over een onge-
bi'oken wei'kkracht en levenslust, die men
slechts kan verklaren uit het feit, dat hij
aan zijn weide steeds meer de kracht ont
leent, die ditzelfde werk heeft sterk ge
maakt.
Boot heeft veel geleden, zeer veel. Hij
wijdde zijn leven aan zijn kunst, die hem
alles is. Ik had het voorrecht bij tijden
zeer dicht aan zijn zijde te staan. Deze
tijdperken maken een belangrijk deel van
mijn gelukservaringen uit.
KEES VERWEY
ADVERTENTIE
Acht kleuren, één prijs:'28 eenO
ZATERDAG '26 APRIL
Stadsschouwburg: „Dc appels van Eva"
(Toneelgezelschap Joh. Kaart), 8 uur. Bron-
steeweg 76, Heemstede: Openbaar huiscon
cert, 4.30 uur. Rembrandt: „Tramlijn Be
geerte", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace: „Men
sen die men schuwt", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Luxor: „Een banneling van de eilanden", 18
jaar, 7 en 9.15 uur. City: „De geheimzinnige
duikboot". 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Spaarne:
„De bandiet van deadwood" en „Toi-nado",
14 jaar, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „M", 18
jaar, 7 en 9.15 uur. Lido: „Willie en Joe van
de compagnie O", 14 jaar, 7 en 9.15 uur.
Minerva: „Seven sweethearts", alle leeft.,
7 en 9.15 uur.
ZONDAG 27 APRIL
Stadsschouwburg: „Potasch en Perlemoer"
(Gezelschap Johan Kaai't), 8 uur. Lido: Zon
dagmorgenvoorstelling „Concerto", 11 uur.
Rembrandt: Zondagmorgenvoorstelling ,ia
Traviata", 11 uur. Palace, Luxox-, Lido, Rem-
brandt: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30,
7 en 9.15 uur. Minerva, Spaarne: 2, 4.15, 7 en
9.15 uur. Frans Hals: 2, 4.30. 7 en 9.15 uur.
MAANDAG 28 APRIL
Stadsschouwburg: „Groen koren" (Neder
landse Comedie), 8 uux-. Concertgebouw: Op
treden Spaans ensemble „Coros y Danzas", 8
uur. Rembrandt, Palace, Lido: 2, 4.15. 7 en
9.15 uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. City: 2.15,
4.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en
9.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Miner
va: 2.30 en 8.15 uur.