Aria en gedachte Agenda voor Haarlem VELPAFIN HARTENDORP Alfred Kubin Magistrale stillevens van H. F. Boot Vijf roeiers in de nacht Het Griekse prieel in de tuin van het Prinsenhof OVER MUZIEK Geordende wanorde, vrucht van langzaam verworven wijsheid ZATERDAG 3 MEI 1952 3 Heringa Wuthrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Vestdijks Ierse avontuur Schoonheid in Haarlem en omgeving St. Johannes de Deo In de Suite voor orkest in D grote terts van Joh. Seb. Bach volgt na het Allegro de Aria voor het strijkorkest, waarin de eerste violen de melodie spelen. Dit kleine stuk heeft in de gehele muzikale wereld een bijzondere roem. Ik zou niet weten wie onder hen, die muzikaal zijn, onver schillig zou kunnen blijven bij het horen van deze muziek, die de klinkende gestalte der natuurlijke schoonheid is. Daar het zeker is dat deze muziek boeiend is voor mensen van allerlei leeftijden, van uiteen lopende karakters, ontwikkeling in veler lei opzichten, is het nooit te bepalen door welke werkingen zoveel verschillen in geest en hart wordt gebonden aan deze Aria. Men is al gauw geneigd te menen dat het de volmaaktheid der compositie is die elk wezen tot zwijgen en luisteren dwingt. Is het waar dat dit voor ieder wezen geldt? Wie kan zeggen wat deze ontastbare kunst spreekt tot de een en tot de ander? Voor hen die gelukkig zijn met hun muzikaliteit en slechts het vak niet verstaan, evenzeer als voor hen die deze aria nauwkeurig kunnen analyseren, is de muziek een heerlijk geheim zonder enige geheimzinnigheid. Dezer dagen hoorde ik (voor de zoveelste maal in vele jaren) deze muziek, en voor de zoveelste maal was ik van de eerste noot tot de laatste met deze aria verenigd. Onafhankelijk van de eigen waarde der uitvoering, die voor treffelijk was, sprak het gezang der melo die met de zinrijke eenheid van harmonie en beweging, de taal waarvoor men nooit een ander woord zou willen ruilen. Ik hui ver er voor te trachten onder woorden te biengen wat mij de eigenschappen dezer schoonheid lijken te zijn, en ik weet even min hoe de vertolking der aandoening zou moeten luiden. Met grote dankbaarheid behield ik na de afsluiting het geschenk dezer muziek in de herinnering. De in houd en de mededeling gaan boven mijn begrip en nochtans weet ik met zekerheid dat één der magische krachten dezer aria schuilt in de vorming der muzikale ge dachte. Ik weet dat deze gedachte voor de componist al leeft in de aanhef der melo die en dat ik haar volg bij de voortgang die de eenheid met harmonie openbaart; ik geloof ook dat ik zeker weet dat de ont wikkeling der gedachte tot op zekere hoog te te bepalen is door de inval, de „keuze" der harmonieën als tonale functies. Ik weet dat ik meeleef met de wendingen en de bevestiging, en ik beaam een wijze van denken die de gelukkigste uiting is van de intiemste, warmste gevoelens, maar ik be merk dat deze muziek boven kennis en bewustheid spreekt, en voor dit onbe- reikbare ben ik dankbaar. Een muzikale gedachte te beseffen en te erkennen en meteen tot geestelijk zwijgen te worden gebracht is het hoogste muzikale genot. In de aandoening spreekt de taal, die zelf uit een onbeschrijfelijke aandoening is voort gekomen. Het is maar zelden dat in andere com posities het muzikale denken met zo diepe waarde spreekt als in deze Aria van Bach. Een overweging van vele werken geeft mij de overtuiging dat dikwijls andere muzikale gedachten worden miskend. Men gelooft onvoorwaardelijk in de erkende, grootste meesters, fnaar er zijn werken die een bescheiden, aristocratisch bestaan hebben, die op het luidruchtige forum niet tot klinken komen. Voorbeelden vind ik in verschillende tijdperken der muziekge schiedenis, maar laat ik mij bepalen tot een paar werken die mij invallen. Wie kent, wie speelt de Sonate voor piano van Paul Dukas, wie de Variaties op een thema van Rameau van dezelfde meester, wie kent en speelt de Sonate voor piano van Vincent d'Indy? En dit zijn werken die in de tijd van het gedachteloze impression- nisme werden geschreven. Voor de' mooie symphonieën van Albert Roussel heeft het concertleven wel enige belangstelling, maar ik weet niet zeker door welke eigen schappen dezer orkestwerken eigenlijk het succes wordt opgeroepen. Het muzikaal purisme van Schünberg en Anton von We ber is een technisch voortreffelijke kunst nijverheid, maar het bestaan, het leven van een muzikale gedachte wordt er niet door gewaarborgd. Hindemith's muziek bevat alles en alles, behalve het ene dat men zou willen horen. En wie kan ver warmd worden door de gladde, bloedeloze evenwichtigheden van Benjamin Britten? Wat moet ik denken van Olivier Messiaen, die in de titels boven zijn werken een ver heven religiositeit suggereert, maar in de troebele overdadigheid zijner muziek deze gevaarlijke suggestie niet bewaarheidt? Ik bedoel niet dat alle impressionnisti- sche composities waardeloos zijn, en ik be doel evenmin dat de verder genoemde componisten onbeduidende musici zijn, ik constateer slechts dat het bestaan der mu zikale gedachte even vereenzaamd als groots is, en door geen brillant coloriet of door technisch raffinement kan worden vervangen. HENDRIK ANDRIESSEN ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS ZATERDAG 3 MEI Palace: ,,Joan of Paris'', 14 jaar, 9.15 uur. Luxor: „Een van de daders ontkwam", 13 jaar, 9.15 uur. Lido: „Mensen in het wit", 14 jaar, 9.15 uur. City: „Hoogverraad", 14 jaar, 9.15 uur. Spaarne: „Verborgen goud", „Alles op ijs", 14 jaar, 9.15 uur. Frans Hals: „Si rocco", 14 jaar, 9.15 uur. Rembrandt: „Tram lijn begeerte", 18 jaar. '9.15 uur. ZONDAG 4 MEI Stadsschouwburg: „Het witte schaap van de familie" (Het Vrije Toneel), 8 uur. Con- cerigebouw: Henriëtte Davids en Lou Ban dy, 8 uur. Rembrandt: Zondagmorgenvoor stelling „La Traviata", 11 uur. „Tramlijn Begeerte", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: ..Tarzan in gevaar", 14 jaar, 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Een van de daders ontkwam", 18 jaar. Lido: Zondagmorgen voorstelling „Whisky Galore", 11 uur; „Men sen in het wit", 14 jaar, 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Minerva: „Een vrouw van slechte reputatie", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Sirocco", 14 jaar, 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „Verborgen goud", en Alles op ijs", 14 jaar, 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. City: „Hoog verraad", 14 jaar, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. MAANDAG 5 MEI Rembrandt, Palace, Lido: 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. Minerva: 2.30 en 8.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. City: 2.15. 4.30. 7 en 9.15 uur. Gebouw Cultura: Christen Spi ritualistisch Centrum" te grotere wereld", toespraak, 8 uur. HET MOET VOOR Vestdijk een niet onvermakelijk tijdverdrijf zijn de zwerm cri- tische commentaren gade te slaan, die neerstrijkt op elk nieuw boek van zijn hand en toe te kijken bij al dat speuren naar „de" Vestdijk, die als een „fenomeen" (de duivelskunstenaar doet niet voldoende opgeld meer) achter een zo veelsoortig en omvangrijk werk staat. Hij is daarin alomtegenwoordig en blijkbaar toch niet achterhaalbaar. Nooit „geheel" tenminste. Iets van Vestdijk ontglipt zodra rnen de hand op hem wil leggen. Is dat de Faust in hem, „de magister, de doctor zowaar, die nu reeds sedert dag en jaar, omhoog, omlaag en krom en scheef, zijn leerlingen bij de neus beet heeft"? De zoeker dus naar de veelzijdige waarheid waarvan iedere kant, waarnaar hij zich toekeert, Vestdijk een ander aangezicht geeft? In het kort bestek van deze kanttekening moet worden volstaan met vast te stellen, dat zijn onlangs verschenen Ierse roman „De vijf roeiers" elite onvermoeibare lezer de gelegenheid biedt op een handbreedte afstands tot Vestdijk te naderen. Vestdijk heeft vele aangezichten en de waarheid vele kanten. Iedere lezer leze voor zich uit het slotdeel „Zonsopgang" diè trekken af, die hij aan Vestdijks „ware aangezicht" meent te moeten toedichten. Het eindtafereel zal hem veel onthullen. Opgesloten in een cachot, verdacht van moord op Mr. Coyne, wordt het vijftal in duisternis en vuil (men herkent zonder moeite het existentialistische van de situa tie) geconfronteerd met de dood, die één hunner, de dromer Maurice, inmiddels vrijwillig kiest. Wie van de „overleven den"nogmaals leeft grootscheeps ge noeg om in het leven de dood te overwin nen? Owen Conic, de man die wist te zul len „sterven in eenzaamheid, op een bruine 'of groene vlakte, links van hem een grote steen uit de Oudheid met geheimzinnige tekens beschreven, en in de verte, vlak onder de dreigende of spelende wolken, een landweg die hij nooit meer bewande len zou" deze „mystieke" Conic spreekt aan het einde van deze „nacht wanneer niemand meer werken kan" profetische, apocalyptische woorden. Eén ogenblik is hij niet de mens van het verleden noch die van de toekomst, maar leeft hij in het „eeuwige nu", buiten de tijd, als een vrij man met het leven, de dood, zichzelf en zijn God in het reine een bevrijding waarvan men de vérstrekkende betekenis gewaar kan worden in Vestdijks „Het eeuwig telaat". Dat niet Conic het laatste woord in deze roman heeft en na de vrij lating der roeiers de seminarist John Mac Namara de „sociale religie" van zijn op standigheid boven zijn priesterwijding ver kiest, zal voor een waarlijk geïnteresseerd lezer een aanleiding te meer zijn, Vest dijks „Toekomst der Religie" te heidezcn. C. J. E. DINAUX S. Vestdijk: „De vijf roeiers - Een Ierse roman." (Nygh en van Ditmar N.V., - Rotterdam en 's-Gravenhage). Voorbeeld van boekillustratie door Alfred Kubin. In twee van onze universiteitssteden, Amsterdam en Leiden, is dezer dagen een kleine tentoonstelling ingericht van het grafische werk en de illustraties van de kunstenaar Alfred Kubin, die in April 75 jaar is geworden. Duitse en Oostenrijkse tekenaars, die in hun eigen land een grote befaamdheid ge nieten, zijn te onzent gewoonlijk weinig bekend. Van Kubin kan men echter zeg gen dat hij, althans in kringen van kun stenaars en liefhebbers, in ons land geen vreemde is. Voor een deel is deze bekend heid te danken aan het feit dat Kubin in dr. Abraham Horodisch, die reeds sinds lang in Amsterdam woont, een enthousiast bewonderaar heeft gevonden, die onder meer in 1949 een boek over deze fantasti sche tekenaar publiceerde en die, naar wij vermoeden, ook aan de hier veelvuldige tentoonstellingen lang niet vreemd is. De kennismaking met de verbeeldings wereld van Kubin zal degenen, die er ont vankelijk voor blijken, een-schok geven en een indruk achterlaten die men z'n leven lang niet meer kan uitwissen. Ik herinner mij nog levendig de dag waarop ik voor de eerste keer enige facsimilé's van zijn tekeningen onder ogen kreeg. Het was in 1935. Ik was toen in Rome en op een avond liet een vriend, zelf tekenaar, mij enige van zijn schatten zien. Het waren een serie gravures van Piranesci en prenten van Kubin. Een wonderlijke combinatie, tekenend voor de voorkeur van mijn vriend, die zelf een hang naar het fantas tische bezat. Hoeveel uren hebben we over de verbeeldingen van deze magiër gebogen gezeten? Steeds was het de onont koombare gestalte van de Dood die weer- ADVERTENTIE Met de vroeger verschenen „Ierse Nach ten" heeft deze nieuwe Ierse roman niet meer maar vooral ook niet minder dan de tijd en de plaats der handeling ge meen. De tijd: het opstandige Erin der 19de eeuw. De plaats: een hemelsstreek, een volk, een atmosfeer in mensenzielen en landschappen (onscheidbaar verbonden met elkaar) waar een ver verleden in na leeft, ouder dan 's mensen heugenis een mysterieuze kracht, „iets om met bezwe rend opgeheven armen voor te staan, niet wetend of men het vloeken of zegenen moet." Hier broeit meer dan de rebellie van een volk, meer dan de spanning tussen heidens religieus gevoel en Christendom, meer ook dan de spookachtige dreiging van een romantische oernatuur of de voorbereiding tot een hachelijk avontuur. In de beide eerste fragmenten van deze vijfdelige roman overladen met geheimzinnige toespelingen, waarvan de betekenis tot het einde toe (en ten dele zelfs daarna) in het onzekere blijft, wat de lectuur verre van ten goede komt in de eerste blad zijden zelfs, tot in de geringste détails, ligt besloten wat zich in minder dan een etmaal zal gaan voltrekken: het lot, de „vrije keus", de consequentie van een levens wijze, Gods wil al naar men het wil uitleggen. Apocalyptisch duister Met Owen Conic marskramer, dichter, zanger, vrouwenjager, drinkebroer, won derdokter, vlooientemmer en profeet begeeft de lezer zich als vreemde onder de vreemden die Lomanagh, aan deze zijde van de baai gelegen, bevolken. Bij zons ondergang ziet hij het landschap tegen over zich in de macht der schaduwen van een zwartblauwe wolk, een onheilspellend, een apocalyptisch teken. In de schemer, met zeewind en mist en regendroppels, in flarden van gesprekken, spinnen zich rag fijne draden van de ene mens tot de andere: van Conic naar de gebochelde vis ser Shaun „van de overkant" (een opstan deling die zich vanwege een familievete niet bij de Fenians kan scharen), naar John Mac Namara (in wie de priester worstelt met de rebel), naar Maurice O'Flanagan (een dromer buiten de tijd, een schuldbezwaarde zonder zonde), naar Fat O'Hara (de stalknecht van de gehate Mr. Coyne, rentmeester van het kasteel „aan de overkant") en tenslotte naar Moyna, de herbergiersdochter, naar wie Conic's begeren uitgaat. En de nacht „de nacht komt wanneer niemand werken kan", aldus het Evangelische motto van deze roman verbindt deze mannen onder geruzie en dronkenmanspraat tot een vijf manschap, tot de „vijf roeiers" die, ieder gedreven door eigen motieven, meer sym bolisch dan effectief het lot willen wreken van de onderdrukte Ieren door „aan de overkant" de ruiten van de machtsburcht van Mr. Coyne in te gooien. Vijf roeiers. Wie van hen deze vraag is de kern, niet alleen van déze roman, maar wellicht van Vestdijks schrijverschap en gehele oeuvre wie van hen is groot scheeps genoeg van levensstijl om „tegen de stroom op te roeien, bóven de stroom"? Zich te wagen met lijf en ziel voor meer dan zichzelf, oog in oog met de dood, de onverbloemde waarheid van het eindige leven, de zin van zijn bestaan, zijn een zaamheid, zijn tekort, zijn liefde, zijn moraal? Deze symbolische wraakoefening wordt een symbolische tocht. Laat men de ro mantische attributen ter zijde maan licht, schimmig-duistere bossen, een licht gevende uil, de overval van de Fenians, die drie „roeiers" tijdelijk gevangen hou den en één hunner nazistisch martelen als op z'n best spannend, maar weinig essentiëel en dus overbodig, dan rest van dit „avontuur" het groteske schouwspel dat de roeiers, bij het kasteel aangekomen en naar binnen ziend, met stomheid slaat: in de hal, bij het dovend schijnsel van drie kaarsen, dringen gemaskerden binnen, die zich ipet messen op Mr. Coyne werpen. Is de vlucht der „vijf roeiers" het einde van een spookverhaal of surrealistisch roman- ADVERTENTIE DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergcrweg 51 Telefoon 16990 17696 Spaarne 3 Haarlem. Vanaf 2M per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. Ziekenhuis 60 jaar in de Maerten van H eetnskerkstraat In 1887 zijn de Broeders van Barmhar tigheid der Orde van de H. Joannes de Deo begonnen in het perceel Jansstraat te Haarlem, oude en zieke mannelijke perso nen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid op te nemen en te verplegen. Dit huis, dat de naam „St. Nicolaasgesticht" droeg, werd op den duur te klein. In 1892 is het ziekenhuis in de Maerten van Heemskerkstraat geopend. 31 Mei werden de verpleegden uit de Jansstraat daarheen overgebracht. De plechtige inwij ding van het gebouw had plaats op 28 Juli en geschiedde door de Bisschop van Haarlem, Mgr. C. J. M. Bottemanne. In de loop der jaren is de inrichting meermalen uitgebreid en gemoderniseerd. De ziekenverpleging die algemeen werd gewaardeerd kwam toen meer op de voorgrond te staan. Thans worden gere geld 150 patiënten verpleegd, terwijl het aantal verpleegdagen in het jaar de 50.000 ver overschrgdt. fragment? Een vrees voor een oordeel Gods? Het ontwaken uit een wensdroom der wrake? Een beproeving van het ge weten? Het antwoord op deze vragen wordt des te hachelijker en klemmender, als men kort voor het einde Mr. Coyne in levende lijve en welgemoed op de markt van Lomanagh ziet verschijnen! „Het eeuwig Nu" Door velen is aangenomen dat het Griek se prieel dat in de tuin van het Prinsenhof te Haarlem staat, een restant is van de Hortus Medicus, die daar vroeger gevon den werd. Dat klopt evenwel niet met de feiten. De hierboven gereproduceerde koperets (opgenomen in het boek over de historie van Haarlem van Schrevelius, uit gekomen in 1754) is van Romeyn de 1-Iooghe. Die heeft geleefd van 1638 tot 1708. Op die ets zien wij het priëel al. Uit de ar chieven blijkt dat de Hortus Medicus pas in 1721 op het Prinsenhof is aangelegd. Er is dus een tussenruimte van ten minste 13 jaar. De mannen die de Kruidtuin daar hebben gemaakt, vonden er dus het priëel. Het Prinsehhof, waarin nu de Stads- Bibliotheek en Openbare Leeszaal gevestigd zijn, was vroeger bestemd voor de plech tige ontvangst en huisvesting van stads wege van Stadhouders en hoge burgerlijke en militaire autoriteiten, waarvoor het vroegere klooster van de Predikheren ver bouwd was. De kloostertuin was veranderd in een lusthof, niet alleen om de hoge gas ten een mooi uitzicht uit hun kamers te geven, maar ook om er verpozing te zoe ken. Blijkbaar is toen ook het priëel ge bouwd, want op een tekening van 1640 komt het priëel nog niet voor. Als wij de foto van de tegenwoordige toestand vergelijken met de oude afbeel ding, dan blij let dat de bovenbouw bijna geheel verdwenen is (dit is gebeurd vóór 1816). Dat het bouwwerk daardoor minder fraai geworden is, kunnen wij niet zeggen. Bovendien valt op dat de tuin toen veel groter was. Dat is te verklaren uit het feit dat in het midden der 19e eeuw een deel Hoe Romeyn de Ilooghe de lusthof zag. van de grond bestemd werd om er het Gymnasium op te bouwen. Het priëel is intussen het meest gebruikt in de tijd dat de Kruidtuin op het Prinsen- keerde om de mens de spiegel der aardse vergankelijkheid voor te houden. Wie eenmaal het hakkelige, hakerige penneschrift van deze Kubin gezien heeft, zal het altijd herkennen. Nooit is zijn lijn vloeiend, maar hoe is zijn soms stuntelig lijkende tekenwijze in overeenstemming met de wereld die hij voor ons oproept. Zoals Kubin zelf verklaart zijn het de herinneringen en dromen uit zijn jeugd die hem altijd weer de beelden verschaffen voor zijn illustraties. Zijn uiterst gevoelige natuur onderging al vroeg hevige schok ken en emoties die, om nooit te vergeten, in zijn onderbewustzijn werden gegrift. Deze sombere beelden, die soms als in een flitsend visioen een licht wierpen op een komend onheil, waren aanleiding dat men hem wel graag „profetisch" noemt en terecht. Oppervlakkig beschouwd kan men een artistieke verwantschap tussen Kubin en Max Slevogt signaleren. Wat echter bij Slevogt virtuoos is en impressionnistisch is bij Kubin moeizaam en expressief. Alles werkt bij Kubin mee om het navrante van het onderwerp te ondersteunen. De om geving van straten en huizen, de lucht, de treurende bomen, alles spreekt één en de zelfde taal. Het is begrijpelijk dat deze tekenaar, die achter de zichtbare verschijningswereld steeds weer de angst en de ondergang zag opdoemen, de illustrator werd van schrij vers als Edgar Allan Poe, Strindberg en Dostojewski. Het illustratieve werk kan men in de Universiteitsbibliotheek in Am sterdam zien. Een aantal prachtige litho's en facsimilé's zagen wij in het prenten kabinet van de Leidse Universiteit. Vooral de litho's van „De Rattenvanger" en „Hengst met slang" zijn zo suggestief, dat men haast de indruk krijgt dat men niet alleen met het oog de situatie waarneemt, maar dat ook de geuren van de stal en de lokkende klanken van de fluiter van Ha- melen tot ons door schijnen te dringen. Men mag de unieke gelegenheid om het oeuvre van deze uitzonderlijke kunstenaar te gaan zien niet laten voorbijgaan. OTTO B. DE KAT. „De inschrijving" door H. F. Boot, één van de schilderijen, die op de eretentoonstelling van werken van deze nestor van de Haarlemse schilders te zien zijn. tie van het stilleven willen geven en daarin noemt hij het: „een zachte bekentenis des harten". Deze definitie, die in één korte zin een rijk geschakeerd kunstgenre wil samen vatten, is uiteraard eenzijdig. Ik citeer haar echter omdat de stillevens van H. F. Boot wel een „bekentenis des harten" ge noemd kunnen worden (u merkt dat ik het woord „zachte" weglaat), maar daaren boven de vrucht blijken te zijn van een langzaam verworven wijsheid, voorwerpen omspoelt, dit zijn slechts en kele van de veroveringen, die Boot in het domein der stille voorwerpen gemaakt heeft. Dat de schilder bij deze werkzaam heid nimmer tot een lusteloze copieerzucht Niet met de woorden zacht, innig en stil wil ik zijn werk duiden. Eerder kan men spreken van beheerste macht bij de aanschouwing van de willekeurig bijeen gevoegde voorw.erpen, die niet in een anec- dotisch verband met elkaar staan, zoals bij het zeventiende eeuwse stilleven, maar die zich in de ruimte zodanig tot elkander verhouden dat er een onverbreekbare een heid ontstaat, die men wel geordende wan orde zou willen noemen. Het is niet slechts de romantische charme van een picturaal allegaartje, die men in de stillevens van Boot moet zoeken, maar vooral de exacte ordenende geest, die maat en schaal van het chaotisch gegeven vaststelt en regis treert. Ook zonder zich dit bewust te zijn ondergaat de beschouwer het dwingende van deze grondgedachte. Men voelt bij instinct dat alleen een diep gedachtenleven de drijfkracht kan zijn tot een zo hardnekkig volhouden. De solide vastheid van de schildering, de stevige ac centen, de uit de omspeling van het licht losgemaakte contouren, de ruimte die de is vervallen, die de beschouwer slechts kan vermoeien, toont deze expositie nog eens duidelijk aan. Van het magistrale stilleven met de artisjokken gaat een opwekkende kracht uit. Boot is geen brillant schilder, maar van de gespierdheid van zijn schil derwijze gaat een inspirerende levens kracht uit. Wij mogen wel opmerken dat deze heil zame suggestie nog actiever zou worden overgebracht als de werken van Boot in een grotere zaal waren geplaatst. In de expositieruimte van het Frans Halsmu seum zou zijn werk schoner geklonken hebben. Voor mijn gevoel is Boot vooral de schilder van het grote stilleven, dat hij als een „goed doortimmerd huis" opbouwt. Een hoogst belangrijk werk is echter ook het hierbij gereproduceerde schilderij met de twee figuren aan een tafel, dat hij be titelde „De inschrijving voor het rode le ger". Prachtig zijn in dit tafreel de figu ren van de schrijver en van de passief af wachtende man, die ingeschreven wordt, getypeerd. Een koel grijs licht valt in het kale vertrek over de planken vloer en over het tafelblad, waarop het formulier wordt ingevuld. De alledaagsheid van het gebeu ren wordt op een eigenaardige wijze tot een handeling van bijzondere betekenis, welke te meer treft omdat alle dramati sche activiteit zich zowel vóór als na het geobserveerde moment lijkt af te spelen. De titel „de inschrijving" betekent hier dan ook vermoedelijk méér dan een litte rair toevoegsel aan een willekeurig fi guurstuk; het is een moment van stilstand in de steeds zich wijzigende levensloop van de mens. In wezen is er dus toch weer een verwantschap tussen dit schilderij en de stillevens, waarin ook het steeds wisselen de, het „panta rhei", zich slechts vertraagt tot een schijnbare stilstand. OTTO B. DE KAT Aan de firma G. Hulsebosch te Bloe- mendaal hebben B. en W. van Delft opge dragen het bouwrijp maken van terreinen en hei vernieuwen van rioleringen in de Bieslandse Bovenpolder. De firma Hulse bosch was met f 338.000 de op één na laagste inschrijfster. Wanneer u in het museum „Het Huis Van Looy" de vele stillevens van groot formaat en het kleinere aantal figuurstuk ken van de schilder H. F. Boot op de gisteren met een inleiding door Kees Ver- wey geopende ere-tentoonstelling van zijn werk ziet hangen, zult u met mij wel on der de indruk komen van de macht die uit het oeuvre van deze 75-jarige spreekt. Albert Plasschacrt heeft eens een defini- liof was. In zo'n Kruidtuin werden genees krachtige planten gekweekt. Dat was nodig omdat de leerling-chirurgijns en leerling- apothekers de groei daarvan moesten be studeren onder leiding van de hortulanus. Bovendien zorgde deze tuinman voor het oogsten van kruiden en wortels om die te verkopen aan de apothekers die niet in staat waren die in eigen tuin te kweken, of geen voldoende keus vonden in de col lecties van kruidenzoekers. Het Collegium Medium (het gilde van doctoren, chirurgijns en apothekers) had reeds in 1696 zo'n Kruidtuin in het Noord- Westen van de stad, waar nu het Kenau park is. Die tuin was evenwel te groot en te duur van exploitatie, daarom werd in 1721 naar het Prinsenhof getrokken. Daar had men zelfs genoeg aan het middenge deelte van de tuin, zodat een groot deel van de siertuin behouden kon blijven. Reeds spoedig na het vestigen van de Kruidtuin op het Prinsenhof, namelijk in 1722, werd daar een standbeeld van Lou- rens Coster (in Bentheimer steen gehakt door de Vlaming Gerrit van Heerstal) ge plaatst. In 1801 werd dit standbeeld ver plaatst naar de Grote Markt voor het huis waar Coster gewoond heeft. In 1856 werden er Costerfeesten in Haarlem gehouden, waarbij als nationaal gedenkteken een bronzen standbeeld voor onze uitvinder der boekddrukkunst werd opgericht, naar het ontwerp van L. Royer. Het stenen stand beeld werd toen weer in de Kruidtuin ge plaatst. En daar staat het nu nog. In 1865 is, nadat er een belangrijke wijzi ging in de opleiding der dokters en apothe kers gekomen was, door de gemeenteraad van Haarlem besloten de klinische school en daarmee tevens de Kruidtuin op te heffen. Sindsdien is de tuin van het Prinsenhof als park bewaard gebleven. Wij hebben niet kunnen vinden wanneer de zuil met leeuw, die op de ets van Ro meyn de Hooghe staat, geveld is. C. J. VAN T. De tegenwoordige toestand.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 3