Aria en gedachte
Agenda voor
Haarlem
VELPAFIN
HARTENDORP
Alfred Kubin
Magistrale stillevens van H. F. Boot
Vijf roeiers in de nacht
Het Griekse prieel
in de tuin van het Prinsenhof
OVER MUZIEK
Geordende wanorde, vrucht van
langzaam verworven wijsheid
ZATERDAG 3 MEI 1952
3
Heringa Wuthrich
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Vestdijks Ierse avontuur
Schoonheid in Haarlem en omgeving
St. Johannes de Deo
In de Suite voor orkest in D grote terts
van Joh. Seb. Bach volgt na het Allegro
de Aria voor het strijkorkest, waarin de
eerste violen de melodie spelen. Dit kleine
stuk heeft in de gehele muzikale wereld
een bijzondere roem. Ik zou niet weten
wie onder hen, die muzikaal zijn, onver
schillig zou kunnen blijven bij het horen
van deze muziek, die de klinkende gestalte
der natuurlijke schoonheid is. Daar het
zeker is dat deze muziek boeiend is voor
mensen van allerlei leeftijden, van uiteen
lopende karakters, ontwikkeling in veler
lei opzichten, is het nooit te bepalen door
welke werkingen zoveel verschillen in
geest en hart wordt gebonden aan deze
Aria. Men is al gauw geneigd te menen
dat het de volmaaktheid der compositie
is die elk wezen tot zwijgen en luisteren
dwingt. Is het waar dat dit voor ieder
wezen geldt? Wie kan zeggen wat deze
ontastbare kunst spreekt tot de een en tot
de ander? Voor hen die gelukkig zijn met
hun muzikaliteit en slechts het vak niet
verstaan, evenzeer als voor hen die deze
aria nauwkeurig kunnen analyseren, is de
muziek een heerlijk geheim zonder enige
geheimzinnigheid. Dezer dagen hoorde ik
(voor de zoveelste maal in vele jaren)
deze muziek, en voor de zoveelste maal
was ik van de eerste noot tot de laatste
met deze aria verenigd. Onafhankelijk van
de eigen waarde der uitvoering, die voor
treffelijk was, sprak het gezang der melo
die met de zinrijke eenheid van harmonie
en beweging, de taal waarvoor men nooit
een ander woord zou willen ruilen. Ik hui
ver er voor te trachten onder woorden te
biengen wat mij de eigenschappen dezer
schoonheid lijken te zijn, en ik weet even
min hoe de vertolking der aandoening zou
moeten luiden. Met grote dankbaarheid
behield ik na de afsluiting het geschenk
dezer muziek in de herinnering. De in
houd en de mededeling gaan boven mijn
begrip en nochtans weet ik met zekerheid
dat één der magische krachten dezer aria
schuilt in de vorming der muzikale ge
dachte. Ik weet dat deze gedachte voor de
componist al leeft in de aanhef der melo
die en dat ik haar volg bij de voortgang
die de eenheid met harmonie openbaart;
ik geloof ook dat ik zeker weet dat de ont
wikkeling der gedachte tot op zekere hoog
te te bepalen is door de inval, de „keuze"
der harmonieën als tonale functies. Ik
weet dat ik meeleef met de wendingen en
de bevestiging, en ik beaam een wijze van
denken die de gelukkigste uiting is van de
intiemste, warmste gevoelens, maar ik be
merk dat deze muziek boven kennis en
bewustheid spreekt, en voor dit onbe-
reikbare ben ik dankbaar. Een muzikale
gedachte te beseffen en te erkennen en
meteen tot geestelijk zwijgen te worden
gebracht is het hoogste muzikale genot. In
de aandoening spreekt de taal, die zelf uit
een onbeschrijfelijke aandoening is voort
gekomen.
Het is maar zelden dat in andere com
posities het muzikale denken met zo diepe
waarde spreekt als in deze Aria van Bach.
Een overweging van vele werken geeft
mij de overtuiging dat dikwijls andere
muzikale gedachten worden miskend. Men
gelooft onvoorwaardelijk in de erkende,
grootste meesters, fnaar er zijn werken
die een bescheiden, aristocratisch bestaan
hebben, die op het luidruchtige forum niet
tot klinken komen. Voorbeelden vind ik in
verschillende tijdperken der muziekge
schiedenis, maar laat ik mij bepalen tot
een paar werken die mij invallen. Wie
kent, wie speelt de Sonate voor piano van
Paul Dukas, wie de Variaties op een thema
van Rameau van dezelfde meester, wie
kent en speelt de Sonate voor piano van
Vincent d'Indy? En dit zijn werken die in
de tijd van het gedachteloze impression-
nisme werden geschreven. Voor de' mooie
symphonieën van Albert Roussel heeft het
concertleven wel enige belangstelling,
maar ik weet niet zeker door welke eigen
schappen dezer orkestwerken eigenlijk het
succes wordt opgeroepen. Het muzikaal
purisme van Schünberg en Anton von We
ber is een technisch voortreffelijke kunst
nijverheid, maar het bestaan, het leven
van een muzikale gedachte wordt er niet
door gewaarborgd. Hindemith's muziek
bevat alles en alles, behalve het ene dat
men zou willen horen. En wie kan ver
warmd worden door de gladde, bloedeloze
evenwichtigheden van Benjamin Britten?
Wat moet ik denken van Olivier Messiaen,
die in de titels boven zijn werken een ver
heven religiositeit suggereert, maar in de
troebele overdadigheid zijner muziek deze
gevaarlijke suggestie niet bewaarheidt?
Ik bedoel niet dat alle impressionnisti-
sche composities waardeloos zijn, en ik be
doel evenmin dat de verder genoemde
componisten onbeduidende musici zijn, ik
constateer slechts dat het bestaan der mu
zikale gedachte even vereenzaamd als
groots is, en door geen brillant coloriet of
door technisch raffinement kan worden
vervangen. HENDRIK ANDRIESSEN
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
ZATERDAG 3 MEI
Palace: ,,Joan of Paris'', 14 jaar, 9.15 uur.
Luxor: „Een van de daders ontkwam", 13
jaar, 9.15 uur. Lido: „Mensen in het wit", 14
jaar, 9.15 uur. City: „Hoogverraad", 14 jaar,
9.15 uur. Spaarne: „Verborgen goud", „Alles
op ijs", 14 jaar, 9.15 uur. Frans Hals: „Si
rocco", 14 jaar, 9.15 uur. Rembrandt: „Tram
lijn begeerte", 18 jaar. '9.15 uur.
ZONDAG 4 MEI
Stadsschouwburg: „Het witte schaap van
de familie" (Het Vrije Toneel), 8 uur. Con-
cerigebouw: Henriëtte Davids en Lou Ban
dy, 8 uur. Rembrandt: Zondagmorgenvoor
stelling „La Traviata", 11 uur. „Tramlijn
Begeerte", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
Palace: ..Tarzan in gevaar", 14 jaar, 2. 4.15,
7 en 9.15 uur. Luxor: „Een van de daders
ontkwam", 18 jaar. Lido: Zondagmorgen
voorstelling „Whisky Galore", 11 uur; „Men
sen in het wit", 14 jaar, 2, 4.15. 7 en 9.15 uur.
Minerva: „Een vrouw van slechte reputatie",
18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
„Sirocco", 14 jaar, 2, 4.30, 7 en 9.15 uur.
Spaarne: „Verborgen goud", en Alles op ijs",
14 jaar, 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. City: „Hoog
verraad", 14 jaar, 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur.
MAANDAG 5 MEI
Rembrandt, Palace, Lido: 2, 4.15, 7 en 9.15
uur. Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. Minerva: 2.30 en
8.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: 2.30, 7 en 9.15 uur. City: 2.15. 4.30. 7
en 9.15 uur. Gebouw Cultura: Christen Spi
ritualistisch Centrum" te grotere wereld",
toespraak, 8 uur.
HET MOET VOOR Vestdijk een niet onvermakelijk tijdverdrijf zijn de zwerm cri-
tische commentaren gade te slaan, die neerstrijkt op elk nieuw boek van zijn
hand en toe te kijken bij al dat speuren naar „de" Vestdijk, die als een „fenomeen"
(de duivelskunstenaar doet niet voldoende opgeld meer) achter een zo veelsoortig
en omvangrijk werk staat. Hij is daarin alomtegenwoordig en blijkbaar toch niet
achterhaalbaar. Nooit „geheel" tenminste. Iets van Vestdijk ontglipt zodra rnen de
hand op hem wil leggen. Is dat de Faust in hem, „de magister, de doctor zowaar, die
nu reeds sedert dag en jaar, omhoog, omlaag en krom en scheef, zijn leerlingen bij de
neus beet heeft"? De zoeker dus naar de veelzijdige waarheid waarvan iedere kant,
waarnaar hij zich toekeert, Vestdijk een ander aangezicht geeft? In het kort bestek
van deze kanttekening moet worden volstaan met vast te stellen, dat zijn onlangs
verschenen Ierse roman „De vijf roeiers" elite onvermoeibare lezer de gelegenheid
biedt op een handbreedte afstands tot Vestdijk te naderen.
Vestdijk heeft vele aangezichten en de
waarheid vele kanten. Iedere lezer leze
voor zich uit het slotdeel „Zonsopgang"
diè trekken af, die hij aan Vestdijks „ware
aangezicht" meent te moeten toedichten.
Het eindtafereel zal hem veel onthullen.
Opgesloten in een cachot, verdacht van
moord op Mr. Coyne, wordt het vijftal in
duisternis en vuil (men herkent zonder
moeite het existentialistische van de situa
tie) geconfronteerd met de dood, die één
hunner, de dromer Maurice, inmiddels
vrijwillig kiest. Wie van de „overleven
den"nogmaals leeft grootscheeps ge
noeg om in het leven de dood te overwin
nen? Owen Conic, de man die wist te zul
len „sterven in eenzaamheid, op een bruine
'of groene vlakte, links van hem een grote
steen uit de Oudheid met geheimzinnige
tekens beschreven, en in de verte, vlak
onder de dreigende of spelende wolken,
een landweg die hij nooit meer bewande
len zou" deze „mystieke" Conic spreekt
aan het einde van deze „nacht wanneer
niemand meer werken kan" profetische,
apocalyptische woorden. Eén ogenblik is
hij niet de mens van het verleden noch die
van de toekomst, maar leeft hij in het
„eeuwige nu", buiten de tijd, als een vrij
man met het leven, de dood, zichzelf en
zijn God in het reine een bevrijding
waarvan men de vérstrekkende betekenis
gewaar kan worden in Vestdijks „Het
eeuwig telaat". Dat niet Conic het laatste
woord in deze roman heeft en na de vrij
lating der roeiers de seminarist John Mac
Namara de „sociale religie" van zijn op
standigheid boven zijn priesterwijding ver
kiest, zal voor een waarlijk geïnteresseerd
lezer een aanleiding te meer zijn, Vest
dijks „Toekomst der Religie" te heidezcn.
C. J. E. DINAUX
S. Vestdijk: „De vijf roeiers - Een Ierse
roman." (Nygh en van Ditmar N.V., - Rotterdam
en 's-Gravenhage).
Voorbeeld van boekillustratie door
Alfred Kubin.
In twee van onze universiteitssteden,
Amsterdam en Leiden, is dezer dagen een
kleine tentoonstelling ingericht van het
grafische werk en de illustraties van de
kunstenaar Alfred Kubin, die in April
75 jaar is geworden.
Duitse en Oostenrijkse tekenaars, die in
hun eigen land een grote befaamdheid ge
nieten, zijn te onzent gewoonlijk weinig
bekend. Van Kubin kan men echter zeg
gen dat hij, althans in kringen van kun
stenaars en liefhebbers, in ons land geen
vreemde is. Voor een deel is deze bekend
heid te danken aan het feit dat Kubin in
dr. Abraham Horodisch, die reeds sinds
lang in Amsterdam woont, een enthousiast
bewonderaar heeft gevonden, die onder
meer in 1949 een boek over deze fantasti
sche tekenaar publiceerde en die, naar wij
vermoeden, ook aan de hier veelvuldige
tentoonstellingen lang niet vreemd is.
De kennismaking met de verbeeldings
wereld van Kubin zal degenen, die er ont
vankelijk voor blijken, een-schok geven en
een indruk achterlaten die men z'n leven
lang niet meer kan uitwissen. Ik herinner
mij nog levendig de dag waarop ik voor
de eerste keer enige facsimilé's van zijn
tekeningen onder ogen kreeg. Het was in
1935. Ik was toen in Rome en op een
avond liet een vriend, zelf tekenaar, mij
enige van zijn schatten zien. Het waren
een serie gravures van Piranesci en prenten
van Kubin. Een wonderlijke combinatie,
tekenend voor de voorkeur van mijn
vriend, die zelf een hang naar het fantas
tische bezat. Hoeveel uren hebben we
over de verbeeldingen van deze magiër
gebogen gezeten? Steeds was het de onont
koombare gestalte van de Dood die weer-
ADVERTENTIE
Met de vroeger verschenen „Ierse Nach
ten" heeft deze nieuwe Ierse roman niet
meer maar vooral ook niet minder
dan de tijd en de plaats der handeling ge
meen. De tijd: het opstandige Erin der 19de
eeuw. De plaats: een hemelsstreek, een
volk, een atmosfeer in mensenzielen en
landschappen (onscheidbaar verbonden
met elkaar) waar een ver verleden in na
leeft, ouder dan 's mensen heugenis een
mysterieuze kracht, „iets om met bezwe
rend opgeheven armen voor te staan, niet
wetend of men het vloeken of zegenen
moet."
Hier broeit meer dan de rebellie van een
volk, meer dan de spanning tussen heidens
religieus gevoel en Christendom, meer ook
dan de spookachtige dreiging van een
romantische oernatuur of de voorbereiding
tot een hachelijk avontuur. In de beide
eerste fragmenten van deze vijfdelige
roman overladen met geheimzinnige
toespelingen, waarvan de betekenis tot
het einde toe (en ten dele zelfs daarna) in
het onzekere blijft, wat de lectuur verre
van ten goede komt in de eerste blad
zijden zelfs, tot in de geringste détails, ligt
besloten wat zich in minder dan een etmaal
zal gaan voltrekken: het lot, de „vrije
keus", de consequentie van een levens
wijze, Gods wil al naar men het wil
uitleggen.
Apocalyptisch duister
Met Owen Conic marskramer, dichter,
zanger, vrouwenjager, drinkebroer, won
derdokter, vlooientemmer en profeet
begeeft de lezer zich als vreemde onder de
vreemden die Lomanagh, aan deze zijde
van de baai gelegen, bevolken. Bij zons
ondergang ziet hij het landschap tegen
over zich in de macht der schaduwen van
een zwartblauwe wolk, een onheilspellend,
een apocalyptisch teken. In de schemer,
met zeewind en mist en regendroppels, in
flarden van gesprekken, spinnen zich rag
fijne draden van de ene mens tot de
andere: van Conic naar de gebochelde vis
ser Shaun „van de overkant" (een opstan
deling die zich vanwege een familievete
niet bij de Fenians kan scharen), naar
John Mac Namara (in wie de priester
worstelt met de rebel), naar Maurice
O'Flanagan (een dromer buiten de tijd,
een schuldbezwaarde zonder zonde), naar
Fat O'Hara (de stalknecht van de gehate
Mr. Coyne, rentmeester van het kasteel
„aan de overkant") en tenslotte naar
Moyna, de herbergiersdochter, naar wie
Conic's begeren uitgaat. En de nacht
„de nacht komt wanneer niemand werken
kan", aldus het Evangelische motto van
deze roman verbindt deze mannen onder
geruzie en dronkenmanspraat tot een vijf
manschap, tot de „vijf roeiers" die, ieder
gedreven door eigen motieven, meer sym
bolisch dan effectief het lot willen wreken
van de onderdrukte Ieren door „aan de
overkant" de ruiten van de machtsburcht
van Mr. Coyne in te gooien.
Vijf roeiers. Wie van hen deze vraag
is de kern, niet alleen van déze roman,
maar wellicht van Vestdijks schrijverschap
en gehele oeuvre wie van hen is groot
scheeps genoeg van levensstijl om „tegen
de stroom op te roeien, bóven de stroom"?
Zich te wagen met lijf en ziel voor meer
dan zichzelf, oog in oog met de dood, de
onverbloemde waarheid van het eindige
leven, de zin van zijn bestaan, zijn een
zaamheid, zijn tekort, zijn liefde, zijn
moraal?
Deze symbolische wraakoefening wordt
een symbolische tocht. Laat men de ro
mantische attributen ter zijde maan
licht, schimmig-duistere bossen, een licht
gevende uil, de overval van de Fenians,
die drie „roeiers" tijdelijk gevangen hou
den en één hunner nazistisch martelen
als op z'n best spannend, maar weinig
essentiëel en dus overbodig, dan rest van
dit „avontuur" het groteske schouwspel
dat de roeiers, bij het kasteel aangekomen
en naar binnen ziend, met stomheid slaat:
in de hal, bij het dovend schijnsel van drie
kaarsen, dringen gemaskerden binnen, die
zich ipet messen op Mr. Coyne werpen. Is
de vlucht der „vijf roeiers" het einde van
een spookverhaal of surrealistisch roman-
ADVERTENTIE
DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK
Gen. Cronjéstraat 43 - Kruidbergcrweg 51
Telefoon 16990 17696 Spaarne 3
Haarlem.
Vanaf 2M per week.
Ook voor reparatie en onderdelen van
alle merken.
Ziekenhuis 60 jaar in de
Maerten van H eetnskerkstraat
In 1887 zijn de Broeders van Barmhar
tigheid der Orde van de H. Joannes de
Deo begonnen in het perceel Jansstraat te
Haarlem, oude en zieke mannelijke perso
nen, zonder onderscheid van godsdienstige
gezindheid op te nemen en te verplegen. Dit
huis, dat de naam „St. Nicolaasgesticht"
droeg, werd op den duur te klein.
In 1892 is het ziekenhuis in de Maerten
van Heemskerkstraat geopend. 31 Mei
werden de verpleegden uit de Jansstraat
daarheen overgebracht. De plechtige inwij
ding van het gebouw had plaats op 28
Juli en geschiedde door de Bisschop van
Haarlem, Mgr. C. J. M. Bottemanne.
In de loop der jaren is de inrichting
meermalen uitgebreid en gemoderniseerd.
De ziekenverpleging die algemeen werd
gewaardeerd kwam toen meer op de
voorgrond te staan. Thans worden gere
geld 150 patiënten verpleegd, terwijl het
aantal verpleegdagen in het jaar de 50.000
ver overschrgdt.
fragment? Een vrees voor een oordeel
Gods? Het ontwaken uit een wensdroom
der wrake? Een beproeving van het ge
weten? Het antwoord op deze vragen
wordt des te hachelijker en klemmender,
als men kort voor het einde Mr. Coyne in
levende lijve en welgemoed op de markt
van Lomanagh ziet verschijnen!
„Het eeuwig Nu"
Door velen is aangenomen dat het Griek
se prieel dat in de tuin van het Prinsenhof
te Haarlem staat, een restant is van de
Hortus Medicus, die daar vroeger gevon
den werd. Dat klopt evenwel niet met de
feiten. De hierboven gereproduceerde
koperets (opgenomen in het boek over de
historie van Haarlem van Schrevelius, uit
gekomen in 1754) is van Romeyn de
1-Iooghe. Die heeft geleefd van 1638 tot 1708.
Op die ets zien wij het priëel al. Uit de ar
chieven blijkt dat de Hortus Medicus pas
in 1721 op het Prinsenhof is aangelegd. Er
is dus een tussenruimte van ten minste 13
jaar. De mannen die de Kruidtuin daar
hebben gemaakt, vonden er dus het priëel.
Het Prinsehhof, waarin nu de Stads-
Bibliotheek en Openbare Leeszaal gevestigd
zijn, was vroeger bestemd voor de plech
tige ontvangst en huisvesting van stads
wege van Stadhouders en hoge burgerlijke
en militaire autoriteiten, waarvoor het
vroegere klooster van de Predikheren ver
bouwd was. De kloostertuin was veranderd
in een lusthof, niet alleen om de hoge gas
ten een mooi uitzicht uit hun kamers te
geven, maar ook om er verpozing te zoe
ken. Blijkbaar is toen ook het priëel ge
bouwd, want op een tekening van 1640
komt het priëel nog niet voor.
Als wij de foto van de tegenwoordige
toestand vergelijken met de oude afbeel
ding, dan blij let dat de bovenbouw bijna
geheel verdwenen is (dit is gebeurd vóór
1816). Dat het bouwwerk daardoor minder
fraai geworden is, kunnen wij niet zeggen.
Bovendien valt op dat de tuin toen veel
groter was. Dat is te verklaren uit het feit
dat in het midden der 19e eeuw een deel
Hoe Romeyn de Ilooghe de lusthof zag.
van de grond bestemd werd om er het
Gymnasium op te bouwen.
Het priëel is intussen het meest gebruikt
in de tijd dat de Kruidtuin op het Prinsen-
keerde om de mens de spiegel der aardse
vergankelijkheid voor te houden.
Wie eenmaal het hakkelige, hakerige
penneschrift van deze Kubin gezien heeft,
zal het altijd herkennen. Nooit is zijn lijn
vloeiend, maar hoe is zijn soms stuntelig
lijkende tekenwijze in overeenstemming
met de wereld die hij voor ons oproept.
Zoals Kubin zelf verklaart zijn het de
herinneringen en dromen uit zijn jeugd
die hem altijd weer de beelden verschaffen
voor zijn illustraties. Zijn uiterst gevoelige
natuur onderging al vroeg hevige schok
ken en emoties die, om nooit te vergeten,
in zijn onderbewustzijn werden gegrift.
Deze sombere beelden, die soms als in een
flitsend visioen een licht wierpen op een
komend onheil, waren aanleiding dat men
hem wel graag „profetisch" noemt en
terecht.
Oppervlakkig beschouwd kan men een
artistieke verwantschap tussen Kubin en
Max Slevogt signaleren. Wat echter bij
Slevogt virtuoos is en impressionnistisch
is bij Kubin moeizaam en expressief. Alles
werkt bij Kubin mee om het navrante van
het onderwerp te ondersteunen. De om
geving van straten en huizen, de lucht, de
treurende bomen, alles spreekt één en de
zelfde taal.
Het is begrijpelijk dat deze tekenaar,
die achter de zichtbare verschijningswereld
steeds weer de angst en de ondergang zag
opdoemen, de illustrator werd van schrij
vers als Edgar Allan Poe, Strindberg en
Dostojewski. Het illustratieve werk kan
men in de Universiteitsbibliotheek in Am
sterdam zien. Een aantal prachtige litho's
en facsimilé's zagen wij in het prenten
kabinet van de Leidse Universiteit. Vooral
de litho's van „De Rattenvanger" en
„Hengst met slang" zijn zo suggestief, dat
men haast de indruk krijgt dat men niet
alleen met het oog de situatie waarneemt,
maar dat ook de geuren van de stal en de
lokkende klanken van de fluiter van Ha-
melen tot ons door schijnen te dringen.
Men mag de unieke gelegenheid om het
oeuvre van deze uitzonderlijke kunstenaar
te gaan zien niet laten voorbijgaan.
OTTO B. DE KAT.
„De inschrijving" door H. F. Boot, één van
de schilderijen, die op de eretentoonstelling
van werken van deze nestor van de
Haarlemse schilders te zien zijn.
tie van het stilleven willen geven en daarin
noemt hij het: „een zachte bekentenis des
harten".
Deze definitie, die in één korte zin een
rijk geschakeerd kunstgenre wil samen
vatten, is uiteraard eenzijdig. Ik citeer
haar echter omdat de stillevens van H. F.
Boot wel een „bekentenis des harten" ge
noemd kunnen worden (u merkt dat ik het
woord „zachte" weglaat), maar daaren
boven de vrucht blijken te zijn van een
langzaam verworven wijsheid,
voorwerpen omspoelt, dit zijn slechts en
kele van de veroveringen, die Boot in het
domein der stille voorwerpen gemaakt
heeft. Dat de schilder bij deze werkzaam
heid nimmer tot een lusteloze copieerzucht
Niet met de woorden zacht, innig en
stil wil ik zijn werk duiden. Eerder kan
men spreken van beheerste macht bij de
aanschouwing van de willekeurig bijeen
gevoegde voorw.erpen, die niet in een anec-
dotisch verband met elkaar staan, zoals
bij het zeventiende eeuwse stilleven, maar
die zich in de ruimte zodanig tot elkander
verhouden dat er een onverbreekbare een
heid ontstaat, die men wel geordende wan
orde zou willen noemen. Het is niet slechts
de romantische charme van een picturaal
allegaartje, die men in de stillevens van
Boot moet zoeken, maar vooral de exacte
ordenende geest, die maat en schaal van
het chaotisch gegeven vaststelt en regis
treert. Ook zonder zich dit bewust te zijn
ondergaat de beschouwer het dwingende
van deze grondgedachte.
Men voelt bij instinct dat alleen een diep
gedachtenleven de drijfkracht kan zijn tot
een zo hardnekkig volhouden. De solide
vastheid van de schildering, de stevige ac
centen, de uit de omspeling van het licht
losgemaakte contouren, de ruimte die de
is vervallen, die de beschouwer slechts kan
vermoeien, toont deze expositie nog eens
duidelijk aan. Van het magistrale stilleven
met de artisjokken gaat een opwekkende
kracht uit. Boot is geen brillant schilder,
maar van de gespierdheid van zijn schil
derwijze gaat een inspirerende levens
kracht uit.
Wij mogen wel opmerken dat deze heil
zame suggestie nog actiever zou worden
overgebracht als de werken van Boot in
een grotere zaal waren geplaatst. In de
expositieruimte van het Frans Halsmu
seum zou zijn werk schoner geklonken
hebben.
Voor mijn gevoel is Boot vooral de
schilder van het grote stilleven, dat hij als
een „goed doortimmerd huis" opbouwt.
Een hoogst belangrijk werk is echter ook
het hierbij gereproduceerde schilderij met
de twee figuren aan een tafel, dat hij be
titelde „De inschrijving voor het rode le
ger". Prachtig zijn in dit tafreel de figu
ren van de schrijver en van de passief af
wachtende man, die ingeschreven wordt,
getypeerd. Een koel grijs licht valt in het
kale vertrek over de planken vloer en over
het tafelblad, waarop het formulier wordt
ingevuld. De alledaagsheid van het gebeu
ren wordt op een eigenaardige wijze tot
een handeling van bijzondere betekenis,
welke te meer treft omdat alle dramati
sche activiteit zich zowel vóór als na het
geobserveerde moment lijkt af te spelen.
De titel „de inschrijving" betekent hier
dan ook vermoedelijk méér dan een litte
rair toevoegsel aan een willekeurig fi
guurstuk; het is een moment van stilstand
in de steeds zich wijzigende levensloop van
de mens. In wezen is er dus toch weer een
verwantschap tussen dit schilderij en de
stillevens, waarin ook het steeds wisselen
de, het „panta rhei", zich slechts vertraagt
tot een schijnbare stilstand.
OTTO B. DE KAT
Aan de firma G. Hulsebosch te Bloe-
mendaal hebben B. en W. van Delft opge
dragen het bouwrijp maken van terreinen
en hei vernieuwen van rioleringen in de
Bieslandse Bovenpolder. De firma Hulse
bosch was met f 338.000 de op één na laagste
inschrijfster.
Wanneer u in het museum „Het Huis
Van Looy" de vele stillevens van groot
formaat en het kleinere aantal figuurstuk
ken van de schilder H. F. Boot op de
gisteren met een inleiding door Kees Ver-
wey geopende ere-tentoonstelling van zijn
werk ziet hangen, zult u met mij wel on
der de indruk komen van de macht die uit
het oeuvre van deze 75-jarige spreekt.
Albert Plasschacrt heeft eens een defini-
liof was. In zo'n Kruidtuin werden genees
krachtige planten gekweekt. Dat was nodig
omdat de leerling-chirurgijns en leerling-
apothekers de groei daarvan moesten be
studeren onder leiding van de hortulanus.
Bovendien zorgde deze tuinman voor het
oogsten van kruiden en wortels om die te
verkopen aan de apothekers die niet in
staat waren die in eigen tuin te kweken,
of geen voldoende keus vonden in de col
lecties van kruidenzoekers.
Het Collegium Medium (het gilde van
doctoren, chirurgijns en apothekers) had
reeds in 1696 zo'n Kruidtuin in het Noord-
Westen van de stad, waar nu het Kenau
park is. Die tuin was evenwel te groot en
te duur van exploitatie, daarom werd in
1721 naar het Prinsenhof getrokken. Daar
had men zelfs genoeg aan het middenge
deelte van de tuin, zodat een groot deel
van de siertuin behouden kon blijven.
Reeds spoedig na het vestigen van de
Kruidtuin op het Prinsenhof, namelijk in
1722, werd daar een standbeeld van Lou-
rens Coster (in Bentheimer steen gehakt
door de Vlaming Gerrit van Heerstal) ge
plaatst. In 1801 werd dit standbeeld ver
plaatst naar de Grote Markt voor het huis
waar Coster gewoond heeft. In 1856 werden
er Costerfeesten in Haarlem gehouden,
waarbij als nationaal gedenkteken een
bronzen standbeeld voor onze uitvinder der
boekddrukkunst werd opgericht, naar het
ontwerp van L. Royer. Het stenen stand
beeld werd toen weer in de Kruidtuin ge
plaatst. En daar staat het nu nog.
In 1865 is, nadat er een belangrijke wijzi
ging in de opleiding der dokters en apothe
kers gekomen was, door de gemeenteraad
van Haarlem besloten de klinische school
en daarmee tevens de Kruidtuin op te
heffen.
Sindsdien is de tuin van het Prinsenhof
als park bewaard gebleven.
Wij hebben niet kunnen vinden wanneer
de zuil met leeuw, die op de ets van Ro
meyn de Hooghe staat, geveld is.
C. J. VAN T.
De tegenwoordige toestand.