mm otömac Een nieuwe vorm van apostolaat ERRES Sfekponheid m Haarlem en omgeving Agenda voor Haarlem over de bewoners van Huis te Manpad Een dichterlijk romancier to* WÈÊi ARBEIDER-PRIESTERS IN PARIJS De solist Couperus als getuige Nieuwe uitgaven OVER MUZIEK ZATERDAG 31 MEI 1952 3 Heringa Wuthrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Bosco: reiziger in twee werelden onveranderlijk Tn ons eerste arti kel vertelden wij vele bijzonderheden over het ontstaan van het „Huis te Manpad", het fraaie 17e eeuwse buiten aan de Heren weg, nabij de grens van Bennebroek. Wij wezen er op dat ver schillende bewoners in de loop der eeuwen de bezitting verfraaid hebben. Onder die aanwinsten uit de tijd van de Amsterdam se schepen mr. D. v. d. Meer is ook het halfronde witte me nageriehuis aan de kant van de Man padslaan, dat nog een schilderachtige aan blik oplevert. In de prachtige tuin staan in de omge ving van het Huis verscheidene zeven tiende eeuwse beel den, die een rijke stoffage van het bos- terrein vormen. Aan de Manpadslaan bij de brug over de Leidse Vaart staat een klein oud huis, ver rijkt met het opschrift „De Kapel". Toen de Hervormden de R.K. kerk in Heemstede in gebruik genomen hadden en de Rooms- Katholieken dus geen bedehuis meer in deze omgeving hadden, werden er door een pastoor diensten gehouden in dit kleine huisje. De tegenwoordige bewoner verze kerde ons evenwel dat in het huis daarvan niets meer terug te vin oen is. Alleen het steentje in de voorgevel herinnert er dus aan.- Sinds 1767 heeft het geslacht der Van Lenneps het „Huis te Manpad" in het be zit. Onder die bewoners waren verschei dene mannen die zich een naam verworven hebben. Onder hen was de Nederlandse en Latijnse dichter mr. David Jacob van Len- nep, hoogleraar in de Griekse en Latijnse letterkunde en Vaderlandse geschiedenis aan het Antheneum te Amsterdam (het dichtwerk „Rusticatio Manpadica) en zijn zoon mr. Jacob van Lennep, schrijver van vele historische romans. Het was deze prof. mr. D. J. van Lennep die in 1817 aan de Herenweg op de hoek van de Manpadslaan een blauw arduinen ge denknaald liet oprichten, met de wapens van Haarlem en Witte van Haemstede in het voetstuk. Het opschrift luidt: „Ter eere van Witte van Haemstede, grave Floriszoon van Holland en van de brave burgers van Haarlem, die met hem de vreemde mannen langs dit pad verdre ven, den 25sten April 1303, en ter eere van hen, die tot ontzet van Haarlem bij dit Manpad hun leven waagden den 8sten July 1573". Men kent de beide historische feiten. In 1303 (sommigen nemen aan 1304) landde Een der fraaie arcadische landschappen. Het loze vissertje door W. van Vee- nendaal, Uitgave „Het Spectrum", Utrecht. Nederlands vliegende hengelaar Van Vee- nendaal zich meestal verschuilend achter het pseudoniem „Keptenvie" (ge voelt wel: Captain V.) heeft zijn hengelverhalen doen bundelen en dat is een verstandige daad ge weest. Want vertellen over hengelen kan hij als geen ander. Wij hebben eerlijk gezegd zitten springen van ongeduld naar de eerste Juni. terwijl wij popelend genoten van zijn juweeltjes. Men ziet er de makkers van de waterkant in staan, men hoort er de rustige deining in van het IJselmeer, men ruikt er de frisse lucht van het water in. En het beste van; alles: men voelt, de magische slag van een felle vis op het lokkend aas, die de lichte hengel schokkend doet buigen. Keptenvie heeft in al die smakelijke ver halen ook wat techniek verwerkt. En nu gaan we hem een beetje tarten, want die gaat een tikje mank. Met één been, sportief licht geschoeid wandelt hij namelijk in de hoge school van het. lichte werpvissen. met het. andere bonkt hij rond in het grove domein van de orthodoxe vissenvangenrij. Maar wij vergeven hem dat gaarne wegens zijn bran dende liefde voor het schoonste in de hen- gelarij. En wij zouden hem zo gaarne eens wat ultra-licht, tovermateriéal in de hand drukken om hem vervolgens daarover te laten vertellen. De vonken zouden er af slaan. Maar dat komt nog wel. SPINNER ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS ZATERDAG 31 MEI Stadsschouwburg: „Bobbeltje", 8 uur. Spaarne: „Captain Blood". „Goud op de zee bodem", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Het leven gaat verder", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Torreani", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Palace: „On moonlight bay", alle leeftijden, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Messalina", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Aan de Rivièra", 14 j„ 7 en 9.15 u. Lido: „Bud Abbott en Lou Costello ontmoeten de onzichtbare man", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. City: „De laat ste der piraten", 14 jaar, 7 en 9 15 uur. ZONDAG 1 JUNI Stadsschouwburg: „Bobbeltje" (Comedia), 8 uur. Lido: „De grote parade", 11 uur. „Bud Abbott en Lou Costello", 14 jaar. 2. 4.15. 7 en 9.15 uur. Palace, Rembrandt, Luxor: 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Spaarne, Minerva: 2. 4.15. 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2. 4.30, 7 en 9.15 uur. City: 2.15, 4.30, 7 en .9.15 uur. MAANDAG 2 JUNI Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" (Co- media), 8 uur. Remonstrantse Kerk: Pink sterspel „Des Heilands Tuin", 9 uur, Rem brandt: Ochtendvoorstelling „Vijf maanden in Braziliaanse wildernis", 11 uur. Lido: „De grote parade'. 11 uur. Bioscopen: Middag en avondvoorstelling (zie tijden agenda van Zondag). DINSDAG 3 JUNI Concertgebouw: Leerlingenuitvoering Haar lems Muziekinstituut. 7.30 uur. Grote Kerk: Orgelconcert. 8 uur. Palace en Lido: 2. 4.15 uur. City: 2.15, 4.30. 7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2.30 en 8 uur. Rembrandt: 2, 4.15. 7 en 9.15 uur Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. Spaarne: 2.30, 7 en 9.15 uur. De kamer met geschilderd behangsel. Witte van Haemstede bij Zandvoort om (naar men zegt via de Blinkert bij Kraantje lek, maar het is waarschijnlijk dat met de Blinkert een ander hoog duin bedoeld werd, dat wat Zuidelijker lag, omdat hij anders een omweg heeft gemaakt) over het Man pad en de Herenweg naar Haarlem te trekken en daar de Haarlemmers, de Ken- nemers en de West-Friezen op -te vangen, die hem wilden helpen om te strijden tegen de Vlamingen. Het tweede geval, uit 1573, doelt op een poging van Gerrit van Baten burg om het belegerde Haarlem hulp te bieden. De historicus S. Kalff vertelt in „Eigen Haard" van 1916 dat mr. Cornelis van Len nep er dure liefhebberijen op na hield. Hij had op het buiten veel vogels, zoveel zelfs, dat hij in het jaar soms 1200 voor zaad moest betalen. Zijn vrouw vond dit ten slotte wel wat al te erg en toen is een groot deel van de gevleugelde vrienden opge ruimd. Alleen de kippen, duiven en eenden mochten blijven, want die zorgden voor eieren, ter compensatie van het geld dat aan voer moest worden uitgegeven! Verder vermaakte C. van Lennep zich op de vinke- baan. Een wel wat vreemd vermaak voor iemand die toch toonde veel van vogels te houden. In 1851 genoot het „Huis te Manpad" de eer een prins van Oranje binnen zijn muren te mogen ontvangen. Het was de 11-jarige zoon van de Koning die op „Mariënduin" in Vogelenzang de eerste spade in de grond zou steken voor de Amsterdamse waterlei ding. Mr. Jacob van Lennep, voorzitter der Waterleidingmaatschappij, haalde de prins af aan het station te Vogelenzang. C. J. VAN T. EEN SCHRIJVER als Henri Bosco auteur van de onlangs verschenen roman „Antonin" zal wel, zolang de energie meer telt dan de zielskracht en het actuele meer dan het.essentiële, gedoemd zijn te worden misverstaan. Bosco is niet „van deze tijd". Hij stoffeert zijn romans niet met problemen, hij kwelt zijn romanfiguren evenmin met allerhande onverkwikkelijke zielsconflicten en kan dus moeilijk modern, laat staan „engagé" worden genoemd. Verre daarvan. Hij heeft zijn „engagement" elders. Hij staat b u i t e n de tijd. En daar verkeert hij evenals de achtjarige Antonin, over wiens verwant-dromende en -tastende jeugd de nu 64-jarige auteur van „Irénée" en „L'ane culotle" zich liefderijk-beschermend heeft heengebogen tussen twee werelden: tussen hemel en aarde, verbeelding en realiteit. Zijn geboortestreek de Provence, de atmosfeer van haar landschap, de geest van haar heidens en ge kerstend verleden, Bosco's ouderlijk huis en bovenal het lot, dat bij zijn geboorte de deur van het leven deed „openstaan op de tocht der eeuwen" dat alles heeft^het zo beschikt. Zó zou hij zijn: een mens met een inge schapen „gevoel voor het mysterie van het heelal", gedreven door het verlangen te v/orden „ingewijd in het kosmische gehei menis", in het wonder van de levende en dode stof, in de zin der wereld. Een schrij ver bij gevolg van „romans de poète", van dichterlijke romans, dichterlijk vooral in de bovennatuurlijke vlucht die zij nemen en de beeldende, kleurrijke, zingende, transparante taal waarin ze werden ge schreven. Een dichter dus van het buitentijdse, Henri Bosco. Een dichter van gedroomde verten. Zó, als Antonin, moet hij als kind zijn geweest: met het fijnste vermogen van zijn zintuigen gericht op de verschijnselen en verschijningen van het leven, drinkend daarvan en gedronkene omtoverend tot bloed van zijn eigen wezen, tot een levens essentie. Een tiental romans, een dichtbundel, twee deeltjes „herinneringen" aan zijn Ma rokkaans verblijf, heel dit werk van een kwart eeuw schijnt niet genoeg te zijn ge weest om een zo weinig geruchtmakend schrijver als Henri Bosco te doen onder kennen in zijn ware gedaante. En dit nadat Gide nog voor het verschijnen van „An tonin", de roman waarin de kwaliteiten van Bosco's schrijverschap zo voortreffe- lijk-harmonieus tot hun recht komen met zijn onfeilbare -intuïtie hem daar si tueerde, v/aar hij zo onmiskenbaar zijn zielsverblijf heeft: in het droomdomein van Ala4n-Fournier en diens „Grand Meaul- nes". Bosco is een Meaulnes en Antonin is zijn jeugdig evenbeeld. Leven: een wonder Een mens voor wie het onzichtbare zichtbaar wordt en het zichtbare zich ont- stoffelijkt, een mens die de avondschemer vervuld voelt van het onuitsprekelijke won der, zich vereenzelvigen kan met de na tuurkrachten, zó dat hij zelf wind en wolk. onweer en sneeuwjacht, zonnewarmte en aardse vruchtbaarheid wordt, zoals Bosco en zijn Antonin, is „niet helemaal een re- eel wezen". Wie boom is met de bomen en vogel met de vogels, wie met de planten en kruiden groeit en geurt en bloeit en ver welkt in het wisselend seizoen, wie stilte kan zijn en storm, diep geworteld staat in de aarde en een zo hoge vlucht kan nemen in het eindeloze, wie tenslotte een kinder liefde in haar prille zuiverheid kan onder gaan als een openbaring van het hoogste en schoonste: het beloofde land van zijn verlangen zo iemand-is „niet uitsluitend van deze aarde" en zeker niet vamdeze tijd. Antonins avontuur is niet een landelijke idylle, zijn droom is niet een romantische cultus. Ze zijn ervaringen van zijn ziel, ge durige gedaanteverwisselingen, wisselwer- ADVERTENTIE Een oplopend, kronkelend straatje ergens hoog in Montmartre; raamloze beneden verdiepingen, die dienst doen als garages en pakhuizen; grauwe muren; vrouwen, die uit boven-étages hangen; mannen met het onafscheidelijke Gauloise-peukje aan hun onderlip gekleefd, dat op de cadans van het woord op- en neerwipt; een voor een Parijs volks-dccor onmisbaar café-eethuis met een geheimzinnig-lokkende naam in sierlijke letters op 't uithangbordeen straatje, zoals men ze kent uit de films van Réné Clair of Marcel Carné. Ik ga een der oude huizen binnen, klim drie smalle, krakende, donkere trappen op en sta voor een deur, waarop een stukje papier geplakt is met de woorden: „Mission de Paris". Een vriendelijke, zeer jonge man komt mij opendoen, brengt mij in een kamertje van 2 bij nauwelijks 3 meter en biedt mij een der twee keukenstoelen aan. Ik zie door het venster de zonloze binnen plaatsen van de arme Parijse volkswijken en het warnet van daken. In het kamertje een klein bureau, wat boeken, enige ord ners, paperassen: ik bevind mij in het „Hoofdkantoor" van waaruit de chanoine Hollande het apostolisch werk der „prêtres- ouvriers" (priester-arbeiders) leidt. De aandacht van het grote publiek is kort geleden op de actie der prêtres-ouvriers gevestigd door een boek, dat aanleiding heeft gegeven tot vele polemieken en waar van binnenkort een Nederlandse vertaling zal verschijnen: „Les Saints vont en Enfer" door Gilbert Cesbron. Nog bekender zal het werk van deze „commandos" der Kerk worden wanneer André Haguet, de maker van de film Ste Thérèse de Lisieux, het boek van Cesbron verfilmd zal hebben. Dan zal de sluier der stilte verscheurd zijn, die ongeveer 10 jaar lang het werk omhulde van hen, die op ontraditionele wijze in de voorste linies der Kerk strijden. Wat willen de prêtres-ouvriers? Het aantal onkerkelijken in de industriële centra in Frankrijk werd enige jaren ge leden op ongeveer 8 millioen geschat. Be wogen door deze ontkerstening in de fa brieksarbeiders-gezinnen, ontkerstening, die in de hand gewerkt wordt door het wantrouwen der arbeiders jegens de hou ding der curés der parochies tegenover sociale problemen, schiep wijlen Kardinaal Suhard, aartsbisschop van Parijs, in 1944, de „Mission de Paris". Naar zijn voorschrif ten tonen thans ongeveer 30 geestelijken, dat men priester kan zijn en tevens alle zorgen, alle angst, alle moeilijkheden van de arme arbeider geheel en waarachtig als eigen wil meeleven. Verspreid over de fa brieken in de banlieue van Parijs leven zij het leven van de arbeider; gestoken in overall zijn zij bankwerker, timmerman, lasser, drinken met hun kameraden in de kroeg en, wanneer zij overtuigd zijn, dat het rechtvaardig is, manifesteren zij met hen voor loonsverhoging of voor lotsver betering. Maar daarnaastt dragen zij de Mis op in een armzalig vertrekje, zijn zij biecht vader in moeilijkheden en maken zij. door hun voorbeeld en gedragingen, het Evan gelie tastbaar. Hun doel is daarbij niet de verloren schapen terug te voeren naar de schoot der parochie, die talloze arbeiders schuw blijven aanzien als burcht der bour geoisie; hun doel is het persoonlijk geweten in beweging te brengen en op te wekken lot geestelijk leven. Dit moeilijk, zwaar en dapper apostolaat, dat temidden van een dikwijls perspectief loze misère het gelaat der ware naasten liefde toont, deze nieuwe getuigenisvorm, waarbij de priester-mens een geestelijk licht zichtbaar maakt in een door stoffelijke noden neergedrukte massa, heeft geest driftige verdedigers en ondervindt velerlei critiek. De critiek komt voornamelijk van de zijde der „traditionalisten". Volgens hen is het onjuist, dat een priester, in zijn kwali teit van arbeider, bijvoorbeeld als militant vakverenigingsman, strijdt voor „tijdelijke" zaken en is het zoeken naar een oplossing in het „onmiddellijke" als niet afdoend te verwerpen. Sommige patroons menen, dat de priester het symbool der orde (lees: bestaande orde) moet. zijn en zij vragen, wat er van die orde terecht moet komen, als de prête-ouvrier, bijv. als lid van een arbeidersraad, zich opwerpt als verdediger van de eisen van zijn medearbeiders. Vele delen der katholieke bourgeoisie tenslotte voelen het als een zekere degradatie van de geestelijke stand als een priester zijn kleed vervangt door een overall. De tegenstelling missie-parochie blijve hier buiten beschou wing. De belangrijkste vragen echter, die deze nieuwe vorm van apostolaat doen opkomen, betreffen de prête-ouvrier en de arbeiders zelf. Komt de prêtre-ouvrier niet herhaal delijk voor schier onoplosbare, tragische gewetensconflicten te staan, als hij kiezen moet tussen zijn verbondenheid met zijn Kerk en zijn solidariteit met zijn kamera den? Waar moet hij de scheidingslijn trek ken tussen wat hij als lid van zijn Orde of kerkelijke organisatie meent te mogen doen en als arbeider meent te moeten üoen? Hoe ver kan hij als arbeider mens-van-een- groep zijn, terwijl hij als priester mens- voor-allen moet zijn? Niet alieen physiek, bovenal ook psychisch stelt dit apostolaat aan de jonge priester-arbeider wel uiterst moeilijke eisen. En hoe staan de arbeiders tegenover deze zendingsvorm? 1-Iun houding is er een van met sympa thie vermengde verwondering. Het diepst en scherpst geeft in het boek van Cesbron een arbeider zijn eigen reactie en die van zijn kameraden weer, wanneer hij tegen een der prêtres-ouvriers zegt: „Als je ge noeg hebt van ons en van de fabriek, trek je je priesterkleed weer aan en ga je terug naar de parochie. Jij kan er uitlopen wan neer je wilt". Deze woorden belichten een der belangrijkste kanten van het vraagstuk. Inderdaad bestaat er voor de prêtre-ouvrier noch gebrek aan hoopgevend levenspers pectief, noch zekerheid van durende sociale wanhoop. Ondanks de goede wil van de priester voelen de arbeiders intuïtief, dat door deze uitgangspositie hun priester kameraad niet wezenlijk een der hunnen kan zijn. Het kan niet anders of deze voort durend aanwezige tweeslachtigheid moet de relaties tussen de twee partijen bemoei lijken. De resultaten, die bereikt zijn, zijn dan ook nog niet heel belangrijk. De vriendelijke jonge man, die mij vele feitelijke gegevens verstrekte, vertelde openhartig, dat de Mission nog niet veel succes geboekt heeft. Slechts enkele em bryonale christelijke gemeenschappen zijn gevormd. Hij haalde echter met overtuigd optimisme de woorden van wijlen Kardi naal Suhai'd aan: „Over 50 jaar misschien zal men resultaten zien". Het is ook daarom belangwekkend, hoe men ook uit persoon lijke opvattingen tegenover dit evangelisch getuigeniswerk moge staan, dit experiment evenals dat van enkele dominé-arbei- ders in de Franse provincie te volgen en kennis te nemen van het leven van deze jonge priesters, die bij het vervullen van een lichamelijk siopende taak, een der vormen van volledige menselijke toewij ding en van liefde voor de medemens belichamen. S. E. kingen tussen geest en stof, tussen het eeuwige en vergankelijke. En al het ver gankelijke dichtte Goethe is niets dan gelijkenis. Zo, als een gelijkenis, is „Antonin" be doeld: het is een allegorische roman, tot in zijn geringste détails, tot in de fijnste scha keringen van deze dichterlijke, sublieme taal. Antonin's verblijf in armelijke gezin nen, dit duister bestaan, deze harde wer kelijkheid van het primitief-menselijk goe de (zijn verzorgers Laïde en Bénichat) en kwade (de twee gebochelde winkeliers Cas- sius en Barnabé), symboliseert één kant van de zeer reële èn bovenzinnelijke muur, die de slop waar Antonin woont scheidt van „het onbekende".Bij die muur heeft hij zijn dromen. Daar, in dit clair-obscur, ont moet hij het meisje Marie, onthult zich het wonder, wordt de jeugdliefde geboren, strijkt als een vlinder het geluk voor een ogenblik neer, zo licht en zwevend, zo feëriek en smetteloos en broos als het al leen maar gebeuren kan indien het de „droom" is die zich over de werkelijkheid ontfermt. Daar ook verlaat hem het meisje Marie, wordt de herinnering die zij nalaat tot verlangen. Een verlangen dat Antonin toegang verschaft tot de wereld aan de an dere zijde van de muur: tot een weelde van kleuren en bloemengeur, tot muzikale wel luidendheid en geneugten van maatschap pelijke welgesteldheid. Een verlangen dat hem de dood doet ontmoeten en het beto verend guitaarspel van zijn „zonderlinge" vader leert verstaan als een mijmerend be zweren van het heimwee naar een onge wisse verte. Verlangen dat verwachting wordt. Verwachting die een naam krijgt: Almuradiel. De moed van de onschuld Almuradiel titel van het sluitend pa neel van dit drieluik-in-proza een woord. Voor wat? Een muziek. Vanwaar? Een geheime sleutel. Tot wat? Almuradiel, dat is een belofte, zelden ingelost misschien, nooit'betwijfeld. Het is een geloof, dat de vensters wijd open houdt voor de oneindige mogelijkheden van dit leven, voor een „aards paradijs". Het is, zegt Bosco, de moed van de onschuld. Een bezieling, een onstilbare drang tot het ongerepte. Een drang die Antonin het ouderlijk huis doet ontvluchten z ij n „grote avontuur" en hem het gevaar en de dood doet trotse ren. Noem het een droom als Antonin, één miraculeuze maannacht lang, in een boomgaard van licht-doorflonkerd kristal zichzelf tot een vlekkeloze helderheid voelt worden waarin alles zwijgt omdat alles in vervulling is gegaan: waar hij de gestalte van Marie ziet verschijnen, zich te rusten legt en ontwaakt met de zekerheid, in Al muradiel geslapen te hebben. Noem het zo. Maar geloof dan ook dat dromen werke lijkheid kunnen zijn, een tweede werke lijkheid. De schoonste wellicht. De eigen lijke misschien. Die, waarvoor de verwach ting altijd open staat. Marie zal komen, zei ik tot mezelf. Je behoeft haar alleen maar te verwachten". Dat is de slotzin van „Antonin". De zin van Bosco's schrijverschap. C. J. E. DINAUX Henri Bosco: „Antonin" (GaHimard. Paris). In zijn repliek (zie Haarlems Dagblad van 10 Mei) gewaagt de heer Pierre H. Dubois, naar aanleiding van mijn vooraf gaand artikel over het meningsverschil over de uitgave van Couperus' verzameld werk, van een reactie, die ontijdig zou zijn. Maar had er dan gewacht moeten worden tot de uitgave kant en klaar is en er aan de kwestie niets meer te veranderen valt? Ook het overige betoog is merkwaardig en laat vele vragen open. Natuurlijk is het werk van Couperus bestand tegen een spellingswijziging. Het is alleen maar de vraag of een zodanige wijziging nodig' is en het werk ten goede komt. Het moge hier om een min of meer aesthetische kwestie gaan, bij een aesttheet bij uitstek als Couperus is dit eerder een punt vóór dan tégen overweging der reeds besproken argumenten. Inderdaad, niemand kan er belang bij hebben Couperus te mummifi ceren, maar hoe doet men dit het beste: door hem bij te zetten op het kerkhof der in dit geval toch nagenoeg verzamelde werken, naast velen die dit lot met hem delen, dan wel door te trachten zijn beste boeken onder het volk levend te houden? De liefhebbers hebben voor het overige werk nog altijd de bibliotheken ter hunner beschikking. Dat tenslotte het maniërisme van Coupe rus niet alleen in de stijl schuilt, maar ook zeer zeker in de spelling, moge blijken uit enige opmerkingen van de schrijver zelf, die de letterkundige P. H*. Dubois blijkbaar zijn ontgaan (zie Proza III, blz. 48). „In onzen jongen ijver van onbezadig de schrijvers.... spelden wij (bijna) ieder op eigen manier. Ik begon Bil- derdijkiaansch: ik vond waereld, paerel en een n achter onze verkleinwoorden te mooi om het niet neêr te zetten, ik vond het logiesch elkaêr te schrijven, omdat je daar in de samentrekking nog het oorspronkelijke woord kon zien; ik vond de c in princes, verderen, cigaar zeer sierlijk, pardon, ik meen, cierlijk.Later ben ik meer tot mijn schoolspelling (De Vries en Te Winkel) terug gekomen. Maar als ik zou schrijf en de zetter vergeet een kap op de u, dan voel ik me altijd diep ongelukkig. Kleine dingen in het groote leven van een schrijver. En kleine dingen, waar we tóch aan hechten „Officieele spelling, zelfs voor dichters en romanschrijvers: heusch, ik ben er vóór. Als ik zelf maar niet meê moet doen". Toegegeven dat de zaak inderdaad twee kanten heeft, lijkt het mij toch niet moei lijk aan welke 2ij<?e men zich zal dienen Wie bij een orkestconcert zonder solist zich artistiek volkomen voldaan voelt, be hoeft zich nog niet te verwijten dat hij het optreden van solisten miskent. Het komt maar zelden voor dat een orkest concer teert zonder de medewerking van een so list, en het is waarschijnlijk dat hierdoor de situatie bijzonder de aandacht trekt. De algemene regel op een orkestconcert een solist te laten optreden is conventioneel en betekent geenszins een artistieke noodza kelijkheid. Het spreekt vanzelf dat concer ten voor piano of viool of andere instru menten, die met orkestbegeleiding gecom poneerd zijn, voor uitvoering moeten on dergebracht worden bij de regelmatige or kest-avonden, en het zou wel dwaas zijn deze prestaties te willen afschaffen; Mozai't schreef zijn concerten niet om ze weg te stoppen en het Vioolconcert van Beethoven kan men niet wegcijferen. Hetzelfde kan men zeggen over tientallen andere werken, die verdienen te klinken. Ovexrigens is voor zover ik overzien kan de litteratuur der concerten-met-begeleiding beperkter of er reden genoeg is om in ieder geval altijd een solist te engageren. Volgt men in het algemeen de pi'ogramma's zo hier en daar, dan zijn de herhalingen van bepaalde werken veel talrijker dan de uitvoeringen van nieuwe of oudei-e, onbekende werken. Het valt ook op dat er veel meer pianisten en violisten optreden dan cellisten en zangers, om van blazers maar helemaal niet te spreken. Deze feiten wijzen er niet op dat het optx-eden van solisten alleen wordt bepaald door de wens om de litteratuur der concerten-met-begeleiding volledig aan de dag te brengen. Intussen is de solist het middelpunt van het concert en voor een groot deel van het publiek vormt hij ook in ieder geval het lioogtepunl. En dit laatste nu is een con ventionele mening die niet gegrond kan zijn op artistiek besef. De solist speelt een con cert, heï orkest met zijn dirigent speelt een symphonie; met deze feiten is op zich zelf niet vastgesteld dat het optreden van de solist belangrijker is dan het optreden van het orkest. Her. hangt er vanaf welke de waarde der werken en welke de waarde der uitvoering is. Het is dus mogelijk dat de solist een belangrijke, artistieke presta tie verlicht en dat het orkest vóór of na hem op minder belangrijke wijze een sym phonie uitvoert. Maar het is evenzeer mo gelijk dat het orkest op indnakwekkende wijze een symphonisch werk tot klinken brengt, en de solist daarvoor of daarna een minder boeiende vooi'dracht houdt. De aandachtige lezer kan zelf gemakkelijk de vergelijkingen uitbloeiden in verband met de waarde der composities. Ja maar, kan men opmerken, de solist is toch in ieder geval een mooie afwisseling. Dit is echter een min of meer muzikale uitgaanswens, en deze wens stamt uit de tijd dat orkestconcerten beschaafde amuse menten waren. Wat zou het concert in de Camera Obscura geweest zijn als Hen- i-iëtte Kegge en de hoornsolist er niet wa ren opgetx-eden? Neen, welwillende lezer, ik vergelijk de vituozen van onze tijd niet met de dilettanten van vi-oeger, maar ik vergelijk óók de orkesten van onze dagen niet met de gezellige verenigingen uit vroe ger tijden. De kunst der uitvoering is fabu leus vooi'uitgegaan en bij velen onder de muziekliefhebbers is ook het artistiek besef rijper geworden. Deze velen gaan uit be hoefte mooie muziek móói te horen uitvoe ren en gaan niet om andere redenen naar een concert. Afwisseling kan er evenzeer zijn in de orkestwerken. En wat mij betreft mogen er ook orkestconcerten zijn waarop uitsluitend concerten-met-begeleiding wor den uitgevoerd. Maar als ik te kiezen zou hebben tussen een oi-kestconcert zonder solist en een avond waarop het orkest al leen maar te begeleiden had, dan koos ik het eerstgenoemde orkestconcert. Aangeno men dat de waarde der werken geen ver schil zou bieden. Wanneer het er op aankomt bijvoorbeeld de pianistische kunst bijzonder te genieten, dan zou ik een recital verkiezen boven het ene optreden van de pianist met orkestbe geleiding. Op een recital houdt men zich een paar uur uitsluitend en volledig met de compositiekunst en het interpretatiever- megen van de pianist bezig. De tijd is voor bij dat op een dergelijke avond een zange res enige liederen zingt „bij wijze van af wisseling". En wanneer een stx-ijkkwartet een concert geeft, zal niemand wensen dat een der dames of heren even een solostuk zal spelen om eens wat andex-s te laten ho ren. Het is lïiogelijk dat er een artistieke of andere geestelijke tendenz is die zowel ensemble als solisten eisen. Ik kan mij voorstellen dat op een kei'kconcert zowel bepaalde liederen als oi-gelwerken worden voorgedragen en het is zeer te waarderen dat een concert aan een bepaalde componist wordt gewijd. Dan is een indeling van or kestwerken en solo-met-begeleiding artis tiek volkomen gerechtvaardigd. Maar ook op algemene programma's behoeft de aan kondiging van een solist in het geheel niet afgekeurd te worden. Men moge slechts overtuigd zijn dat voor de artistieke waax-- de van een orkestconcert het optreden van een solist niet noodzakelijk is. Het middel punt der muziek is nooit een pex-soon, maar alleen de schoonheid. En het hoogtepunt blijft een geheim dat voor ieder muziek liefhebber een zaak van geest en hart is. HENDRIK ANDRIESSEN ADVERTENTIE Televisie Radio Stofzuigert F. S. STOKVIS Z0HEH N.Y. Wasmachines* Wringers Vloerwrijvers te scharen, die van de heer P. H. Dubois dan wel die van Couperus zelf. Des schrij vers „fouten" zou men nog altijd in voet noten kunnen aanmerken. Onder de door de heer P. H. Dubois bedoelde jongex-en schaar ik mij zelf. Ik kon mij niet herinne ren dat, ofschoon de hedendaagse spelling mij met de paplepel werd ingegoten, de spelling van Coupei-us mij ooit enige hin dernissen in de weg heeft gesteld. Een uit gave van verzameld werk dient in de eer ste plaats te zijn een kwestie van piëteit, de gemakzucht van een modern publiek komt op het tweede plan! Deze piëteit nu wordt, blijkens de woox-den van Couperus zelf, geschonden door modernisei'ing der spelling in welke graad ook. F. L. BASTET.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5