mm
otömac
Een nieuwe vorm van apostolaat
ERRES
Sfekponheid m Haarlem en omgeving
Agenda voor
Haarlem
over de bewoners van
Huis te Manpad
Een dichterlijk romancier
to* WÈÊi
ARBEIDER-PRIESTERS IN PARIJS
De solist
Couperus als getuige
Nieuwe uitgaven
OVER MUZIEK
ZATERDAG 31 MEI 1952
3
Heringa Wuthrich
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Bosco: reiziger in twee werelden
onveranderlijk
Tn ons eerste arti
kel vertelden wij vele
bijzonderheden over
het ontstaan van het
„Huis te Manpad",
het fraaie 17e eeuwse
buiten aan de Heren
weg, nabij de grens
van Bennebroek. Wij
wezen er op dat ver
schillende bewoners
in de loop der eeuwen
de bezitting verfraaid
hebben. Onder die
aanwinsten uit de tijd
van de Amsterdam
se schepen mr. D. v.
d. Meer is ook het
halfronde witte me
nageriehuis aan de
kant van de Man
padslaan, dat nog een
schilderachtige aan
blik oplevert.
In de prachtige tuin
staan in de omge
ving van het Huis
verscheidene zeven
tiende eeuwse beel
den, die een rijke
stoffage van het bos-
terrein vormen.
Aan de Manpadslaan
bij de brug over de
Leidse Vaart staat een
klein oud huis, ver
rijkt met het opschrift „De Kapel". Toen
de Hervormden de R.K. kerk in Heemstede
in gebruik genomen hadden en de Rooms-
Katholieken dus geen bedehuis meer in
deze omgeving hadden, werden er door een
pastoor diensten gehouden in dit kleine
huisje. De tegenwoordige bewoner verze
kerde ons evenwel dat in het huis daarvan
niets meer terug te vin oen is. Alleen het
steentje in de voorgevel herinnert er dus
aan.-
Sinds 1767 heeft het geslacht der Van
Lenneps het „Huis te Manpad" in het be
zit. Onder die bewoners waren verschei
dene mannen die zich een naam verworven
hebben. Onder hen was de Nederlandse en
Latijnse dichter mr. David Jacob van Len-
nep, hoogleraar in de Griekse en Latijnse
letterkunde en Vaderlandse geschiedenis
aan het Antheneum te Amsterdam (het
dichtwerk „Rusticatio Manpadica) en zijn
zoon mr. Jacob van Lennep, schrijver
van vele historische romans.
Het was deze prof. mr. D. J. van Lennep die
in 1817 aan de Herenweg op de hoek van
de Manpadslaan een blauw arduinen ge
denknaald liet oprichten, met de wapens
van Haarlem en Witte van Haemstede in
het voetstuk. Het opschrift luidt:
„Ter eere van Witte van Haemstede,
grave Floriszoon van Holland en van de
brave burgers van Haarlem, die met hem
de vreemde mannen langs dit pad verdre
ven, den 25sten April 1303, en ter eere van
hen, die tot ontzet van Haarlem bij dit
Manpad hun leven waagden den 8sten July
1573".
Men kent de beide historische feiten. In
1303 (sommigen nemen aan 1304) landde
Een der fraaie arcadische landschappen.
Het loze vissertje door W. van Vee-
nendaal, Uitgave „Het Spectrum",
Utrecht.
Nederlands vliegende hengelaar Van Vee-
nendaal zich meestal verschuilend achter
het pseudoniem „Keptenvie" (ge voelt wel:
Captain V.) heeft zijn hengelverhalen doen
bundelen en dat is een verstandige daad ge
weest. Want vertellen over hengelen kan
hij als geen ander. Wij hebben eerlijk gezegd
zitten springen van ongeduld naar de eerste
Juni. terwijl wij popelend genoten van zijn
juweeltjes. Men ziet er de makkers van de
waterkant in staan, men hoort er de rustige
deining in van het IJselmeer, men ruikt er
de frisse lucht van het water in. En het
beste van; alles: men voelt, de magische slag
van een felle vis op het lokkend aas, die de
lichte hengel schokkend doet buigen.
Keptenvie heeft in al die smakelijke ver
halen ook wat techniek verwerkt. En nu
gaan we hem een beetje tarten, want die gaat
een tikje mank. Met één been, sportief licht
geschoeid wandelt hij namelijk in de hoge
school van het. lichte werpvissen. met het.
andere bonkt hij rond in het grove domein
van de orthodoxe vissenvangenrij. Maar wij
vergeven hem dat gaarne wegens zijn bran
dende liefde voor het schoonste in de hen-
gelarij. En wij zouden hem zo gaarne eens
wat ultra-licht, tovermateriéal in de hand
drukken om hem vervolgens daarover te
laten vertellen. De vonken zouden er af
slaan. Maar dat komt nog wel.
SPINNER
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
ZATERDAG 31 MEI
Stadsschouwburg: „Bobbeltje", 8 uur.
Spaarne: „Captain Blood". „Goud op de zee
bodem", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Frans Hals:
„Het leven gaat verder", 14 jaar, 7 en 9.15
uur. Rembrandt: „Torreani", 14 jaar, 7 en
9.15 uur. Palace: „On moonlight bay", alle
leeftijden, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Messalina",
18 jaar, 7 en 9.15 uur. Minerva: „Aan de
Rivièra", 14 j„ 7 en 9.15 u. Lido: „Bud Abbott
en Lou Costello ontmoeten de onzichtbare
man", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. City: „De laat
ste der piraten", 14 jaar, 7 en 9 15 uur.
ZONDAG 1 JUNI
Stadsschouwburg: „Bobbeltje" (Comedia),
8 uur. Lido: „De grote parade", 11 uur. „Bud
Abbott en Lou Costello", 14 jaar. 2. 4.15. 7
en 9.15 uur. Palace, Rembrandt, Luxor: 2.
4.15, 7 en 9.15 uur. Spaarne, Minerva: 2. 4.15.
7 en 9.15 uur. Frans Hals: 2. 4.30, 7 en 9.15
uur. City: 2.15, 4.30, 7 en .9.15 uur.
MAANDAG 2 JUNI
Stadsschouwburg: „Vingerhoedskruid" (Co-
media), 8 uur. Remonstrantse Kerk: Pink
sterspel „Des Heilands Tuin", 9 uur, Rem
brandt: Ochtendvoorstelling „Vijf maanden
in Braziliaanse wildernis", 11 uur. Lido: „De
grote parade'. 11 uur. Bioscopen: Middag
en avondvoorstelling (zie tijden agenda van
Zondag).
DINSDAG 3 JUNI
Concertgebouw: Leerlingenuitvoering Haar
lems Muziekinstituut. 7.30 uur. Grote Kerk:
Orgelconcert. 8 uur. Palace en Lido: 2. 4.15
uur. City: 2.15, 4.30. 7 en 9.15 uur. Frans
Hals: 2.30 en 8 uur. Rembrandt: 2, 4.15. 7 en
9.15 uur Luxor: 2, 7 en 9.15 uur. Spaarne:
2.30, 7 en 9.15 uur.
De kamer met geschilderd behangsel.
Witte van Haemstede bij Zandvoort om
(naar men zegt via de Blinkert bij Kraantje
lek, maar het is waarschijnlijk dat met de
Blinkert een ander hoog duin bedoeld werd,
dat wat Zuidelijker lag, omdat hij anders
een omweg heeft gemaakt) over het Man
pad en de Herenweg naar Haarlem te
trekken en daar de Haarlemmers, de Ken-
nemers en de West-Friezen op -te vangen,
die hem wilden helpen om te strijden tegen
de Vlamingen. Het tweede geval, uit 1573,
doelt op een poging van Gerrit van Baten
burg om het belegerde Haarlem hulp te
bieden.
De historicus S. Kalff vertelt in „Eigen
Haard" van 1916 dat mr. Cornelis van Len
nep er dure liefhebberijen op na hield. Hij
had op het buiten veel vogels, zoveel zelfs,
dat hij in het jaar soms 1200 voor zaad
moest betalen. Zijn vrouw vond dit ten
slotte wel wat al te erg en toen is een groot
deel van de gevleugelde vrienden opge
ruimd. Alleen de kippen, duiven en eenden
mochten blijven, want die zorgden voor
eieren, ter compensatie van het geld dat
aan voer moest worden uitgegeven! Verder
vermaakte C. van Lennep zich op de vinke-
baan. Een wel wat vreemd vermaak voor
iemand die toch toonde veel van vogels te
houden.
In 1851 genoot het „Huis te Manpad" de
eer een prins van Oranje binnen zijn muren
te mogen ontvangen. Het was de 11-jarige
zoon van de Koning die op „Mariënduin"
in Vogelenzang de eerste spade in de grond
zou steken voor de Amsterdamse waterlei
ding. Mr. Jacob van Lennep, voorzitter der
Waterleidingmaatschappij, haalde de prins
af aan het station te Vogelenzang.
C. J. VAN T.
EEN SCHRIJVER als Henri Bosco auteur van de onlangs verschenen roman
„Antonin" zal wel, zolang de energie meer telt dan de zielskracht en het
actuele meer dan het.essentiële, gedoemd zijn te worden misverstaan. Bosco is niet „van
deze tijd". Hij stoffeert zijn romans niet met problemen, hij kwelt zijn romanfiguren
evenmin met allerhande onverkwikkelijke zielsconflicten en kan dus moeilijk modern,
laat staan „engagé" worden genoemd. Verre daarvan. Hij heeft zijn „engagement"
elders. Hij staat b u i t e n de tijd. En daar verkeert hij evenals de achtjarige Antonin,
over wiens verwant-dromende en -tastende jeugd de nu 64-jarige auteur van
„Irénée" en „L'ane culotle" zich liefderijk-beschermend heeft heengebogen tussen
twee werelden: tussen hemel en aarde, verbeelding en realiteit. Zijn geboortestreek
de Provence, de atmosfeer van haar landschap, de geest van haar heidens en ge
kerstend verleden, Bosco's ouderlijk huis en bovenal het lot, dat bij zijn geboorte de
deur van het leven deed „openstaan op de tocht der eeuwen" dat alles heeft^het
zo beschikt.
Zó zou hij zijn: een mens met een inge
schapen „gevoel voor het mysterie van het
heelal", gedreven door het verlangen te
v/orden „ingewijd in het kosmische gehei
menis", in het wonder van de levende en
dode stof, in de zin der wereld. Een schrij
ver bij gevolg van „romans de poète", van
dichterlijke romans, dichterlijk vooral in
de bovennatuurlijke vlucht die zij nemen
en de beeldende, kleurrijke, zingende,
transparante taal waarin ze werden ge
schreven.
Een dichter dus van het buitentijdse,
Henri Bosco. Een dichter van gedroomde
verten. Zó, als Antonin, moet hij als kind
zijn geweest: met het fijnste vermogen van
zijn zintuigen gericht op de verschijnselen
en verschijningen van het leven, drinkend
daarvan en gedronkene omtoverend tot
bloed van zijn eigen wezen, tot een levens
essentie.
Een tiental romans, een dichtbundel,
twee deeltjes „herinneringen" aan zijn Ma
rokkaans verblijf, heel dit werk van een
kwart eeuw schijnt niet genoeg te zijn ge
weest om een zo weinig geruchtmakend
schrijver als Henri Bosco te doen onder
kennen in zijn ware gedaante. En dit nadat
Gide nog voor het verschijnen van „An
tonin", de roman waarin de kwaliteiten
van Bosco's schrijverschap zo voortreffe-
lijk-harmonieus tot hun recht komen
met zijn onfeilbare -intuïtie hem daar si
tueerde, v/aar hij zo onmiskenbaar zijn
zielsverblijf heeft: in het droomdomein van
Ala4n-Fournier en diens „Grand Meaul-
nes". Bosco is een Meaulnes en Antonin is
zijn jeugdig evenbeeld.
Leven: een wonder
Een mens voor wie het onzichtbare
zichtbaar wordt en het zichtbare zich ont-
stoffelijkt, een mens die de avondschemer
vervuld voelt van het onuitsprekelijke won
der, zich vereenzelvigen kan met de na
tuurkrachten, zó dat hij zelf wind en wolk.
onweer en sneeuwjacht, zonnewarmte en
aardse vruchtbaarheid wordt, zoals Bosco
en zijn Antonin, is „niet helemaal een re-
eel wezen". Wie boom is met de bomen en
vogel met de vogels, wie met de planten en
kruiden groeit en geurt en bloeit en ver
welkt in het wisselend seizoen, wie stilte
kan zijn en storm, diep geworteld staat in
de aarde en een zo hoge vlucht kan nemen
in het eindeloze, wie tenslotte een kinder
liefde in haar prille zuiverheid kan onder
gaan als een openbaring van het hoogste
en schoonste: het beloofde land van zijn
verlangen zo iemand-is „niet uitsluitend
van deze aarde" en zeker niet vamdeze tijd.
Antonins avontuur is niet een landelijke
idylle, zijn droom is niet een romantische
cultus. Ze zijn ervaringen van zijn ziel, ge
durige gedaanteverwisselingen, wisselwer-
ADVERTENTIE
Een oplopend, kronkelend straatje ergens hoog in Montmartre; raamloze beneden
verdiepingen, die dienst doen als garages en pakhuizen; grauwe muren; vrouwen, die
uit boven-étages hangen; mannen met het onafscheidelijke Gauloise-peukje aan hun
onderlip gekleefd, dat op de cadans van het woord op- en neerwipt; een voor een
Parijs volks-dccor onmisbaar café-eethuis met een geheimzinnig-lokkende naam in
sierlijke letters op 't uithangbordeen straatje, zoals men ze kent uit de films
van Réné Clair of Marcel Carné.
Ik ga een der oude huizen binnen, klim
drie smalle, krakende, donkere trappen op
en sta voor een deur, waarop een stukje
papier geplakt is met de woorden: „Mission
de Paris". Een vriendelijke, zeer jonge man
komt mij opendoen, brengt mij in een
kamertje van 2 bij nauwelijks 3 meter en
biedt mij een der twee keukenstoelen aan.
Ik zie door het venster de zonloze binnen
plaatsen van de arme Parijse volkswijken
en het warnet van daken. In het kamertje
een klein bureau, wat boeken, enige ord
ners, paperassen: ik bevind mij in het
„Hoofdkantoor" van waaruit de chanoine
Hollande het apostolisch werk der „prêtres-
ouvriers" (priester-arbeiders) leidt.
De aandacht van het grote publiek is kort
geleden op de actie der prêtres-ouvriers
gevestigd door een boek, dat aanleiding
heeft gegeven tot vele polemieken en waar
van binnenkort een Nederlandse vertaling
zal verschijnen: „Les Saints vont en Enfer"
door Gilbert Cesbron. Nog bekender zal het
werk van deze „commandos" der Kerk
worden wanneer André Haguet, de maker
van de film Ste Thérèse de Lisieux, het
boek van Cesbron verfilmd zal hebben. Dan
zal de sluier der stilte verscheurd zijn, die
ongeveer 10 jaar lang het werk omhulde
van hen, die op ontraditionele wijze in de
voorste linies der Kerk strijden.
Wat willen de prêtres-ouvriers?
Het aantal onkerkelijken in de industriële
centra in Frankrijk werd enige jaren ge
leden op ongeveer 8 millioen geschat. Be
wogen door deze ontkerstening in de fa
brieksarbeiders-gezinnen, ontkerstening,
die in de hand gewerkt wordt door het
wantrouwen der arbeiders jegens de hou
ding der curés der parochies tegenover
sociale problemen, schiep wijlen Kardinaal
Suhard, aartsbisschop van Parijs, in 1944,
de „Mission de Paris". Naar zijn voorschrif
ten tonen thans ongeveer 30 geestelijken,
dat men priester kan zijn en tevens alle
zorgen, alle angst, alle moeilijkheden van
de arme arbeider geheel en waarachtig als
eigen wil meeleven. Verspreid over de fa
brieken in de banlieue van Parijs leven zij
het leven van de arbeider; gestoken in
overall zijn zij bankwerker, timmerman,
lasser, drinken met hun kameraden in de
kroeg en, wanneer zij overtuigd zijn, dat
het rechtvaardig is, manifesteren zij met
hen voor loonsverhoging of voor lotsver
betering. Maar daarnaastt dragen zij de Mis
op in een armzalig vertrekje, zijn zij biecht
vader in moeilijkheden en maken zij. door
hun voorbeeld en gedragingen, het Evan
gelie tastbaar. Hun doel is daarbij niet de
verloren schapen terug te voeren naar de
schoot der parochie, die talloze arbeiders
schuw blijven aanzien als burcht der bour
geoisie; hun doel is het persoonlijk geweten
in beweging te brengen en op te wekken
lot geestelijk leven.
Dit moeilijk, zwaar en dapper apostolaat,
dat temidden van een dikwijls perspectief
loze misère het gelaat der ware naasten
liefde toont, deze nieuwe getuigenisvorm,
waarbij de priester-mens een geestelijk
licht zichtbaar maakt in een door stoffelijke
noden neergedrukte massa, heeft geest
driftige verdedigers en ondervindt velerlei
critiek.
De critiek komt voornamelijk van de
zijde der „traditionalisten". Volgens hen is
het onjuist, dat een priester, in zijn kwali
teit van arbeider, bijvoorbeeld als militant
vakverenigingsman, strijdt voor „tijdelijke"
zaken en is het zoeken naar een oplossing
in het „onmiddellijke" als niet afdoend te
verwerpen. Sommige patroons menen, dat
de priester het symbool der orde (lees:
bestaande orde) moet. zijn en zij vragen,
wat er van die orde terecht moet komen,
als de prête-ouvrier, bijv. als lid van een
arbeidersraad, zich opwerpt als verdediger
van de eisen van zijn medearbeiders. Vele
delen der katholieke bourgeoisie tenslotte
voelen het als een zekere degradatie van de
geestelijke stand als een priester zijn kleed
vervangt door een overall. De tegenstelling
missie-parochie blijve hier buiten beschou
wing.
De belangrijkste vragen echter, die deze
nieuwe vorm van apostolaat doen opkomen,
betreffen de prête-ouvrier en de arbeiders
zelf. Komt de prêtre-ouvrier niet herhaal
delijk voor schier onoplosbare, tragische
gewetensconflicten te staan, als hij kiezen
moet tussen zijn verbondenheid met zijn
Kerk en zijn solidariteit met zijn kamera
den? Waar moet hij de scheidingslijn trek
ken tussen wat hij als lid van zijn Orde of
kerkelijke organisatie meent te mogen doen
en als arbeider meent te moeten üoen? Hoe
ver kan hij als arbeider mens-van-een-
groep zijn, terwijl hij als priester mens-
voor-allen moet zijn? Niet alieen physiek,
bovenal ook psychisch stelt dit apostolaat
aan de jonge priester-arbeider wel uiterst
moeilijke eisen.
En hoe staan de arbeiders tegenover deze
zendingsvorm?
1-Iun houding is er een van met sympa
thie vermengde verwondering. Het diepst
en scherpst geeft in het boek van Cesbron
een arbeider zijn eigen reactie en die van
zijn kameraden weer, wanneer hij tegen
een der prêtres-ouvriers zegt: „Als je ge
noeg hebt van ons en van de fabriek, trek
je je priesterkleed weer aan en ga je terug
naar de parochie. Jij kan er uitlopen wan
neer je wilt". Deze woorden belichten een
der belangrijkste kanten van het vraagstuk.
Inderdaad bestaat er voor de prêtre-ouvrier
noch gebrek aan hoopgevend levenspers
pectief, noch zekerheid van durende sociale
wanhoop. Ondanks de goede wil van de
priester voelen de arbeiders intuïtief, dat
door deze uitgangspositie hun priester
kameraad niet wezenlijk een der hunnen
kan zijn. Het kan niet anders of deze voort
durend aanwezige tweeslachtigheid moet
de relaties tussen de twee partijen bemoei
lijken. De resultaten, die bereikt zijn, zijn
dan ook nog niet heel belangrijk.
De vriendelijke jonge man, die mij vele
feitelijke gegevens verstrekte, vertelde
openhartig, dat de Mission nog niet veel
succes geboekt heeft. Slechts enkele em
bryonale christelijke gemeenschappen zijn
gevormd. Hij haalde echter met overtuigd
optimisme de woorden van wijlen Kardi
naal Suhai'd aan: „Over 50 jaar misschien
zal men resultaten zien". Het is ook daarom
belangwekkend, hoe men ook uit persoon
lijke opvattingen tegenover dit evangelisch
getuigeniswerk moge staan, dit experiment
evenals dat van enkele dominé-arbei-
ders in de Franse provincie te volgen
en kennis te nemen van het leven van deze
jonge priesters, die bij het vervullen van
een lichamelijk siopende taak, een der
vormen van volledige menselijke toewij
ding en van liefde voor de medemens
belichamen. S. E.
kingen tussen geest en stof, tussen het
eeuwige en vergankelijke. En al het ver
gankelijke dichtte Goethe is niets
dan gelijkenis.
Zo, als een gelijkenis, is „Antonin" be
doeld: het is een allegorische roman, tot in
zijn geringste détails, tot in de fijnste scha
keringen van deze dichterlijke, sublieme
taal. Antonin's verblijf in armelijke gezin
nen, dit duister bestaan, deze harde wer
kelijkheid van het primitief-menselijk goe
de (zijn verzorgers Laïde en Bénichat) en
kwade (de twee gebochelde winkeliers Cas-
sius en Barnabé), symboliseert één kant
van de zeer reële èn bovenzinnelijke muur,
die de slop waar Antonin woont scheidt
van „het onbekende".Bij die muur heeft hij
zijn dromen. Daar, in dit clair-obscur, ont
moet hij het meisje Marie, onthult zich het
wonder, wordt de jeugdliefde geboren,
strijkt als een vlinder het geluk voor een
ogenblik neer, zo licht en zwevend, zo
feëriek en smetteloos en broos als het al
leen maar gebeuren kan indien het de
„droom" is die zich over de werkelijkheid
ontfermt. Daar ook verlaat hem het meisje
Marie, wordt de herinnering die zij nalaat
tot verlangen. Een verlangen dat Antonin
toegang verschaft tot de wereld aan de an
dere zijde van de muur: tot een weelde van
kleuren en bloemengeur, tot muzikale wel
luidendheid en geneugten van maatschap
pelijke welgesteldheid. Een verlangen dat
hem de dood doet ontmoeten en het beto
verend guitaarspel van zijn „zonderlinge"
vader leert verstaan als een mijmerend be
zweren van het heimwee naar een onge
wisse verte. Verlangen dat verwachting
wordt. Verwachting die een naam krijgt:
Almuradiel.
De moed van de onschuld
Almuradiel titel van het sluitend pa
neel van dit drieluik-in-proza een
woord. Voor wat? Een muziek. Vanwaar?
Een geheime sleutel. Tot wat? Almuradiel,
dat is een belofte, zelden ingelost misschien,
nooit'betwijfeld. Het is een geloof, dat de
vensters wijd open houdt voor de oneindige
mogelijkheden van dit leven, voor een
„aards paradijs". Het is, zegt Bosco, de
moed van de onschuld. Een bezieling, een
onstilbare drang tot het ongerepte. Een
drang die Antonin het ouderlijk huis doet
ontvluchten z ij n „grote avontuur"
en hem het gevaar en de dood doet trotse
ren.
Noem het een droom als Antonin,
één miraculeuze maannacht lang, in een
boomgaard van licht-doorflonkerd kristal
zichzelf tot een vlekkeloze helderheid voelt
worden waarin alles zwijgt omdat alles in
vervulling is gegaan: waar hij de gestalte
van Marie ziet verschijnen, zich te rusten
legt en ontwaakt met de zekerheid, in Al
muradiel geslapen te hebben. Noem het zo.
Maar geloof dan ook dat dromen werke
lijkheid kunnen zijn, een tweede werke
lijkheid. De schoonste wellicht. De eigen
lijke misschien. Die, waarvoor de verwach
ting altijd open staat.
Marie zal komen, zei ik tot mezelf. Je
behoeft haar alleen maar te verwachten".
Dat is de slotzin van „Antonin". De zin van
Bosco's schrijverschap. C. J. E. DINAUX
Henri Bosco: „Antonin" (GaHimard. Paris).
In zijn repliek (zie Haarlems Dagblad
van 10 Mei) gewaagt de heer Pierre H.
Dubois, naar aanleiding van mijn vooraf
gaand artikel over het meningsverschil
over de uitgave van Couperus' verzameld
werk, van een reactie, die ontijdig zou zijn.
Maar had er dan gewacht moeten worden
tot de uitgave kant en klaar is en er aan
de kwestie niets meer te veranderen valt?
Ook het overige betoog is merkwaardig
en laat vele vragen open. Natuurlijk is het
werk van Couperus bestand tegen een
spellingswijziging. Het is alleen maar de
vraag of een zodanige wijziging nodig' is
en het werk ten goede komt. Het moge
hier om een min of meer aesthetische
kwestie gaan, bij een aesttheet bij uitstek
als Couperus is dit eerder een punt vóór
dan tégen overweging der reeds besproken
argumenten. Inderdaad, niemand kan er
belang bij hebben Couperus te mummifi
ceren, maar hoe doet men dit het beste:
door hem bij te zetten op het kerkhof der
in dit geval toch nagenoeg verzamelde
werken, naast velen die dit lot met hem
delen, dan wel door te trachten zijn beste
boeken onder het volk levend te houden?
De liefhebbers hebben voor het overige
werk nog altijd de bibliotheken ter hunner
beschikking.
Dat tenslotte het maniërisme van Coupe
rus niet alleen in de stijl schuilt, maar ook
zeer zeker in de spelling, moge blijken uit
enige opmerkingen van de schrijver zelf,
die de letterkundige P. H*. Dubois blijkbaar
zijn ontgaan (zie Proza III, blz. 48).
„In onzen jongen ijver van onbezadig
de schrijvers.... spelden wij (bijna)
ieder op eigen manier. Ik begon Bil-
derdijkiaansch: ik vond waereld, paerel
en een n achter onze verkleinwoorden
te mooi om het niet neêr te zetten, ik
vond het logiesch elkaêr te schrijven,
omdat je daar in de samentrekking
nog het oorspronkelijke woord kon
zien; ik vond de c in princes, verderen,
cigaar zeer sierlijk, pardon, ik meen,
cierlijk.Later ben ik meer tot mijn
schoolspelling (De Vries en Te Winkel)
terug gekomen. Maar als ik zou schrijf
en de zetter vergeet een kap op de u,
dan voel ik me altijd diep ongelukkig.
Kleine dingen in het groote leven van
een schrijver. En kleine dingen, waar
we tóch aan hechten
„Officieele spelling, zelfs voor dichters
en romanschrijvers: heusch, ik ben er
vóór. Als ik zelf maar niet meê moet
doen".
Toegegeven dat de zaak inderdaad twee
kanten heeft, lijkt het mij toch niet moei
lijk aan welke 2ij<?e men zich zal dienen
Wie bij een orkestconcert zonder solist
zich artistiek volkomen voldaan voelt, be
hoeft zich nog niet te verwijten dat hij het
optreden van solisten miskent. Het komt
maar zelden voor dat een orkest concer
teert zonder de medewerking van een so
list, en het is waarschijnlijk dat hierdoor
de situatie bijzonder de aandacht trekt. De
algemene regel op een orkestconcert een
solist te laten optreden is conventioneel en
betekent geenszins een artistieke noodza
kelijkheid. Het spreekt vanzelf dat concer
ten voor piano of viool of andere instru
menten, die met orkestbegeleiding gecom
poneerd zijn, voor uitvoering moeten on
dergebracht worden bij de regelmatige or
kest-avonden, en het zou wel dwaas zijn
deze prestaties te willen afschaffen; Mozai't
schreef zijn concerten niet om ze weg te
stoppen en het Vioolconcert van Beethoven
kan men niet wegcijferen. Hetzelfde kan
men zeggen over tientallen andere werken,
die verdienen te klinken. Ovexrigens is
voor zover ik overzien kan de litteratuur
der concerten-met-begeleiding beperkter
of er reden genoeg is om in ieder geval
altijd een solist te engageren. Volgt men in
het algemeen de pi'ogramma's zo hier en
daar, dan zijn de herhalingen van bepaalde
werken veel talrijker dan de uitvoeringen
van nieuwe of oudei-e, onbekende werken.
Het valt ook op dat er veel meer pianisten
en violisten optreden dan cellisten en
zangers, om van blazers maar helemaal niet
te spreken. Deze feiten wijzen er niet op
dat het optx-eden van solisten alleen wordt
bepaald door de wens om de litteratuur der
concerten-met-begeleiding volledig aan de
dag te brengen.
Intussen is de solist het middelpunt van
het concert en voor een groot deel van het
publiek vormt hij ook in ieder geval het
lioogtepunl. En dit laatste nu is een con
ventionele mening die niet gegrond kan zijn
op artistiek besef. De solist speelt een con
cert, heï orkest met zijn dirigent speelt een
symphonie; met deze feiten is op zich zelf
niet vastgesteld dat het optreden van de
solist belangrijker is dan het optreden van
het orkest. Her. hangt er vanaf welke de
waarde der werken en welke de waarde
der uitvoering is. Het is dus mogelijk dat
de solist een belangrijke, artistieke presta
tie verlicht en dat het orkest vóór of na
hem op minder belangrijke wijze een sym
phonie uitvoert. Maar het is evenzeer mo
gelijk dat het orkest op indnakwekkende
wijze een symphonisch werk tot klinken
brengt, en de solist daarvoor of daarna
een minder boeiende vooi'dracht houdt. De
aandachtige lezer kan zelf gemakkelijk de
vergelijkingen uitbloeiden in verband met
de waarde der composities.
Ja maar, kan men opmerken, de solist is
toch in ieder geval een mooie afwisseling.
Dit is echter een min of meer muzikale
uitgaanswens, en deze wens stamt uit de
tijd dat orkestconcerten beschaafde amuse
menten waren. Wat zou het concert in de
Camera Obscura geweest zijn als Hen-
i-iëtte Kegge en de hoornsolist er niet wa
ren opgetx-eden? Neen, welwillende lezer,
ik vergelijk de vituozen van onze tijd niet
met de dilettanten van vi-oeger, maar ik
vergelijk óók de orkesten van onze dagen
niet met de gezellige verenigingen uit vroe
ger tijden. De kunst der uitvoering is fabu
leus vooi'uitgegaan en bij velen onder de
muziekliefhebbers is ook het artistiek besef
rijper geworden. Deze velen gaan uit be
hoefte mooie muziek móói te horen uitvoe
ren en gaan niet om andere redenen naar
een concert. Afwisseling kan er evenzeer
zijn in de orkestwerken. En wat mij betreft
mogen er ook orkestconcerten zijn waarop
uitsluitend concerten-met-begeleiding wor
den uitgevoerd. Maar als ik te kiezen zou
hebben tussen een oi-kestconcert zonder
solist en een avond waarop het orkest al
leen maar te begeleiden had, dan koos ik
het eerstgenoemde orkestconcert. Aangeno
men dat de waarde der werken geen ver
schil zou bieden.
Wanneer het er op aankomt bijvoorbeeld
de pianistische kunst bijzonder te genieten,
dan zou ik een recital verkiezen boven het
ene optreden van de pianist met orkestbe
geleiding. Op een recital houdt men zich
een paar uur uitsluitend en volledig met
de compositiekunst en het interpretatiever-
megen van de pianist bezig. De tijd is voor
bij dat op een dergelijke avond een zange
res enige liederen zingt „bij wijze van af
wisseling". En wanneer een stx-ijkkwartet
een concert geeft, zal niemand wensen dat
een der dames of heren even een solostuk
zal spelen om eens wat andex-s te laten ho
ren. Het is lïiogelijk dat er een artistieke
of andere geestelijke tendenz is die zowel
ensemble als solisten eisen. Ik kan mij
voorstellen dat op een kei'kconcert zowel
bepaalde liederen als oi-gelwerken worden
voorgedragen en het is zeer te waarderen
dat een concert aan een bepaalde componist
wordt gewijd. Dan is een indeling van or
kestwerken en solo-met-begeleiding artis
tiek volkomen gerechtvaardigd. Maar ook
op algemene programma's behoeft de aan
kondiging van een solist in het geheel niet
afgekeurd te worden. Men moge slechts
overtuigd zijn dat voor de artistieke waax--
de van een orkestconcert het optreden van
een solist niet noodzakelijk is. Het middel
punt der muziek is nooit een pex-soon, maar
alleen de schoonheid. En het hoogtepunt
blijft een geheim dat voor ieder muziek
liefhebber een zaak van geest en hart is.
HENDRIK ANDRIESSEN
ADVERTENTIE
Televisie
Radio
Stofzuigert
F. S. STOKVIS Z0HEH N.Y.
Wasmachines*
Wringers
Vloerwrijvers
te scharen, die van de heer P. H. Dubois
dan wel die van Couperus zelf. Des schrij
vers „fouten" zou men nog altijd in voet
noten kunnen aanmerken. Onder de door
de heer P. H. Dubois bedoelde jongex-en
schaar ik mij zelf. Ik kon mij niet herinne
ren dat, ofschoon de hedendaagse spelling
mij met de paplepel werd ingegoten, de
spelling van Coupei-us mij ooit enige hin
dernissen in de weg heeft gesteld. Een uit
gave van verzameld werk dient in de eer
ste plaats te zijn een kwestie van piëteit,
de gemakzucht van een modern publiek
komt op het tweede plan! Deze piëteit nu
wordt, blijkens de woox-den van Couperus
zelf, geschonden door modernisei'ing der
spelling in welke graad ook.
F. L. BASTET.