GEOR GES ROUAULT Het gebouw van „Trom Moet Blycken Brieven aan de redactie Een stille plantage in gloed Vals of echt HALEWIJN HARTENDORP Nieuwe uitgaven OVER MUZIEK in het Stedelijk Museum te Amsterdam 3 Schoonheid in Haarlem en omgeving 'Jet' MORRIS (ejmijcu (mij! BARTELOORISSTRAAT 20 TEL. 13439 Heringa Wathrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Albert Helman op 's mensen terugweg De strijd tegen de aardappelmoeheid Voorhistorische handboog ZATERDAG 14 JUNI 19 5 2 De Grote Houtstraat te Haarlem heeft geen gewone woonhuizen meer. Er staan er nog wel enkele panden die oppervlakkig de indruk wekken dat zij dat zijn. maar bij nadere beschouwing wijzen naamborden er toch op dat ook daar zaken of bedrijven zijn ondergebracht. Op No. 115 vindt men de sociëteit „Trou Moet Blijcken". Dit is het enige patriciërs huis in deze straat dat ongeschonden is gebleven. Percelen die ogenschijnlijk nog woon huizen zijn. staan nu wat vreemd in deze winkelstraat. Maar wij moeten bedenken dat wat nu uitzondering is. vroeger regel was. Op tekeningen van de Grote Hout straat uit het begin der 19e eeuw, ziet men meer herenhuizen dan winkels. Vooral op het gedeelte tussen Oude Gracht en Hout poort. Daaronder waren indertijd verscheidene patriciërshuizen, maar die werden succes sievelijk opgeëist door Mercurius. En al werden zij dan niet geheel gesloopt om door een winkelpand vervangen te worden, er werd dan toch in elk geval zoveel aan verbouwd, dat, althans wat de voorgevel aangaat, van het oude karakter veel ver loren ging. Zoals het in de Grote Houtstraat was, ging het ook elders in de stad. Er zijn dan ook nog maar weinig patriciërshuizen over, waarvan het intérieur ook ongeschonden bleef. In dit opzicht moeten allen die waar dering hebben voor oud-Haarlem, de ogen open houden, want het zou jammer zijn, als zij eens tot de ontdekking zouden moeten komen, dat er in Haarlem geen enkel meer zou zijn overgebleven. Zolang „Trou" Grote Houtstraat 115 ge vestigd blijft, zal voor dat pand geen vrees behoeven te bestaan. Elke Haarlemmer heeft de statige voor gevel van dit gebouw wel eens een vluch tige blik waardig gekeurd. Het is in 1740 gebouwd. Het werd indertijd „het huis met de trappen ge noemd. Het dubbel herenhuis heeft een rijk versierde middentravee', ten dele van zand steen en van hout. De deur bezit een ge- toogde lijst op vlakke pilasters met Corin thische kapitelen. Vroeger stond er aan elke kant van de hardstenen trap nog een fraai hek van gesmeed ijzer, maar dat is ver wijderd om plaats te maken voor de wan delaars in de drukke winkelstraat. Het middenraam op de eerste verdieping is opgeluisterd met rijk gesmede vleugels en een bekroning. Het topgevelraam is ver sierd en bekroond met een driehoekig fron ton. De vleugels van de topgevels waren indertijd beladen met guirlandes en kinder figuren, maar die werden afgestaan aan het Museum voor Kunstnijverheid. (Waar die nu zijn is niet bekend.) De kroonlijst wordt gedragen door consoles. De kamers in dit grote huis leenden zich uitstekend om die in te richten voor de sociëteit. Wij geven hierbij een foto van de achter gevel van het gebouw. Die is sobei", maar toch heel mooi. Verrassend zou het ongetwijfeld zijn, als het mogelijk was alle achtergevels van de percelen in de Grote Houtstraat te zien, want dan zou blijken dat verschillende modem-uitziende winkels nog de oorspron kelijke oude achtei-gevels behouden hebben. Nu enkele geschiedkundige herinnerin gen over „Trou". Dit is ongetwijfeld een van de oudste instellingen in onze stad, want zij is voortgekomen uit de rederijkers- De achtergevel van het gebouw. ADVERTENTIE F1ELD3ACXETS - SWEATERS N i „Trou" heeft een groot aantal blazoenen uit de tijd dat het rhetoryken op de voor grond stond. Hierboven een blazoen uit 1606, dat gemaakt is door Goltzius en Grebber, bekende Haarlemse schilders. kamers der Pelikanisten, die in 1503 werd opgericht. In 1953 kan dus het 450-jarig bestaan gevierd worden. In de 16e en 17e eeuw werd de rederij- kerskunst zeer veel beoefend. In Haarlem bestonden er verscheidene kamers. Er wer den geregeld grote rederijkersfeesten ge houden, waaraan feestelijke intochten der deelnemers in hun kleurrijke kleedij ver bonden waren. In 1606 organiseerden de Pelikanisten een feest waaraan 12 kamers deelnamen aan een wedstrijd in poëzie. Het doel was geld in te zamelen voor een nieuw oude mannenhuis. Dat werd drie jaar later ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS gebouwd aan het Groot Heiligland (het tegenwoordige Frans Halsmuseum). Tot het midden der 17e eeuw bleef het hoofddoel het rhetorijken, hoewel ook toen de gezellige omgang van „Cameristen en Beminders der Const" (zoals de leden toen heetten) niet werd veronachtzaamd. Na die tijd raakte de rhetorica op de achtex-grond, totdat „Tx-ou" zich op het laatst geheel tot het sociëteitsleven be paalde. De traditie dat de factor (een der bc- stuui'sledcn) elk jaar in de Nieuwjaarsbij eenkomst een jaarvers voordroeg, waarin een beschouwing gegeven werd van de belangrijkste gebeurtenissen in het afge lopen jaax-, werd gehandhaafd. Het is te begrijpen dat die enorme collectie jaarzan gen een onschatbare bron is voor elk die zich in het verleden vei-diepen wil. Een der „factors" was Pieter Langend ijk. Het is te begrijpen dat „Trou" in die 450 jaar op veel plaatsen gewoond heeft. Er staat in de Kleine Houtstraat (No. 37) wel een huis met het wapen van „Ti-ou" (een pelikaan die haar jongen voedt), maar er is reden om aan te nemen dat daar inder tijd de Keizer (voorzitter) woonde. Uit de archieven blijkt dat „Trou" in het begin der 17e eeuw zetelde in een huis in de Lange Veerstraat. In 1679 volgde de ver huizing naar de Lange Begijnestraat (waar nu Met en Meylinck gevestigd is) en in 1836 naar de Grote Markt. Daar stónd toen op de hoek van de Grote Houtstraat een saai vierkant huis. In 1879 werd dat afge broken en vervangen door het gebouw dat er nu staat. Het was een enorme vei-bete- i-ing dat de ingang van de Grote Hout straat toen aanmerkelijk verbreed kon wox-den. Destijds werd echter gemeend dat het nieuwe gebouw ook een sieraad van de omgeving was, maar in de loop der jaren is de opinie daarover wel veranderd. In 1922, toen „Trou" naar 'naar tegenwoordig huis in de Grote Houtstraat vertrok, kocht de gemeente het gebouw op de Grote Markt. Er bestaan plannen om daar nu een ander bouwwerk te zetten dat beter in de omgeving van het stadhuis, de vleeshal en de Grote Kerk past, maar nu de stand der gemeente-financiën minder rooskleurig is, zal daarvan voorlopig nog wel niets komen! C. J. van T. A L HEEFT DE critiek het bij herhaling zo voorgesteld, nooit heeft Albert Helman ■L*- met zijn buiten-Europees verleden „afgerekend", in „Zuid-West-Zuid" (de novelle waarmee hij in 1926 debuteerde) zomin als in „Mijn aap schreit", of „De stille plantage". Hij bleef die hij was: „iets eeuwig jongs, want altijd bezig geboren te wor den; iets eeuwig ouds, want onveranderlijk in wezen en voorgoed bepaald". Een andere vraag is het, of hij deze afrekening in zijn jongere jaren niet gezocht en zelfs kramp achtig" gewild heeft. West-Indiër van geboorte, met van overgrootvaderszijde meer dan één droppel Indianenbloed in zij.n aderen, was de Europese kuituur, de Hollandse geestesgesteldheid hem even vreemd als het vlakke polderland aan de Surinaamse jungle. Hier het natuurwezen, daar de geciviliseerde burger. Hier de oerkracht eii de intuïtie, daar het rationalistische probleem en die wetenschap. En tussen beide in Albert Helman, bezield door het één, gedreveldof zichzelf drijvend tot het ander. Een gloed, zo fel als de zon aan de hemel waaronder hij werd geboren, en een leer, zo iixgetogen als het Christendom waarin hij werd opgevoed, bepaalden de polen van zijn wezen. Aan de spanning tussen die beide ontspx-ong zijn werk: een weelderig proza van mystische geladenheid. on-Hollands van toon, on-Europees van zin een nauwelijks tot „geest" bedwongen natuurkracht. Falsificaties van kunstwerken, copieën die als originelen worden aangeboden, zijn in de geschiedenis veelvuldig voorgekomen. En zolang er in de samenleving grote vraag is naar een bepaald kunstgenre, zal er wel altijd een slimmerik zijn die op bedriege- lijke wijze een imitatie van het verlangde kunstvoorwerp vervaardigt en aan de man tracht te brengen. Het grote publiek weet dooi'gaans weinig af van deze manipulaties en nog minder van de middelen die de justitie aanwendt om dit bedx'og te ont maskeren en de schuldige te vervolgen. Des te feller wordt men echter opgeschrikt als een kunstwexk, dat voor een meesterstuk van een groot kunstenaar gehouden werd, plotseling vals verklaard wordt door de deskundigen. Het geval Van Meegeren was zo'n opzienbarende affaire en het is wel waarschijnlijk dat de geschiedenis van de valse Vermeers het publiek meer clan voor heen nieuwsgierig heeft gemaakt naar het probleem van vals of echt. Hoe en waar aan kan men weten of een kunstwerk vals is of echt en hoe is het mogelijk dat zelfs kunslkennei\s een certificaat geven voor een werk dat achteraf een falsificatie blijkt? Op deze vragen kan men een zeer uit voerig antwoord krijgen als men de ten toonstelling „vals of echt" in het Stedelijk Museum in Amsterdam bezoekt. Het is een leerzame expositie, vol voorbeelden, niet alleen van vervalsingen van oude en nieuwe schilderijen, maar ook van prae- historische voox-wex-pen, munten en voor werpen van kunstnijverheid. Er zijn tekeningen en voorbeelden die de bezoeker enig begrip geven van een weten schap welke pictologie heet een weten schap die enige verwantschap heeft met de handschriftkunde Men dient voor deze studie een grondige analyse van het (echte) kunstwerk te maken om aan de hand van de verworven kennis de karaktereigen schappen van de vervalsingen vast te stellen. De inleiding tot de catalogus van prof. dr. Max Friedlander, zowel als de ongesigneerde tekst, geven wei'kelijk ver rassende conclusies, waarvan de meest merkwaai-dige deze is dat de vervalser werkt voor de tijdgenoot en daardoor vaak succes oogst. Het is de eigen kijk van een bepaalde generatie op een kunstwerk uit het verdeden dat wat men er speciaal mooi in vindt dat door de vervalser wordt geaccentueei"d. Maar juist deze eigenaardigheid leidt anderzijds naar de ontmaskering zo gauw de steeds wisselende visie zich gewijzigd heeft. Dat de moderne wetenschap met haar röntgensti-alen en kwartslampen, en ook het natuurkundig onderzoek van de kunst werken een machtig wapen tegen de ver valsingen zijn behoeft geen betoog. De in tuïtie echter, die het geïnspireerde van het ongeïnspireerde weet te onderscheiden, zal wel steeds een belangrijke rol blijven ver vullen in het netelige vraagstuk: vals of echt. OTTO B. DE KAT Muilkorven. De laatste tijd heb ik weer verschillende honden zich te buiten zien gaan, allemaal van die lieve diertjes, zo van: „Nee, dat doet mijn hond niet" of „Nee, toe maar, hij bijt niet". Maandag middag in de Utrechtsedwarsstraat in Amsterdam was het weer eens raak, een vrouw van omstreeks dertig jaar werd dermate toegetakeld dat vervoer naar een ziekenhuis noodzakelijk bleek, om van de schade aan kleding maar niet eens te pra ten. (Wat is het toch typisch dat die hon den nooit een eigenaar hebben, als een hond doodgereden wordt is dat heel an ders). Waarom wordt er geen bepaling in het leven geroepen die het verplicht stelt de honden buitenshuis te muilkorven? (Er zijn wel onzinniger bepalingen). Of is dat honds en wordt het diertje dan in zijn bewegingen belemmerd. Ook de kinderen op straat zouden dan misschien iets van hun panische angst voor de honden kwijtraken, want naar mijn mening weegt één hondenbeet zwaar der dan duizend gekorfde honden. Nooit is Europa, is Holland een vader land voor hem geworden. Hier, waar de traditie van eeuwen binnen de dijken van een bezadigd denken was ingedamd, kon den „de stormen van zijn binnenste" niet worden bezworen. Is het wondei", dat wat voor Helman een machtige bewogenheid van het sentiment was, wel gehouden werd voor „sentimenteel"? Dat zijn vulkanische temperament, clat zich onstuimig in een wooi'densti'oom ontlaadde, pathetisch werd genoemd? En is het vex-wondei"lijk, dat Helman, zo anders geaard en besnaard, na jaren van omzwerving weer in Suriname „De stille plantage" is gaan herschrijven, naar het oude thema weliswaar, maar ver- rijkt, versoberd en verdiept met het in zicht dat hij op zijn zelfstrijd heeft ver overd? 's Mensen heen- en terugweg In het land van herkomst teruggekeerd („als een boemerang tot het punt van uit- geworpen-zijn"), het landschap van de jeugd wéérziend waarvan ondanks alle schijnbare veiwi-eemding zijn bloed zo diep en vurig verzadigd bleef, onvoorzien oog in oog geplaatst mat de gestalten van her innering en verbeelding waarvan hij voor goed afscheid scheen genomen te hebben, is de stille plantage vóór hem, in hem her rezen. Dit herbeleven moet voor hem een diepere zin hebben gehad dan die van een oixtmoeting met zijn eigen verleden. Het was een teken van het lot. Een bevestiging van de „natuurwet" waax-aan hij zich als instrument onderworpen noemt. Men zou er het sleutel-novellenpaar" ,'s Mensen heen- en terugweg" (1937) op na moeten lezen om er zich rekenschap van te geven, hoe symbolisch de zoëven verschenen ro man „De Laaiende stilte" besloten ligt binnen „de gx-ote lus die het leven be schrijft". 's Mensen heenweg: een tasten naar „de ander" die men meende te moe ten worden, een dwalen in de doolhof van het leven, waarvan de zin steeds terug wijkt in het ondoorgrondelijke, 's Mensen terugweg: het inzicht, dat de ander die men rusteloos jagend heeft gezocht, geen ander was dan het eigen „zelf"; het besef dat alles weerkeert tot zijn oorsprong; het hei melijk weten dat de zin van al het aards bestaan zich openbaart in de dood. Leven was voor Helman een „boemex-angtocht" gaan betekenen, een vloed en eb, een storm en verstilling, een eeuwige vruchtbaarheid, een eeuwige vernietiging een stilte die als een felle steekvlam oplaait, verteert en dooft, tot weer is wat ze was: het „eeuwig-zijnde". Zo heeft Helman de stille plantage van zijn jeugd weergezien en, door die „laaiende stilte" opnieuw bezield, haar gemeend te herkennen in haar kos misch verband. Anders clan toen heeft hij het grootscheepse avontuur gewaagd zijn kracht te meten met het oerwoud, met het primitieve geweld dat de mens bij de oor sprong werd ingeschapen. Idealistische kolonisatie Weer ontvlucht Raoul de Morhang met ËÉn' ABONNé zijn vrouw Joséphine en haar beide zusters Cécile en Agnès kort voor de' herroeping van het édict van Nantes het Franse va derland, zoeken deze Hugenoten een wijk plaats in Holland, schepen zij zich in voor „de West" om er een plantage te stichten op de grondslag van broederschap en recht schapenheid. Weer is het het idealisme dat aan de gulzige vegetatie van de wildernis een stuk vruchtbaai'heid ontworstelt, een edele mensengemeenschap waardig, een klein Utopia waar eens de negerslaaf even waardig en vrij naast de blanke zal staan. En opnieuw is het de menselijke onmacht, zijn „tekort", die het wei'k van geest en handen tot niets doet vervallen. De natuur, deze wilde, bronstige, blinde oerdrift, ver nietigend terwijl ze bevrucht, bevruchtend waar ze vernietigt, woekert niet enkel mèt en in zichzelf, ze vx-eest onweerstaanbaar de mens aan die zich te diep in haar stille duisternis waagt. Wie zich redden wil vluchte. En zegevierend ovex-gelaten weer aan zichzelf herneemt de jungle, stuk voor stuk wat aan haar heersclxappij werd ont- x-oofcl. Zó was met terzijdelating van de uto pistische stx-ekking en het „koloniale pro- bleem" de inhoud van „de stille plan tage". En zo is het ook nu. Nauwgezet heeft Helman het verhaal van zijn jeugdjaren op de voet gevolgd. Men herkent de figuren één voor één: de idealistische plantersfami- lie, de negerslaaf Isidore, de verliederlijkte opzichter Willem Das, de raskolonisatoren die bloed in klinkende munt omzetten. Als toen geselt de troepenr^jen het land, be dwelmen de uitwasemingen van het oer woud, de laaiende gloed van de zon, tot een „tropenkolder" die de stilte in vlammende gloed zet een natuurgebeuren waarvan Heimans beschrijving haar weei'ga niet heeft in onze litteratuur. Maar één ding is veranderd en daarmee al het andex-e. Uit de schimmige gestalten van de „Stille Planta ge" is er één xxaar voren getreden: Agnès D'esternuy, de „mannelijke" vrouwenfiguur uit Heimans jeugdroman, scherp omlijnd nu tot een karakter van gave vrouwelijk heid, tot een mens zoals Helman er nimmer tevoren in geslaagd is één te tekenen. „De laaiende stilte" is haar dagboek, is haar ervaren van de stille plantage van weleer, haar strijd, haar smart, haar onvervulde liefde, haar zonde-belijdenis, haar verlan gen, haar versterven, haar aanvaax"den ,,'s mensen terugweg". En luistert men goed naar de stem die hier spreekt bedwongen door de rijp heid der oudere jaren ziet men goed toe op de verlegging van de accenten, dan kan men er niet aan twijfelen: dit is Helman, die op 's mensen terugweg nog eens de stille plantage passeert, haar na twintig jaar in vurige gloed zet, anders dan op de ïieenweg van zijn leven in een gloed die het leven verteert tot de dood, tot hij dooft tot een stilte. De stilte die in der eeuwig heid is. De ondoorgrondelijke stille van wat Helman hel eeuwig-zijnde noemt. C. J. E. DINAUX Albert Helman: „De laaiende stilte". (N.V. Amsterdamsche Boek- en Courantmaat schappij, Amsterdam). Dr. J. Lindeboom: Een franc-tircur der reformatie. Sebastiaan Franck Serie Gastmaal der Eeuwen, Van Loghum Slaterus, Arnhem. Sebastiaan Franck is een van de minder bekende figuren van de Reformatie-tijd. Hij leefde van 1499 tot 1542, op vei'schillende plaatsen, want hij was vanwege zijn onafhan kelijke theologische inzichten nergens duur zaam welkom. Deze onafhankelijkheid maakt hem wel een geschikt onderwerp voor be handeling in een serie als deze Taferelen uit de Cultuurgeschiedenis van Europa: als historische figuur niet bezwaard mei ge wichtige consequenties, is hij makkelijker zélf te benaderen. Professor Lindeboom, die het grootste deel van zijn boekje vult met een uiteenzetting van Franck's denkbeelden en een kritiek erop. weet ook van die kans ge bruik te maken en zijn onverzettelijkheid (die overigens in de practijk niet werd door gezet) en eenzaamheid aan de lezer te doen ervaren. De manier waarop Franck's theologie wordt besproken is ook -deskundig en, in zekere zin, duidelijk; de beperking op die duidelijkheid moet wel vermeld wox-den. Van Loghum Slatex-us' sei'ie is toch bepaald be doeld voor de niet-geschoolde lezer; dat de schrijver deze lezer niet probeert wijs te ma ken dat alles eigenlijk doodeenvoudig is, strekt hem tot eer, maar dat hij vele geens zins lichtverteerbare Duitse citaten onver taald aanbiedt is onhulpvaardig. S. M. Dr. K. F. Proost: Tussen twee werel den, Philo Judaeus Serie Gast maal der Eeuwen, Van Loghum Slaterus, Arnhem. De Joodse Philo was een Alexandrijn, wiens werkzame tijd: valt in de eerste de cenniën van onze jaartelling: hij heeft zich naam gemaakt als filosoof, die een poging- deed het Oude Testament en de bevindingen van de Griekse wijsbegeerte met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij wilde dit volbrengen met behulp van een allegorische verklaring van de oudtestamentische ver halen, waarvan hij dus de verborgen ideeële inhoud onthulde. Een bij uitstek moderne methode, die tenslotte tekort schoot omdat het wezenlijke van een voorstellingswereld nu eenmaal niet hetezlfde is als de ideeële inhoud er van dat gold voor Philo zelf. wiens ervaren van God in de Griekse filosofie niet was onder te brengen, trou wens evenzeer als voor de Hellenistische cultuur, die van zijn arbeid profiteren moest. Niettemin heeft hij. zoals dr. Proost aan het eind van dit boekje betoogt, grote invloed gehad op latere Christelijke denkers, die het werk aan de annexatie van de Griekse wijsbegeerte voortzetten. Deze laatste allinea's zijn overigens de minst overtuigende van een boekje dat. over Philo zelf de hoofdzaken duidelijk aangeeft, en dat een goede inleiding bevat over de cul tuur historische situatie, die de richting aan gaf voor zijn denken. S. M. De Wet Bestrijding Aardappelmoeheid van 1949 wordt op 15 Juni vervangen door een Koninklijk Besluit op grond van de Plantenziektewet. In dit besluit wordt de voorgeschreven wisselteelt van aardappe len gehandhaafd. Bovendien kan de mi nister van Landbouw andere, dan uitslui tend aardappelplanten onder deze en an dere maatregelen rangschikken, indien zulke planten gevaar voor de verspreiding van het cystenaaltje opleveren. De minis ter kan verbieden aardappelen te telen op terreinen of in gebieden, waar land- en tuinbouw hoofdzakelijk voor de uitvoer worden beoefend. De heer W. A. van der Wal, oud-school hoofd te Hillegom, thans wonende te Heemstede, heeft een in de loop der jax~en door hem verzamelde collectie archaeolo- gische vondsten ter ondei"zoek aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo demonderzoek te Amersfoort opgezonden. Van deze collectie, die onder meer bestaat uit zeer interessante stukken uit het stenen- en bi'onzen tijdperk, is vooral ver- meldenswaaid een houten, 1.60 m. lange, in tweeën gebroken handboog. Het voor werp. dat i'eeds vele jax-en in het bezit van de heer -Van der Wal is, wei-d gevon den in De Zilk, gemeente Noordwijker- hout. Een dergelijke boog bevindt zich in het Deens Nationaal Museuin te Kopen hagen. Het stuk uit Noordwijkei-hout behoort tot de zeer zeldzame voorhistorische vond sten in ons land. ADVERTENTIE De aanraking met het werk van de be roemde Franse schilder Geox-ges Rouault zal de beschouwer, althans wanneer hij niet een vurig bewonderaar van deze kunst is, voor gTote problemen stellen. Er zullen er stellig zijn die hem met beslist heid afwijzen. Zij zullen zijn felle aan klacht tegen de grote zonde die de Chris telijke liefde ontkent niet verstaan en de taal die Rouault bezigt om zijn boodschap kenbaar te maken zal hun bovendien on schoon voox-komen. Laat ik bekennen dat de schilderijen van Rouault mij persoonlijk niet die geweldige schok geven, welke zij kennelijk bedoelen te veroox-zaken. Daar ik, om welke ï-eden dan ook, blijkbaar niet ontvankelijk ben voor de werking die van deze als ni smel tend asfalt druipende verfmassa's moet uit gaan, en daar dit werk in zo grote mate geladen is met „bedoelingen" welke ik ex- echter niet uit kan aflezen of die mij al thans niet rechtstreeks vermogen te tref fen, treedt er een toestand van onverschil- ligheid in, welke ik gaarne zou willen overwinnen. De moeilijkheid is echter, en hierin ligt misschien de begrensdheid van de kunst van Rouault, dat de kunstenaar geen andex-e wegen openstelt om hem te benaderen. Hij heeft de lelijkheid, de ver woesting der zonde op lelijke en 'woeste wijze willen verbeelden. Uit verhalen van zwaar gewonde sol daten vei-neemt men wel eens dat er kwetsuren zijn, zo hevig dat ze geen pi.in meer veroorzaken. De verbeeldingen van Georges Rouault doen een zo overmatige aanval op het gewaanvoidingsveld van de beschouwer, dat er een verdoving op volgt die de zenuwen buiten staat stelt om de fijnere trillingen nog gewaar te worden. Rouault w i 1 steeds het geweldige. Zijn clowns en zijn publieke vrouwen met hun verwoeste gelaatstrekken zullen een schreeuwende aanklacht zijn, geslingerd in het gelaat van een wereld die in zelfge noegzaamheid ten onder gaat. De domme verwatenheid der rechters, de afstomping der armen eix het lijden van Christus wil hij als met een gloeiend ijzer in onze ziel branden. Vex-want aan de Franse schrijver Léon Bloy, die geloofde dat de wereld slechts door een daverende stroom van elkaar in geselende felheid overtreffende adjectieven uit haar verfoeilijke zondigheid kon ge wekt worden, is Georges Rouault in heel zijn levenswerk erop uit geweest om het menselijk lijden in het licht der Christelijke Christuskop (1937 of 1938) Georges Rouault. door liefde te stellen. Hij heeft gemeend dat de contouren, die dit lijden aftekenden, niet ruw en zwart genoeg konden zijn. Mag men het mij euvel duiden dat ik hoewel beseffend dat deze stx-iemende lij nen en deze fosforiserende kleurorgiën de uitingen zijn van een hevig bewogen gemoedsleven, doof blijf voor dit geweld? De diepste roerselen van de ziel, de on peilbare afgronden waarin Rembrandt ge schouwd heeft, laten zich slechts raden, maar ook in ons onvermogen om hem vol ledig te doox-gronden staan we tegenover zijn genie toch niet als uitgebannenen. Rembrandt gedeeltelijk te verstaan is reeds een ongehoorde vreugde. Rouault vergelijken met Rembrandt doen wij hier slechts, omdat de eei'stgenoemde alleen maar gezien wil worden op een niveau waar de diepste geheimen van het leven benaderd woi"den. Voor wie zijn taal niet verslaat, is het echter slechts een kale hoogvlakte. Ik vx-aag mij af of h ij werke lijk zó groot is, die het kleine gebaar niet vermag te maken. OTTO B. DE KAT Tot in de negentiende eeuw is de mid deleeuwse ballade van Halewijn bij ovei"- levering bewaard gebleven; uaarna werd. het gedicht door publicaties om zo te zeg gen opnieuw bekend. En dit Lied van Heer Halewijn had voor de componist Willem Pijper sinds jaren een bijzondere aantrek kingskracht. Voor de lezei's, die het ver haal niet mochten kennen, vex-tel ik hier in het kort de geschiedenis. Halewijn is een geheimzinnige, eenzame man, die ei'gens in de natuur zijn verblijf heeft, en van wie men weet, dat hij vrouwen tot zich lokt, zich van hen meester maakt en haar ten slotte op gruwelijke wijze ter dood brengt. De geheimzinnige macht van Halewijn blijft onweerstaanbaar, en een jonge ko ningsdochter miskent de waarschuwingen van ouders, broeder en zuster en begeeft zich in de gevaax-lijke nabijheid van de ge vreesde heer. Zij doorziet met beheex-st verstand de verleidei-, bemachtigt zijn zwaard en onthoofdt hem. En met fierheid brengt zij het hoofd in het kasteel; het wordt zelfs op tafel gezet, als het gezel schap van de koning plechtig bijeen is. Door Halewijns zingen was de konings dochter vei'leid, door haar tegenwoordig- heid van geest had zij hem weerstaan en hem gedood. Pijper zag echter meer in het ch-ama dan het verhaal, dat met de dood van Halewijn eindigt. Hij zag een onster- felijke maclxt in Halewijns lied. Het is de ondoorgrondelijke, onuitsprekelijke kracht der natuur buiten en in de mens, die altijd tegen het verstand zal strijden en nooit overwonnen zal worden. Het lag niet in Pijpers levensopvatting om in dit gevecht de strijd tussen kwaad en goed te zien. Voor hem is Halewijn cle onverwoestbare kracht, waartegen geen verstandelijk over leg bestand is. Halewijns hoofd kan men tevreden en wel op tafel zetten, zijn stem zal zich weer verheffen, hij zal zijn lied altijd weer zingen, zijn toverkracht zal er altijd zijn. Hij schijnt de tegenspraak te zijn van het brave Duitse gezegde: „böse Menschen haben keine Lieder". In het achtste tafereel wendt zich de moeder van Halewijn tot de prinses met de volgende woorden: Vergeefs hebt gij getracht, o kind, een eind te maken aan hetgeen gij niet verstaat. De dood, dien ik eens vreesde, staat be schaamd Want nu begrijp ik, Halewijn, dat gij In uw lied zult heersen, waar gij zelf niet meer zijt. Mijn zoon is van mij heengegaan, Maar Halewijn zal leven na zijn dood". In Pijpers gedachtengang is het te be- gi'ijpen dat Halewijn zingt en de px-inses slechts spreekt: zij is de onmachtige ten opzichte der muziek. Zou de prinses haar lied hebben, dan zou dit van koninklijken bloede moeten zijn en dan zou daarmee de idéé van Pijper in zichzelf zijn veroor deeld. De componist legt bewust het zwij gen op aan het koningskind. Ook dit is een verstandelijk overleg en geeft tot filosofi sche overweging aanleiding. Maar afgezien hiervan is de opzet een rijke dramatische inval, waaxwan de artistieke consequenties onze belangstelling inx-oepen. Pijper, gewend in zijn werk te heersen en zich niet te laten beheersen, nam het gehele onderwerp ter hand en zette zijn overwegingen in muziek om. Wat stond hem te doen? Het verhaal als handeling in een typische opex-a, een echte opera te doen zien en te horen? Dit lag geenszins in zijn aard. Bovendien had hij reeds tevoren het feitelijke verhaal gedetermineerd tot een zichtbaar bewijs van de idée. Op zich zelf zou dit het scheppen van een wextkelijke opex-a niet in de weg staan, als de gebeur tenissen als drama tot volwaai'dige hande ling gemaakt zouden worden. Maar het wezen der opera als natuurlijke expansie van menselijke acties en reacties had geen kans in zijn muzikaliteit en overigens schijnt hij bewust aan een andere x-ealisa- tie gedacht te hebben. Ik geloof ook te kun nen zeggen dat hij de verlokking van de echte opera weex-stond en dat hij zich op sloot in zijn gedachtenkamer als sympho- nicus. Ten opzichte van zichezlf heeft hij wijs gehandeld, maar als vader van zijn werk heeft hij daarmee van zijn kind ge- eist niet anders te zijn dan een beeld van zichzelf. Goed gemonteerd kan de opeenvolging der taferelen zeer indrukwekkend zijn en een visuele rust bieden aan de hoordex-, die zich welbewust instelt om van de muzikale mededelingen van het ox-kest te profiteren. Pijper noemt zijn Halewijn een sympho- nisch dx-ama, waarin niet alleen het orkest, maar ook de zangstemmen constructief zijn opgenomen. Deze constructie is interessant genoeg. Uit motieven van een paar inter vallen, dus van weinig tonen, heeft de com ponist voor het instrumentale en vocale appax-aat een symphonische ontwikkeling gemaakt, welke zeer de moeite waard is om te volgen. Hij verwerkte er ook gedeel ten van een paar oud-Hollandse liedjes in, en heeft het geheel door zijn orchestraal- technisch meestei"schap tot zeer bijzondere klank gebracht. Het is alweer vele jar«i geleden dat ik de première van het werk, onder leiding van Pierre Monteux, bij woonde, maar ik herinner mij nog zeer goed dat de symphonische gedachtengang mij boeide. Toch zal men slechts met krampachtigheid aan deze symphonische waarde kunnen vasthouden als het er om gaat de Halewijn als opera te vex-dedigen. Ook de „Wozzeck" van Alban Berg is een symphonische constructie, maar alles wat hierin aan symphonische samenstelling be staat, is levende neerslag van het werke lijke operawezen van dit drama. Pijper miskent in de opera te veel, zoals in omgekeerde zin Bruckixer te veel eiste van een symphonic, zonder het te weten. De objectiviteit van een kunstvorm kan niet zonder schade voorbijgezien worden. Wie zich voor alle bijzondere verschijn selen der muziek interesseert, zal het ech ter nooit spijten een voorstelling van Ha lewijn bijgewoond te hebben. HENDRIK ANDRIESSEN ADVERTENTIE DE STOFZUIGER SPECIAALZAAK Gen. Cron.iéstraat 43 - Kruidbcrgerweg 51 Telefoon 16990 - 17696 Spaarne 3 Haarlem. Vanaf ƒ2.50 per week. Ook voor reparatie en onderdelen van alle merken. De officier van justitie bij de Amster damse x-cchtbank heeft tegen een Amster dammer die zijn 25-jarige zoon, die in mili taire dienst was, enige jaren heeft laten on derduiken door hem als schipper te laten varen op een van zijn schepen, twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar geëist. De zoon zal voor de krijgsraad terecht staan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 3