Een realistische fantast
Tekeningen van Carl Sierig
en beelden van Bronner
De kluizenaar van Capri
Het Hofje van Gratie
SCHOOLBOEKEN
Heringa Wuthrich
H. DE VRIES
Werk van architect Frank Lloyd Wright tentoon
gesteld in Rotterdam
Schoonheid, in Haarlem en omgeving
Rijkscrediet aan de
N.V. De Bary
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Axel Munthe tijdens zijn laatste jaren
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1952
3
Menigmaal zijn de stukjes van onderge
tekende besloten met een hartelijke op
wekking om de besproken tentoonstelling
toch vooral, te gaan bezoeken. Voor de
expositie, die nu in de Vleeshal gehouden
wordt, de Hildebrand-tentoonstelli.ng, blijkt
deze aanmoediging niet nodig. Iedere keer
dat ik er binnen liep, viel het mij op dat
er niet alleen véél bezoekers waren maar
dat er een publiek was, dat werkelijk ge
ïnteresseerd en geboeid over de vitrines
gebogen stond. Het levendig commentaar
van de jeugd, bewees dat de Camera-
Obscura nog volop de belangstelling van
de opgroeiende generatie heeft, maar nog
treffender is het om oude gezichten be
schenen te zien met een licht dat de her
innering aan eigen jeugd te voorschijn
brengt, bij het weerzien van de vroege
edities: de vertrouwde zwarte bandjes die
naast de roden van Van Lennep de met
glazen deurtjes afgesloten boekenkasten
een halve eeuw geleden bevolkten.
Wat op de Rembrandt-tentoonstelling al
zo'n groot succes bleek te zijn: de tafel in
het midden, waar de bezoeker rustig een
boek kan naslaan, blijkt ook nu weer een
grote attractie. De mensen voelen zich op
deze tentoonstelling thuis en op hun ge
mak. Het prettige is dat men er niet gede
creteerd wordt om dit of dat mooi te vin
den (oh, die afschuwelijke richtingwijzers
en bordjes met onderrichtingen die jhr.
Sandberg in het Stedelijk Museum pleegt
aan te brengen!)
Wat opvalt is dat het beneden, waar de
beelden van prof. J. Bronner staan opge
steld, stil is. Dit is heel te begrijpen. Een
beeld, een monument is iets dat mettertijd
waardering afdwingt, het silhouet gaat
zich dan langzamerhand als iets vertrouwds
op ons netvlies aftekenen. Bronners beel
dengroep zal pas na jaren ons Haarlem
mers familiair worden. Niemand kan hel
der in de toekomst zien, maar om eens een
voorspelling te doen: ik geloof stellig dat
Bronners uitbeelding van de Camera, een
maal habitué geworden in den Hout, zeer
geliefd zal zijn en opgenomen in de voor
keur die wij Haarlemmers hebben voor het
karaktervolle en echte.
Niemand, behalve Nurks zal mij het
recht bestrijden om ook een voorkeur te
doen gelden op deze tentoonstelling. Deze
gaat uit naar de prachtige tekeningetjes
van Carl Sierig. Ik had deze originelen nog
nooit gezien en kende slechts de nogal
saaie houtgravures, die de Camera illustre
ren. Sierig werkte niet in de tijd dat Beets
zijn Camera schreef. Zijn instelling was
die der Haagse school. Hij was de vriend
van Thijs Maris en dat is in prentjes als
„Begraven" ook te zien. Hij had dus even
als Spier te kampen met het overbruggen
van een spanne tijds, waarin zich grote wij
zigingen hadden voltrokken. In stijl en in
sentiment. Het bezwaar dat ik tegen Spiers
tekeningen heb, namelijk dat er een ele
ment van sarcastische spot ten opzichte
van de door Hildebrand getekende figuren
en situaties in te bemerken is, bestaat bij
Sierig niet. Sierig heeft zowel het droge
als het gevoelige van Beets karakteristiek
getroffen. Maar afgezien hiervan, wat een
juweeltjes van stemmingskunst en wat
een fijn realisme spreekt er uit deze prent
jes ter grootte van een halve prentbrief
kaart. Hoe schemert het ,,'s Winters bui
ten", hoe wordt het olielicht gedempt in
de warme smook en het stof der dansende
mannen, vrouwen en kinderen op de prent
„Genoegens smaken".
Doch ook psychologisch is Sierig de
meerdere van Spier. Hildebrand kende het
mededogen, ook voor Van der Hoogen. Op
Sierigs tekening zien we hem na een door-
gefuifde nacht, bleek, met vermoeide ogen,
schraaltjes in z'n kamerjas aan de deur
post staan. Bij Spier is de „Charmante"
alleen maar een fielt met de zwarte haar
lok over het lage voorhoofd. Neen, als ik
een wens mag doen dan is het deze, dat er
nog eens een uitgave mag verschijnen waar
in Carl Sierigs prentjes als facsimiles ge
reproduceerd worden.
Behalve van de alleraardigste prenten
van Haarlem uit het tijdvak van Hilde
brand en de uitmuntende stijlkamer, dooi
de heer H. P. Baard, directeur van het
Frans Halsmuseum ingericht, heb ik erg
genoten van de „knipsels" die Elisabeth
Johanna Stapers Koning in haar jonge
jaren maakte en in een plakboek bijeen
bracht. U kunt er bij lezen dat deze be
gaafde vrouw leefde van 1816 tot 1887 en
dat zij mede-scholier van Beets was. Nooit
had dit jonge meisje, haar precieuze ta-
freeltjes knippend, gedacht dat de Rotter
damse acteur Willem van Zuylen vele
jaren later haar plakboek zou doorblade
ren om er de costuums Voor het toneelstuk
van de familie Kegge uit te reconstrueren.
Tenslotte, u heeft het natuurlijk ook al
gezien, is er de beeltenis van Beets, op
steen getekend door Jan Veth. Het behoort
zeker tot de mooiste portretten van deze
kunstenaar. Het oude gelaat is zonder
enige hapering in een schemerige toon ge
houden, diep grijs tegen de warm duistere
fond, contrasterend tegen het wit van de
halsboord. Als veel van Veth's portretten
is ook dit „in profiel" en hoe nobel is de
contour van dit gezicht! Als een hulde aan
hem en aan Hildebrand, wiens onsterfe
lijke Camera nu weer door zovelen in
dankbaarheid herlezen wordt is het hierbij
gereproduceerd.
OTTO B. DE KAT
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voer onderwijs
SCHOOLBOEKHANDEL
jiicolnjm-straal j (ietl. Oiulc dracht zy-iya
handelt hij alsóf er een zedelijke wereld
orde bestond. Hij strijdt vóór het leven
tégen de dood. De dood, de „mogelijke"
eindigheid, is een vijand hij was de fel
ste tegenstander van Axel Munthe. „Pas
als ik dood ben zal ik ophouden te ster
ven", heeft hij gezegd. Dat was de waar
heid van zijn leven; daarom „liep hij zo
snel", brandde hij zo gulzig: „omdat d»
dood ons de hele dag op de hielen zit". Ook
de dood kan vermanen tot zedelijke ver
antwoordelijkheid, tot humaniteit in de
hoogste zin. C. J. E. DINAUX
Portret van Beets door Jan Veth.
Wat betreft de in de benedenzaal van de
Vleeshal opgestelde beeldengroep van prof.
J. Bronner. menen wij niet beter te kunnen
doen dan hier het artikel te herdrukken,
dat de beeldhouwer Mari Andriessen in
het voorjaar van 194X in ons blacl schreef,
toen deze figuren uit de Camera in het
Stedelijk Museum werden tentoongesteld.
Jarenlang heeft Bronner zich met zijn
werk opgesloten; slechts zeer zelden was
hij ertoe te bewegen er iets van te laten
zien en nu men hier het resultaat van die
jarenlange arbeid ziet, kan men niet anders
doen dan hem gelukwensen. Want dit werk
is een echt levenswerk geworden. Men
ziet het direct aan het niveau waarop
Bronner zijn werk heeft weten te brengen.
Nooit en nergens heeft hij zich zelf iets
toegegeven, onvermoeid en hardnekkig is
hij zijn eigen, eenzame weg gegaan, zonder
zich te bekreunen om de hoon en de spot,
die zijn ongewone werkwijze uitlokte. Als
Jacob, worstelende met de engel, liet hij
niet af vóór hij gezegend werd. Wie in hem
geloofden: het waren eigenlijk alleen zijn
leerlingen, alleen de jeugd, maar ik geloof,
dat er geen hogere satisfactie denkbaar is
voor iemand die aan de rand van de ouder
dom staat, dan dat de jeugd in hem ge
looft.
Was het niet een enorme stimulans voor
zijn leerlingen te weten, dat hun meester
daar in het aangrenzende atelier niet offi
ciële bustes maakte, niet erkenning en iin-
tjes nastreefde, maar in strikte eenzaam
heid de oplossing bevocht van de proble
men, die hij zich gesteld had?
Het werk is, als de man, niet erg toe
gankelijk, het heeft op het eerste gezicht
iets stugs. Als een echte Hollander loopt hij
niet bepaald met zijn gevoelens te koop.
De meeste figuren staan kaarsrecht, zijn in
grote vlakken opgebouwd, maar door dit
intelligente spel van elkaar oversnijdende
lijnen en vlakken heen, straalt menselijk
heid en zachte humor. Alles is rust, beheer
sing, orde. en wetmatigheid. Het treft, dat
men in dit werk geen enkele invloed ziet,
het is volkomen origineel. Het is uiterst
boeiend na te gaan, hoe het karakter van
de opbouw tot in de laatste uitlopers van
een détail volgehouden wordt. Dit is over
al, in de stille gratie van Suzette Noirét, in
de navrante verlatenheid van het Diaken
huismannetje. de eenzaamheid en het ex
tatische van de oude Mevrouw Kegge.
De hardnekkige, tot het uiterste door
gevoerde zelfcontrole gaat zelfs door in de
behandeling van de huid van de steen. Ook
hier vond Bronner een wijze van bewer
king, die men nergens ziet. Door de beitel
loodrecht op de steen te plaatsen liet hij
die springen, waardoor de breuk van de
steen zichtbaar werd, die anders wordt
dichtgeslagen.
Slechts hier en daar voor koppen en han
den, gebruikte hij spaarzaam de rasp. Zo
zijn deze beelden geworden tot kristallen,
eindeloos geslepen, die een geheel eigen
geheimzinnige en edele atmospheer heb
ben. Men zou vrezen, dat er in een werk
zolang doordacht en zó ingehouden een
element van een zekere dorheid en ver
moeidheid zou sluipen, niets daarvan; even
zeer als Bronner het sentiment beteugeld
heeft, zo heeft hij de moeizaamheid van het
ontstaan verborgen achter een weliswaar
gereserveerde, maar lichte, ik zou haast
zeggen, chevalereske voordracht.
Moge Haarlem, wanneer het monument
eenmaal geplaatst is, het weten te behoe
den tegen alle vandalisme (de beelden zijn
zéér breekbaar) en daarmee aan de hoge
culturele en artistieke waarde van het
werk recht doen.
MARI ANDRIESSEN
Uitzicht van Wright's terras naar de tuinkamer (zijn winterverblijf „Taliesin West'
in Arizona).
De tentoonstelling van het werk van de
Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright,
die op uitnodiging van de stad Florence
door een Amerikaanse architect werd
samengesteld, is in 1951 voor het eerst in
Philadelphia gehouden. Na in Florence,
Zurich, Parijs en München te zijn geweest,
heeft Rotterdam dank zij de bemiddeling-
van arch it éct J. J. P. Oud het voorrecht
deze unieke en zeer fraaie collectie teke
ningen, foto's en maquettes in het „Ahoy-
gebouw" ten toon te kunnen stellen. De
belangrijkheid van deze expositie is moei
lijk te onderschatten, niet alleen om de
grote invloed die Wright op de hedendaagse
bouwkunst heeft, maar vooral om de ge
legenheid die het biedt het werk van een
groot man en een geniaal kunstenaar te
leren kennen. De tentoonstelling is inder
daad indrukwekkend, voor leken zowel als
voor bouwers. Wright's werk getuigt van
een ongehoorde verbeeldingskracht gepaard
aan een buitengewoon technisch inzicht
van een overvloed van inspiratie aan een
reusachtig creatief vermogen.
Frank Llovd Wright werd in 1869 in de
Verenigde Staten geboren cn is zonder
twijfel do grootste architect die Amerika
voortbracht. Hoewel men zegt dat hij van
Engelse origine is, doet zijn markant en
typisch gesneden gezicht Indiaans bloed
vermoeden en het is merkwaardig, dat in
vele van zijn werken duidelijk de Indiaanse
volksbouw-tradities te herkennen .zijn.
Hoewel hij opgroeide in de rampzaligste
periode die de bouwkunst doormaakte, ont
wikkelde dit fijnzinnige talent zich mei
een opmerkelijke rechtlijnigheid. Van zijn
negentiende tot zijn vijfentwintigste jaar
was hij de rechterhand van de grote Sulli
van, voor de V. S. wat Berlage bij ons was:
de man die in een tijd, waarin alle histo
rische stijlen en verworvenheden met een
vreselijke, ongevoelige brutaliteit voor al
les en nog wat misbruikt werden, de basis
legde voor een nieuwe, zuivere en eigen
tijdse bouwkunst.
Dank zij Berlage
In 1893 bouwde Wright zijn eerste huis.
Maar de Amerikanen van die tijd gaven
de voorkeur aan gebouwen in de neo-
gothische en neo-renaissance stijlen, die
rijker schenen cn er imposanter uitzagen.
De eerste 25 jaren van zijn carrière heeft
hij het dan ook zeer moeilijk gehad. Maar
na die tijd, toen via Europa zijn roem
tot de Amerikanen doordrong, heeft hij in
de Verenigde Staten veel erkenning ge
vonden en kon zijn talent zich daar volledig
ontplooiien. Tot Wrights „ontdekkers" en
bewonderaars behoorde ook Berlage, die
tijdens zijn reis door de V.S. in 1912 Wright
leerde kennen en enthousiast foto's en
tekeningen van diens werk mee terug
bracht. Intussen waren bij een Duitse uit
geverij twee grote mappen verschenen met
reproducties van door Wright ontworpen
gebouwen.
Aan Berlage is het waarschijnlijk te dan
ken dat Wright's invloed in ons land ster
ker was dan in andere Europese landen.
Ook moeten we wel bedenken,.dat de man
nen van de „Stijl" groep en niet in de laat
ste plaats Wijdeveld en de zijnen met het
tijdschrift „Wendingen" een ongeveer ge
lijk gerichte idee ontwikkelden.
Wright noemt zijn architectuur „organi
sche architectuur" cn dat is zij ook. De ma
nier waarop zijn landhuizen een deel van
het landschap schijnen te zijn vormt een
element van grote poëzie in al zijn werk.
Of het huis over een waterval (het land
huis „Falling Waters") of zelfs in een bar
stuk woestijn (Wright's eigen winterver
blijf) staat, steeds lijken materialen, kleu
ren en vormen van dezelfde natuurlijke en
organische orde. Dit is ook de grote tegen
stelling tussen Wright en de architecten
van het Nieuwe Bouwen. Le Corbusier bij
voorbeeld is er steeds op uit een villa met
het landschap in harmonie te brengen door
middel van grote beeldende contrasten, hij
gaat uit van de klassieke regel dat harmo
nie bestaat uit „eenheid in tegenstelling" en
hij doet het mooi. Bij Wright's werk daar
entegen zijn een oude knoestige stam en
een in natuurmatcriaal geconstrueerd huis
dingen van dezelfde orde. Hier is geen
sprake van bij elkaar passen, maar van
bij elkaar horen. Hij is niet zozeer een na
tuurliefhebber dan wel een natuurmens.
Zijn ontwerp voor een ideale stad, dat op
de tentoonstelling het middelpunt vormt,
lijkt dan ook meer een georganiseerd
(groot) stuk platteland dan het geconcen
treerde bevolkingsconglomeraat, dat wij
gewoon zijn stad te noemen.
Hij is een echte Amerikaan, bezeten door
de vrijheids-idee. Zijn warme en sympa
thieke woorden over democratie zijn waard
door iedereen gekend te worden. Zijn „or
ganische democratie", die met de maat
schappelijke ordening van de V. S. nauwe
lijks overeen komt, betekent vrije moge
lijkheid tot vrije ontwikkeling van alle
mensen. Deze gedachte is de basis van zijn
leven en van zijn kunst. Van de vele ken
merken van een geniaal kunstenaar die
Wright bezit, is zijn enorme persoonlijke
kracht de meest in het oog vallende. Zijn
werk is van een zo grote overtuigende en
beeldende expressie en staat inderdaad zo
dicht bij de natuur in al haar volheid, dat
de kwestie mooi of lelijk nauwelijks aan
de orde komt. Men wordt geconfronteerd
met het werk van een groot artist en elke
persoonlijke voorkeur van de beschouwer
schijnt door de enorme kracht, die van dit
werk uitgaat, overrompeld te worden.
NICO H. ANDRIESSEN
Monumentaal is de deur van de regenten
kamer, de betimmering is versierd met het
wapen van Haarlem.
De stichters van het hofje hadden geen
kapitaal vastgelegd om aan de bewoners
„peuvres" (ondersteuningen) te geven.
Door schenkingen van andere weldoeners
waren de regenten later in staat toch uit
keringen le doen. In hel begin der 19e eeuw
kregen de bewoonsters (er werd toen al
leen onderdak gegeven aan vrouwen) een
weekgeld van 7 stuivers (35 cent) en per
jaar 6 gulden voor boter en 7>/2' gulden
voor vlees. Verder nog 10 ton turf, 400
stukken brandhout, op Nieuwjaarsdag een
brood en met Pasen 3 pond lamsvlees, een
Paasbrood en 10 stuivers. Nu zijn de „peu
vres" geheel vervallen en worden dc huis
jes voor een gulden in de week verhuurd.
De bewoonsters moeten tenminste 50 jaar
zijn. C. J. VAN T.
ADVERTENTIE
N.V. MIJ. „HOLSTER"- OVERVEEN
Tel. K 2500 15597 en 19057
Centrale verwarming
Airconditioning
Aut. oliestook
San Michelc was zijn droom. Met eigen
handen bouwde hij eraan, bracht hij er de
versteende herinneringen aan oude cultu
ren, waaraan hij oud van geslacht
deel had, tezamen. Het zou een burcht-zijn
waar hij dichten en mijmeren kon, in ge
sprek met zichzelf, met de wijsheid en de
schoonheid van vele eeuwen, njet het mys
terieuze leven. Hij die, terwijl hij niets
méér vreesde dan het sterven, met doods
verachting de typhus had bestreden op
Capri cn de cholera in Napels, die de
biechtvader en raadsman was geweest van
talloze zielsbezwaarden. de hoop van ster-
vensmoeden, de vriend van berooiden, de
heelmeester van on geneeslijken, de lijfarts
aan koninklijke hoven verlangde naar
bezinning cn stille, naar een uiteindelijke
verzoening met zijn erfvijand: de dood.
En nauwelijks was dit „palcis van zijn
dromen" gereed of hij meed het, ont
vluchtte het. „Voor mij", zei hij, „is de
strijd voorbij en verloren".
Een vervuld verlangen
Wee de dromen die werkelijkheid wor
den. Ze vervullen niet meer. Ze zij n ver
vuld, ontzield, versteend. San Michele was
zo'n versteende droom. Axel Munthe heeft
het zo gevoeld toen hij zijn nederlaag er
kende: „Ik ben uit San Michele, mijn le
venswerk, verdreven". Als een gedrevene
zou hij zich zijn leven lang vèrdrevcn voe
len. Zomin de Middeleeuwse toren, cle
Torre di Materita, die hij betrok om zich
af te keren van de wereld waarin hij zich
zo moedig weerde, bood hem de vrede die
hij gezocht had als zijn omzwervingen hier
en daar: in Parijs en Rome, Londen en
Stockholm. Zwitserland en Duitsland. Zijn
vuur brandde hevig, zijn bloed stroomde
koortsig snel. Deze begaafde, te veelzijdig
begaafde, hunkerend naar klaarte, was
door het fatum van zijn persoonlijkheid
voorbestemd te gaan, tot het bittere einde:
niet „van het éne licht tot het andere",
zoals Angelus Silesius de dolenden op
aarde voorhield, maar van de éne scha
duw tot de andere op zoek naar een
andere zekerheid dan de dood in deze le
venszee van twijfel.
Zo kan men hem kennen uit „De ge
schiedenis van San Michele". Zo kan men
hem opnieuw ontmoeten in de herinne
ringen die zijn neef Gustaf Munthe en de
vrouw met wie hij jaren lang door vriend
schapsbanden verbonden was, G. Uex-
küll-Schwerin, te bock hebben gesteld in
een levensschets onlangs in een verta
ling van John Kooy verschenen als „De
geschiedenis van Axel Munthe'.'. Een titel
die meer belooft dan deze anccdotische ge
gevens kunnen en willen bieden. Maar wel
is hier bouwmateriaal bijeengebracht voor
een toekomstige biografie van deze uit
zonderlijke, tragische cn imposante man:
uitzonderlijk in zijn impulsen, zijn oncon
ventionele levenswandel, zijn menselijke
goedheid; tragisch in zijn verdeeldheid;
imposant in zijn werken der barmhartig
heid.
Deze „Geschiedenis van Axel Munthe"
wordt pas belangwekkend en boeiend waar
er verteld wordt van zijn laatste jaren,
van het levenseinde van een vermoeid, ziek
cn gemelijk man, opgebrand door de gloed
van zijn verlangen, uitgeput door de strijd
met zichzelf, vereenzaamd ondanks de
even late als overmatige roem, de dank
baarheid van zijn beschermelingen, de
vriendschap van zijn naasten. In 1943, te
midden van het oorlogsgeweld, had hij
afscheid genomen van Capri, van San Mi
chele, van Materita, van zijn vereerders
cn zijn ongedurig verleden, om zijn intrek
te nemen in dc twee kamers van het Ko
ninklijk Slot, die zijn majesteitelijke
vriend Guslaaf hem ter beschikking had
gesteld. In 1949 overleed hij. Wat in deze
biografie aan deze zes jaren voorafgaat
stelt in menig opzicht teleur. Daar waar
men meer verlangt te weten: omtrent zijn
omgang met Guy de Maupassant, zijn ken
nismaking met Oscar Wilde, Eleonore
Duse, Rilke en zovéle andere illustere fi
guren die San Michele bezochten, omtrent
zijn latere intieme vriendschap met Stefan
Zweig vooral daar juist verneemt men
niet anders dan een ten hoogste opmerke
lijke anecdote, die te zeer aan de opper
vlakte blijft om de trekken van deze le
gendarische kluizenaar van Capri te ver
duidelijken.
Munthe en Camus
In het laatste deel echter slaat een en
ander te lezen, dat voor een goed verstaan
der, die „De Geschiedenis van San Miche
le" als „best seller" verwerpt maar ten
volle aanvaardt als menselijk getuigenis,
de sleutel prijsgeeft tot het geheim van dit
stormachtige, tegenstrijdige mensenleven,
waarin de Christelijke daad werd vol
bracht zonder de zekerheid des geloofs.
Niet ten onrechte wordt in het hoofdstuk
„Wereldbeschouwing" een (overigens
vluchtige) parallel gelrokken lussen Axel
Munthe en de arts uit „De Pest" van Ca
mus. Deze dokter Rieux exponent van
het existentialisme, zoals Camus er in
houd aan heeft gegeven kan aan God
noch eeuwigheid geloven, maar niettemin
Op vragen van het Eerste Kamerlid de
heer Ruijs de Beerenbrouck (K.V.P.) over
het. door de staat verstrekken van een cre-
diet van f21.5 millioen aan de handel
maatschappij H. A. de Bary en Co N.V.,
naar aanleiding van een vonnis van de
Raad van Rechtsherstel, heeft dr. Drees,
minister van Financiën ad interim geant
woord, dat tijdens de bezetting de bezet
tende macht enige rekeningen bij deze
bankinstelling heeft geopend en over deze
rekeningen transacties verricht, ook ter
zake van effectenbezit, dat door de bezet
tende macht in beslag genomen was. Het
is niét gebleken dat de bank daarbij an
ders dan passief is geweest. Hoewel gedu
rende de bezetting de meerderheid van de
aandelen der bankinstelling in Duits bezit
is gekomen,.is niettemin de leiding steeds
gebleven in handen van personen van on
verdacht Nederlandse gezindheid.
De reden van de credietverlening is ge
legen in overwegingen van zuiver com
merciële aard, omdat de staat thans over
de ovei'grole meerderheid van het aande
lenkapitaal de beschikking heeft.
Aanleiding tot het verlenen van het cre-
diet is geweest het gevaar, dat de liqui
diteit van De Bary ernstig bedreigd zou
kunnen worden, doordat als gevolg van
het vonnis niet slechts aan de daaruit
voortvloeiende verplichtingen op korte
termijn moest worden voldaan, doch ook
de mogelijkheid ontstond, dat de credi
teuren van De Bary op grote schaal tot
beschikking over hun tegoeden zouden
overgaan.
Het Hofje van Gratie aan de Jacobstraat
is heel eenvoudig, maar toch is het schil
derachtig. Misschien juist wel daardoor!
Een trotse eik is indrukwekkend, maar een
viooltje dat bescheiden de kleine bloem
blaadjes opent is óók mooi! Zelfs nog rijker
aan kleuren.
Wat liggen de woninkjes lieflijk aan de
binnenhof, een lustoord van bloemen en
planten. Dc Jacobstraat is wel geen grote
verkeersweg, maar wel is er nog veel gerij
en vooral is het er druk omdat er veel
scholen in de nabijheid zijn. Daarom is de
tegenstelling zo groot, het rumoer en de
levendigheid op straat cn de stilte hier in
deze beslotenheid. Hier genieten de oude
vrouwtjes inderdaad een levensavond van
rust!
In 1554 hebben twee Haarlemmers,
Ghijsbrecht ?an der Mollen en Willem
Diest het hofje gesticht. Het was aanvan
kelijk in de Jacobijneslraat bij de kapel en
het klooster van de Jacobijnen, vermoede
lijk op de hoogte waar nu het gebouw van
Openbare Werken is. Het hofje had aan
vankelijk 6 kamers, het was bestemd voor
het verlenen van onderdak aan 12 schamele
mensen. Zo mogelijk moesten het 5 bejaar
de echtparen zijn, terwijl de 6de kamer
moest worden toegewezen aan twee vrou
wen of twee mannen die door lichaams
gebreken niet konden samenwonen met
anderen.
Wanneer het hofje verhuisd is naar-de
Jacobstraat, staat niet vast, maar het ver
moeden is dat dit omstreeks 1630 is ge
beurd. Dan zijn de kamers in de Jacobij-
nestraat dus ongeveer 75 jaar gebruikt.
Blijkbaar waren ze toen uitgewoond, zodat
-een beter onderdak voor de oudjes gezocht
moest worden. Er waren in de Jacobstraat
eerst 9 huisjes, waarvan er slechts een uit
zicht had op de straat. Later is een. ver
bouwing uitgevoerd, waardoor er nog maar
7 overbleven.
Er is een mooie regentenkamer, hoewel
aan het interieur te zien is, dat de regenten
slechts over bescheiden geldmiddelen de
beschikking hebben, want de vloer is op
enkele plaatsen zo gammel dat zware per
sonen de kans lopen er door le zakken. De
zoldering, met moer- cn kinderbalken, is
nog oorspronkelijk. De schoorsteenmantel
draagt een gedenkbord vervaardigd dooi
de Haarlemse schilder J. v. d. Vinne. Naast
de schoorsteen hangt een schilderij voor
stellende de aankomst van Willem III in
Engeland. Er is een kroon van glaswerk
met electrische kaarsen.
De regentenkamer vraagt vooral aandacht door dc mooie balken zoldering, de moerbalk
wordt gedragen door consols met leeuwenkoppen versierd.
AL TIJDENS ZIJN leven was Axel Munthe een legende: een wonderdoener voor
eenvoudigen van geest als zijn Caprese vrienden, een begaafde zonderling voor
critische intellectuelen, een raadsel voor allen en wel het meest voor zichzelf. Het is
de vraag of deze mens, die de roman van zijn leven eer lééfde dan schreef, het anders
gewild heeft. Leest men „De geschiedenis van San Michele", deze terugblik op de
avontuurlijke jaren van een hevig bewogen, zich grillig voltrekkend leven, als zó
danig en niet als een „litteraire" roman, dan wil men de kluizenaar van de Torre di
Materita graag geloven als hij in een zelf geschreven interview bekent: „Ik ben geen
schrijver". Waarmee hij klaarblijkelijk te kennen wilde geven dat hij geen „litterator
van professie" wilde zijn. Men weet het: „De geschiedenis van San Michele", ge
schreven in het Engels, vertaald in zevenendertig talen cn nog steeds een best-seller,
dankte zijn ontstaan aan een spel, zij het dan ook een hoogst tragisch spel. In het
vooruitzicht van een volslagen blindheid (die zich dank zij een operatie tot één oog
beperkte) oefende Axel Munthe zich op de schrijfmachine, cn al typende schreef
hij een wonderlijke geschiedenis, een oud verhaal, „vex-dichtsel er. waarheid" dooreen:
de geschiedenis van San Michele, van zichzelf, van een droom die werkelijkheid
werd en een werkelijkheid die gedoemd was weer tot droom te vervluchtigen.
Ook deze binnenhof is een oase van stilte.