Een realistische fantast Tekeningen van Carl Sierig en beelden van Bronner De kluizenaar van Capri Het Hofje van Gratie SCHOOLBOEKEN Heringa Wuthrich H. DE VRIES Werk van architect Frank Lloyd Wright tentoon gesteld in Rotterdam Schoonheid, in Haarlem en omgeving Rijkscrediet aan de N.V. De Bary LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Axel Munthe tijdens zijn laatste jaren ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1952 3 Menigmaal zijn de stukjes van onderge tekende besloten met een hartelijke op wekking om de besproken tentoonstelling toch vooral, te gaan bezoeken. Voor de expositie, die nu in de Vleeshal gehouden wordt, de Hildebrand-tentoonstelli.ng, blijkt deze aanmoediging niet nodig. Iedere keer dat ik er binnen liep, viel het mij op dat er niet alleen véél bezoekers waren maar dat er een publiek was, dat werkelijk ge ïnteresseerd en geboeid over de vitrines gebogen stond. Het levendig commentaar van de jeugd, bewees dat de Camera- Obscura nog volop de belangstelling van de opgroeiende generatie heeft, maar nog treffender is het om oude gezichten be schenen te zien met een licht dat de her innering aan eigen jeugd te voorschijn brengt, bij het weerzien van de vroege edities: de vertrouwde zwarte bandjes die naast de roden van Van Lennep de met glazen deurtjes afgesloten boekenkasten een halve eeuw geleden bevolkten. Wat op de Rembrandt-tentoonstelling al zo'n groot succes bleek te zijn: de tafel in het midden, waar de bezoeker rustig een boek kan naslaan, blijkt ook nu weer een grote attractie. De mensen voelen zich op deze tentoonstelling thuis en op hun ge mak. Het prettige is dat men er niet gede creteerd wordt om dit of dat mooi te vin den (oh, die afschuwelijke richtingwijzers en bordjes met onderrichtingen die jhr. Sandberg in het Stedelijk Museum pleegt aan te brengen!) Wat opvalt is dat het beneden, waar de beelden van prof. J. Bronner staan opge steld, stil is. Dit is heel te begrijpen. Een beeld, een monument is iets dat mettertijd waardering afdwingt, het silhouet gaat zich dan langzamerhand als iets vertrouwds op ons netvlies aftekenen. Bronners beel dengroep zal pas na jaren ons Haarlem mers familiair worden. Niemand kan hel der in de toekomst zien, maar om eens een voorspelling te doen: ik geloof stellig dat Bronners uitbeelding van de Camera, een maal habitué geworden in den Hout, zeer geliefd zal zijn en opgenomen in de voor keur die wij Haarlemmers hebben voor het karaktervolle en echte. Niemand, behalve Nurks zal mij het recht bestrijden om ook een voorkeur te doen gelden op deze tentoonstelling. Deze gaat uit naar de prachtige tekeningetjes van Carl Sierig. Ik had deze originelen nog nooit gezien en kende slechts de nogal saaie houtgravures, die de Camera illustre ren. Sierig werkte niet in de tijd dat Beets zijn Camera schreef. Zijn instelling was die der Haagse school. Hij was de vriend van Thijs Maris en dat is in prentjes als „Begraven" ook te zien. Hij had dus even als Spier te kampen met het overbruggen van een spanne tijds, waarin zich grote wij zigingen hadden voltrokken. In stijl en in sentiment. Het bezwaar dat ik tegen Spiers tekeningen heb, namelijk dat er een ele ment van sarcastische spot ten opzichte van de door Hildebrand getekende figuren en situaties in te bemerken is, bestaat bij Sierig niet. Sierig heeft zowel het droge als het gevoelige van Beets karakteristiek getroffen. Maar afgezien hiervan, wat een juweeltjes van stemmingskunst en wat een fijn realisme spreekt er uit deze prent jes ter grootte van een halve prentbrief kaart. Hoe schemert het ,,'s Winters bui ten", hoe wordt het olielicht gedempt in de warme smook en het stof der dansende mannen, vrouwen en kinderen op de prent „Genoegens smaken". Doch ook psychologisch is Sierig de meerdere van Spier. Hildebrand kende het mededogen, ook voor Van der Hoogen. Op Sierigs tekening zien we hem na een door- gefuifde nacht, bleek, met vermoeide ogen, schraaltjes in z'n kamerjas aan de deur post staan. Bij Spier is de „Charmante" alleen maar een fielt met de zwarte haar lok over het lage voorhoofd. Neen, als ik een wens mag doen dan is het deze, dat er nog eens een uitgave mag verschijnen waar in Carl Sierigs prentjes als facsimiles ge reproduceerd worden. Behalve van de alleraardigste prenten van Haarlem uit het tijdvak van Hilde brand en de uitmuntende stijlkamer, dooi de heer H. P. Baard, directeur van het Frans Halsmuseum ingericht, heb ik erg genoten van de „knipsels" die Elisabeth Johanna Stapers Koning in haar jonge jaren maakte en in een plakboek bijeen bracht. U kunt er bij lezen dat deze be gaafde vrouw leefde van 1816 tot 1887 en dat zij mede-scholier van Beets was. Nooit had dit jonge meisje, haar precieuze ta- freeltjes knippend, gedacht dat de Rotter damse acteur Willem van Zuylen vele jaren later haar plakboek zou doorblade ren om er de costuums Voor het toneelstuk van de familie Kegge uit te reconstrueren. Tenslotte, u heeft het natuurlijk ook al gezien, is er de beeltenis van Beets, op steen getekend door Jan Veth. Het behoort zeker tot de mooiste portretten van deze kunstenaar. Het oude gelaat is zonder enige hapering in een schemerige toon ge houden, diep grijs tegen de warm duistere fond, contrasterend tegen het wit van de halsboord. Als veel van Veth's portretten is ook dit „in profiel" en hoe nobel is de contour van dit gezicht! Als een hulde aan hem en aan Hildebrand, wiens onsterfe lijke Camera nu weer door zovelen in dankbaarheid herlezen wordt is het hierbij gereproduceerd. OTTO B. DE KAT ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voer onderwijs SCHOOLBOEKHANDEL jiicolnjm-straal j (ietl. Oiulc dracht zy-iya handelt hij alsóf er een zedelijke wereld orde bestond. Hij strijdt vóór het leven tégen de dood. De dood, de „mogelijke" eindigheid, is een vijand hij was de fel ste tegenstander van Axel Munthe. „Pas als ik dood ben zal ik ophouden te ster ven", heeft hij gezegd. Dat was de waar heid van zijn leven; daarom „liep hij zo snel", brandde hij zo gulzig: „omdat d» dood ons de hele dag op de hielen zit". Ook de dood kan vermanen tot zedelijke ver antwoordelijkheid, tot humaniteit in de hoogste zin. C. J. E. DINAUX Portret van Beets door Jan Veth. Wat betreft de in de benedenzaal van de Vleeshal opgestelde beeldengroep van prof. J. Bronner. menen wij niet beter te kunnen doen dan hier het artikel te herdrukken, dat de beeldhouwer Mari Andriessen in het voorjaar van 194X in ons blacl schreef, toen deze figuren uit de Camera in het Stedelijk Museum werden tentoongesteld. Jarenlang heeft Bronner zich met zijn werk opgesloten; slechts zeer zelden was hij ertoe te bewegen er iets van te laten zien en nu men hier het resultaat van die jarenlange arbeid ziet, kan men niet anders doen dan hem gelukwensen. Want dit werk is een echt levenswerk geworden. Men ziet het direct aan het niveau waarop Bronner zijn werk heeft weten te brengen. Nooit en nergens heeft hij zich zelf iets toegegeven, onvermoeid en hardnekkig is hij zijn eigen, eenzame weg gegaan, zonder zich te bekreunen om de hoon en de spot, die zijn ongewone werkwijze uitlokte. Als Jacob, worstelende met de engel, liet hij niet af vóór hij gezegend werd. Wie in hem geloofden: het waren eigenlijk alleen zijn leerlingen, alleen de jeugd, maar ik geloof, dat er geen hogere satisfactie denkbaar is voor iemand die aan de rand van de ouder dom staat, dan dat de jeugd in hem ge looft. Was het niet een enorme stimulans voor zijn leerlingen te weten, dat hun meester daar in het aangrenzende atelier niet offi ciële bustes maakte, niet erkenning en iin- tjes nastreefde, maar in strikte eenzaam heid de oplossing bevocht van de proble men, die hij zich gesteld had? Het werk is, als de man, niet erg toe gankelijk, het heeft op het eerste gezicht iets stugs. Als een echte Hollander loopt hij niet bepaald met zijn gevoelens te koop. De meeste figuren staan kaarsrecht, zijn in grote vlakken opgebouwd, maar door dit intelligente spel van elkaar oversnijdende lijnen en vlakken heen, straalt menselijk heid en zachte humor. Alles is rust, beheer sing, orde. en wetmatigheid. Het treft, dat men in dit werk geen enkele invloed ziet, het is volkomen origineel. Het is uiterst boeiend na te gaan, hoe het karakter van de opbouw tot in de laatste uitlopers van een détail volgehouden wordt. Dit is over al, in de stille gratie van Suzette Noirét, in de navrante verlatenheid van het Diaken huismannetje. de eenzaamheid en het ex tatische van de oude Mevrouw Kegge. De hardnekkige, tot het uiterste door gevoerde zelfcontrole gaat zelfs door in de behandeling van de huid van de steen. Ook hier vond Bronner een wijze van bewer king, die men nergens ziet. Door de beitel loodrecht op de steen te plaatsen liet hij die springen, waardoor de breuk van de steen zichtbaar werd, die anders wordt dichtgeslagen. Slechts hier en daar voor koppen en han den, gebruikte hij spaarzaam de rasp. Zo zijn deze beelden geworden tot kristallen, eindeloos geslepen, die een geheel eigen geheimzinnige en edele atmospheer heb ben. Men zou vrezen, dat er in een werk zolang doordacht en zó ingehouden een element van een zekere dorheid en ver moeidheid zou sluipen, niets daarvan; even zeer als Bronner het sentiment beteugeld heeft, zo heeft hij de moeizaamheid van het ontstaan verborgen achter een weliswaar gereserveerde, maar lichte, ik zou haast zeggen, chevalereske voordracht. Moge Haarlem, wanneer het monument eenmaal geplaatst is, het weten te behoe den tegen alle vandalisme (de beelden zijn zéér breekbaar) en daarmee aan de hoge culturele en artistieke waarde van het werk recht doen. MARI ANDRIESSEN Uitzicht van Wright's terras naar de tuinkamer (zijn winterverblijf „Taliesin West' in Arizona). De tentoonstelling van het werk van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright, die op uitnodiging van de stad Florence door een Amerikaanse architect werd samengesteld, is in 1951 voor het eerst in Philadelphia gehouden. Na in Florence, Zurich, Parijs en München te zijn geweest, heeft Rotterdam dank zij de bemiddeling- van arch it éct J. J. P. Oud het voorrecht deze unieke en zeer fraaie collectie teke ningen, foto's en maquettes in het „Ahoy- gebouw" ten toon te kunnen stellen. De belangrijkheid van deze expositie is moei lijk te onderschatten, niet alleen om de grote invloed die Wright op de hedendaagse bouwkunst heeft, maar vooral om de ge legenheid die het biedt het werk van een groot man en een geniaal kunstenaar te leren kennen. De tentoonstelling is inder daad indrukwekkend, voor leken zowel als voor bouwers. Wright's werk getuigt van een ongehoorde verbeeldingskracht gepaard aan een buitengewoon technisch inzicht van een overvloed van inspiratie aan een reusachtig creatief vermogen. Frank Llovd Wright werd in 1869 in de Verenigde Staten geboren cn is zonder twijfel do grootste architect die Amerika voortbracht. Hoewel men zegt dat hij van Engelse origine is, doet zijn markant en typisch gesneden gezicht Indiaans bloed vermoeden en het is merkwaardig, dat in vele van zijn werken duidelijk de Indiaanse volksbouw-tradities te herkennen .zijn. Hoewel hij opgroeide in de rampzaligste periode die de bouwkunst doormaakte, ont wikkelde dit fijnzinnige talent zich mei een opmerkelijke rechtlijnigheid. Van zijn negentiende tot zijn vijfentwintigste jaar was hij de rechterhand van de grote Sulli van, voor de V. S. wat Berlage bij ons was: de man die in een tijd, waarin alle histo rische stijlen en verworvenheden met een vreselijke, ongevoelige brutaliteit voor al les en nog wat misbruikt werden, de basis legde voor een nieuwe, zuivere en eigen tijdse bouwkunst. Dank zij Berlage In 1893 bouwde Wright zijn eerste huis. Maar de Amerikanen van die tijd gaven de voorkeur aan gebouwen in de neo- gothische en neo-renaissance stijlen, die rijker schenen cn er imposanter uitzagen. De eerste 25 jaren van zijn carrière heeft hij het dan ook zeer moeilijk gehad. Maar na die tijd, toen via Europa zijn roem tot de Amerikanen doordrong, heeft hij in de Verenigde Staten veel erkenning ge vonden en kon zijn talent zich daar volledig ontplooiien. Tot Wrights „ontdekkers" en bewonderaars behoorde ook Berlage, die tijdens zijn reis door de V.S. in 1912 Wright leerde kennen en enthousiast foto's en tekeningen van diens werk mee terug bracht. Intussen waren bij een Duitse uit geverij twee grote mappen verschenen met reproducties van door Wright ontworpen gebouwen. Aan Berlage is het waarschijnlijk te dan ken dat Wright's invloed in ons land ster ker was dan in andere Europese landen. Ook moeten we wel bedenken,.dat de man nen van de „Stijl" groep en niet in de laat ste plaats Wijdeveld en de zijnen met het tijdschrift „Wendingen" een ongeveer ge lijk gerichte idee ontwikkelden. Wright noemt zijn architectuur „organi sche architectuur" cn dat is zij ook. De ma nier waarop zijn landhuizen een deel van het landschap schijnen te zijn vormt een element van grote poëzie in al zijn werk. Of het huis over een waterval (het land huis „Falling Waters") of zelfs in een bar stuk woestijn (Wright's eigen winterver blijf) staat, steeds lijken materialen, kleu ren en vormen van dezelfde natuurlijke en organische orde. Dit is ook de grote tegen stelling tussen Wright en de architecten van het Nieuwe Bouwen. Le Corbusier bij voorbeeld is er steeds op uit een villa met het landschap in harmonie te brengen door middel van grote beeldende contrasten, hij gaat uit van de klassieke regel dat harmo nie bestaat uit „eenheid in tegenstelling" en hij doet het mooi. Bij Wright's werk daar entegen zijn een oude knoestige stam en een in natuurmatcriaal geconstrueerd huis dingen van dezelfde orde. Hier is geen sprake van bij elkaar passen, maar van bij elkaar horen. Hij is niet zozeer een na tuurliefhebber dan wel een natuurmens. Zijn ontwerp voor een ideale stad, dat op de tentoonstelling het middelpunt vormt, lijkt dan ook meer een georganiseerd (groot) stuk platteland dan het geconcen treerde bevolkingsconglomeraat, dat wij gewoon zijn stad te noemen. Hij is een echte Amerikaan, bezeten door de vrijheids-idee. Zijn warme en sympa thieke woorden over democratie zijn waard door iedereen gekend te worden. Zijn „or ganische democratie", die met de maat schappelijke ordening van de V. S. nauwe lijks overeen komt, betekent vrije moge lijkheid tot vrije ontwikkeling van alle mensen. Deze gedachte is de basis van zijn leven en van zijn kunst. Van de vele ken merken van een geniaal kunstenaar die Wright bezit, is zijn enorme persoonlijke kracht de meest in het oog vallende. Zijn werk is van een zo grote overtuigende en beeldende expressie en staat inderdaad zo dicht bij de natuur in al haar volheid, dat de kwestie mooi of lelijk nauwelijks aan de orde komt. Men wordt geconfronteerd met het werk van een groot artist en elke persoonlijke voorkeur van de beschouwer schijnt door de enorme kracht, die van dit werk uitgaat, overrompeld te worden. NICO H. ANDRIESSEN Monumentaal is de deur van de regenten kamer, de betimmering is versierd met het wapen van Haarlem. De stichters van het hofje hadden geen kapitaal vastgelegd om aan de bewoners „peuvres" (ondersteuningen) te geven. Door schenkingen van andere weldoeners waren de regenten later in staat toch uit keringen le doen. In hel begin der 19e eeuw kregen de bewoonsters (er werd toen al leen onderdak gegeven aan vrouwen) een weekgeld van 7 stuivers (35 cent) en per jaar 6 gulden voor boter en 7>/2' gulden voor vlees. Verder nog 10 ton turf, 400 stukken brandhout, op Nieuwjaarsdag een brood en met Pasen 3 pond lamsvlees, een Paasbrood en 10 stuivers. Nu zijn de „peu vres" geheel vervallen en worden dc huis jes voor een gulden in de week verhuurd. De bewoonsters moeten tenminste 50 jaar zijn. C. J. VAN T. ADVERTENTIE N.V. MIJ. „HOLSTER"- OVERVEEN Tel. K 2500 15597 en 19057 Centrale verwarming Airconditioning Aut. oliestook San Michelc was zijn droom. Met eigen handen bouwde hij eraan, bracht hij er de versteende herinneringen aan oude cultu ren, waaraan hij oud van geslacht deel had, tezamen. Het zou een burcht-zijn waar hij dichten en mijmeren kon, in ge sprek met zichzelf, met de wijsheid en de schoonheid van vele eeuwen, njet het mys terieuze leven. Hij die, terwijl hij niets méér vreesde dan het sterven, met doods verachting de typhus had bestreden op Capri cn de cholera in Napels, die de biechtvader en raadsman was geweest van talloze zielsbezwaarden. de hoop van ster- vensmoeden, de vriend van berooiden, de heelmeester van on geneeslijken, de lijfarts aan koninklijke hoven verlangde naar bezinning cn stille, naar een uiteindelijke verzoening met zijn erfvijand: de dood. En nauwelijks was dit „palcis van zijn dromen" gereed of hij meed het, ont vluchtte het. „Voor mij", zei hij, „is de strijd voorbij en verloren". Een vervuld verlangen Wee de dromen die werkelijkheid wor den. Ze vervullen niet meer. Ze zij n ver vuld, ontzield, versteend. San Michele was zo'n versteende droom. Axel Munthe heeft het zo gevoeld toen hij zijn nederlaag er kende: „Ik ben uit San Michele, mijn le venswerk, verdreven". Als een gedrevene zou hij zich zijn leven lang vèrdrevcn voe len. Zomin de Middeleeuwse toren, cle Torre di Materita, die hij betrok om zich af te keren van de wereld waarin hij zich zo moedig weerde, bood hem de vrede die hij gezocht had als zijn omzwervingen hier en daar: in Parijs en Rome, Londen en Stockholm. Zwitserland en Duitsland. Zijn vuur brandde hevig, zijn bloed stroomde koortsig snel. Deze begaafde, te veelzijdig begaafde, hunkerend naar klaarte, was door het fatum van zijn persoonlijkheid voorbestemd te gaan, tot het bittere einde: niet „van het éne licht tot het andere", zoals Angelus Silesius de dolenden op aarde voorhield, maar van de éne scha duw tot de andere op zoek naar een andere zekerheid dan de dood in deze le venszee van twijfel. Zo kan men hem kennen uit „De ge schiedenis van San Michele". Zo kan men hem opnieuw ontmoeten in de herinne ringen die zijn neef Gustaf Munthe en de vrouw met wie hij jaren lang door vriend schapsbanden verbonden was, G. Uex- küll-Schwerin, te bock hebben gesteld in een levensschets onlangs in een verta ling van John Kooy verschenen als „De geschiedenis van Axel Munthe'.'. Een titel die meer belooft dan deze anccdotische ge gevens kunnen en willen bieden. Maar wel is hier bouwmateriaal bijeengebracht voor een toekomstige biografie van deze uit zonderlijke, tragische cn imposante man: uitzonderlijk in zijn impulsen, zijn oncon ventionele levenswandel, zijn menselijke goedheid; tragisch in zijn verdeeldheid; imposant in zijn werken der barmhartig heid. Deze „Geschiedenis van Axel Munthe" wordt pas belangwekkend en boeiend waar er verteld wordt van zijn laatste jaren, van het levenseinde van een vermoeid, ziek cn gemelijk man, opgebrand door de gloed van zijn verlangen, uitgeput door de strijd met zichzelf, vereenzaamd ondanks de even late als overmatige roem, de dank baarheid van zijn beschermelingen, de vriendschap van zijn naasten. In 1943, te midden van het oorlogsgeweld, had hij afscheid genomen van Capri, van San Mi chele, van Materita, van zijn vereerders cn zijn ongedurig verleden, om zijn intrek te nemen in dc twee kamers van het Ko ninklijk Slot, die zijn majesteitelijke vriend Guslaaf hem ter beschikking had gesteld. In 1949 overleed hij. Wat in deze biografie aan deze zes jaren voorafgaat stelt in menig opzicht teleur. Daar waar men meer verlangt te weten: omtrent zijn omgang met Guy de Maupassant, zijn ken nismaking met Oscar Wilde, Eleonore Duse, Rilke en zovéle andere illustere fi guren die San Michele bezochten, omtrent zijn latere intieme vriendschap met Stefan Zweig vooral daar juist verneemt men niet anders dan een ten hoogste opmerke lijke anecdote, die te zeer aan de opper vlakte blijft om de trekken van deze le gendarische kluizenaar van Capri te ver duidelijken. Munthe en Camus In het laatste deel echter slaat een en ander te lezen, dat voor een goed verstaan der, die „De Geschiedenis van San Miche le" als „best seller" verwerpt maar ten volle aanvaardt als menselijk getuigenis, de sleutel prijsgeeft tot het geheim van dit stormachtige, tegenstrijdige mensenleven, waarin de Christelijke daad werd vol bracht zonder de zekerheid des geloofs. Niet ten onrechte wordt in het hoofdstuk „Wereldbeschouwing" een (overigens vluchtige) parallel gelrokken lussen Axel Munthe en de arts uit „De Pest" van Ca mus. Deze dokter Rieux exponent van het existentialisme, zoals Camus er in houd aan heeft gegeven kan aan God noch eeuwigheid geloven, maar niettemin Op vragen van het Eerste Kamerlid de heer Ruijs de Beerenbrouck (K.V.P.) over het. door de staat verstrekken van een cre- diet van f21.5 millioen aan de handel maatschappij H. A. de Bary en Co N.V., naar aanleiding van een vonnis van de Raad van Rechtsherstel, heeft dr. Drees, minister van Financiën ad interim geant woord, dat tijdens de bezetting de bezet tende macht enige rekeningen bij deze bankinstelling heeft geopend en over deze rekeningen transacties verricht, ook ter zake van effectenbezit, dat door de bezet tende macht in beslag genomen was. Het is niét gebleken dat de bank daarbij an ders dan passief is geweest. Hoewel gedu rende de bezetting de meerderheid van de aandelen der bankinstelling in Duits bezit is gekomen,.is niettemin de leiding steeds gebleven in handen van personen van on verdacht Nederlandse gezindheid. De reden van de credietverlening is ge legen in overwegingen van zuiver com merciële aard, omdat de staat thans over de ovei'grole meerderheid van het aande lenkapitaal de beschikking heeft. Aanleiding tot het verlenen van het cre- diet is geweest het gevaar, dat de liqui diteit van De Bary ernstig bedreigd zou kunnen worden, doordat als gevolg van het vonnis niet slechts aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen op korte termijn moest worden voldaan, doch ook de mogelijkheid ontstond, dat de credi teuren van De Bary op grote schaal tot beschikking over hun tegoeden zouden overgaan. Het Hofje van Gratie aan de Jacobstraat is heel eenvoudig, maar toch is het schil derachtig. Misschien juist wel daardoor! Een trotse eik is indrukwekkend, maar een viooltje dat bescheiden de kleine bloem blaadjes opent is óók mooi! Zelfs nog rijker aan kleuren. Wat liggen de woninkjes lieflijk aan de binnenhof, een lustoord van bloemen en planten. Dc Jacobstraat is wel geen grote verkeersweg, maar wel is er nog veel gerij en vooral is het er druk omdat er veel scholen in de nabijheid zijn. Daarom is de tegenstelling zo groot, het rumoer en de levendigheid op straat cn de stilte hier in deze beslotenheid. Hier genieten de oude vrouwtjes inderdaad een levensavond van rust! In 1554 hebben twee Haarlemmers, Ghijsbrecht ?an der Mollen en Willem Diest het hofje gesticht. Het was aanvan kelijk in de Jacobijneslraat bij de kapel en het klooster van de Jacobijnen, vermoede lijk op de hoogte waar nu het gebouw van Openbare Werken is. Het hofje had aan vankelijk 6 kamers, het was bestemd voor het verlenen van onderdak aan 12 schamele mensen. Zo mogelijk moesten het 5 bejaar de echtparen zijn, terwijl de 6de kamer moest worden toegewezen aan twee vrou wen of twee mannen die door lichaams gebreken niet konden samenwonen met anderen. Wanneer het hofje verhuisd is naar-de Jacobstraat, staat niet vast, maar het ver moeden is dat dit omstreeks 1630 is ge beurd. Dan zijn de kamers in de Jacobij- nestraat dus ongeveer 75 jaar gebruikt. Blijkbaar waren ze toen uitgewoond, zodat -een beter onderdak voor de oudjes gezocht moest worden. Er waren in de Jacobstraat eerst 9 huisjes, waarvan er slechts een uit zicht had op de straat. Later is een. ver bouwing uitgevoerd, waardoor er nog maar 7 overbleven. Er is een mooie regentenkamer, hoewel aan het interieur te zien is, dat de regenten slechts over bescheiden geldmiddelen de beschikking hebben, want de vloer is op enkele plaatsen zo gammel dat zware per sonen de kans lopen er door le zakken. De zoldering, met moer- cn kinderbalken, is nog oorspronkelijk. De schoorsteenmantel draagt een gedenkbord vervaardigd dooi de Haarlemse schilder J. v. d. Vinne. Naast de schoorsteen hangt een schilderij voor stellende de aankomst van Willem III in Engeland. Er is een kroon van glaswerk met electrische kaarsen. De regentenkamer vraagt vooral aandacht door dc mooie balken zoldering, de moerbalk wordt gedragen door consols met leeuwenkoppen versierd. AL TIJDENS ZIJN leven was Axel Munthe een legende: een wonderdoener voor eenvoudigen van geest als zijn Caprese vrienden, een begaafde zonderling voor critische intellectuelen, een raadsel voor allen en wel het meest voor zichzelf. Het is de vraag of deze mens, die de roman van zijn leven eer lééfde dan schreef, het anders gewild heeft. Leest men „De geschiedenis van San Michele", deze terugblik op de avontuurlijke jaren van een hevig bewogen, zich grillig voltrekkend leven, als zó danig en niet als een „litteraire" roman, dan wil men de kluizenaar van de Torre di Materita graag geloven als hij in een zelf geschreven interview bekent: „Ik ben geen schrijver". Waarmee hij klaarblijkelijk te kennen wilde geven dat hij geen „litterator van professie" wilde zijn. Men weet het: „De geschiedenis van San Michele", ge schreven in het Engels, vertaald in zevenendertig talen cn nog steeds een best-seller, dankte zijn ontstaan aan een spel, zij het dan ook een hoogst tragisch spel. In het vooruitzicht van een volslagen blindheid (die zich dank zij een operatie tot één oog beperkte) oefende Axel Munthe zich op de schrijfmachine, cn al typende schreef hij een wonderlijke geschiedenis, een oud verhaal, „vex-dichtsel er. waarheid" dooreen: de geschiedenis van San Michele, van zichzelf, van een droom die werkelijkheid werd en een werkelijkheid die gedoemd was weer tot droom te vervluchtigen. Ook deze binnenhof is een oase van stilte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5