De Nibelungen-Ring op het hellend vlak
Duitse Kerkdagen
„Haringbuis" in A er denhout
De roman van een jeugd
Bayreuther Festspiele 1952
SCHOOLBOEKEN
Jeugd wil
Wagner „redden
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Utrechtse Opera met de
„Barbier van Sevilla"
G'schrchten aus dem
Wienerwald
Heringa Wuthrich
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Een betreurenswaardige mislukking
H. DE VRIES
KERKELIJK LEVEN
ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1952
De „Haringbuis", het
oude en ook aardige
huisje aan de Zand-
voortselaan, even
voor de Viersprong
in Aerdenhout, is op
papier al enige keren
afgebroken, verrold
en elders opgebouwd.
Maar nog altijd staat
het daar onbewogen;
nog onzeker wat ten
slotte door de colle
ges die in deze iets te
zeggen hebben, beslist
zal worden. Alleen
is zeker dat de tegen
woordige toestand
niet bestendigd kan
blijven. Het verkeer,
dat steeds drukker
wordt, eist een ver
breding van de weg.
Maar de moeilijkheid
in deze is „de kool en
de geit te sparen".
Dat wil zeggen: ook
de „Haringbuis" te
behouden en dan nog
zo dat het oude huisje
in zijn nieuwe om
geving nog past, dus
niet ontdaan wordt
van de bomen die het
nu tot een schilder
achtig geheel maken.
De gemeente Bloe-
mendaal heeft,al heeft
zij oude papieren
van oorsprong, be
trekkelijk weinig hui
zen en gebouwen die
uit het grijs verleden
dateren. Die omstan
digheid' is een aan
sporing om het weinige dat men heeft te
bewaren.
Het is niet met zekerheid te zeggen hoe
oud de tegenwoordige „Haringbuis" pre
cies is, maar wel kan worden aangenomen
dat het huis er al in 1800 stond, ook al is
de straatweg naar Zandvoort pas in 1825
aangelegd. Voordien was het slechts een
bescheiden zandpad. Bij de Viersprong
werden tolbomen geplaatst, want de weg
gebruikers moesten hun penning opbrengen
voor het onderhoud van de weg. De „Ha
ringbuis" was toen een herberg, die in de
17e eeuw het „Guide Klaverblad" als naam
droeg. Maar die eerste herberg is in de
loop der eeuwen vernieuwd, althans voor
een groot gedeelte, want in het huis is niet
veel te vinden dat zó oud is. Er werd dooi
de herbergiers die elkaar opvolgden een
document bewaard dat herinnerde aan de
Hertog van Langeveld (vermoedelijk was
dit de Heer van de bezitting het Langeveld
onder Lisse en Hillcgom) die daar eens als
Holle Bolle Gijs is opgetreden. Er was te
lezen:
„Als men sestienhonderd agt en
twintig schreeven,
Was de Hertog van Langeveld in
't fleur van sijn leven,
Kwam in den Aarclehout in
't Guide Klaverblad;
Heeft een maaltijd gedaan van
van twee uuren, en at
Dees nabeschreeven spijs, soo ons
de waard vertelde,
Die hem "de spijs en drank met sijne
hand bestelde.
Acht ponden Roggebrood en
vier Tarwebollen fijn,
Thien ponden Soetemelks Kaas en
Haring een dosijn.
Nog liet hij metterhaast ook door
het keelgat snappen
Het goed acht Guldens Bier, omtrent
de veertien flappen.
De waard rekent het Gelag. Hier
wel ter deeg op let:
't Beliep de Gulden vier en nog
vijf stuivers net".
Het aardige oude huisje bij de Viersprong in Aerdenhout.
Wij hebben de „Haringbuis" van binnen
bekeken. Het is nu een gewoon woonhuis.
Aan niets is te zien dat er vroeger een
herberg is geweest. De bewoner vertelde,
dat hij in zijn jonge jaren in de voor
kamer, die toen gelagkamer was, wel een
pindeke gedronken had. Dat is wel 40
jaar geleden. Nu is het er rustiger in huis.
Dat zal wel zo blijven aldus zijn uit
lating want ik ben al oud en geloof nu
wel dat de „Haringbuis'.' zal blijven staan
totdat ik ook aan het einde van mijn
levensweg zal zijn gekomen.
We merkten reeds op dat er niet veel
ouds meer in het in
térieur van de „Ha
ringbuis" is te vin
den. Mooi zijn nog
:1e ramen met kruis
verband in de Noor
delijke zijgevel. Die
sijn nog echt oud.
Aardig is ook de
coperen klopper die
de voordeur siert,
vroeger waren er
geen bellen aan de
huizen, maar klop
pers. Men tilde de
koperen zwengel op
am die dan met
kracht op de plaat te
laten vallen die er
onder zat. In het
midden van de plaat
staat een man afge
beeld met een zak op
de rug.
De koperen deurklopper.
De Utrechtse Opera, die sinds enkele
maanden „de Barbier van Sevilla" van
Rossini in studie heeft, zal tijdens de na-
jaarsbeurs twee voorstellingen van deze
opera in de Utrechtse Stadsschouwburg
geven en wel op 3 en 11 September, met
begeleiding door het Utrechts Stedelijk Or
kest. Adriaan Morriën vervaardigde een
Nederlandse bewerking van het libretto.
De regie is in handen van Cees Laseur
en de muzikale leiding wordt gevoerd door
Chris Burgers. Solisten zijn: John van
Restéren, Jan Rietvelt, Guus Hoekman,
Henk Weimar, Anton Eldering, Frans van
de Ven, Albert Kross, Torna Tadens en
Anneke van der Graaf. In Noordholland
worden de voorstellingen begeleid door de
Haarlemse Orkst Vereniging.
De Utrechtse Opera, die op het ogenblik
nog geen rechtspersoonlijkheid bezit, zal
binnenkort in de vorm van een stichting
haar werkzaamheden voortzetten.
EEN FRIESE DIRIGENTENCURSUS
Door de muziek- en zangcommissie van
de Friese Cultuurraad is het plan opgewor
pen een cursus in het leven te roepen voor
de vorming van dirigenten van muziek
corpsen en zangkoren, waaraan volgens
deze commissie in de provincie grote be
hoefte bestaat.
De lessen zullen in Leeuwarden worden
gegeven.
bij dtHoofdstad-Operette
De Hoofdstad-Operette, die onder direc
tie van Meijer Hamel, Otto Aurich en Fritz
Steiner een voortzetting vormt van de Fritz
Hirsch-Operette, bereidt een nieuwe serie
voorstellingen voor.
Op 30 Augustus a.s. geeft zij in „Gooi
land" te Hilversum onder regie van Otto
Aurich, de première van „G'schichtcn aus
dem Wienerwald", muziek van Johann
Strauss en Fritz Kreisler. In de hoofdrollen
treden op Fritz Steiner, Otto Aurich. Ruth
Rhoden, Herman Valsner, Claire Clairy,
Marga Graf en twee Weense gasten: Maria
Waldner en Erich Scholz van het Wiener
Stadttheater, die in Oostenrijk ook als film-
spelers naam maakten.
Orkest- en zangensembles staan onder
leiding van Fredy Salten, Tom Manders
ontwierp de décors, de costuums zijn ont
worpen en uitgevoerd door Lambert Hofcr
te Wenen.
Na een korte serie voorstellingen te Hil
versum zal de Hoofdstad Operette met
„G'schichten aus dem Wienerwald" een
tournee door Nederland maken.
Opinie-onderzoek „vals en echt"
De waarnemend directeur van de ge
meentemusea te Amsterdam, de heer H. L.
C. Jaffe heeft in het Stedelijk Museum de
prijzen uitgereikt aan zeven winnaars van
het opinie-onderzoek, dat door studenten
van het psychologisch laboratorium der
Amsterdamse Universiteit onder leiding
van prof. dr. H. C. J. Duyker is ingesteld
op de tentoonstelling „vals en echt".
Het zijn de heren B. Mcinema uil En
schedé, Fred Genis, F. Rombach, J. C.
Stroeve en W. Nieuweboer, allen uit Am
sterdam, en de dames mevrouw Van der
Goes en mevrouw M. de Jong-Witteboom,
beiden eveneens uit Amsterdam. Slechts
deze zeven van in totaal 1827 deelnemers
hebben bij dit opinie-onderzoek getoond
een juiste kijk op de meesterwerken te
hebben.
De winnaars ontvingen prijzen bestaan
de uit een aantal reproducties van de wer
ken op de tentoonstelling.
ADVERTENTIE
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
VAKER EN ANDERS dan vóór negentienveertig hebben cle jeugdjaren de na
oorlogse schrijvers en dichters als bron van inspiratie gediend. Waar voor som
migen een vlucht voor de beklemmende, actuele werkelijkheid in het spel kwam,
werd de terugkeer naar het „verloren weleer" voor anderen en zij waren niet
de minsten een uiterste poging om uit het verleden het waardevolle te behouden,
alvorens het getij ook daarvoor verlopen zou zijn. Men moet de betekenis van de lit-
teratuur-der-vervlogen-tijclen niet gering schatten, al heeft ze de wind der nihilisten
ook tegen. Ze roept een traditie in het leven, een gevoel van verbondenheid aan een
levensstijl en -sfeer, die tijdelijk afgedaan mogen heten, maar vroeg of laat, ont
daan van onzuivere bijmengselen, aan een nageslacht zo niet de materie, dan toch
de kracht zullen geven zich menswaardig op te richten. En wat is traditie anders
dan liefderijke eerbied? Wat is cultuur zonder dat?
C. J. v. T.
De mooie ramen met kruisgewelven.
Uit liefderijke eerbied heeft Leonard
Iluizinga zijn jeugdjaren herdacht. Men
kan zich tenminste moeilijk indenken, dat
het met zoveel koesterende zorg beschre
ven geboortehuis en ouderpaar, waaraan
hij zich met de ijlste herinneringen verbon
den toont, niet het zijne zou zijn en aan
„Loete" de geschiedenis van een jeugd,
niet een autobiografische strekking moet
worden toegekend; ondanks de fictieve
correcties, die aan deze mémoire het ka
rakter moesten geven van een roman.
Men kent Leonard Huizinga niet enkel
als de „humorist" van „Adriaan en Oli
vier" (en vice versa), als de fijnzinnig
hekelende auteur van „De gestroomlijnde
wereld" en van de met een voortreffe
lijke journalistieke pen geschreven schets
jes „O, zei ik". Men herinnert zich
hem ook als een romanschrijver van „ern
stige allure", die „Het vierde geslacht",
„De zevende dag" en „Hieronymus"
schreef, en dus als de auteur die zich als
romancier van zijn zwakste kant laat zien.
Chaplin als caricaturist van onze geratio
naliseerde wereld is een meester,
Chaplin als Hamlet zou een pias zijn.
En zo is het ook met Huizinga: zijn
„Adriaan en Olivier" was een uitmuntend
staal van een potsierlijke fantasie, en
zijn „Loete" werd een van stijlbloempjes
wemelende mislukking. En geen ander
werk van Huizinga had men nu juist méér
een welslagen gegund dan deze roman.
De wereld in 't rose
Niets dan sympathie voor het thema!
Dit huiselijk milieu, deze goede veiligheid
waarvan men nog dromen kon och,
waarom niet dromen! in het onbe
zwaarde jaar van Loete's geboorte, in
1925; dit respect nog voor wat leeft en
streeft; deze argeloze ontvankelijkheid
voor de natuur; de liefde voor het ver
trouwde van eigen stad al deze dier
bare dingen, die Huizinga met te grote
teerheid zien wil „en couleur de rose", om
zich de jaren der grote verschrikking nóg
zwarter te doen aftekenen, leverden een
kostelijke stof op voor eenvoudig geschre
ven mémoires. Maar Huiiznga heeft als
een verkeerde Chaplin de fictie te hulp
geroepen, heeft de waarheid aangelengd
met een rijkelijker scheut verdichtsel dan
een roman als „Loete" verdragen kon. En
daarmee vertekende hij zijn alter ego,
zijn Loete althans, jammerlijk. Het is
alles niet zozeer (ik citeer Huizinga) „te
mooi om waar te zijn", het is niet waar
genoeg om mooi te zijn. Het is allemaal
te idyllisch, te idealistisch, teethisch en
zelfs te mooi om mooi te zijn.
Graag had men Loete, al is het een
flink eind weegs, van zijn geboorte-uur
tot. zijn twintigste jaar vergezeld, als men
maar in hem had kunnen geloven. Maar
het gaat niet, het wil niet tnet dat gelo
ven: met de jaren versteent dit kind van
„lucht en licht, van zon en water" tot het
standbeeld dat de auteur zo niet in zijn
herinnering, dan toch in ieder geval in de
fictie van zijn roman van hem heeft
opgericht. Ziehier een staalkaart van zijn
eigenschappen: Loete is een teruggetrok
ken dromer en „een kleine Spartaan", een
toonbeeld van „onkreukbare eerlijkheid"
en „aangeboren trouw en loyaliteit", een
kereltje, dat vechtend met oudere jongens,
het onrecht wreekt, bij zijn vrienden ont
zag afdwingt door „het onverschrokkene
in zijn blik" en bij zijn pleegouders door
zijn zucht tot zelfopvoeding, zich voorts
gedraagt als „een ridder zonder vrees of
blaam" en, omgeven door niets dan recht
schapen volwassenen (na de vroegtijdige
dood van beide ouders, door een lieve
tante Tine en haar latere echtgenoot, oom
Roeland, die „een vader is geweest voor
zijn koelies") zo goed als de jeugdige
rechtschapenheid zelve is, ondanks zijn
hoogmoed en gewetenskwellingen.
.foei, hoe suffend.
Zo groeit Loete dan op in de onmiddel
lijke omgeving van zijn geliefde Middel
burg, op het buiten „Torenvliet", waarvan
de intiem-stille bekoring de schrijver ver
lokt tot dichterlijke vluchten en de jonge
Loete tot gewaarwordingen en overpein
zingen, die hij merkt Huizinga terecht
maar vruchteloos op „zeker niet zo ge
dacht zal hebben". Aldus ingelicht maar
niet bevredigd, triomfeert de lezer mèt
Loete in de hachelijkste avonturen, laat hij
ADVERTENTIE
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SC HQÖLBO E K HA N D E L
Jacobijnestrüqt 5 Geil. Oude Gracht 27-2 ja-
zich zelfs voeren tot vlak voor de grote
Michiel in Vlissingen, zo omtrent de tijd
dat Hitler boze bedoelingen blijkt te heb
ben met Polen, Europa en de rest van de
wereld, en er, naar het geloofwaardige zeg
gen van de auteur, „hele hoofdstukken uit
Loete's herinnering verloren zijn" (bl. 169).
„Vandaar" denkt men.
Hier althans vinden de jeugdherinne
ringen een triest einde. De fictie moet, 150
bladzijden lang, de rest doen, en ze blijkt
daartoe niet in staat, althans niet op het
peil van een aanvaardbare roman.
Bladzij na bladzij neemt „Loete" meer
het karakter aan van een historisch
jongensboek, in de trant van Pieter Lou-
werse en Joh. H. Been, wier „ferme
jongens, stoere knapen" de dichterlijke
zegen kregen van dr. Jan Pieter Heye
(„fors uit de borst en niet te gauw").
Het verder verloop ligt voor de hand (al
is Loete anno 1940 pas veertien): verzet
van spel tot ernst; verzetsgroep; actie (en
hoe!); onderduiken. En men zou zich ver
bazen als men Loete in de dagen der Nor-
mandische invasie in het Zuiden had aan
getroffen en in Juni 1945 niet zag terug
keren als man. als korporaal van de bri
gade „Prinses Irene", om nog ééns in de
armen van zijn overgelukkige tante Tine de
veiligheid te vinden „van vroeger". En
daar, op het vlaggende Voorhout, verliezen
we Loete uit het oog.
De onderstelling, hem te moeten volgen
tot in zijn rijpe jaren, wordt niet bewaar
heid. Gelukkig maar. aan één kant: per
slot van rekening moeten we er „Loete"
dankbaar voor zijn. dat hij niet uitdijde tot
een trilogie, al is daarmee dan ook een
oordeel uitgesproken waarvan het schrij
ven allerminst een genoegen was.
C. J. E. DINAUX
Leonhaivl Huizinga; ,:Hoete" (roman). (P.
N. van Kampen Zoon N.V., Amsterdam).
Aanstaande Woensdag begint in Stutt
gart de Deutscher Evangelischer Kirchen-
tag 1952. Drie jaren geleden is men voor
de eerste keer in Duitsland met de orga
nisatie van zulk een zogenaamde kerkdag
begonnen. Duizenden kwamen toen in
Hannover bijeen om samen te bidden 011
te zingen, te spreken en na te denken
over het onderwerp: Kerk in beweging.
In 1950 was de beurt aan Essen, toen met
hot thema: Redt de mens. In het vorige
jaar stroomden tienduizenden samen naar
Berlijn waar enkele dagen achtereen ge
sproken werd over do belijdenis: Wij zijn
tóch broeders.
En nu zullen dan van Woensdag tot en
met Zondag eindeloze stoeten mensen
door de straten van Stuttgart trekken.
Deze keer onder de leuze: Kiest het le
ven. Want werkelijk leven is alleen het
deel van hem, die met God en uit God
leeft.
Het spreekt vanzelf, dat aan de voor
bereiding van zulk een vijfdaagse kerk
dag, waarvan elke dag vol bezet is, ont
zaggelijk veel vast zit. Men krijgt overi
gens de indruk, dat de organisatoren de
zaak behoorlijk in de hand hebben. Daar
van getuigt een boekje van ruim 60 blad
zijden, dat ten behoeve van de deelne
mers is uitgegeven. Het ligt in 'de bedoe
ling dat men zich via dit geschrift plaat
selijk voorbereidt op de vijf onderwerpen,
Men heeft te Bayreuth, sinds verleden
jaar de Festspieleonder nieuwe
leiding zijn hervat, niet stil gezeten om
cle aandacht van de met muziekfeesten
achtervolgde wereldburger opnieuw tc
richten op de oucle Wagner-residentie.
De componist voncl er eertijds „Frieclen
fü-r sein Walmen" en wij als getrouwe
discipelen hopen er eveneens, zij het
voor korte tijd, de alledaagse zorgen te
vergeten.
De oorlog liet „Wahnfried" niet onbe
roerd; één bominslag deed in 1945 de his
torische zaal verdwijnen, waar, in de tijd
van de Meester zelf, Cosima en Siegfried
de familie met de toenmalige „groten der
aarde" zich plachten te verenigen. Maar
het „Festspielhaus" bleef gespaard en
werd, zij het na vele strubbelingen, dooi
de bezetter aan de Wagners teruggegeven.
Er was een tijd, dat vele „pelgrims" er
geen been in zagen, te voet naar deze „stad
van belofte" op te trekken. Thans komen
de reisbureaux, op initiatief van de „Ver-
waltung", het ook de Hollander zo ge
makkelijk maken, dat men in een door
gaande wagon Amsterdam-Bayreuth - zijn
in Hollands geld betaalde entrées en reis-
retour op zak - zich rustig in de proble
men van het met een vloek besmette Rijn
goud verdiepen kan.
Uit de pers werd middelerwijl - in
1951 - bekend, dat cle oudere Wagnerianen
hun vreugde over een gelukkig weerzien
met verloren gewaande schatten ietwat
getemperd zagen door veel „nieuwlichte
rij" in artistieke zin. Het jonge geslacht
echter, voor het nieuwe allerminst be
vreesd, liet zich ook nu niet weerhouden
kennis te maken met dit enige, door een
componist zelf - en wat voor een! - inge
stelde authentieke Festival.
Wat het hier vindt is nog steeds een
plaats van bezinning en concentratie, waar
kunst geen divertissement is, maar onder
gaan wil worden in waarlijk „recreatieve"
zin, al zou men thans lust gevoelen, op en
kele essentiële punten de degen (beter
hier het zwaard) met Bayreuth te kruisen:
de „Siegfried" b.v. is hier nog steeds
„tweede avond" van het muziekdrama
„der Ring des Nibelungen" en niet een
zelfstandige opera, die na de werkdag ver
strooiing geeft vanwege een draak, die
door een toeter zingt en een intensieve
liefdeszang met echt vuur vooraf. Waai
de jongeren - wellicht onopzettelijk -
reeds toe bijdragen'is het doen verdwij
nen van alle „Byzantinisme", dat mèt de
Wodansper en-brief openers en graalkel-
ken-nachtlichtjes uit de souvenirswinkels
waarschijnlijk voorgoed begraven werd.
En na de opzwepingen en exaltaties van
het „Derde Rijk", dat Bayreuth mede tot
doelwit voor zijn propaganda koos, heeft
men nu iveer gelegenheid, in rustige at-
mosphecr over de elkaar vijandelijke
grootheden: goud en liefde, machtswaan
en offer, die om deze „Ring" worden be
zongen, 11a te mijmeren.
Hoe vaak is deze philosophische gedach-
tenwereld al getroffen door de banvloek
en zijn de „Leitmotive-Baedekers" ver
dacht gemaakt. Wagner? „Vreemd aan de
ze tijd": men was er over heen. Maar tel
kens ook weer bleek dit „grauwe theorie".
Want zodra bij de aanvang van „Das
Rheingold" uit het Es dur accoord in de
diepte het „Werde-motiéf" zich weer ont
wikkelen ging, wist men wel beter. „Hier
schliess ich ein Geheimnis ein; dort ruh' es
vicle hundert Jahr'. So lange es verwahrt
der Stein, mach' er der Welt sich offen-
bar" luidde de tovcnaarsspreuk bij de
eerste steenlegging van het Festspiel
haus
Wieland Wagner's „hervormingen"
Dit jaar verscheen een boek „Weltdis-
kussion um Bayreuth", waarin de pro's en
contra's (voornamelijk de eerste!) ten aan
zien van kleinzoon Wieland's nieuwe en
sceneringen zijn verwerkt of letterlijk ge
citeerd. Het streven der „FestspieK-leiding
om, gelijk vroeger, richting-bepalend op
te treden in de ontwikkeling van de Wag-
11 er-stijl heeft deze uitgave geïnspireerd,
die thans enigermate orde poogt te schep
pen in de chaotische debatten, die om Wie
land's nieuwe toneelbeeld zijn ontstaan.
De bedoeling dezer scènerie dient in de
symboliek gezocht tc worden. Het komt
ons echter voor, dat dit toneelbeeld, al
thans voor de „Ring", vooral symbolisch
daarvoor was, dat men bij de weergave
van het „Gesamtkunstwerk" bedenkelijk
op het hellend vlak is aangeland een
plan vanwaar de weg maar al te licht
bergafwaarts voert. Men huldigt de idee
dat, waar de muziek nu eenmaal verre
praevaleert (en de tekst op de koop toe tc
nemen is), het picturaal-scenische element
teveel in een 19de ecuws naturalisme is
blijven steken en dat men slechts door dit
radicaal omver te werpen, Wagner redden
kan. Gevaarlijke praemisse, want viel hier
iets te redden, Wagner ware reeds half -
en Bayreuth geheel verloren. De „Ring"-
uitvoering leerde helaas hoe met het veel
omvattend werk dit jaar een „Festspiel-
dammernde" arbeid is verricht. Waar is
het eind als Wagner's streven: „schafft
immer Neues" als vrijbrief dienen moet
om zijn regie-aanwijzingen uit de parti
tuur zo zoetjes aan te negeren? In deze
„Ring" leek het menigmaal of de regisseur
de modernste middelen der techniek niet
aan de realisering, maar integendeel aan
mmmtm
Een der nieuwe décors van Wieland Wagner Siegfried3e acte).
wilde dienstbaar maken. Vreemd, dit in
Bayreuth op te moeten merken!
Nieuwe symbolen
Men kon intussen leren, nu bij de klein
zoon de leuze: „alles anders" opgeld deed,
van welk voortreffelijk hout cle grootva
der ook als theatervakman was gesneden.
Leidde de factor licht, Wieland's troetel
kind, in „Parsifal" gelukkig tot verheu
gender resultaten, in de „Ring" was het
toneel maar al te vaak zo donker, dat men
beter deed het oog te sluiten om niet ver
moeid te raken bij het vergeefs aftasten
van de ruimte en - tegendeel van hetgeen
beoogd werd - zich liever een eigen beeld
bij de muziek voor de geest te halen.
Voor „Parsifal" koos de regisseur de
cirkel, voor „Tristan" de ellips als basis
voor zijn symboliek; in de „Ring" werden
feitelijk alle scènes, boven, op en onder
de aarde, „geprojecteerd" op een sterk op
lopend plankier, dat in zijn naaktste vorm
als de - centrale - „Brünhilde-felsen"
werd gebruikt. De bedoeling, behalve die
van soberheid, was niet duidelijk, maar
voor de zangers, die op speciale rubber
zolen over dit nu en dan krakend bouwsel
moesten strijden en die, meestal zonder
steun van enig requisiet, van de top een
extra afstand van 15 nieter met hun stem
te overbruggen hadden, was dit décor niet
zo eenvoudig als het uiterlijk leek! Het is
bekend, dat Wieland al verklaarde, het
komend jaar de „Ring" „weer anders" te
zullen maken. Met alle eerbied voor het
de eliminering van Wagner's bedoelingen experiment als zodanig en voor de moge
lijkheden welke dit steeds nog moderne
„Festspielhaus", dank zij ook een staf van
oude, verknochte medewerkers, bieden
kan, vraagt men zich toch af, wat er bij
dit vandaag zus en morgen zo van een
model-uitvoering van dit gigantische werk
kan overblijven. Moet Bayreuth soms
ayantgarde theater worden?
Alweer tegen de bedoeling bleven merk
waardigerwijze bij deze gewild-eenvoudige
scenerie de muzikale ervaringen wat op de
achtergrond. Wat zeker niet te wijten was
aan de voortreffelijke zangers-prestaties,
waarbij Wotan (Holter), Mime (Kuën), de
Reuzen (Grcindl en Weber), Fricka (Ruth
Sicwert) en Waldvogel (Rita Streich) zelfs
nog boven Bayreuther peil uitkwamen,
hetgeen heel wat zeggen wil. Anderen als
Astrid Varnay (Brünnhilde), Inge Borth
(Sieglinde) en Witte (Loge) had men lie
ver in andere rollen gehoord. Max Lorenz
was er om ons met zijn „Siegfried" aan de
band met het verleden te herinneren. De
orkestdirectie berustte ditmaal een Bay
reuther debuut bij Joseph Keilbesth.
dirigent der Hamburgse Philharmonie. Zijn
leiding, meer vloeiend in het melodische
dan rhytmisch pregwant en soms snel van
tempo, kon zeker die van Furtwangler niet
doen vergeten, die hier vóór de oorlog enige
malen de „Ring" dirigeerde. De diepe
vreugde, welke een grote theaterbelevenis
kan schenken en die de bezoeker vaak bij
zijn afdaling van de Grüne Hügel" nog
geruime tijd vervulde, bleef na de „Ring"
ditmaal achterwege.
M. v. D.
die tijdens de kerkdag behandeld zullen
worden. In elke gemeente kunnen de
deelnemers werkgroepen vormen, die zich
met een van de onderwerpen gaan bezig
houden. Zulk een werkgroep vindt in dit
boekje een overzicht van de te behande
len gesprekstof, telkens onderbroken door
enkele vragen. Men kan het antwoord
van de groep inzenden bij opgegeven
adressen. De inleiders kunnen deze reac
ties dan in hun voordracht verwerken.
De bovengenoemde vijf onderwerpen
zijn: I. Leven in de kerk; II Leven in
het gezin; III. Leven in het volk; IV.
Leven in het beroep; V. Leven in het
dorp.
Elk van deze onderwerpen is weer on
derverdeeld in enkele vragen. Zo worden
bijvoorbeeld ten aanzien van het beroeps
leven twee vragen gesteld: Van wie is hét
bedrijf? en Van wie is de vrije tijd? Over
het leven in het dorp wordt gesproken
naar aanleiding van vragen als: Zal het
dorp blijven bestaan? Zal de kerk in het
dorp blijven? Kan een dorp dorp blijven
als cle hofsteden gemotoriseerde bedrijven
worden? Komen alle zonden uit de stad?
Op welke punten van het dorpsleven
wordt de meeste schade aangericht?
Zoals uit deze voorbeelden wel blijkt,
is zulk een kerkdag heel wat anders als
een demonstratie van het protestantse volk
van Duitsland, hoe massaal de toeloop dan
ook moge zijn. Men wil ernaar streven om
in de bijeenkomsten iets ervan te beleven,
dat men samen kerk in de wereld van 1952
is. Men gaat de moeilijkheden en zorgen,
die daarmee verbonden zijn niet uit de
weg, maar wil ze eerlijk onder ogen zien.
Dr. Reinholcl van Thadden, een van de or
ganisatoren, heeft zich over de kerkdagen
aldus uitgedrukt: „zij dienen enerzijds tot
sterking van het persoonlijk leven in over
gave aan Gods wil, anderzijds bedoelen zij
te geraken tot een werkelijke ontmoeting
met de wereld en de vragen, die daar
leven".
Ten aanzien van cle Kirchentag 1952 ligt
het niet in de bedoeling deze te beperken
tot alleen maar Duitsers. Integendeel, er
worden ook vele deelnemers uit andere
landen verwacht. Men wil op deze kerkdag,
die een leken-bijeenkomst is. mensen uit
allerlei landen en beroepen ontmoeten om
gemeenschappelijk hun vragen te bespre
ken en om tegelijkertijd met elkaar hun
christelijk geloof te belijden.
Het is reeds bekend dat uit Zwitserland
een groot aantal deelnemers de volgende
week naar Stuttgart zullen komen en men
verwacht daar ook een aantal Nederlan
ders.
Wij hopen u binnenkort enkele indruk
ken van de Kirchentag 1952 weer te geven.
Het christendom in de wereld
De UNO heeft een berekening gemaakt
omtrent het aantal mensen op aarde. Men
schat het momenteel op 2,3 milliard, waar
van 1 milliard in Azië. Van de wereld
bevolking is 442 millioen Rooms-Katholiek.
Er zijn 202 millioen Protestanten en 161
millioen Grieks-Katholieken, terwijl de
rïiët-christelijke geloofsgemeenschappen on
geveer 1 milliard mensen omvatten. Ruw
geschat kan men dus zeggen, dat één derde
deel der wereldbevolking met het chris
telijk geloof in aanraking komt.
Dansers van „International Ballet"
in Gooiland
Het dansrecital. dat op 27 Augustus in
het Grand Théatre Gooiland te Hilversum
door de dansers H. Algeranofi, Claudie
Alg'ersnova en Wladimir Brosko van het
International Ballet of London zal worden
gegeven, vermeldt' o.a. gedeelten uit „Les
Sylphïdes" (Chopin), Grand pas-de-deux
uit „Don Ouichotte" (Minkus), pas-de-
deux uit Coppelia (Delibes), te dansen
door Claudie Algersnova en Wladimir
Brosko.
H. Algeranoff danst o.a. een Hongaarse
dans (Bartok), Japanse dansen (o.a. met
maskers) naai- oude Japanse gedichten,
„The Pogeyman", muziek van Prokofieff,
en „Plyasoon's dance" uit „For love or
money" (eigen choreografie, muziek van
Gilbert Vinter). Aan het slot danst het
trio uit de „Carnaval"-suite van Schu
mann. „Harlequin, Colombine en Panta-
lone", choreografie naar Fokine. Begelei
ding en muzikale intermezzi worden ver
zorgd door de pianist Simon Halie.