De Nibelungen-Ring op het hellend vlak Duitse Kerkdagen „Haringbuis" in A er denhout De roman van een jeugd Bayreuther Festspiele 1952 SCHOOLBOEKEN Jeugd wil Wagner „redden Schoonheid in Haarlem en omgeving Utrechtse Opera met de „Barbier van Sevilla" G'schrchten aus dem Wienerwald Heringa Wuthrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Een betreurenswaardige mislukking H. DE VRIES KERKELIJK LEVEN ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1952 De „Haringbuis", het oude en ook aardige huisje aan de Zand- voortselaan, even voor de Viersprong in Aerdenhout, is op papier al enige keren afgebroken, verrold en elders opgebouwd. Maar nog altijd staat het daar onbewogen; nog onzeker wat ten slotte door de colle ges die in deze iets te zeggen hebben, beslist zal worden. Alleen is zeker dat de tegen woordige toestand niet bestendigd kan blijven. Het verkeer, dat steeds drukker wordt, eist een ver breding van de weg. Maar de moeilijkheid in deze is „de kool en de geit te sparen". Dat wil zeggen: ook de „Haringbuis" te behouden en dan nog zo dat het oude huisje in zijn nieuwe om geving nog past, dus niet ontdaan wordt van de bomen die het nu tot een schilder achtig geheel maken. De gemeente Bloe- mendaal heeft,al heeft zij oude papieren van oorsprong, be trekkelijk weinig hui zen en gebouwen die uit het grijs verleden dateren. Die omstan digheid' is een aan sporing om het weinige dat men heeft te bewaren. Het is niet met zekerheid te zeggen hoe oud de tegenwoordige „Haringbuis" pre cies is, maar wel kan worden aangenomen dat het huis er al in 1800 stond, ook al is de straatweg naar Zandvoort pas in 1825 aangelegd. Voordien was het slechts een bescheiden zandpad. Bij de Viersprong werden tolbomen geplaatst, want de weg gebruikers moesten hun penning opbrengen voor het onderhoud van de weg. De „Ha ringbuis" was toen een herberg, die in de 17e eeuw het „Guide Klaverblad" als naam droeg. Maar die eerste herberg is in de loop der eeuwen vernieuwd, althans voor een groot gedeelte, want in het huis is niet veel te vinden dat zó oud is. Er werd dooi de herbergiers die elkaar opvolgden een document bewaard dat herinnerde aan de Hertog van Langeveld (vermoedelijk was dit de Heer van de bezitting het Langeveld onder Lisse en Hillcgom) die daar eens als Holle Bolle Gijs is opgetreden. Er was te lezen: „Als men sestienhonderd agt en twintig schreeven, Was de Hertog van Langeveld in 't fleur van sijn leven, Kwam in den Aarclehout in 't Guide Klaverblad; Heeft een maaltijd gedaan van van twee uuren, en at Dees nabeschreeven spijs, soo ons de waard vertelde, Die hem "de spijs en drank met sijne hand bestelde. Acht ponden Roggebrood en vier Tarwebollen fijn, Thien ponden Soetemelks Kaas en Haring een dosijn. Nog liet hij metterhaast ook door het keelgat snappen Het goed acht Guldens Bier, omtrent de veertien flappen. De waard rekent het Gelag. Hier wel ter deeg op let: 't Beliep de Gulden vier en nog vijf stuivers net". Het aardige oude huisje bij de Viersprong in Aerdenhout. Wij hebben de „Haringbuis" van binnen bekeken. Het is nu een gewoon woonhuis. Aan niets is te zien dat er vroeger een herberg is geweest. De bewoner vertelde, dat hij in zijn jonge jaren in de voor kamer, die toen gelagkamer was, wel een pindeke gedronken had. Dat is wel 40 jaar geleden. Nu is het er rustiger in huis. Dat zal wel zo blijven aldus zijn uit lating want ik ben al oud en geloof nu wel dat de „Haringbuis'.' zal blijven staan totdat ik ook aan het einde van mijn levensweg zal zijn gekomen. We merkten reeds op dat er niet veel ouds meer in het in térieur van de „Ha ringbuis" is te vin den. Mooi zijn nog :1e ramen met kruis verband in de Noor delijke zijgevel. Die sijn nog echt oud. Aardig is ook de coperen klopper die de voordeur siert, vroeger waren er geen bellen aan de huizen, maar klop pers. Men tilde de koperen zwengel op am die dan met kracht op de plaat te laten vallen die er onder zat. In het midden van de plaat staat een man afge beeld met een zak op de rug. De koperen deurklopper. De Utrechtse Opera, die sinds enkele maanden „de Barbier van Sevilla" van Rossini in studie heeft, zal tijdens de na- jaarsbeurs twee voorstellingen van deze opera in de Utrechtse Stadsschouwburg geven en wel op 3 en 11 September, met begeleiding door het Utrechts Stedelijk Or kest. Adriaan Morriën vervaardigde een Nederlandse bewerking van het libretto. De regie is in handen van Cees Laseur en de muzikale leiding wordt gevoerd door Chris Burgers. Solisten zijn: John van Restéren, Jan Rietvelt, Guus Hoekman, Henk Weimar, Anton Eldering, Frans van de Ven, Albert Kross, Torna Tadens en Anneke van der Graaf. In Noordholland worden de voorstellingen begeleid door de Haarlemse Orkst Vereniging. De Utrechtse Opera, die op het ogenblik nog geen rechtspersoonlijkheid bezit, zal binnenkort in de vorm van een stichting haar werkzaamheden voortzetten. EEN FRIESE DIRIGENTENCURSUS Door de muziek- en zangcommissie van de Friese Cultuurraad is het plan opgewor pen een cursus in het leven te roepen voor de vorming van dirigenten van muziek corpsen en zangkoren, waaraan volgens deze commissie in de provincie grote be hoefte bestaat. De lessen zullen in Leeuwarden worden gegeven. bij dtHoofdstad-Operette De Hoofdstad-Operette, die onder direc tie van Meijer Hamel, Otto Aurich en Fritz Steiner een voortzetting vormt van de Fritz Hirsch-Operette, bereidt een nieuwe serie voorstellingen voor. Op 30 Augustus a.s. geeft zij in „Gooi land" te Hilversum onder regie van Otto Aurich, de première van „G'schichtcn aus dem Wienerwald", muziek van Johann Strauss en Fritz Kreisler. In de hoofdrollen treden op Fritz Steiner, Otto Aurich. Ruth Rhoden, Herman Valsner, Claire Clairy, Marga Graf en twee Weense gasten: Maria Waldner en Erich Scholz van het Wiener Stadttheater, die in Oostenrijk ook als film- spelers naam maakten. Orkest- en zangensembles staan onder leiding van Fredy Salten, Tom Manders ontwierp de décors, de costuums zijn ont worpen en uitgevoerd door Lambert Hofcr te Wenen. Na een korte serie voorstellingen te Hil versum zal de Hoofdstad Operette met „G'schichten aus dem Wienerwald" een tournee door Nederland maken. Opinie-onderzoek „vals en echt" De waarnemend directeur van de ge meentemusea te Amsterdam, de heer H. L. C. Jaffe heeft in het Stedelijk Museum de prijzen uitgereikt aan zeven winnaars van het opinie-onderzoek, dat door studenten van het psychologisch laboratorium der Amsterdamse Universiteit onder leiding van prof. dr. H. C. J. Duyker is ingesteld op de tentoonstelling „vals en echt". Het zijn de heren B. Mcinema uil En schedé, Fred Genis, F. Rombach, J. C. Stroeve en W. Nieuweboer, allen uit Am sterdam, en de dames mevrouw Van der Goes en mevrouw M. de Jong-Witteboom, beiden eveneens uit Amsterdam. Slechts deze zeven van in totaal 1827 deelnemers hebben bij dit opinie-onderzoek getoond een juiste kijk op de meesterwerken te hebben. De winnaars ontvingen prijzen bestaan de uit een aantal reproducties van de wer ken op de tentoonstelling. ADVERTENTIE HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS VAKER EN ANDERS dan vóór negentienveertig hebben cle jeugdjaren de na oorlogse schrijvers en dichters als bron van inspiratie gediend. Waar voor som migen een vlucht voor de beklemmende, actuele werkelijkheid in het spel kwam, werd de terugkeer naar het „verloren weleer" voor anderen en zij waren niet de minsten een uiterste poging om uit het verleden het waardevolle te behouden, alvorens het getij ook daarvoor verlopen zou zijn. Men moet de betekenis van de lit- teratuur-der-vervlogen-tijclen niet gering schatten, al heeft ze de wind der nihilisten ook tegen. Ze roept een traditie in het leven, een gevoel van verbondenheid aan een levensstijl en -sfeer, die tijdelijk afgedaan mogen heten, maar vroeg of laat, ont daan van onzuivere bijmengselen, aan een nageslacht zo niet de materie, dan toch de kracht zullen geven zich menswaardig op te richten. En wat is traditie anders dan liefderijke eerbied? Wat is cultuur zonder dat? C. J. v. T. De mooie ramen met kruisgewelven. Uit liefderijke eerbied heeft Leonard Iluizinga zijn jeugdjaren herdacht. Men kan zich tenminste moeilijk indenken, dat het met zoveel koesterende zorg beschre ven geboortehuis en ouderpaar, waaraan hij zich met de ijlste herinneringen verbon den toont, niet het zijne zou zijn en aan „Loete" de geschiedenis van een jeugd, niet een autobiografische strekking moet worden toegekend; ondanks de fictieve correcties, die aan deze mémoire het ka rakter moesten geven van een roman. Men kent Leonard Huizinga niet enkel als de „humorist" van „Adriaan en Oli vier" (en vice versa), als de fijnzinnig hekelende auteur van „De gestroomlijnde wereld" en van de met een voortreffe lijke journalistieke pen geschreven schets jes „O, zei ik". Men herinnert zich hem ook als een romanschrijver van „ern stige allure", die „Het vierde geslacht", „De zevende dag" en „Hieronymus" schreef, en dus als de auteur die zich als romancier van zijn zwakste kant laat zien. Chaplin als caricaturist van onze geratio naliseerde wereld is een meester, Chaplin als Hamlet zou een pias zijn. En zo is het ook met Huizinga: zijn „Adriaan en Olivier" was een uitmuntend staal van een potsierlijke fantasie, en zijn „Loete" werd een van stijlbloempjes wemelende mislukking. En geen ander werk van Huizinga had men nu juist méér een welslagen gegund dan deze roman. De wereld in 't rose Niets dan sympathie voor het thema! Dit huiselijk milieu, deze goede veiligheid waarvan men nog dromen kon och, waarom niet dromen! in het onbe zwaarde jaar van Loete's geboorte, in 1925; dit respect nog voor wat leeft en streeft; deze argeloze ontvankelijkheid voor de natuur; de liefde voor het ver trouwde van eigen stad al deze dier bare dingen, die Huizinga met te grote teerheid zien wil „en couleur de rose", om zich de jaren der grote verschrikking nóg zwarter te doen aftekenen, leverden een kostelijke stof op voor eenvoudig geschre ven mémoires. Maar Huiiznga heeft als een verkeerde Chaplin de fictie te hulp geroepen, heeft de waarheid aangelengd met een rijkelijker scheut verdichtsel dan een roman als „Loete" verdragen kon. En daarmee vertekende hij zijn alter ego, zijn Loete althans, jammerlijk. Het is alles niet zozeer (ik citeer Huizinga) „te mooi om waar te zijn", het is niet waar genoeg om mooi te zijn. Het is allemaal te idyllisch, te idealistisch, teethisch en zelfs te mooi om mooi te zijn. Graag had men Loete, al is het een flink eind weegs, van zijn geboorte-uur tot. zijn twintigste jaar vergezeld, als men maar in hem had kunnen geloven. Maar het gaat niet, het wil niet tnet dat gelo ven: met de jaren versteent dit kind van „lucht en licht, van zon en water" tot het standbeeld dat de auteur zo niet in zijn herinnering, dan toch in ieder geval in de fictie van zijn roman van hem heeft opgericht. Ziehier een staalkaart van zijn eigenschappen: Loete is een teruggetrok ken dromer en „een kleine Spartaan", een toonbeeld van „onkreukbare eerlijkheid" en „aangeboren trouw en loyaliteit", een kereltje, dat vechtend met oudere jongens, het onrecht wreekt, bij zijn vrienden ont zag afdwingt door „het onverschrokkene in zijn blik" en bij zijn pleegouders door zijn zucht tot zelfopvoeding, zich voorts gedraagt als „een ridder zonder vrees of blaam" en, omgeven door niets dan recht schapen volwassenen (na de vroegtijdige dood van beide ouders, door een lieve tante Tine en haar latere echtgenoot, oom Roeland, die „een vader is geweest voor zijn koelies") zo goed als de jeugdige rechtschapenheid zelve is, ondanks zijn hoogmoed en gewetenskwellingen. .foei, hoe suffend. Zo groeit Loete dan op in de onmiddel lijke omgeving van zijn geliefde Middel burg, op het buiten „Torenvliet", waarvan de intiem-stille bekoring de schrijver ver lokt tot dichterlijke vluchten en de jonge Loete tot gewaarwordingen en overpein zingen, die hij merkt Huizinga terecht maar vruchteloos op „zeker niet zo ge dacht zal hebben". Aldus ingelicht maar niet bevredigd, triomfeert de lezer mèt Loete in de hachelijkste avonturen, laat hij ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voor onderwijs SC HQÖLBO E K HA N D E L Jacobijnestrüqt 5 Geil. Oude Gracht 27-2 ja- zich zelfs voeren tot vlak voor de grote Michiel in Vlissingen, zo omtrent de tijd dat Hitler boze bedoelingen blijkt te heb ben met Polen, Europa en de rest van de wereld, en er, naar het geloofwaardige zeg gen van de auteur, „hele hoofdstukken uit Loete's herinnering verloren zijn" (bl. 169). „Vandaar" denkt men. Hier althans vinden de jeugdherinne ringen een triest einde. De fictie moet, 150 bladzijden lang, de rest doen, en ze blijkt daartoe niet in staat, althans niet op het peil van een aanvaardbare roman. Bladzij na bladzij neemt „Loete" meer het karakter aan van een historisch jongensboek, in de trant van Pieter Lou- werse en Joh. H. Been, wier „ferme jongens, stoere knapen" de dichterlijke zegen kregen van dr. Jan Pieter Heye („fors uit de borst en niet te gauw"). Het verder verloop ligt voor de hand (al is Loete anno 1940 pas veertien): verzet van spel tot ernst; verzetsgroep; actie (en hoe!); onderduiken. En men zou zich ver bazen als men Loete in de dagen der Nor- mandische invasie in het Zuiden had aan getroffen en in Juni 1945 niet zag terug keren als man. als korporaal van de bri gade „Prinses Irene", om nog ééns in de armen van zijn overgelukkige tante Tine de veiligheid te vinden „van vroeger". En daar, op het vlaggende Voorhout, verliezen we Loete uit het oog. De onderstelling, hem te moeten volgen tot in zijn rijpe jaren, wordt niet bewaar heid. Gelukkig maar. aan één kant: per slot van rekening moeten we er „Loete" dankbaar voor zijn. dat hij niet uitdijde tot een trilogie, al is daarmee dan ook een oordeel uitgesproken waarvan het schrij ven allerminst een genoegen was. C. J. E. DINAUX Leonhaivl Huizinga; ,:Hoete" (roman). (P. N. van Kampen Zoon N.V., Amsterdam). Aanstaande Woensdag begint in Stutt gart de Deutscher Evangelischer Kirchen- tag 1952. Drie jaren geleden is men voor de eerste keer in Duitsland met de orga nisatie van zulk een zogenaamde kerkdag begonnen. Duizenden kwamen toen in Hannover bijeen om samen te bidden 011 te zingen, te spreken en na te denken over het onderwerp: Kerk in beweging. In 1950 was de beurt aan Essen, toen met hot thema: Redt de mens. In het vorige jaar stroomden tienduizenden samen naar Berlijn waar enkele dagen achtereen ge sproken werd over do belijdenis: Wij zijn tóch broeders. En nu zullen dan van Woensdag tot en met Zondag eindeloze stoeten mensen door de straten van Stuttgart trekken. Deze keer onder de leuze: Kiest het le ven. Want werkelijk leven is alleen het deel van hem, die met God en uit God leeft. Het spreekt vanzelf, dat aan de voor bereiding van zulk een vijfdaagse kerk dag, waarvan elke dag vol bezet is, ont zaggelijk veel vast zit. Men krijgt overi gens de indruk, dat de organisatoren de zaak behoorlijk in de hand hebben. Daar van getuigt een boekje van ruim 60 blad zijden, dat ten behoeve van de deelne mers is uitgegeven. Het ligt in 'de bedoe ling dat men zich via dit geschrift plaat selijk voorbereidt op de vijf onderwerpen, Men heeft te Bayreuth, sinds verleden jaar de Festspieleonder nieuwe leiding zijn hervat, niet stil gezeten om cle aandacht van de met muziekfeesten achtervolgde wereldburger opnieuw tc richten op de oucle Wagner-residentie. De componist voncl er eertijds „Frieclen fü-r sein Walmen" en wij als getrouwe discipelen hopen er eveneens, zij het voor korte tijd, de alledaagse zorgen te vergeten. De oorlog liet „Wahnfried" niet onbe roerd; één bominslag deed in 1945 de his torische zaal verdwijnen, waar, in de tijd van de Meester zelf, Cosima en Siegfried de familie met de toenmalige „groten der aarde" zich plachten te verenigen. Maar het „Festspielhaus" bleef gespaard en werd, zij het na vele strubbelingen, dooi de bezetter aan de Wagners teruggegeven. Er was een tijd, dat vele „pelgrims" er geen been in zagen, te voet naar deze „stad van belofte" op te trekken. Thans komen de reisbureaux, op initiatief van de „Ver- waltung", het ook de Hollander zo ge makkelijk maken, dat men in een door gaande wagon Amsterdam-Bayreuth - zijn in Hollands geld betaalde entrées en reis- retour op zak - zich rustig in de proble men van het met een vloek besmette Rijn goud verdiepen kan. Uit de pers werd middelerwijl - in 1951 - bekend, dat cle oudere Wagnerianen hun vreugde over een gelukkig weerzien met verloren gewaande schatten ietwat getemperd zagen door veel „nieuwlichte rij" in artistieke zin. Het jonge geslacht echter, voor het nieuwe allerminst be vreesd, liet zich ook nu niet weerhouden kennis te maken met dit enige, door een componist zelf - en wat voor een! - inge stelde authentieke Festival. Wat het hier vindt is nog steeds een plaats van bezinning en concentratie, waar kunst geen divertissement is, maar onder gaan wil worden in waarlijk „recreatieve" zin, al zou men thans lust gevoelen, op en kele essentiële punten de degen (beter hier het zwaard) met Bayreuth te kruisen: de „Siegfried" b.v. is hier nog steeds „tweede avond" van het muziekdrama „der Ring des Nibelungen" en niet een zelfstandige opera, die na de werkdag ver strooiing geeft vanwege een draak, die door een toeter zingt en een intensieve liefdeszang met echt vuur vooraf. Waai de jongeren - wellicht onopzettelijk - reeds toe bijdragen'is het doen verdwij nen van alle „Byzantinisme", dat mèt de Wodansper en-brief openers en graalkel- ken-nachtlichtjes uit de souvenirswinkels waarschijnlijk voorgoed begraven werd. En na de opzwepingen en exaltaties van het „Derde Rijk", dat Bayreuth mede tot doelwit voor zijn propaganda koos, heeft men nu iveer gelegenheid, in rustige at- mosphecr over de elkaar vijandelijke grootheden: goud en liefde, machtswaan en offer, die om deze „Ring" worden be zongen, 11a te mijmeren. Hoe vaak is deze philosophische gedach- tenwereld al getroffen door de banvloek en zijn de „Leitmotive-Baedekers" ver dacht gemaakt. Wagner? „Vreemd aan de ze tijd": men was er over heen. Maar tel kens ook weer bleek dit „grauwe theorie". Want zodra bij de aanvang van „Das Rheingold" uit het Es dur accoord in de diepte het „Werde-motiéf" zich weer ont wikkelen ging, wist men wel beter. „Hier schliess ich ein Geheimnis ein; dort ruh' es vicle hundert Jahr'. So lange es verwahrt der Stein, mach' er der Welt sich offen- bar" luidde de tovcnaarsspreuk bij de eerste steenlegging van het Festspiel haus Wieland Wagner's „hervormingen" Dit jaar verscheen een boek „Weltdis- kussion um Bayreuth", waarin de pro's en contra's (voornamelijk de eerste!) ten aan zien van kleinzoon Wieland's nieuwe en sceneringen zijn verwerkt of letterlijk ge citeerd. Het streven der „FestspieK-leiding om, gelijk vroeger, richting-bepalend op te treden in de ontwikkeling van de Wag- 11 er-stijl heeft deze uitgave geïnspireerd, die thans enigermate orde poogt te schep pen in de chaotische debatten, die om Wie land's nieuwe toneelbeeld zijn ontstaan. De bedoeling dezer scènerie dient in de symboliek gezocht tc worden. Het komt ons echter voor, dat dit toneelbeeld, al thans voor de „Ring", vooral symbolisch daarvoor was, dat men bij de weergave van het „Gesamtkunstwerk" bedenkelijk op het hellend vlak is aangeland een plan vanwaar de weg maar al te licht bergafwaarts voert. Men huldigt de idee dat, waar de muziek nu eenmaal verre praevaleert (en de tekst op de koop toe tc nemen is), het picturaal-scenische element teveel in een 19de ecuws naturalisme is blijven steken en dat men slechts door dit radicaal omver te werpen, Wagner redden kan. Gevaarlijke praemisse, want viel hier iets te redden, Wagner ware reeds half - en Bayreuth geheel verloren. De „Ring"- uitvoering leerde helaas hoe met het veel omvattend werk dit jaar een „Festspiel- dammernde" arbeid is verricht. Waar is het eind als Wagner's streven: „schafft immer Neues" als vrijbrief dienen moet om zijn regie-aanwijzingen uit de parti tuur zo zoetjes aan te negeren? In deze „Ring" leek het menigmaal of de regisseur de modernste middelen der techniek niet aan de realisering, maar integendeel aan mmmtm Een der nieuwe décors van Wieland Wagner Siegfried3e acte). wilde dienstbaar maken. Vreemd, dit in Bayreuth op te moeten merken! Nieuwe symbolen Men kon intussen leren, nu bij de klein zoon de leuze: „alles anders" opgeld deed, van welk voortreffelijk hout cle grootva der ook als theatervakman was gesneden. Leidde de factor licht, Wieland's troetel kind, in „Parsifal" gelukkig tot verheu gender resultaten, in de „Ring" was het toneel maar al te vaak zo donker, dat men beter deed het oog te sluiten om niet ver moeid te raken bij het vergeefs aftasten van de ruimte en - tegendeel van hetgeen beoogd werd - zich liever een eigen beeld bij de muziek voor de geest te halen. Voor „Parsifal" koos de regisseur de cirkel, voor „Tristan" de ellips als basis voor zijn symboliek; in de „Ring" werden feitelijk alle scènes, boven, op en onder de aarde, „geprojecteerd" op een sterk op lopend plankier, dat in zijn naaktste vorm als de - centrale - „Brünhilde-felsen" werd gebruikt. De bedoeling, behalve die van soberheid, was niet duidelijk, maar voor de zangers, die op speciale rubber zolen over dit nu en dan krakend bouwsel moesten strijden en die, meestal zonder steun van enig requisiet, van de top een extra afstand van 15 nieter met hun stem te overbruggen hadden, was dit décor niet zo eenvoudig als het uiterlijk leek! Het is bekend, dat Wieland al verklaarde, het komend jaar de „Ring" „weer anders" te zullen maken. Met alle eerbied voor het de eliminering van Wagner's bedoelingen experiment als zodanig en voor de moge lijkheden welke dit steeds nog moderne „Festspielhaus", dank zij ook een staf van oude, verknochte medewerkers, bieden kan, vraagt men zich toch af, wat er bij dit vandaag zus en morgen zo van een model-uitvoering van dit gigantische werk kan overblijven. Moet Bayreuth soms ayantgarde theater worden? Alweer tegen de bedoeling bleven merk waardigerwijze bij deze gewild-eenvoudige scenerie de muzikale ervaringen wat op de achtergrond. Wat zeker niet te wijten was aan de voortreffelijke zangers-prestaties, waarbij Wotan (Holter), Mime (Kuën), de Reuzen (Grcindl en Weber), Fricka (Ruth Sicwert) en Waldvogel (Rita Streich) zelfs nog boven Bayreuther peil uitkwamen, hetgeen heel wat zeggen wil. Anderen als Astrid Varnay (Brünnhilde), Inge Borth (Sieglinde) en Witte (Loge) had men lie ver in andere rollen gehoord. Max Lorenz was er om ons met zijn „Siegfried" aan de band met het verleden te herinneren. De orkestdirectie berustte ditmaal een Bay reuther debuut bij Joseph Keilbesth. dirigent der Hamburgse Philharmonie. Zijn leiding, meer vloeiend in het melodische dan rhytmisch pregwant en soms snel van tempo, kon zeker die van Furtwangler niet doen vergeten, die hier vóór de oorlog enige malen de „Ring" dirigeerde. De diepe vreugde, welke een grote theaterbelevenis kan schenken en die de bezoeker vaak bij zijn afdaling van de Grüne Hügel" nog geruime tijd vervulde, bleef na de „Ring" ditmaal achterwege. M. v. D. die tijdens de kerkdag behandeld zullen worden. In elke gemeente kunnen de deelnemers werkgroepen vormen, die zich met een van de onderwerpen gaan bezig houden. Zulk een werkgroep vindt in dit boekje een overzicht van de te behande len gesprekstof, telkens onderbroken door enkele vragen. Men kan het antwoord van de groep inzenden bij opgegeven adressen. De inleiders kunnen deze reac ties dan in hun voordracht verwerken. De bovengenoemde vijf onderwerpen zijn: I. Leven in de kerk; II Leven in het gezin; III. Leven in het volk; IV. Leven in het beroep; V. Leven in het dorp. Elk van deze onderwerpen is weer on derverdeeld in enkele vragen. Zo worden bijvoorbeeld ten aanzien van het beroeps leven twee vragen gesteld: Van wie is hét bedrijf? en Van wie is de vrije tijd? Over het leven in het dorp wordt gesproken naar aanleiding van vragen als: Zal het dorp blijven bestaan? Zal de kerk in het dorp blijven? Kan een dorp dorp blijven als cle hofsteden gemotoriseerde bedrijven worden? Komen alle zonden uit de stad? Op welke punten van het dorpsleven wordt de meeste schade aangericht? Zoals uit deze voorbeelden wel blijkt, is zulk een kerkdag heel wat anders als een demonstratie van het protestantse volk van Duitsland, hoe massaal de toeloop dan ook moge zijn. Men wil ernaar streven om in de bijeenkomsten iets ervan te beleven, dat men samen kerk in de wereld van 1952 is. Men gaat de moeilijkheden en zorgen, die daarmee verbonden zijn niet uit de weg, maar wil ze eerlijk onder ogen zien. Dr. Reinholcl van Thadden, een van de or ganisatoren, heeft zich over de kerkdagen aldus uitgedrukt: „zij dienen enerzijds tot sterking van het persoonlijk leven in over gave aan Gods wil, anderzijds bedoelen zij te geraken tot een werkelijke ontmoeting met de wereld en de vragen, die daar leven". Ten aanzien van cle Kirchentag 1952 ligt het niet in de bedoeling deze te beperken tot alleen maar Duitsers. Integendeel, er worden ook vele deelnemers uit andere landen verwacht. Men wil op deze kerkdag, die een leken-bijeenkomst is. mensen uit allerlei landen en beroepen ontmoeten om gemeenschappelijk hun vragen te bespre ken en om tegelijkertijd met elkaar hun christelijk geloof te belijden. Het is reeds bekend dat uit Zwitserland een groot aantal deelnemers de volgende week naar Stuttgart zullen komen en men verwacht daar ook een aantal Nederlan ders. Wij hopen u binnenkort enkele indruk ken van de Kirchentag 1952 weer te geven. Het christendom in de wereld De UNO heeft een berekening gemaakt omtrent het aantal mensen op aarde. Men schat het momenteel op 2,3 milliard, waar van 1 milliard in Azië. Van de wereld bevolking is 442 millioen Rooms-Katholiek. Er zijn 202 millioen Protestanten en 161 millioen Grieks-Katholieken, terwijl de rïiët-christelijke geloofsgemeenschappen on geveer 1 milliard mensen omvatten. Ruw geschat kan men dus zeggen, dat één derde deel der wereldbevolking met het chris telijk geloof in aanraking komt. Dansers van „International Ballet" in Gooiland Het dansrecital. dat op 27 Augustus in het Grand Théatre Gooiland te Hilversum door de dansers H. Algeranofi, Claudie Alg'ersnova en Wladimir Brosko van het International Ballet of London zal worden gegeven, vermeldt' o.a. gedeelten uit „Les Sylphïdes" (Chopin), Grand pas-de-deux uit „Don Ouichotte" (Minkus), pas-de- deux uit Coppelia (Delibes), te dansen door Claudie Algersnova en Wladimir Brosko. H. Algeranoff danst o.a. een Hongaarse dans (Bartok), Japanse dansen (o.a. met maskers) naai- oude Japanse gedichten, „The Pogeyman", muziek van Prokofieff, en „Plyasoon's dance" uit „For love or money" (eigen choreografie, muziek van Gilbert Vinter). Aan het slot danst het trio uit de „Carnaval"-suite van Schu mann. „Harlequin, Colombine en Panta- lone", choreografie naar Fokine. Begelei ding en muzikale intermezzi worden ver zorgd door de pianist Simon Halie.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5