Claude Monet-expositie in Haagse Gemeentemuseum JEUK De eerste rang De molen „De Eenhoorn" aan het Zuider Buiten Spaarne Dichters uit en in nood DBD i 1 K Nieuwe uitgaven SCHOOLBOEKEN Nijverheidsleraren 3 Schoonheid in Haarlem en omgeving LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Vlaamse en Hollandse avanl-gardislen H. DE VRIES Mannelijke schilderkunst Tunnel van marsepijn Jl|- Blllii Amerikaanse Litteratuur waren in Haarlem bijeen ZATERDAG 30 AUGUSTUS 1952 Eens dat was in de 17e eeuw. toen de stoommachine nog niet was uitgevonden en aan eleclrische kracht nog helemaal niet ge dacht werd, zodat de molenaar inderdaad van de wind moest leven! werden er in ons land niet minder dan 7500 windmolens gevon den. Die hielden de polders droog, zorgden voor het meel, de verf en de snuif, maar ook voor het tot planken verzagen van bomen. Nu zijn er nog slechts .1300 over en als de vereniging „de Hollandse Molen" niet actief was, zouden er steeds meer verdwijnen. Onge twijfeld tot grote schade van ons landschap. In en om Haarlem waren in die tijd ook zeer veel molens. Nu is er in de gemeente zelf geen één meer over. De „Adriaan" aan het Spaarne werd 20 jaar geleden door het vuur vernield. Er is nu binnen ons domein alleen, nog het kleine molentje aan de Delftlaan over, maar dat mag nauwelijks dié naam dragen. Na de vernieling van de „Adriaan" werden meteen plannen beraamd om die bocht aan het Spaarne hel markante molenbeeld te hergeven, maar tot uitvoering daarvan is hel nooit gekomen. Nog dezer dagen hebben B. en W. van Haarlem verklaard dat zij de herbouw van de molen wenselijk achten. Juist dezer dagen is aan de gemeente Haarlem het aanbod gedaan om kosteloos een molen te aanvaarden die in Alblasserdam moet worden afgebroken. Er wordt nu onderzocht of die op de plaats van de Adriaan kan komen. Dat wil dus zeggen op het onderstuk van de Pijnloren, eens een onderdeel van de Haarlemse vesting. In de omgeving van Haarlem zijn nog enkele molens gespaard, maar als men die gaat optellen op zijn vingers heeft men aan zijn WBIm MËmm 't Spaarne is mooi; een der meest markante punten wordt beheerst door de molen „de Eenhoorn". Hier ziet men hoe de zagen van de molen de boom tot planken verwerken. eigen twee handen genoeg. Vroeger hebben er misschien wel enige honderden gestaan. In de onmiddellijke nabijheid van onze grens, maar toch nog op het grondgebied' van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, staat de houtzaagmolen ,.de Eenhoorn". Er is enig verschil van mening over de ouder dom. Er wordt beweerd dat de molen er al aan het einde der 16e eeuw stond, maar andere bronnen van oorsprong gaan niet verder terug dan ongeveer 150 jaar. Niet onmogelijk is dat afbraak en herbouw hier een verklarende rol spelen. Maar hoe het zij „de Eenhoorn" is een kostelijk bezit. Het is er een van het paltrok-type, die kan in zijn geheel op een verticale as naar de wind gedraaid worden. In tegenstelling met andere molens waarbij slechts de kap en de wieken draaien. Deze naam is ontstaan omdat in de 16e eeuw zo'n molen deed denken aan een in het midden geplooide paltrok. Er zijn nog slechts drie van deze molens in ons land bewaard ge bleven. Meermalen is, sinds de stoom en de electriciteit de wind een ver nietigende concurrentie hebben aangedaan, „de Eenhoorn" met de ondergang door verval bedreigd geworden. De vereniging „de Hollandse Molen" besloot toen tot aankoop en herstel. Maar na enkele tientallen jaren was opnieuw restauratie nodig. En toen zat de pennningmeester voor een bijna lege kas. Aan de overkant van het Zuider Buiten Spaarne woonde een Heem- stedenaar die een bijzondere voorliefde voor houtzaagmolens heeft. Het is de heer K. Rote Pzn., een der directeuren van de „Nehim", een maatschappij die hout importeert en daarin ook handelt. Die kon niet aanzien dat de molen tot verder verval zou komen. De „Nehim" kocht „de Eenhoorn" van „de Hollandse Molen", onder de verplichting van herstel. Die belofte is nagekomen en nu kan de oude molen weer de traditionele tand des tijds weerstaan. Het behoud van „de Eenhoorn" is dus verzekerd. Gelukkig! Eén dag in de maand draait de molen. Dan worden de wieken naar de wind gezet, zodat de vier oude wijven elkaar in het lucht ruim achterna kunnen jagen. Maar zagen doet de molen niet meer. Alleen kan de bezoeker nog zien hoe dit werk vroeger geschiedde. C. J. VAN T. DE AVANT-GARDE VAN de jongste dicht- en prozakunst, die in Amsterdam meer strijdlustig dan strijdvaardig nogal wat propagandistisch gerucht maakte, heeft.met haar Vlaamse geestverwanten één front gevormd. Bij de aanvang van zijn derde jaargang stelt „Tijd en Mens" (tijdschrift van de nieuwe generatie) zich tot doel „de beste producten van de Vlaamse en Nederlandse avant-gardislen samen te brengen en aldus de lezer getuige te doen zijn van de poging van een groep jongeren, die zich resoluut afgewend heeft van iedere kleinburgerlijke ideeënsfeer en van elk zogenaamd neo-classicisme, ten bate van een litteratuur met belangstel ling voor de ethische en esthetische problemen van onze tijd". Aldus de beknopte beginselverklaring van het propectus, dat met het eerste nummer van deze derde jaargang (April 1952) wereldkundig werd gemaakt. Ervaring maakt waakzaam. Wat de Hollandse sectie van deze litterair-revolutionnaire beweging in positieve zin door werk dus bijdroeg tot de vernieuwing van de woordkunst, was tot dusver meer merkwaardig dan veelbelovend. Vaardiger in het manifesteren dan in het creëren, brachten het Amsterdamse „Braak" en het Parijse „Blurb" het tijdens hun uiterst kortstondig bestaan niet veel verder dan tot experimentele monsters van demonstratief verzet tegen gangbare vor men en normen, waaraan de penvoerders een al te gemakkelijk veroverde vrijbrief ontleenden tot eerder verdwazing- dan ver bazingwekkende buitennissigheden. De triomfen, op het verachte publiek behaald door het „veelkoppige monster Dotremont Cobra" dat zich inmiddels geruisloos met zijn eigen wan-staart smoorde waren niet roemrijker. En toen het er op aankwam, het poëtische woord bij de pro pagandistische daad te voegen, bleek de „militante" zelfoverschatting het verre ge wonnen te hebben van de „vigilante" zelf- critiek. De bloemlezing „Atonaal" met name (in deze rubriek besproken), voorafgegaan door een warhoofdige „inleiding" van Simon Vinkenoog terwijl er over deze nieuwe dichtkunst waarachtig wel inlich tend en helder geschreven kan worden, blijkens het artikel van Gerrit Kouwenaar in „De Kroniek van Kunst en Kuituur" (Dcc. 1951) was een mislukking, in weerwil van de in verschillende bijdragen aanwijsbare regels van onverdacht dichter lijk allooi, die toch nog ontluiken wilden in de „hermetiek" (zoals dat heet) van de modernistische poëzie. Nieuwe tijden nieuwe vormen Leedvermaak om dit falen? Verre daar van. Dat een jonge generatie nieuwe wegen wil gaan, nieuwe vormen zoekt, zoeken móét; dat ze dingen te zeggen heeft die in de gangbare versstructuur en het ge ijkte taalgebruik niet uitdrukbaar zijn; dat ze tradities doorbreekt die ouderen dier baar. en conventies opzegt die ouderen tot last zijn dat is de onvermijdelijke be stemming van iédere jeugd en zeker van déze. die in een door stortzeeën op drift ge raakt leven de vaarwateren van vroeger niet meer herkent en wil kennen, en dus haar eigen bakens zal moeten uitzetten. Dat ze dit avontuur waagt, is een teken van leven en moed. Dat ze daarbij bravour- stukjes uithaalt om de menigte aan de wal (voor haar: aan „lager wal") te verbluffen, uit te dagen of eenvoudigweg te plagen, is een bijkomstigheid die men aanvaardt, mits de tot niets verplichtende capriolen maar als zodanig bedoeld zijn en niet als ontdekkingstochten naar ongekende gebie den worden uitgebazuind. En er zijn nogal wat avant-gardisten, die „nieuw land!" heb ben geroepen voor ze zee hadden gekozen. Was het dit pootjebaden, dat aanleiding gaf tot zoveel S.O.S.? En de Vlaamse bentgenoten? Hun litte raire papieren, zowel in proza als in poëzie, staan eerlijk gezegd heel wat hoger geno teerd, al hoort men Simon Vinkenoog die er, overeenkomstig de cosmopolitische betekenis die hijzelf aan zijn dichtsels en schrijfsels toekent, in „Tijd en Mens" als de kippen bij is, extatische bewondering voor de meester van „Triangel in de jungle" uitroepen, dat „zelfs een novelle van Van het Reve in het Engels nog geen gedicht is van Lucebert!" Lucebert, van wiens magistrale regels uit „De dieren der demo cratie" en schande tergt hen dat het hent dat het hent t hent het haant dat het henthaant") een ongeletterd man in zijn laakbare onkunde en onschuld zei: „is dat nu van louche Bert?" Maar Lucebert ter zijde de Vlaamse redacteuren van „Tijd en Mens" Ben Cami, Hugo Claus, Jan Walravens, Louis- Paul Boon, hebben, de laatstgenoemde het lofwaardigst, een litteraire staat van dienst! (Van Albert Bontridder, Marcel Wauters en Maurice d'Haese is mij zo goed als geen werk bekend; Hans Andreus deed zich ver tegenwoordigen in „Atonaal"; Hugo Wal schap, uit een goed nest. liet zich vaak en lang niet onbeduidend horen in het „Nieuw Vlaams Tijdschrift"). Opgelet ondanks voetzoekers! Men late zich door de strijdkreten, die op het prospectus de even „bondige" als zwe vende beginselverklaring omranken, niet afschrikken. Slagzinnen als „ik verkies, dat de eeuwig-menselijke thema's en dito woorden een deukje krijgen" (Hugo Claus), „de naar constructie schreeuwende chaos van vandaag is het „domein" (Jan Wal ravens), „schop de mensen een geweten" (Louis-Paul Boon) zijn, mogen we aan nemen, meer als voetzoekers voor de loge en aanmoediging van de galerij 'tot gefluit of handgeklap bedoeld en in hun kern lang niet zo hol als ze klinken. Aan de gloed der overtuiging valt bij Boon niet te twijfelen. Zijn vroegere romans staan er borg voor. I-Iugo Claus, aan wiens roman „De Metsiers" ik een kro niek wijdde, kan men als dichter zeker niet aanwrijven, dat hij nieuwe vormen zoekt omdat hij de klassieke versstructuur niet hanteren kan; men leze zijn eerste bundel „Kleine Reeks". Ben Cami is onmiskenbaar een dichter van kosmische adem. al wil zijn stem er nog wel eens bij stokken. En Jan Walravens, die met zijn „Phenomenologie van de moderne poëzie" bewees, dat hij zich ernstig rekenschap geeft van wat er gaande is in de litteratuur, ook al bleef er veel in zijn werk onrijp, debuteerde onlangs met een experimentele roman „Roerloos aan Zee", waarin hij het, met een greep naar het abstracte, waagde, problemen en ideeën te doen figureren als mensen: een existentialistische proefneming, die hoe dan ook aandacht verdient. Is de tijd rijp voor een oordeel? Is er sprake van een „nieuwe kunst"? Hoe zou het kunnen, nu het experiment nog pas in het beginstadium is! Hoofdzaak blijft, dat de jongeren zich daarvan terdege bewust zijn. Bescheidenheid is het waarmerk van de ernst; ernst en niet geblaaskaak is de voorwaarde tot het werk. En de boom die zal men kennen aan de vruchten. C. J. E. DINAUX Eileen Elias: Geniet van uw Kind (De opvoeding in de eerste 5 levens jaren), (de Boekerij, Baarn en Mer- tensen Stappaerts, Antwerpen-Am- sterdam). Het is verheugend dat er zoveel boeken verschijnen die ten doel hebben de ouders te helpen bij het vervullen van een taak waar voor zij dikwijls niet zijn opgeleid: de op voeding van hun kinderen. Veilig mag im mers worden aangenomen dat beter opge voede kinderen de problemen van deze wereld met meer succes zullen aanpakken, dan een geslacht dat nog gebukt gaat onder de resultaten van verouderde inzichten. Men denke nu echter niet met een revolution- nair werkje te doen te hebben. Op zeer een voudige, practische wijze geeft Eileen Elias aanwijzingen die er zeker toe kunnen bij dragen dat veel kinderverdriet wordt voor komen, dat de harmonie in het gezin minder wordt verstoord en dat ouders en kinderen meer van elkander zullen genieten. In het bijzonder is wat zij schrijft over beloning en straf zij moeten eerder uitzondering zijn dan regel zeer verstandig. Maar het gehele boekje is lezenswaard en werkt verhelderend ook doordat het telkens voorbeelden geeft, aan het dagelijks leven ontleend. S. ADVERTENTIE voor alle inrichtingen voor onderwijs SCHOOLBOEKHANDEL ]ücobijuestraat j Geil. Oude Gracht 27-2711 Het IJ-tunneucomité heeft gisteren op het gemeentehuis het daar vergaderende college van B. en W. van Amsterdam een (aart aangeboden van ongeveer 60 cm dia meter, waarop in marsepein een voorstel ling was aangebracht van de gewenste ver binding tussen de beide I.J-oevers. De bur gemeester heeft het gebak 's middags naar het Burgerweeshuis laten brengen. Zowel daar als op het stadhuis heeft men de be doeling van het geschenk begrepen en ge apprecieerd. ORGANISATIES-WOLTERSOM IN LIQUIDATIE. Blijkens een publicatie in de Staatscou rant. worden bij beschikking van de minis ter van Economische Zaken, met ingang van 28 September 1952 opgeheven de vak groep „Groothandel in Wol", de vakgroep „Groothandel in Auto- en Moloronder- delen, -toebehoren en -banden", en de on dervakgroepen „Groothandel in Auto- en Motorbanden" en „Groothandel in Auto- en Mptorpnderdelen en -toebehoren", de vak groep „Verf" en de ondervakgroep „Groot handel in bereide Verf en Vernis". Op 15 April 1874 werd in het oude ate lier van de bekende fotograaf Nadar op de Boulevard des Capucines te Parijs de eerste tentoonstelling geopend van de „Société Anonyme des Artistes Peintres' Sculpteurs et Graveurs". Claude Monet, die toen 34 jaar oud was, zond een schilderij in dat tot titel droeg: „Impression, soleil levant". Aanvankelijk als scheldnaam bedoeld, heeft de benaming „Impressionisten" sindsdien klank en betekenis gekregen. Renoir, Sisley, Cézanne, Pissarro, Dcgas en Berthe Morisot waren Monets mede- exposanten in de zaal van Nadar. Latei- sloot ook Manet zich bij de Impressionisten aan. Claude Monet is dikwijls betiteld als de leider van deze groep, niet geheel ten on rechte, daar hij op dc meest wetenschap pelijke wijze de kleur en de breking van het licht analyseerde. De bekende Franse kunstcriticus George Besson, die de catalogus van de Haagse tentoonstelling van een inleidend woord voorzag, schrijft ironiserend o.a. dat het in 1952 van goed inzicht getuigt, slechts met neerbuigende maar tevens afkeurende toe gevendheid over Claude Monet te spreken. Het lijkt mij dat de bitterheid, waarvan deze inleiding doordrenkt is, voortkomt uit een grote liefde voor Monet en een te ge ringe weerklank die deze vereerder bij zijn landgenoten veronderstelt. Ik schrijf: ver onderstelt, want, althans van Holland uit gezien lijkt het onvoorstelbaar dat een meester als Monet zowel in als buiten Frankrijk niet ten volle als zodanig erkend zou zijn. Zelfs Bessons beklag over het geringe bezoek aan het Musée des Nymphes, waar Monets wandschilderingen van de vijvers te zien zijn, lijkt mij geen juiste toetssteen om hieraan zulke deprimerende conclusies te verbinden als hij in zijn inleiding deed. I-Iet denkbeeld om een aparte expositie, gewijd aan het werk van Monet te houden, is stellig interessant, vooral omdat men de gewoonte heeft aangenomen de impressio nisten steeds als een onverbreekbare groepseenheid te zien. Juist in de laatste decennia echter is het duidelijk geworden hoezeer ieder van deze impressionisten een uitgesproken persoonlijkheid was. Cézanne zal men geen impressionist meer noemen evenmin als Degas. Wat maakt de Haagse tentoonstelling nu duidelijk ten opzichte van Claude Monet? Vooral dit, dat zijn vroege werken, van vóór 1870. tot dusver misschien niet vol doende gewaardeerd zijn. Het schilderen in de natuur, de eindeloze observaties van de werking van het licht en tenslotte de „Tijd en Mens", „tijdschriflt: van de Nieuwe generatie". („De Sikkel", Antwerpen; uitg. Mij. „Holland", Amsterdam). ADVERTENTIE Niet krabben. De helder vloei bare D.D.D. kalmeert de jeuk in enkele seconden, doodt de ziektekiemen, geneest tot diep in de huidporiën. GENEESMIDDEL TEGEN HUIDAANDOENINGEN jSfc i m. i -i Claude Monet: „Op het strand van Saint Adresse". Carson McCullers „The ballad of the sad café" The Cresset Press, London. Het werk van Carson McCullers is wei nig bekend in Europa, al zijn haar twee romans sinds jaren in Pocket Book-uitga- ven te krijgen. Het zal na deze publicatie van de Cresset Press wel anders worden, en lérecht: de voortreffelijke aanbevelin gen die haar op het stofomslag vergezellen (volgens David Garnett is zij „the best living American writer") worden door de inhoud afdoende verklaard. Carson McCullers, een Amerikaanse uit een van de Zuidelijke staten, is een van die benijdenswaardige talenten wier waar- nemings- en uitdrukkingsvermogen haast geen oefening nodig heeft. Zij was nog niet ver in de twintig toen zij, een jaar of tien geleden, haar eerste werk publiceerde, dat al een geheel eigen onaantastbaarheid had. Aan het zoeken naar een vorm voor ondervindingen, die er van zichzelf geen hadden, of juist teveel, heeft zij geen tijd verloren; zonder dat was er al genoeg dat uitdrukking verlangde. Hier en daar doen haar verhalen vermoeden dat zij een beetje ongerust is over het gemak waarmee het haar althans in dit opzicht is afgegaan, en dat zij een versterking van haar ver beelding met andere dan natuur-stoffen welkom zou heten; maar voorlopig is de onbevangenheid van haar verbèelding alleen een beperking, geen gebrek. De lof der critici baseert zich in ruime mate op een van de twee romans in deze verzameling: Reflections in a golden eye, wat mij het meest verbeterlijke stuk leek dat er in voorkomt. Het ontbreekt daar niet aan motieven die vindingrijk ver werkt zijn: de stomme plantaardige toe neiging van de soldaat naar de vrouw van captain Penderton, de frustratie van de captain zelf, de domme dierlijkheid van zijn vrouw, de mishandelde gevoeligheid van majoor Morris' vrouw; maar hoewel dit alles aanleiding geeft tot een aantal merkwaardige tafrelen. heeft dit verhaal niet de kracht van de andere, die beelden uit één blok zijn. Het lijkt of er telkens nieuwe stukjes tegenaan gezet zijn, omdat de schrijfster een niet volledig verwerkte inval toch wilde verwezenlijken. De moeilijkheid is voor een deel, dat Carson McCullers complete personen nodig had om dit verhaal mee overeind te zet ten, en dat zij die niet van nature kan maken. De figuren worden niet meer dan dragers van hun eigenschappen, terwijl bij een werkelijk karakter de noembare eigen schappen nooit meer. zijn dan hulplijnen ter verklaring van zijn handelingen. Een eigen identiteit hebben deze bewoners van een afgelegen legerpost niet; zij zouden hun persoonlijkheid moeten ontlenen aan de werkelijkheid van de gemeenschap waarin zij verkeren, en de legerpost heeft daarvoor niet genoeg te bieden. De langere roman The member of the wedding is veel sterker; daar doet zich het probleem van de verschillende identiteiten ook niet voor. Al de ondervinding hier is die van Frankie Addams, een twaalfjarig meisje, dat in een crisis raakt omdat zij „nergens bij hoort", en zoekt naar een men selijke verhouding waarin zij op kan gaan. Zij vindt die: haar broer gaat overmorgen trouwen, ineens is het haar duidelijk dat hij en zijn vrouw „the we of me" zijn, en dat zij haar leven met hen moet doorbren gen. Op de huwelijksdag Weet zij niets uit te brengen tot het ogenblik waarop het jonge paar vertrekt: dan maakt zij een scène. Als zij thuis terug is besluit zij tot de vlucht, waarvan zij na een paar uur al weer teruggebracht wordt. Tenslotte zien wij haar een jaar later; zij heeft dan een vriendin, en is „mad about MichelAngelo". Het verhaal eindigt met regels die aan Vir ginia Woolf doen denken: „Dark, when it came, would come on quickly, as it does in wintertime. 'I am simply mad about But the sentence was left unfinished for the hush was shattered when, with an instant shock of happiness, she heard the ringing of the bell." De vergelijking met de Engelse schrijfster dringt zich elders niet op, alleen al omdat de zinnen van Carson McCullers 'n veel directer en gespierder greep hebben op datgene wat zij uitbeelden, en toch is er wel overeenkomst: voor beiden is de werkelijk heid een ononderbroken stroom van in drukken, en voor beiden zijn die eigen in drukken zo onvervangbaar dat ze niet kunnen geloven in hun eigen voorstelling van een ander, zich steeds te sterk bewust van de verandering, die zich in een geheel karakter doet gelden wanneer er maar in een fragment van ondervinding een wijzi ging wordt aangebracht. Wat Stephen Spender in zijn autobiografie over Mrs Woolf zegt gaat ook voor Carson McCullers op: „Her strength and her limitations ware that she didn't really know how, it felt to be someone else." Een verschil van belang is dan weer dat de laatste zich, zoals het een Amerikaanse past, bezig kan houden met de ondervinding van een gemeenschap. Het titelverhaal, The ballad zelf, is de ervaring van de inwoners van een dorpje. Het is een zonderlinge ge schiedenis van een onbereikbare sterke vrouw, een afgewezen echtgenoot cn een verraderlijke dwerg: ballade-figuren die men met psychologie niet op hun plaats zet. Zij zijn om naar te kijken, zoals de dorpelingen dat zelf doen, die het trieste café in en uit drommen, nooit verbaasd en altijd nieuwsgierig. Verder bevat deze verzameling een aan tal kortere verhalen, sommige van een con ventioneel model, maar alle op McCullerse manier bezield. Het beste ervan is „A tree. A rock. A cloud", waarin een eenzame ochtenddrinker in een café'tje aan een krantenjongen vertelt wat hij van de liefde geleerd heeft, nadat zijn vrouw hem ver laten had. De liefde is hem een wetenschap geworden. „'Son, do you know how love should be begun?' The boy sat small and listening and still. Slowly lie shook his head. The old man leaned closer and whispered: 'A tree. A rock. A cloud'." Met het contrapunt van het wantrouwende jongetje, en van de café-eigenaar die her haaldelijk zijn afkeuring betuigt, is deze les een meesterstuk geworden. Tenslotte is het niet wel doenlijk van al deze verhalen meer dan een schetsmatige indruk te geven, waaruit van de pure kwa liteit ervan niet veel blijkt. Bewonderende woorden zijn geen steun voor de beste van deze verhalen; het is eerder andersom. De beste van de verhalen zijn in het algemeen die, waarin de problemen van individuële identiteit het best zijn bedwongen of om zeild; maar ook waar daar iets aan ont breekt is er een rijkdom van verbeeldings vormen, die voor de lezer onmiskenbare nieuwe ervaringen zijn, en waardoor de tweede rang eenvoudig vergeten wordt. Een soort toets daarvoor wordt verstrekt dóór het gebruik van het woord „wild", dat door misbruik in talloze romans zo langzamerhand tot op de draad versleten is. Carson McCullers gebruikt het zelden, maar dan op vooruitgeschoven posten, zo dat men het met haar gaat associëren, en dan als een nieuw woord, geladen met een precies bedwongen betekenis. Haar hele werk heeft iets van die beheerste wildheid. S. M. synthese van de Nymphades, waren zulke enorme gebeurtenissen in het kunstleven, dat men te spoedig vergat, welke de achter gronden en fundamenten van deze ontwik kelingsgang waren. Een aantal magistrale stads- en zeege zichten, in de eerste zaal bijeengebracht, tonen ons met welk een mannelijke kracht de jonge Monet zijn onderwerpen aanvatte. Met een voorkeur voor het „contre-jour" bouwt hij zijn schilderijen in vaste plannen op tot een volle en sluitende schildering. Het zijn vooral deze soliditeit en deze doel bewuste bezonnenheid die zoveel gezonde kracht aan deze landschappen verlenen. De „Hollandse" periode Zien we later Monet déze bijna koele zekerheid in zijn figuurstukken toepassen, dan besluipt ons de gedachte dat hij aan het gevoel ten qpzichte van de mens tekort schiet. Deze al te nuchtere observatiezin noteerde ik ook reeds naar aanleiding van Manets figuurstukken. Maar Manet bezat een psychologisch begrip en een intelligen tie die Claude Monet miste. Natuurlijk bevat de Haagse tentoonstel ling ook een aantal doeken uit de tijd waar in Monet, gevlucht voor de Duitse bezetting van 1870, in Holland vertoefde. Toch wist hij in het land van de fijne vochtige at- mospheer met zijn krachtige, soms te harde kleuren niet goed weg, cn met uitzonde ring van het zonnige Amsterdamse schil derij met de Schreierstoren behoren deze Hollandse stukken tot de zwakste van de expositie. Van veel groter betekenis voor zijn kunst, was zijn verblijf in Engeland, vooral omdat hij er de werken van Turner leerde kennen. Dc Franse landschappen De landschappen uit Frankrijk één van de allermooiste is het doek van de Seine bij Argenteuil (dat uit de Verenigde Staten is overgebracht) vertonen veel verwantschap met de werken van Sisley en Pissarro. Nooit eerder is op zo verruk kelijke wijze dc weelde van een zomerdag aan een rivieroever geschilderd. Het licht trilt aan de horizon, het zonlicht wordt door het bewegelijk lover gezeefd, lichten de schaduwen oversnijden het wandelpad, vluchtige zomerwolkjes, het blanke zeil van een pleizierjachtje; het is de rust van een feestelijke zomerzondag! Weggevaagd is de atelierlucht, ver weg zijn de academie, de allegorieën, de histo riestukken en deftige portretten. Maar ver ook de arcadische landschappen, de gefan taseerde bergen die als levenloze coulissen de acteur-herders cn herderinnen omlijs ten. De schoonheid op schootsafstand te be trappen, vervoerd te raken door de directe omgeving en het alledaagse te zien als het bijzondere, dat is de ontdekking van de Franse impressionisten geweest. De Hollandse schilders van de Haagse school maakten zich slechts met moeite en nooit geheel los van de tendentieuze anec dote. Nooit betrokken zij, zoals de Fran sen, hun eigen bestaan zo direct in hun motief. De „schilderachtigheid" van het boerenleven, de „stemming" van het land schap was hun gebied en zij waren mees ters in de vertolking. Juist het Haagse Gemeentemuseum biedt nu een prachtig vergelijkingsmateriaal tussen de Hollandse cn Franse impressio nisten. Zuiver schilderkunstig bezien zijn Gabriël en Roelofsz waardige partners van de Fransen; wat verfijnde observatie be treft misschien soms de meerderen van een Monet. Maar de verdienste om alles wat zweemt naar vals sentiment weg te vagen, komt Monet toe en deze winst is eerst later door de Amsterdammers overgenomen. Echter, verder terugreikend, kan men opponeren dat met Jongkindt en Boudin deze grote overgang al plaats vond. Zij waren dan ook de leermeesters van Monet. OTTO B. DE KAT Op Donderdag en Vrijdag j.l. werd te Haarlem de Algemene Vergadering gehou den van de Bond van Verenigingen van leraren aan Middelbare Nijverheidsscholen in Nederland. Nadat in de morgen 1; ren van Donderdag te afgevaardigden naar deze vergadering officieel ten stadhuize werden ontvangen (zoals reeds in de editie van Donderdag vermeld) vond 's middags in Restaurant Brinkmhnn een geanimeerde vergadering plaats, die mede werd bijge woond door de heer mr. ir. M. Goote, In specteur-Generaal van het Nijverheids onderwijs. Naast de agendapunten die elke jaarvergadering terugkeren was het be langrijkste punt het Lerarentekort. Of schoon de vergadering geen mogelijkheid ziet dit vraagstuk op korte termijn tot op lossing te brengen heeft de discussie zeer zeker bijgedragen tot het vormen van een duidelijk beeld van de plaats en de taak van de leraar bij het M.N.O. Na een feestelijk diner hield 's avonds de Algemeen-Procuratiehouder van de Kon. Ned. Hoogovens en Staalfabrieken de heer G. S. K. Blaauw een korte inleiding over het onderwerp: „De coördinatie van M.T.S. en Bedrijf". Spreker schetste de grote wenselijkheid tot het leggen van een stevig contact tussen het onderwijs ener zijds en de industrie anderzijds, opdat be kwame mensen van allerlei aard voor de industrie beschikbaar komen, die door de school zijn gevormd, niet alleen naar ken nis maar ook naar persoornlijkheid. Spre ker acht het mogelijk dit contact te leggen met behulp van een stage van niet te korte duur. Ook zag hij gaarne ontmoetingen op de Volkshogescholen. Deze gedachten zou den eventueel door een in het leven te roe pen commissie nader kunnen worden uit gewerkt. Na deze inleiding werd de „Hoog ovenfilm" vertoond, die niet alleen een ver toning was van hoog cineastisch gehalte maar ook een uitstekend beeld gaf van de veelzijdigheid van het bedrijf en de plaats die de mens daarin speelt. Vrijdagmorgen werd met touringcars een tocht gemaakt door de omstreken van Haarlem naar de sluizen van IJmuiden, waarna men wandelend het terrein van dé Hoogovens bereikte. Hier was men in de gelegenheid het met de film vertoonde van zeer nabij te zien. Men kwam vooral zeer onder de indruk van de gigantische blok- walserij die enkele maanden geleden in ge bruik werd gesteld. Na een zeer gewaar deerde lunch in het ontspanningsgebouw van het Hoogovenbedrijf werd de tocht in de middag per touringcar voortgezet naar Krommenie alwaar werd overgestapt in een rondvaartboot voor een tocht langs de Zaan in de richting Amsterdam met zijn vele interessante industrieën.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5