Raam voor Amsterdamse Markthallen
Agenda voor
Haarlem
Eeuwen ontmoeten elkaar
Wildhoef'in Bloemendaal
Vlaams dichterland
Nieuwe uitgaven
Proeven van decoratieve kunst
3
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Expositie werken van
Nuyen
Nieuwe film: „Dijkbouw"
Heringa Wathrich
M
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Van Conscience lot van Aken
Meesters van de spotprent
rnprQ nationale producten
KERKELIJK LEVEN
AUTO-FINANCIERING
ZATERDAG 4 OCTOBER 1952
Het oude huiszoals we dat in de tuin zien.
Van 11 October tot 2 November zal in de
zalen van Panorama Mesdag te 's-Graven-
hage een expositie van werken van W. J. J.
Nuyen worden gehouden. Deze tentoonstel
ling werd mogelijk gemaakt door bruik
lenen uit het Rijksmuseum en de stedelijke
musea te Amsterdam, het Gemeente
archief te Haarlem, het Gemeentemuseum
te 's-Gravenhage, het Rijksmuseum Kröl-
ler-Müller te Otterlo en het Museum Boy
mans te Rotterdam.
Onder auspiciën van de Regeringsvoor
lichtingsdienst is in het Studiotheater te
's-Gravenhage de technische film „Dijk
bouw" vertoond. Deze film is gemaakt naar
een scenario en onder regie van Bert Haan
stra met Ytzen Brusse als cameraman, met
medewerking van de dienst der Zuiderzee
werken.
„Dijkbouw" geeft een overzicht van de
uitgevoerde en in uitvoering zijnde polder-
werken in het IJselmeer.
ADVERTENTIE
Haarlem
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
De vorige week hebben wij de aandacht
gevestigd op het natuurschoon dat aan de
Kennemerweg in Bloemendaal te bewon
deren is. De bewoners van het buiten
„Wildhoef" hebben daarvan niet alleen het
genot als zij in de koepel zitten, maar alle
kamers aan de Oostkant hebben daarop
het uitzicht. Dit verklaart de bijzonder
heid waarom het huis indertijd zo dicht bij
de weg werd gebouwd, want'meestal geven
de bewoners van buitens er de voorkeur
aan verder van de openbare weg af te
zitten.
De achtergevel van „Wildhoef", zoals wij
die aan de Kennemerweg zien, heeft door
haar stijfheid iets sombers, ook al vergoedt
de omlijsting van zwaar geboomte veel.
De voorgevel, die de wandelaar in het
park ziet, is wat levendiger.
Over „Wildhoef" zijn niet veel historische
bijzonderheden bekend. Op de plaats was
vroeger een garen- en linnenblekerij ge
vestigd. In 1730 is die opgeheven, waarna
de nieuwe bezitter er een buitenplaats van
maakte. Dat was toen niets bijzonders,
want het geschiedde o.a. ook met „de Rijp",
in de nabijheid gelegen. Eerst werd „Wild
hoef" bewoond door Henry Samuel Crom-
melingh, maar al spoedig ging het over aan
mr. Willem van Valkenburgh, Raad en
Burgemeester van Haarlem, die er een vin-
kenbaan had. Er waren in die tijd heel wat
vinkenbanen in Haarlem en omgeving. Dr.
P. Hoekstra vertelt in zijn boek over Bloe
mendaal dat op die banen heel wat vogels
gevangen werden. Op „Wildhoef' en de
daarbij behorende boerderij „Veen en
Duin" aan de Kennemerweg (zie het vorige
artikel) werden in een jaar wel 3000 vin
ken, 900 lijsters en 40 snippen gevangen.
Ook nog in de 18e eeuw kreeg „Wild
hoef" de Haarlemse lakenwever W. Ph.
Koops als bewoner. Dit was (ook die bij
zonderheid werd opgediept door dr. Hoek
stra) een zeer energiek man, behorende
tot de invloedrijke Doopsgezinde kring. Hij
breidde zijn bezit belangrijk uit. o.a. door
aankoop van de buitens „Saxenburg" en
„de Rijp". Op het buiten „Saxenburg" ko
men wij later terug, want daar woonde in
1757 de Haarlemse schepen mr. Cornelis
Brake!, die het Bloemendaalse Bos heeft
geplant en daar toen hel bekende Panne-
koekenhuisje liét bouwen.
Toen in 1936 mejuffrouw C. van Wicke-
voort Crommelin, die lange tijd op „Wild
hoef" had gewoond, overleed, werd de be
zitting met verkaveling bedreigd. Gelukkig
werd dit voorkomen. Het buiten kreeg een
nieuwe bestemming: rusthuis voor bejaar
den. Het bestaande huis en ook de bijge
bouwen boden geen plaats genoeg, daarom
werd op het terrein een groot gebouw ge
zet, dat aan de eisen van de moderne tijd
beantwoordt. In de oorlogsjaren werd
„Wildhoef" door de Duitsers bezet, daar
na legden de Nederlandse militairen er be
slag op. Maar nu genieten sinds enige tijd
de bejaarden weer van hun voortreffelijk
onderdak en ook van de mooie omgeving.
Het is een algemeen verschijnsel dat
grote buitens niet meer door particulieren
bewoond kunnen worden. Het een na het
ander krijgt daarom een andere bestem
ming. Het. voordeel daarvan is, dat het
daarbij behorende grondgebied (het park
van „Wildhoef" is bijzonder mooi!) aan
een verkaveling ontkomt. C. J. VAN T.
ZATERDAG 4 OCTOBER
Stadsschouwburg: Fritz Hix-sch operette
„Geschichten aus dem Wienerwald", 8 uur.
Luxor: ..Klokslag 12", 14 jaar. 7 en 9.15 uur.
City: „Geheime wapens", 14 jaar, 7 en 9.15
uur. Spaarne: „De grote mijnramp", 14 jaar.
7 en 9.15 uur. Lido: „Czardasfürstin", alle
leeft., 7 en 9.10 uur. Frans Hals: „Czardas
fürstin", alle leeft., 7.15 en 9.30 uur. Minerva:
„De slagboom", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rem
brandt: „De mijnen van koning Salomo", alle
leeft., 7 en 9.15 uur. Palace: „I '11 see you in
my dreams", alle leeft., 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 5 OCTOBER
Stadsschouwburg: Fritz Hirsch operette
„Geschichten aus dem Wienerwald", 2 en
8 uur. Luxor: Journaalvoorstcllingen. 10.30,
11.30 en 12.30 uur. „Klokslag 12", 14 jaar, 2,
4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Geheime wapens
14 jaar, 2.15. 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De
grote mijnramp", 14 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15
uur. Lido: „Czardasfürstin", alle leeft.,, 2,
4.10, 7 en 9.10. Mïncrva: „De slagboom", 18
jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Czar
dasfürstin", alle leeft.. 2.15. 4.40, 7.15 en 9.30
uur. Rembrandt: Zondagmorgenvoorstelling
„Een onvergetelijke melodie", alle leeft., 11
uur. „De mijnen van koning Salomo", alle
leeft.. 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Palace: „I'll see
you in my dreams", alle leeft., 2, 4.15, 7 en
9.15 uur.
MAANDAG 6 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Waarom jok je, Ché-
rie?" (Comedia), 8 uur. Grote Kerk: Inter
nationaal orgelconcours, improvisatiewed-
strijd, 8 uur. Luxor: Journaalvoorstellingen,
10 30,'11.30 en 12.30 uur. „Klokslag 12", 14
jaar 2, 7 en 9.15 uur. City: „Geheime wa
pens", 14 jaar, 2.15, 4.30. 7 en 9.15 u. Spaarne:
„De grote mijnramp". 14 jaar, 2.30, 7 en 9.15
uur. Lido: „Czardasfürstin", alle leeft., 2,
4 10 7 en 9.10 uur. Frans Hals: „Czardas
fürstin", alle leeft., 2.30. 7.15 en 9.30 uur.
Minerva: „De slagboom", 18 jaar, 2.30 en 8.15
uur Rembrandt: „De mijnen van koning
Salomo", alle leeft., 2, 4.15. 7 en 9.15 uur.
Palace: „I'll see you in my dreams alle
leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
EER DAN EEN eeuw Vlaamse letterkunde samen te vatten tot haar levende
kern in het beknopt bestek van niet meer dan honderdenvijftig bladzijden
dat vereist een meesterhand, wil tenminste de kroniekschrijver niet verzeild raken
in het gezelschap van de kunstnijvere administrateurs der letteren, die schrijvers
en dichters plechtig plegen bij te zetten in het graf van gangbare en onleesbare
handboeken. Van Marnix Gijsen (dr. J. A. Goris), uit zijn in herbewerking ver
schenen „vervoerd pleidooi" ,,De litteratuur in Zuid-Nederland sedert 1830"
kunnen de brave klerken van de litteraire historie leren, dat het schrijven van een
dergelijk overzicht niet een werk is van kundigheid alleen, nog minder van kunstig
heid, maar van kunst. Gijsen beschrijft niet, hij bezielt. Hij rubriceert niet, hij
spreekt zich uit. Met „hart en ziel", met verstand en zinnen is hij er bij betrokken,
zelf partij weliswaar, maar daarom des te meer op zijn hoede voor het vooroordeel.
Hoe men van de Donkere Laan af een mooi uitzicht heeft op het schilderachtig groepje
bijgebouwen van Wildhoef.
Charley Toorop, door A. M. H a m-
macher. Een beschouwing van
haar leven en werk, een lijst van
werken en 46 afbeeldingen van
schilderijen. (W. L. en J. Brusse
N.V. te Rotterdam, 1952).
Niet spoedig zal een schrijver er toe over
gaan om over een nog levende kunstenaar
een boek te schrijven, waarin de ontwikke
ling van de levensgang en de evolutie van
het werk gegeven worden. Meestal zal dit
pas gebeuren nadat het leven door de dood
is afgesloten, vooral omdat dan de afstand
is ontstaan, die de beste waarborg ener ob
jectieve beoordeling biedt.
A. M. Hammachcr, de bekende schrijver
over hedendaagse beeldende kunst, wiens
voortreffelijke studie over de Amsterdamse
Impressionisten in 1943 met de Prijs van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
is bekroond, heeft nu een uitvoerig werk
over de schilderes Charley Toorop geschre
ven. Hij moet van mening zijn geweest dat
de figuur Charley Toorop reeds thans (zij is
onlangs 60 jaar geworden) zo duidelijk in
het hedendaagse kunstleven staat afgete
kend. dat het moment rijp was om in een
boekwerk dit beeld voor de tijdgenoot te
fixeren. Dat de Schrijver er naar gestreefd
heeft om de figuur Charley Toorop te teke
nen tegen de achtergrond van het culturele
leven waarin haar vader, Jan Toorop, zo'n
voorname rol gespeeld heeft, lag voor de
hand, doch daar Hammachcr niet alleen een
voortreffelijke stijl bezit, maar bovendien
over een uitgebreide kennis van dit tijdvak
beschikt, is vooral het gedeelte over „jeugd
en ontwikkeling" een prachtige bijdrage tot
de Nederlandse cultuurgeschiedenis gewor
den.
Het milieu rond Toorop in Amsterdam,
waaraan veel kunstenaars ook uit muziek-
kringen deelnamen, is door Hammachcr
zeer levendig geschetst. Wij volgen de Too-
rops en de opgroeiende, sensitieve Charley,
die aanvankelijk voor de muziek werd op
geleid, op hun vele buitenlandse reizen. In
deze omgeving, waarin schilderkunst, litte
ratuur en muziek intens werden beleefd,
zien we de jonge Charley zich ontwikkelen
lot een eigen persoonlijkheid, die zich wel
aan deze wereld gebonden voelt, maar er
tevens toe gedreven wordt eigen wegen te
zoeken. Deze persoonlijke ontwikkeling
wordt door de schrijver met grote nauw
keurigheid en intelligentie beschreven en
in dit gedeelte van het bock geeft hij een
soort dwarsdoorsnede van de Europese
schilderkunst van het begin onzer eeuw. De
betekenis, die het werk van Kokoschka
Paula Modersohn Becker en Franz Mare
voor de ontwikkeling van Charley Toorop
heeft gehad, wordt onderzocht. Zeer instruc
tief is het te lezen dat de schilderes, in 1919-
1921 te Parijs wonend, Chardin, Millet en
Fantin Latour en de Koptische portretkunst
in het Musée Guimct ontdekte. Het om
vangrijkste hoofdstuk is uiteraard gewijd
aan de analyse van de hoofdwerken van de
schilderes, die in verschillende perioden
worden ingedeeld.
De schrijver wijst daarin terecht op het
autobiografisch karakter: „In een onrustig,
soms bijna wild leven kwam toch de orde
van het werk tot stand". De schilderes stel
de vaak bij grote werken van te voren vast
hoeveel jaren ermee gemoeid zouden zijn.
Tenslotte tekent de schrijver Charley
Toorop in haar verhouding tot haar Hol
landse tijdgenoten en geestverwanten, waar
bij een vergelijking met het werk van John
Rëdecker en Hendrik Chabol gemaakt
wordt. Hierin en ook op enkele andere
plaatsen krijgt men de indruk dat de schrij
ver inderdaad te dicht bij z'n object staat.
Het gevoel dat men in een „clan" beland is,
waarbij het patriarchale oog van H. P.
Bremmer alle gestes streng bewaakt, is on
miskenbaar. Voor een objectieve beoorde
ling van het levenswerk van Charley
Toorop, dat zonder twijfel tot de belang
rijkste uitingen van onze tijd behoort, kan
het ook zijn nut hebben niet al te veel van
de ontstaansgeschiedenis te weten. Men mag
het Hammacher stellig niet verwijten dat
hij uit de aard van zijn nauwe betrekkingen
met deze Bremmergroep, die uit een per
soonlijke voorkeur is gegroeid, zijn studie
over Charley Toorop in dit licht gezien
heeft. De eenzijdigheid van deze visie vast
te stellen lijkt echter alleszins veroorloofd.
Even stellig als wij mogen menen dat in een
verder gelegen tijdperk de kunst van Char
ley Toorop op een ruimer gezichtsveld in
andere proporties zal getekend worden staat
het vast dat geen enkele biograaf zonder
kennisneming van Hammachers voortreffe
lijke studie'deze materie zal kunnen behan
delen. OTTO B. DE KAT
In het Gemeentemuseum te 's-Graven
hage wordt van 8 October af als onderdeel)
van de Haagse Kunstmaancl de tentoon
stelling „Meesters van de spotprent van
Daumier tot Steinberg" gehouden. Er wor
den prenten getoond van c!e begaafdste
meesters, die in dagbladen en tijdschriften
zoals Punch, New Yorker, Charivarius, Le
Rire. De Notenkraker, Mandril, Fliegende
Blatter en Simplicissimus humoristische
tekeningen publiceerden. De expositie
duurt tot 23 November.
Hij houdt gericht, roept stromingen en
gestalten uit het verleden op, luistert nog
eens aandachtig naar wat een vervlogen
eeuw Vlaamse dicht- en prozakunst zeg
gen wilde, zei en nóg te zeggen heeft, en
zoekt voor elke karakteristiek de bondigste
en fraaiste omschrijving. Daarmee compo
neerde hij een gestyleerd verslag van een
zo voortreffelijk critisch gehalte en mee
slepende strekking en taal, dat het ruim
schoots opweegt tegen stapels breedspra
kige essays. Bijna werd het, ondanks (of
moet men zeggen dankzij?) deze meester
lijke beknoptheid zélf tot een roman
een roman van een brok bewogen geestelijk
leven dat met zijn historisch lot worstelt
en van die worsteling getuigt in het schoon
ste wat een volk gegeven is: zijn taal.
Terug tot vóór Gezclle
„Men kan", heeft Karei Jonckheere eens
in één van zijn ironisch-kruidige beschou
wingen geschreven, „niet altijd met Ge-
zelle beginnen". Maar ditmaal was het een
welkome onvermijdelijkheid, moest zelfs
eerst het nationale epos „De leeuw van
Vlaanderen", moest Conscience herleven,
en mét hem de „ideale jongeling" Roden-
bach „dit uiterst gaaf symbool van de
Vlaamse lente" diende óók nog de
„weke zanger" Pol de Mont het beste van
zijn schoonheidsroes uit te zingen, om des
te klaarder en inniger de stem van het
mirakel te doen opklinken van het
„mirakel Gezelle". Pol de Mont mag zelf
te onvast van hand, te aesthetisch van
„schoonheid vervoerd" zijn geweest om
weerklank te vinden, hij was het die Ge
zelle ontdekte, en dat is niet zijn geringste
verdienst. Deze Gothische mens Gezelle,
deze priesterlijke dichter, die Gijsen één
en al rhythme noemt en al wat Vlaande
ren eigen was door het dichterlijk woord
adelde, had meer dan allen vóór hem zijn
land verlost uit zijn isolement, verheven
boven het provincialisme en de stern her
geven waarin de taal tot poëzie kon ver-
puren. Zou er zonder Gezelle een zo leven
wekkend réveil, een zo krachtig en ver
frissend vernieuwende beweging zijn op
gekomen als „Van Nu en Straks"?
„Mijn vriend", voorzegde Vermeylen,
we zullen dit land schoon maken", wat wel
zoveel zeggen wilde als ruim en licht ma
ken, en wijd-open voor het menselijke, ook
dan en daar waar dit menselijke tot droef
heid stemt, waar het zich zwaar door pro
blemen beladen voelt, en zoekt en wankelt
en hoopt. En hij schreef zijn onvergetelijke
„Wandelende Jood", melancholisch schoon,
mild-schoon.
Was het niet eveneens een mirakel, een
natuurwonder, dat daar temidden van die
„problematische wereld", een gewas, een
boom in de Vlaamse aarde oprees, diep
daarin geworteld en met zijn kruin er zo
hoog bovenuit: Stijn Streuvels? Hij-zelf
was natuur en Vlaanderen werd onder zijn
handen natuur; en wat wind en regen en
zonnebrand daar boven in die kruin aan
oergeweld teweegbrachten, werd in een
ongekend epische kracht hoorbaar in zijn
proza.
Luister met Gijsen naar een andere taal,
naar een taal van de geest, een gekwelde
geest die oud en moe is van de kultuurlast
der eeuwen herlees Van de Woestijne
en hoor in hem de tegenzang van Pallie-
ters loflied op het leven, de zelfaanklacht
van een man die zo hevig zijn menselijk
falen belijdt. Voortreffelijker dan door
Gijsen is er nauwelijks over Van de
Woestijne geschreven. Voor het eerst zó
scherp tekent zich het beeld af van deze
diep-droefgeestige zanger van „Het zatte
hart", het beeld van wat er van hem is
■nagebleven: iets dat vurig gebrand heeft
en na het doven van de gloed doorzichtig
wordt als het as-geraamte van een ver
koold blad, dat tussen zijn vergane weefsels
doorzicht geeft op een hemelse klaarte.
Timmermans bleef „een miniaturist
met al zijn gemoedelijke zwier veroverde
hij niet de breedheid van Teirlinck, wiens
portret wel wat schriel is uitgevallen.
Gijsen waardeert hem, maar gaf hij dit
kwikzilverige talent, deze vitaal-gedreven
auteur, voor wie er geen stijlvorm was of
hij moest er een kans mee wagen, wel de
volle maat? En Jan van Nijlen? Haast
klinkt het als een verwijt, waar Gijsen
schrijft „dat de dichter te zeer meester was
over zijn gevoel opdat uit zijn geestelijk
avontuur een diep aangrijpende toon zou
opklinken". Vah Nijlen is aangrijpend,
maar hij is dat zo schuchter en ingetogen,
zo gedragen van toon, dat de gloed van zijn
vers een ijle weerglans wordt van het in
nigste dat hij verbergt. Ons is hij er te
liever om.
Scherper, zelfs meesterlijk omlijnd,
ADVERTENTIE
Cnntd VAN WERELDNAAM
Verlang dit merk van Üw handelaar!
treedt de figuur van Elsschot naar voren:
stroef en teder, wantrouwig en mild tege
lijk", een haarfijne karakteristiek, waar
voor die van de dynamische Walschap niet
onderdoet.
Schrijvers in het gedrang
Naarmate het gedrang in de Vlaamse
litteraire hof drukker wordt, neemt de
bondigheid van Gijsens kenschetsing
toegespitst tot het wezenlijkste meestal,
een enkel maal ook tot schade van de ge
karakteriseerde figuur toe. Drie wil ik
er noemen, die er ronduit gezegd bekaaid
afkomen: Herwig Hensen, René Berghen
(wiens „Instituut Astrée niet ongenoemd
had mogen blijven) en Karei Jonckheere,
die als dichter te veel in de schaduw blijft
van „het wonderkind van 1935", van Bert
Decorte, al wordt deze de hem toegezwaai
de lof tenvolle gegund.
Maar dergelijke zwakke steeën in dit
sober-rijke borduursel gaan schuil achter
het grandioze motief dat Gijsen om de zo
baanbrekende gestalte van Paul van
Ostayen weet te weven. Terwille daarvan
wil men zelfs over het hoofd zien, dat de
jongere generatie bekneld raakte tussen
enkele bladzijden en de jongste onvermeld
blijft. Is het niet onbetwistbaar gerecht
vaardigd, dat de resterende pagina's vrij
gehouden moesten worden voor het aan
hangsel, waarin André Demedts een door
Gijsen veronachtzaamd auteur, van wiens
hand wij gedurende de laatste jaren van
het beste te lezen kregen dat de moderne
Vlaamse litteratuur opleverde, het volle
pond gaf: en wel Marnix Gijsen zélf?
.Al met al: Gijsens overzicht is niet al
leen een verrijking van de letterkundige
geschiedenis maar ook van de litteratuur.
C. J. E. DINAUX
Marnix Gijsen: „De litteratuur in Zuid-
Nederland sedert 1830". (Uitgeversmij N.V.
S t a nd a a r dBoekhandel, Amsterdam).
Stelt u zich voor, dat iemand, die dui
zend jaar geleden geleefd heeft, in.de ge
legenheid zou worden gesteld nog eens een
kijkje in ons land le nemen. Het is niet
goed in te denken, welk een indruk het
moderne leven en de gegroeide verhoudin
gen zouden maken. Probeer het u eens voor
te stellen.
kasteel Oud-Poelgeest te Oegstgeest, een
interkerkelijk Jeugd- en Vormingscentrum,
dat juist vijf jaar bestond.
Inmiddels bestaat dit kasteel meer dan
duizend jaar. Het was een boeiend gezicht
om te zien, hoe vroegere tijden herleefden.
Temidden van haar hofhouding maakte
Aieida van Poelgeest, gezeten op een vurig
Wanneer we een dergelijke gebeurtenis ros, onder klaroengeschal, haar rentrée op
zouden moeten beschrijven, dan zou wel- haar kasteel.
licht ons relaas aanvangen met de woor
den: „Er was eens.Het zou het begin
worden van een sprookje en iedereen her
innert zich uit z'n kindertijd, dat het alleen
een dergelijk wonderlijk verhaal is, dat met
deze woorden begint.
Dezer dagen werd een sprookje evenwel
werkelijkheid.
En het was geen wonder, dat dit ge
beurde op een plaats, waar een interkerke
lijke stichting haar domicilie heeft, want
het zijn toch de kerken, waarin de eeuwen
elkaar steeds weer ontmoeten. De gebeur
tenis, waarop we doelen, vond plaats op het
In aanvulling op onze speurtochten in
de Amsterdamse musea en in de kunsthan
delV' willen wij van tijd tot tijd de aandacht
vestigen op verschillende in opdracht van
rijk, gemeente of grote bedrijven uitgevoer
de muurschilderingen, glasramen, enzo
voorts. Met dat plannetje hebben we onze
bedoelingen. Ten eerste lijkt het ons nuttig
en boeiend om in deze lijd de belangstel
ling te vragen voor iedere eerlijke poging
om de gebouwen waarin wij leven een
schoner aanzien te geven. En ten tweede
denken we daarbij dat hieruit misschien
voor onze stedelijke overheid en particu
lieren lering is te trekken. Wij weten het
en horen het dagelijks: we zijn zo arm,
er is geen geldmaar wij dachten niettemin
dal ook bij ons heel best eens opdrachten
aan kunstenaars mogelijk zijn. Dat zou ons
leven minder arm maken!
Om een klein houvast te hebben, maak
ten wij een soort programma van de te
bespreken werken. Dat zouden dan bij
voorbeeld zijn de sgraffitto's die de schil
der J. Groenestein op de muren van Artis
en de schilderingen die Gerard Hordijk
voor Werkspoor heeft gemaakt. Om te be
ginnen vestigen wij de aandacht op een
raam in geëtst glas van J. Sjollema. Het is
bedoeld als een praatje bij een plaatje en
dit laatste mag dan ook nimmer mankeren.
Men ziet hier afgebeeld de schilder J.
Sjollema naast zijn werktekening op ware
grootte voor een raam, dat hij in opdracht
van de gemeente Amsterdam vervaardig
de voor het administratiegebouw van de
Markthallen.
Sjollema heeft in deze techniek van on
gekleurd glas al meer opdrachten met veel
succes uitgevoerd, onder meer voor de
„Rijndam" van de Holland-Amerika Lijn
en eveneens voor de Rederij Amsterdam.
Door het glas op de niet afgedekte plaatsen
te etsen, ontstaat niet alleen een verschil
in diepte of reliëf, maar tevens krijgt het
glas op die gedeelten een andere, ruwere
„huid". Een spel van glanzende en matte
vlakken ontstaat. Het merkwaardige van
het glasraam in de Markthallen is dat men
het van buiten af moet bezien. De vriende
lijke portier,die mij met de woorden „Mees
ter, waar gaat u heen?" ontving, wees mij
Foto: Atelier Bijl, Amsterdam.
De compositie is aardig gevonden. In de
drie vrouwen, die grote manden met vruch-
dan ook zeer terecht terug toen ik de hal ten, groenten en vis op het hoofd dragen,
betrad. Want van binnenuit gezien is het is de opwaartse beweging geaccentueerd,
effect van het raam nihil. OTTO B. DE KAT.
ADVERTENTIE
Motoren - Bromfietsen - Tractors enz.
SCHREURS, Javalaa» 61, Tel, 38497
Na een plechtige ontvangst nam zij plaats
op een fraaie zetel en daar ontwikkelde
zich een gesprek tussen haar, de directeur
van „Oud-Poelgeest," mr. A. W. Kist, als
mede de adjunct-directrice jkvr. C. M. Ba
ronesse van Heemstra. Dit gebeurde, nadat
de vroegere predikant van IJmuiden-Oost,
ds. G. F. Callenbach, als voorzitter van het
bestuur, de edele vrouwe, op een wijze,
zoals dat behoort bij een dergelijke hoge
gast, had welkomen geheten.
Ruim tweehonderd gasten luisterden naar
het gesprek, dat zeker de moeite waard
was om verder bekend te worden, want
hierdoor krijgt men een inzicht in de wijze,
waarop deze interkerkelijke instelling
tracht de stem der kerken in ons land te
laten klinken. In de eerste plaats werd
verhaald van het Jeugdcentrum. Geduren
de de tijd, dat Aleida in deze contreien
woonde, vochten de Hoeken en Kabeljau
wen er met elkaar. Dit gebeurt nu niet
meer, maar nog steeds wordt er strijd ge
leverd in de wereld en begrijpen de mensen
en staten elkaar niet. In dit Gesprekcen-
trum, zo hoorde Aleida, komen nu jonge
ren bijeen om met elkaar in de verant
woordelijkheid van Nederlandse jongeren
voor Nederland en Europa te gaan staan.
Er worden „ovale-tafel-gesprekken" ge
voerd, waarbij de brandpunten zijn: Bijbel
en Westerse cultuur. Het zuurdesem van
het Evangelie zal een waardevol element
in Europa dienen te zijn. Voorts zal dooi
de opvoering van lekenspelen een culturele
ontmoeting worden geschapen, die voor
moderne jongeren, naast de prediking een
welkome vorm is der cultuur. Hierdoor kan
aandacht worden besteed aan de geheimen
van christelijk leven en kerkelijke verant
woordelijkheid, ook voor onze samenleving.
„Oud Poelgeest" is verder vormingscen
trum, waarbij vooral uitgegaan wordt van
de noodzaak om de mens zich meer bewust
te laten worden van het geheim een mens
van God te zijn met een eigen persoonlijk
heid en een eigen opdracht in de gemeen
schap van de huidige generatie. Men wil de
mens zich zelf weer laten worden in deze
tijd van massificatie en mechanisering.
Er zijn al heel wat conferenties gehou
den in het kasteel. Zo zijn er geweest voor
intellectuelen, voor ouderlingen en voor
predikanten met hun vrouwen, terwijl ver
der bijeenkwamen beroepsgroepen en be-
drijfsstudiekringen.
Speciale aandacht werd en wordt ge
schonken aan het jonge gezin.
In voorbereiding zijn emigratiecursussen,
opdat onze landgenoten geestelijk goed
toegerust gaan. Emigratie wordt niet be
schouwd als een vlucht, maar als een op
dracht.
Aleida van Poelgeest, die dit alles aan
hoorde en er dit bleek duidelijk uit haar
vragen veel belang in stelde, kon niet
alles zo maar verwerken.
Hoe zou het ook anders kunnen?
In haar tijd was alles zo geheel anders.
Het bestuur van de raad van toezicht en
advies van Oud-Poelgeest, waarin lidmaten
van verschillende kerken zitting hebben,
die achter dit werk staan, hopen met de
leiding, dat de moderne wereld deze din
gen wel zal gaan verstaan.
Het gaat om nog eens mr. Kist aan
het woord te laten hierom: „We hebben
twee torentjes op kasteel Oud-Poelgeest.
Ze staan er niet zo maar, want in dit twee
tal hebben voor ons de levenswaarden van
de Bijbel en die van de Westerse cultuur
een tastbare tweelinggastalte gekregen. Zij
zijn voor ons de tekenen, dat er in Europa
alleen geleefd kan worden en Europa
alleen de andere werelddelen dienen kan,
als die levenswaarden van Bijbel en Wes
terse cultuur zo God wil weer in ons
midden hoog gehouden worden: beide
tegelijk als wachttorens van ons continent."