Raam voor Amsterdamse Markthallen Agenda voor Haarlem Eeuwen ontmoeten elkaar Wildhoef'in Bloemendaal Vlaams dichterland Nieuwe uitgaven Proeven van decoratieve kunst 3 Schoonheid in Haarlem en omgeving Expositie werken van Nuyen Nieuwe film: „Dijkbouw" Heringa Wathrich M LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Van Conscience lot van Aken Meesters van de spotprent rnprQ nationale producten KERKELIJK LEVEN AUTO-FINANCIERING ZATERDAG 4 OCTOBER 1952 Het oude huiszoals we dat in de tuin zien. Van 11 October tot 2 November zal in de zalen van Panorama Mesdag te 's-Graven- hage een expositie van werken van W. J. J. Nuyen worden gehouden. Deze tentoonstel ling werd mogelijk gemaakt door bruik lenen uit het Rijksmuseum en de stedelijke musea te Amsterdam, het Gemeente archief te Haarlem, het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage, het Rijksmuseum Kröl- ler-Müller te Otterlo en het Museum Boy mans te Rotterdam. Onder auspiciën van de Regeringsvoor lichtingsdienst is in het Studiotheater te 's-Gravenhage de technische film „Dijk bouw" vertoond. Deze film is gemaakt naar een scenario en onder regie van Bert Haan stra met Ytzen Brusse als cameraman, met medewerking van de dienst der Zuiderzee werken. „Dijkbouw" geeft een overzicht van de uitgevoerde en in uitvoering zijnde polder- werken in het IJselmeer. ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS De vorige week hebben wij de aandacht gevestigd op het natuurschoon dat aan de Kennemerweg in Bloemendaal te bewon deren is. De bewoners van het buiten „Wildhoef" hebben daarvan niet alleen het genot als zij in de koepel zitten, maar alle kamers aan de Oostkant hebben daarop het uitzicht. Dit verklaart de bijzonder heid waarom het huis indertijd zo dicht bij de weg werd gebouwd, want'meestal geven de bewoners van buitens er de voorkeur aan verder van de openbare weg af te zitten. De achtergevel van „Wildhoef", zoals wij die aan de Kennemerweg zien, heeft door haar stijfheid iets sombers, ook al vergoedt de omlijsting van zwaar geboomte veel. De voorgevel, die de wandelaar in het park ziet, is wat levendiger. Over „Wildhoef" zijn niet veel historische bijzonderheden bekend. Op de plaats was vroeger een garen- en linnenblekerij ge vestigd. In 1730 is die opgeheven, waarna de nieuwe bezitter er een buitenplaats van maakte. Dat was toen niets bijzonders, want het geschiedde o.a. ook met „de Rijp", in de nabijheid gelegen. Eerst werd „Wild hoef" bewoond door Henry Samuel Crom- melingh, maar al spoedig ging het over aan mr. Willem van Valkenburgh, Raad en Burgemeester van Haarlem, die er een vin- kenbaan had. Er waren in die tijd heel wat vinkenbanen in Haarlem en omgeving. Dr. P. Hoekstra vertelt in zijn boek over Bloe mendaal dat op die banen heel wat vogels gevangen werden. Op „Wildhoef' en de daarbij behorende boerderij „Veen en Duin" aan de Kennemerweg (zie het vorige artikel) werden in een jaar wel 3000 vin ken, 900 lijsters en 40 snippen gevangen. Ook nog in de 18e eeuw kreeg „Wild hoef" de Haarlemse lakenwever W. Ph. Koops als bewoner. Dit was (ook die bij zonderheid werd opgediept door dr. Hoek stra) een zeer energiek man, behorende tot de invloedrijke Doopsgezinde kring. Hij breidde zijn bezit belangrijk uit. o.a. door aankoop van de buitens „Saxenburg" en „de Rijp". Op het buiten „Saxenburg" ko men wij later terug, want daar woonde in 1757 de Haarlemse schepen mr. Cornelis Brake!, die het Bloemendaalse Bos heeft geplant en daar toen hel bekende Panne- koekenhuisje liét bouwen. Toen in 1936 mejuffrouw C. van Wicke- voort Crommelin, die lange tijd op „Wild hoef" had gewoond, overleed, werd de be zitting met verkaveling bedreigd. Gelukkig werd dit voorkomen. Het buiten kreeg een nieuwe bestemming: rusthuis voor bejaar den. Het bestaande huis en ook de bijge bouwen boden geen plaats genoeg, daarom werd op het terrein een groot gebouw ge zet, dat aan de eisen van de moderne tijd beantwoordt. In de oorlogsjaren werd „Wildhoef" door de Duitsers bezet, daar na legden de Nederlandse militairen er be slag op. Maar nu genieten sinds enige tijd de bejaarden weer van hun voortreffelijk onderdak en ook van de mooie omgeving. Het is een algemeen verschijnsel dat grote buitens niet meer door particulieren bewoond kunnen worden. Het een na het ander krijgt daarom een andere bestem ming. Het. voordeel daarvan is, dat het daarbij behorende grondgebied (het park van „Wildhoef" is bijzonder mooi!) aan een verkaveling ontkomt. C. J. VAN T. ZATERDAG 4 OCTOBER Stadsschouwburg: Fritz Hix-sch operette „Geschichten aus dem Wienerwald", 8 uur. Luxor: ..Klokslag 12", 14 jaar. 7 en 9.15 uur. City: „Geheime wapens", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De grote mijnramp", 14 jaar. 7 en 9.15 uur. Lido: „Czardasfürstin", alle leeft., 7 en 9.10 uur. Frans Hals: „Czardas fürstin", alle leeft., 7.15 en 9.30 uur. Minerva: „De slagboom", 18 jaar, 7 en 9.15 uur. Rem brandt: „De mijnen van koning Salomo", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Palace: „I '11 see you in my dreams", alle leeft., 7 en 9.15 uur. ZONDAG 5 OCTOBER Stadsschouwburg: Fritz Hirsch operette „Geschichten aus dem Wienerwald", 2 en 8 uur. Luxor: Journaalvoorstcllingen. 10.30, 11.30 en 12.30 uur. „Klokslag 12", 14 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Geheime wapens 14 jaar, 2.15. 4.30, 7 en 9.15 uur. Spaarne: „De grote mijnramp", 14 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Lido: „Czardasfürstin", alle leeft.,, 2, 4.10, 7 en 9.10. Mïncrva: „De slagboom", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Czar dasfürstin", alle leeft.. 2.15. 4.40, 7.15 en 9.30 uur. Rembrandt: Zondagmorgenvoorstelling „Een onvergetelijke melodie", alle leeft., 11 uur. „De mijnen van koning Salomo", alle leeft.. 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Palace: „I'll see you in my dreams", alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. MAANDAG 6 OCTOBER Stadsschouwburg: „Waarom jok je, Ché- rie?" (Comedia), 8 uur. Grote Kerk: Inter nationaal orgelconcours, improvisatiewed- strijd, 8 uur. Luxor: Journaalvoorstellingen, 10 30,'11.30 en 12.30 uur. „Klokslag 12", 14 jaar 2, 7 en 9.15 uur. City: „Geheime wa pens", 14 jaar, 2.15, 4.30. 7 en 9.15 u. Spaarne: „De grote mijnramp". 14 jaar, 2.30, 7 en 9.15 uur. Lido: „Czardasfürstin", alle leeft., 2, 4 10 7 en 9.10 uur. Frans Hals: „Czardas fürstin", alle leeft., 2.30. 7.15 en 9.30 uur. Minerva: „De slagboom", 18 jaar, 2.30 en 8.15 uur Rembrandt: „De mijnen van koning Salomo", alle leeft., 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Palace: „I'll see you in my dreams alle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. EER DAN EEN eeuw Vlaamse letterkunde samen te vatten tot haar levende kern in het beknopt bestek van niet meer dan honderdenvijftig bladzijden dat vereist een meesterhand, wil tenminste de kroniekschrijver niet verzeild raken in het gezelschap van de kunstnijvere administrateurs der letteren, die schrijvers en dichters plechtig plegen bij te zetten in het graf van gangbare en onleesbare handboeken. Van Marnix Gijsen (dr. J. A. Goris), uit zijn in herbewerking ver schenen „vervoerd pleidooi" ,,De litteratuur in Zuid-Nederland sedert 1830" kunnen de brave klerken van de litteraire historie leren, dat het schrijven van een dergelijk overzicht niet een werk is van kundigheid alleen, nog minder van kunstig heid, maar van kunst. Gijsen beschrijft niet, hij bezielt. Hij rubriceert niet, hij spreekt zich uit. Met „hart en ziel", met verstand en zinnen is hij er bij betrokken, zelf partij weliswaar, maar daarom des te meer op zijn hoede voor het vooroordeel. Hoe men van de Donkere Laan af een mooi uitzicht heeft op het schilderachtig groepje bijgebouwen van Wildhoef. Charley Toorop, door A. M. H a m- macher. Een beschouwing van haar leven en werk, een lijst van werken en 46 afbeeldingen van schilderijen. (W. L. en J. Brusse N.V. te Rotterdam, 1952). Niet spoedig zal een schrijver er toe over gaan om over een nog levende kunstenaar een boek te schrijven, waarin de ontwikke ling van de levensgang en de evolutie van het werk gegeven worden. Meestal zal dit pas gebeuren nadat het leven door de dood is afgesloten, vooral omdat dan de afstand is ontstaan, die de beste waarborg ener ob jectieve beoordeling biedt. A. M. Hammachcr, de bekende schrijver over hedendaagse beeldende kunst, wiens voortreffelijke studie over de Amsterdamse Impressionisten in 1943 met de Prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is bekroond, heeft nu een uitvoerig werk over de schilderes Charley Toorop geschre ven. Hij moet van mening zijn geweest dat de figuur Charley Toorop reeds thans (zij is onlangs 60 jaar geworden) zo duidelijk in het hedendaagse kunstleven staat afgete kend. dat het moment rijp was om in een boekwerk dit beeld voor de tijdgenoot te fixeren. Dat de Schrijver er naar gestreefd heeft om de figuur Charley Toorop te teke nen tegen de achtergrond van het culturele leven waarin haar vader, Jan Toorop, zo'n voorname rol gespeeld heeft, lag voor de hand, doch daar Hammachcr niet alleen een voortreffelijke stijl bezit, maar bovendien over een uitgebreide kennis van dit tijdvak beschikt, is vooral het gedeelte over „jeugd en ontwikkeling" een prachtige bijdrage tot de Nederlandse cultuurgeschiedenis gewor den. Het milieu rond Toorop in Amsterdam, waaraan veel kunstenaars ook uit muziek- kringen deelnamen, is door Hammachcr zeer levendig geschetst. Wij volgen de Too- rops en de opgroeiende, sensitieve Charley, die aanvankelijk voor de muziek werd op geleid, op hun vele buitenlandse reizen. In deze omgeving, waarin schilderkunst, litte ratuur en muziek intens werden beleefd, zien we de jonge Charley zich ontwikkelen lot een eigen persoonlijkheid, die zich wel aan deze wereld gebonden voelt, maar er tevens toe gedreven wordt eigen wegen te zoeken. Deze persoonlijke ontwikkeling wordt door de schrijver met grote nauw keurigheid en intelligentie beschreven en in dit gedeelte van het bock geeft hij een soort dwarsdoorsnede van de Europese schilderkunst van het begin onzer eeuw. De betekenis, die het werk van Kokoschka Paula Modersohn Becker en Franz Mare voor de ontwikkeling van Charley Toorop heeft gehad, wordt onderzocht. Zeer instruc tief is het te lezen dat de schilderes, in 1919- 1921 te Parijs wonend, Chardin, Millet en Fantin Latour en de Koptische portretkunst in het Musée Guimct ontdekte. Het om vangrijkste hoofdstuk is uiteraard gewijd aan de analyse van de hoofdwerken van de schilderes, die in verschillende perioden worden ingedeeld. De schrijver wijst daarin terecht op het autobiografisch karakter: „In een onrustig, soms bijna wild leven kwam toch de orde van het werk tot stand". De schilderes stel de vaak bij grote werken van te voren vast hoeveel jaren ermee gemoeid zouden zijn. Tenslotte tekent de schrijver Charley Toorop in haar verhouding tot haar Hol landse tijdgenoten en geestverwanten, waar bij een vergelijking met het werk van John Rëdecker en Hendrik Chabol gemaakt wordt. Hierin en ook op enkele andere plaatsen krijgt men de indruk dat de schrij ver inderdaad te dicht bij z'n object staat. Het gevoel dat men in een „clan" beland is, waarbij het patriarchale oog van H. P. Bremmer alle gestes streng bewaakt, is on miskenbaar. Voor een objectieve beoorde ling van het levenswerk van Charley Toorop, dat zonder twijfel tot de belang rijkste uitingen van onze tijd behoort, kan het ook zijn nut hebben niet al te veel van de ontstaansgeschiedenis te weten. Men mag het Hammacher stellig niet verwijten dat hij uit de aard van zijn nauwe betrekkingen met deze Bremmergroep, die uit een per soonlijke voorkeur is gegroeid, zijn studie over Charley Toorop in dit licht gezien heeft. De eenzijdigheid van deze visie vast te stellen lijkt echter alleszins veroorloofd. Even stellig als wij mogen menen dat in een verder gelegen tijdperk de kunst van Char ley Toorop op een ruimer gezichtsveld in andere proporties zal getekend worden staat het vast dat geen enkele biograaf zonder kennisneming van Hammachers voortreffe lijke studie'deze materie zal kunnen behan delen. OTTO B. DE KAT In het Gemeentemuseum te 's-Graven hage wordt van 8 October af als onderdeel) van de Haagse Kunstmaancl de tentoon stelling „Meesters van de spotprent van Daumier tot Steinberg" gehouden. Er wor den prenten getoond van c!e begaafdste meesters, die in dagbladen en tijdschriften zoals Punch, New Yorker, Charivarius, Le Rire. De Notenkraker, Mandril, Fliegende Blatter en Simplicissimus humoristische tekeningen publiceerden. De expositie duurt tot 23 November. Hij houdt gericht, roept stromingen en gestalten uit het verleden op, luistert nog eens aandachtig naar wat een vervlogen eeuw Vlaamse dicht- en prozakunst zeg gen wilde, zei en nóg te zeggen heeft, en zoekt voor elke karakteristiek de bondigste en fraaiste omschrijving. Daarmee compo neerde hij een gestyleerd verslag van een zo voortreffelijk critisch gehalte en mee slepende strekking en taal, dat het ruim schoots opweegt tegen stapels breedspra kige essays. Bijna werd het, ondanks (of moet men zeggen dankzij?) deze meester lijke beknoptheid zélf tot een roman een roman van een brok bewogen geestelijk leven dat met zijn historisch lot worstelt en van die worsteling getuigt in het schoon ste wat een volk gegeven is: zijn taal. Terug tot vóór Gezclle „Men kan", heeft Karei Jonckheere eens in één van zijn ironisch-kruidige beschou wingen geschreven, „niet altijd met Ge- zelle beginnen". Maar ditmaal was het een welkome onvermijdelijkheid, moest zelfs eerst het nationale epos „De leeuw van Vlaanderen", moest Conscience herleven, en mét hem de „ideale jongeling" Roden- bach „dit uiterst gaaf symbool van de Vlaamse lente" diende óók nog de „weke zanger" Pol de Mont het beste van zijn schoonheidsroes uit te zingen, om des te klaarder en inniger de stem van het mirakel te doen opklinken van het „mirakel Gezelle". Pol de Mont mag zelf te onvast van hand, te aesthetisch van „schoonheid vervoerd" zijn geweest om weerklank te vinden, hij was het die Ge zelle ontdekte, en dat is niet zijn geringste verdienst. Deze Gothische mens Gezelle, deze priesterlijke dichter, die Gijsen één en al rhythme noemt en al wat Vlaande ren eigen was door het dichterlijk woord adelde, had meer dan allen vóór hem zijn land verlost uit zijn isolement, verheven boven het provincialisme en de stern her geven waarin de taal tot poëzie kon ver- puren. Zou er zonder Gezelle een zo leven wekkend réveil, een zo krachtig en ver frissend vernieuwende beweging zijn op gekomen als „Van Nu en Straks"? „Mijn vriend", voorzegde Vermeylen, we zullen dit land schoon maken", wat wel zoveel zeggen wilde als ruim en licht ma ken, en wijd-open voor het menselijke, ook dan en daar waar dit menselijke tot droef heid stemt, waar het zich zwaar door pro blemen beladen voelt, en zoekt en wankelt en hoopt. En hij schreef zijn onvergetelijke „Wandelende Jood", melancholisch schoon, mild-schoon. Was het niet eveneens een mirakel, een natuurwonder, dat daar temidden van die „problematische wereld", een gewas, een boom in de Vlaamse aarde oprees, diep daarin geworteld en met zijn kruin er zo hoog bovenuit: Stijn Streuvels? Hij-zelf was natuur en Vlaanderen werd onder zijn handen natuur; en wat wind en regen en zonnebrand daar boven in die kruin aan oergeweld teweegbrachten, werd in een ongekend epische kracht hoorbaar in zijn proza. Luister met Gijsen naar een andere taal, naar een taal van de geest, een gekwelde geest die oud en moe is van de kultuurlast der eeuwen herlees Van de Woestijne en hoor in hem de tegenzang van Pallie- ters loflied op het leven, de zelfaanklacht van een man die zo hevig zijn menselijk falen belijdt. Voortreffelijker dan door Gijsen is er nauwelijks over Van de Woestijne geschreven. Voor het eerst zó scherp tekent zich het beeld af van deze diep-droefgeestige zanger van „Het zatte hart", het beeld van wat er van hem is ■nagebleven: iets dat vurig gebrand heeft en na het doven van de gloed doorzichtig wordt als het as-geraamte van een ver koold blad, dat tussen zijn vergane weefsels doorzicht geeft op een hemelse klaarte. Timmermans bleef „een miniaturist met al zijn gemoedelijke zwier veroverde hij niet de breedheid van Teirlinck, wiens portret wel wat schriel is uitgevallen. Gijsen waardeert hem, maar gaf hij dit kwikzilverige talent, deze vitaal-gedreven auteur, voor wie er geen stijlvorm was of hij moest er een kans mee wagen, wel de volle maat? En Jan van Nijlen? Haast klinkt het als een verwijt, waar Gijsen schrijft „dat de dichter te zeer meester was over zijn gevoel opdat uit zijn geestelijk avontuur een diep aangrijpende toon zou opklinken". Vah Nijlen is aangrijpend, maar hij is dat zo schuchter en ingetogen, zo gedragen van toon, dat de gloed van zijn vers een ijle weerglans wordt van het in nigste dat hij verbergt. Ons is hij er te liever om. Scherper, zelfs meesterlijk omlijnd, ADVERTENTIE Cnntd VAN WERELDNAAM Verlang dit merk van Üw handelaar! treedt de figuur van Elsschot naar voren: stroef en teder, wantrouwig en mild tege lijk", een haarfijne karakteristiek, waar voor die van de dynamische Walschap niet onderdoet. Schrijvers in het gedrang Naarmate het gedrang in de Vlaamse litteraire hof drukker wordt, neemt de bondigheid van Gijsens kenschetsing toegespitst tot het wezenlijkste meestal, een enkel maal ook tot schade van de ge karakteriseerde figuur toe. Drie wil ik er noemen, die er ronduit gezegd bekaaid afkomen: Herwig Hensen, René Berghen (wiens „Instituut Astrée niet ongenoemd had mogen blijven) en Karei Jonckheere, die als dichter te veel in de schaduw blijft van „het wonderkind van 1935", van Bert Decorte, al wordt deze de hem toegezwaai de lof tenvolle gegund. Maar dergelijke zwakke steeën in dit sober-rijke borduursel gaan schuil achter het grandioze motief dat Gijsen om de zo baanbrekende gestalte van Paul van Ostayen weet te weven. Terwille daarvan wil men zelfs over het hoofd zien, dat de jongere generatie bekneld raakte tussen enkele bladzijden en de jongste onvermeld blijft. Is het niet onbetwistbaar gerecht vaardigd, dat de resterende pagina's vrij gehouden moesten worden voor het aan hangsel, waarin André Demedts een door Gijsen veronachtzaamd auteur, van wiens hand wij gedurende de laatste jaren van het beste te lezen kregen dat de moderne Vlaamse litteratuur opleverde, het volle pond gaf: en wel Marnix Gijsen zélf? .Al met al: Gijsens overzicht is niet al leen een verrijking van de letterkundige geschiedenis maar ook van de litteratuur. C. J. E. DINAUX Marnix Gijsen: „De litteratuur in Zuid- Nederland sedert 1830". (Uitgeversmij N.V. S t a nd a a r dBoekhandel, Amsterdam). Stelt u zich voor, dat iemand, die dui zend jaar geleden geleefd heeft, in.de ge legenheid zou worden gesteld nog eens een kijkje in ons land le nemen. Het is niet goed in te denken, welk een indruk het moderne leven en de gegroeide verhoudin gen zouden maken. Probeer het u eens voor te stellen. kasteel Oud-Poelgeest te Oegstgeest, een interkerkelijk Jeugd- en Vormingscentrum, dat juist vijf jaar bestond. Inmiddels bestaat dit kasteel meer dan duizend jaar. Het was een boeiend gezicht om te zien, hoe vroegere tijden herleefden. Temidden van haar hofhouding maakte Aieida van Poelgeest, gezeten op een vurig Wanneer we een dergelijke gebeurtenis ros, onder klaroengeschal, haar rentrée op zouden moeten beschrijven, dan zou wel- haar kasteel. licht ons relaas aanvangen met de woor den: „Er was eens.Het zou het begin worden van een sprookje en iedereen her innert zich uit z'n kindertijd, dat het alleen een dergelijk wonderlijk verhaal is, dat met deze woorden begint. Dezer dagen werd een sprookje evenwel werkelijkheid. En het was geen wonder, dat dit ge beurde op een plaats, waar een interkerke lijke stichting haar domicilie heeft, want het zijn toch de kerken, waarin de eeuwen elkaar steeds weer ontmoeten. De gebeur tenis, waarop we doelen, vond plaats op het In aanvulling op onze speurtochten in de Amsterdamse musea en in de kunsthan delV' willen wij van tijd tot tijd de aandacht vestigen op verschillende in opdracht van rijk, gemeente of grote bedrijven uitgevoer de muurschilderingen, glasramen, enzo voorts. Met dat plannetje hebben we onze bedoelingen. Ten eerste lijkt het ons nuttig en boeiend om in deze lijd de belangstel ling te vragen voor iedere eerlijke poging om de gebouwen waarin wij leven een schoner aanzien te geven. En ten tweede denken we daarbij dat hieruit misschien voor onze stedelijke overheid en particu lieren lering is te trekken. Wij weten het en horen het dagelijks: we zijn zo arm, er is geen geldmaar wij dachten niettemin dal ook bij ons heel best eens opdrachten aan kunstenaars mogelijk zijn. Dat zou ons leven minder arm maken! Om een klein houvast te hebben, maak ten wij een soort programma van de te bespreken werken. Dat zouden dan bij voorbeeld zijn de sgraffitto's die de schil der J. Groenestein op de muren van Artis en de schilderingen die Gerard Hordijk voor Werkspoor heeft gemaakt. Om te be ginnen vestigen wij de aandacht op een raam in geëtst glas van J. Sjollema. Het is bedoeld als een praatje bij een plaatje en dit laatste mag dan ook nimmer mankeren. Men ziet hier afgebeeld de schilder J. Sjollema naast zijn werktekening op ware grootte voor een raam, dat hij in opdracht van de gemeente Amsterdam vervaardig de voor het administratiegebouw van de Markthallen. Sjollema heeft in deze techniek van on gekleurd glas al meer opdrachten met veel succes uitgevoerd, onder meer voor de „Rijndam" van de Holland-Amerika Lijn en eveneens voor de Rederij Amsterdam. Door het glas op de niet afgedekte plaatsen te etsen, ontstaat niet alleen een verschil in diepte of reliëf, maar tevens krijgt het glas op die gedeelten een andere, ruwere „huid". Een spel van glanzende en matte vlakken ontstaat. Het merkwaardige van het glasraam in de Markthallen is dat men het van buiten af moet bezien. De vriende lijke portier,die mij met de woorden „Mees ter, waar gaat u heen?" ontving, wees mij Foto: Atelier Bijl, Amsterdam. De compositie is aardig gevonden. In de drie vrouwen, die grote manden met vruch- dan ook zeer terecht terug toen ik de hal ten, groenten en vis op het hoofd dragen, betrad. Want van binnenuit gezien is het is de opwaartse beweging geaccentueerd, effect van het raam nihil. OTTO B. DE KAT. ADVERTENTIE Motoren - Bromfietsen - Tractors enz. SCHREURS, Javalaa» 61, Tel, 38497 Na een plechtige ontvangst nam zij plaats op een fraaie zetel en daar ontwikkelde zich een gesprek tussen haar, de directeur van „Oud-Poelgeest," mr. A. W. Kist, als mede de adjunct-directrice jkvr. C. M. Ba ronesse van Heemstra. Dit gebeurde, nadat de vroegere predikant van IJmuiden-Oost, ds. G. F. Callenbach, als voorzitter van het bestuur, de edele vrouwe, op een wijze, zoals dat behoort bij een dergelijke hoge gast, had welkomen geheten. Ruim tweehonderd gasten luisterden naar het gesprek, dat zeker de moeite waard was om verder bekend te worden, want hierdoor krijgt men een inzicht in de wijze, waarop deze interkerkelijke instelling tracht de stem der kerken in ons land te laten klinken. In de eerste plaats werd verhaald van het Jeugdcentrum. Geduren de de tijd, dat Aleida in deze contreien woonde, vochten de Hoeken en Kabeljau wen er met elkaar. Dit gebeurt nu niet meer, maar nog steeds wordt er strijd ge leverd in de wereld en begrijpen de mensen en staten elkaar niet. In dit Gesprekcen- trum, zo hoorde Aleida, komen nu jonge ren bijeen om met elkaar in de verant woordelijkheid van Nederlandse jongeren voor Nederland en Europa te gaan staan. Er worden „ovale-tafel-gesprekken" ge voerd, waarbij de brandpunten zijn: Bijbel en Westerse cultuur. Het zuurdesem van het Evangelie zal een waardevol element in Europa dienen te zijn. Voorts zal dooi de opvoering van lekenspelen een culturele ontmoeting worden geschapen, die voor moderne jongeren, naast de prediking een welkome vorm is der cultuur. Hierdoor kan aandacht worden besteed aan de geheimen van christelijk leven en kerkelijke verant woordelijkheid, ook voor onze samenleving. „Oud Poelgeest" is verder vormingscen trum, waarbij vooral uitgegaan wordt van de noodzaak om de mens zich meer bewust te laten worden van het geheim een mens van God te zijn met een eigen persoonlijk heid en een eigen opdracht in de gemeen schap van de huidige generatie. Men wil de mens zich zelf weer laten worden in deze tijd van massificatie en mechanisering. Er zijn al heel wat conferenties gehou den in het kasteel. Zo zijn er geweest voor intellectuelen, voor ouderlingen en voor predikanten met hun vrouwen, terwijl ver der bijeenkwamen beroepsgroepen en be- drijfsstudiekringen. Speciale aandacht werd en wordt ge schonken aan het jonge gezin. In voorbereiding zijn emigratiecursussen, opdat onze landgenoten geestelijk goed toegerust gaan. Emigratie wordt niet be schouwd als een vlucht, maar als een op dracht. Aleida van Poelgeest, die dit alles aan hoorde en er dit bleek duidelijk uit haar vragen veel belang in stelde, kon niet alles zo maar verwerken. Hoe zou het ook anders kunnen? In haar tijd was alles zo geheel anders. Het bestuur van de raad van toezicht en advies van Oud-Poelgeest, waarin lidmaten van verschillende kerken zitting hebben, die achter dit werk staan, hopen met de leiding, dat de moderne wereld deze din gen wel zal gaan verstaan. Het gaat om nog eens mr. Kist aan het woord te laten hierom: „We hebben twee torentjes op kasteel Oud-Poelgeest. Ze staan er niet zo maar, want in dit twee tal hebben voor ons de levenswaarden van de Bijbel en die van de Westerse cultuur een tastbare tweelinggastalte gekregen. Zij zijn voor ons de tekenen, dat er in Europa alleen geleefd kan worden en Europa alleen de andere werelddelen dienen kan, als die levenswaarden van Bijbel en Wes terse cultuur zo God wil weer in ons midden hoog gehouden worden: beide tegelijk als wachttorens van ons continent."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5