Lering uit „De mensen zullen wel zeggen tekst doet wat beeld moet doen Het oude Schotense Rechthuis aan de SARTRE breekt met CAMUS HARTENDORP e Gebruikte en gemiste kansen Een moedig boek Gebedsgenezer Zaiss vindt sympathie bij kerk Schoonheid in Haarlem en omgeving Bezettingsbeleid van rijksbureau in het geding Rika Hopper vertelt Botsende breinen Deelnemers aan festival van „De Melodisten" Groot schrijverschap in dienst der actualiteit „Misschien iets goedmaken" ZATERDAG 1 NOVEMBER 1952 Een stukje Oud-Schoten dat nu omgeven is door een stadsbebouiving. De vorige week beloofden wij dit keer iets te vertellen over het oude Schotense Hecht- of Raadhuis. Alleen is het jammer dat daarover weinig gegevens bestaan. Maar gelukkig kunnen wij die aanvullen met persoonlijke herinneringen. Wanneer het gebouw gezet is kan niet worden vastgesteld. Erg oud is het even wel niet, want de muren zijn niet dik. Als wij de bouw stellen tussen 1750 en 1800, dan zal dat vermoedelijk niet ver mis zijn. „Schoten en Gehuchten" was in die tijd slechts een dorpje met enkele honderden inwoners. De rijksweg HaarlemVelsen Alkmaar was nog niet aangelegd; dat ge schiedde pas onder Koning Willem I, na dat het Noordzeekanaal gegraven werd en IJmuiden ontstaan was. De verbinding I-IaarlemVelsen liep voorheen over de „Vergierde of Verkeerde weg", en verder over de Slaperdijk naar Santpoort. De tol op dat punt van de Slaperdijk is al lang opgeheven, maar het aardige huisje van de tolgaarder staat er nog. Allan de beschrijver van de Haar lemse historie die zijn werk in 1877 schreef vertelt dat het Schotense Recht- of Raadhuis een kapel geweest is. Dat moet dan voor 1857 zijn geweest, want in dat jaar is de R.K. kerk ten Noorden van de Jan Gijzenvaart gebouwd. De kapel had een kleine koepeltoren, daarvan is nog slechts een bescheiden klokkenstoel over gebleven en ook de klok die daarin ge hangen heeft is verdwenen. Allan zegt ook dat er in het gebouwtje school gehouden is. Dat was voordat de school aan de Rijksstraatweg tegenover de R.K. kerk gebouwd was. Mijn herinneringen gaan 50 jaar terug. In die tijd was het gebouw alleen in ge bruik als raadhuis en politiebureau. Het zaaltje waarin de raad vergaderde was niet veel groter dan een huiskamer. Dat was eerst ruim genoeg want er waren slechts 7 edelachtbaren. Maar toen kwam om streeks 1905 de ontwikkeling van het Scho terkwartier en koos de stadsbevolking van dit deel van Schoten ook raadsleden. Het was niet veel minder dan een sensatie toen de eerste twee (de heer Hooy voor de R.K. en de heer De Graaff voor de A.R. groep) hun entree maakten aan de Ver- gierdeweg en de strijd ontbrandde tussen de stad en het platteland. Boer Teeuwen, boer Nelis en boer Van Schie (zo werden deze edelachtbaren, die met wit-geschuur- de klompen en de hoge zwarte zijden pet in de raadszaal kwamen, genoemd) verzet ten zich eerst tegen de verlangens van de stadse heren, maar men begon al gauw de rechten van elkaar te eerbiedigen, waar door de grondslag gelegd werd voor een samenwerking. Het duurde trouwens niet lang of de stadse raadsleden waren in de meerderheid, daar hun aantal groeide naar- ADVERTENT1E De Stofzuiger Speciaalzaak Gen. Cronjcstr. 43 Spaarne 3 Tel. 16990 Tel. 17696 Kruidbcrgerweg 51, Santpoort Het speciale adres voor STOFZUIGERS Reparatiën en onderdelen Indertijd heeft het Haagse gerechtshof de staat in een procedure over de aan sprakelijkheid voor het bezettingsbeleid van het Rijksbureau voor Wol .en Lompen in beginsel in het ongelijk gesteld. Op last van de bezetter werd in 1940 alle in Nederland aanwezige wol, ongeveer 10.000 ton ter waarde van ruim 14 millioen gul den, aan het rijksbureau verkocht tegen een lagere prijs dan de toenmalige han delswaarde. Reeds in 1943 dagvaardden de wolfabrikanten en -handelaren de staat en eisten vergoeding voor het geleden verlies. De transacties van de staat werden la ter door het Haagse gerechtshof onrecht vaardig en nietig verklaard, maar de staat werd niet voor de schade aansprankelijk gesteld. De Hoge Raad heeft daarna uitgemaakt, dat de staat wel aansprakelijk is voor zo ver zij door de transacties van het rijks bureau is gebaat. Het Haagse gerechtshot kreeg opdracht te onderzoeken of de staat inderdaad voordeel heeft gehad van de transactie. Het hof gelastte een onderzoek van drie deskundigen ter vaststelling van de be dragen, die door het rijksbureau waren ontvangen boven de bedragen die het voor de onder dwang gekochte partijen wol had betaald. De Hoge Raad heeft deze zaak Vrijdag opnieuw behandeld, waarbij het standpunt van de staat werd toegelicht door mr. D. J. Veegens en dat der wol handelaren door mr. A. J. M. van Dal. De advocaat-generaal zal op 14 Novem ber conclusie nemen. mate het Schoterkwartier zich uitbreidde. Nadat Schoten zijn nieuwe raadhuis aan de Schoterweg gekregen had, diende het gebouwtje aan de Vergierdeweg alleen tot woning voor een veldwachter. Bij de annexatie van Schoten in 1927 werd de gemeente Haarlem eigenaresse van het oude Recht- of Raadhuis aan de Vergierdeweg. Toen er woningnood kwam, werden er verscheidene gezinnen in onder gebracht. Daarvoor is er inwendig heel wat vertimmerd. Een der gezinnen heeft als keuken twee vroegere cellen van de politie in gebruik (De tussenmuur is weggebro ken, maar de luchtraampjes met ijzeren staven en de kijkgaten in de deur, zijn be houden als een herinnering aan de vroegere bestemming. Ook nu nog maakt dit eenvoudige wit gepleisterde huisje tussen de stadsbebou wing, die het geheel insluit, een schilder achtig effect. De vraag rijst: wat moet er in de toe komst met dit huis gebeuren. Blijkbaar meent het gemeentebestuur, dat het een ereplicht is om deze erfenis van Schoten voor het nageslacht te bewaren. Dat voor nemen voor de toekomst is te prijzen, maar dan moet er ook wat meer aandacht be steed worden aan de tegenwoordige tijd. Als de bewoning van het huis, zoals die nu is, nog lange tijd voortduurt, moet van „uitwoning" gesproken worden. Een groot winkelbedrijf heeft aan de gemeente een flinke som geboden om het huis aan te kopen, met de bedoeling het af te breken en te vervangen door een winkel, maar op dit aanbod is niet ingegaan. Het plan is in de toekomst in het huis een filiaal van de Stadsbibliotheek te vestigen. Daarvoor leent het zich uitstekend. Maar wanneer? Als die plannen worden uitgevoerd, komt er meteen een eind aan de ongewenste toestand, dat het kerkhofje achter het ge bouw een onogelijk aanzien heeft. Nu ziet men er grafzerken: „hier rust" en dan staat er naast een emmer met huisvuil en kolen- as van de bewoners. C. J. van T. De op 24 October 75 jaar geworden ac trice Rika Hopper zal op Maandag 24 November in een vraaggesprek met de toneelcriticus David Koning in de tuinzaal voor de Haarlemse Kunstgemeenschap, het een en ander vertellen over de hoogte punten van haar zo succesrijk verlopen carrière. Zij zal daarbij herinneringen op halen aan de bloeitijd van het Nederlands toneel in de dagen van Bouwmeester en haar ervaringen met collega's en regis seurs ter sprake brengen. Na de pauze ont haalt mevrouw Hopper haar publiek met haar nog altijd voorbeeldige stem op en kele voordrachten. Met brandende zorg heb ik er kennis van genomen dat enige Kamerleden in het Voorlopig Verslag bezwaar maken tegen de hoeveelheid ridderorden, die op elke koninklijke verjaardag wordt verleend. Met brandende zorg en, mag ik wel zeg gen, met scherpe afkeuring. Ik zou kun nen volstaan met te zeggen dat, zolang mijn naam niet op die lijst prijkt, hoe lang ook, er altijd één naam te kort is, maar dat zeg ik niet, want het klinkt te egocen trisch. Maar om in het algemeen en niet in het persoonlijke te spreken hoezeer mij overigens ook dierbaar hoe kunnen er ooit te veel ridderorden worden ver leend, zolang nog een slordige negen van de tien millioen Nederlanders met een spiernaakt knoopsgat rondlopen? De tweede secretaris van onze legatie in Mexico is vorige week onderscheiden met de orde van de Aztekenadelaar. Az teken aan de wand is dit belangrijk, want zo iets romantisch moeten wij ook hebben, uiter aard in vaderlandse sfeer getransponeerd. Wij hebben alleen de Leeuw uit het die renrijk. Waarom geen Canard (al of niet pressé a l'orange)? Waarom geen Kanga roe (als typisch Haagse onderscheiding) met z'n Lange en Korte Poten? Integendeel: wij verlenen veel te weinig ridderorden. Waarom alleen ambtenaren en officie ren, die een bepaald aantal jaren hun goede plicht hebben vervuld? Iemand die acht jaar Kamerlid is ge weest wordt zachtkens begiftigd met de goede, oude Leeuw. Is acht jaar glazenwasser, groenteboer, journalist of conférencier-zijn geen open baar eerbetoon waard? Maar laten wij nieuwe onderscheidingen scheppen. Witte Olifanten. Zebra's. Bevrijders. Groene Stieren. Witte Stieren. Zuiderkruisen. Wisenten. Brandende Speren. Keuze voldoende. Neen, mijne heren: niet te veel, maar veel te weinig. Een opkikkertje kunnen wij allemaal gebruiken in deze tijd. ELIAS ADVERTENTIE Reeds in 1946 verklaarde Albert Camus in een interview, dat hij niet tot de exis tentialisten behoort. Deze verklaring was nodig, omdat velen hem met Sartre als de voornaamste vertegenwoordigers van deze philosophie beschouwden. Hoewel beiden overtuigd zijn van de absurditeit van ons bestaan, tonen hun na de oorlog gepubli ceerde werken duidelijk aan hoezeer hun houding tegenover de „zinloosheid van dit leven zonder God" verschilt. Camus put uit de wanhoop om onze levensstaat tegen stelling tussen het streven van de mens naar het eeuwige en het eindige karakter van zijn bestaan een positieve levens houding en verdedigt de waarde van de mens en de menselijke solidariteit.' Sartre blijft in wezen negatief, ondanks het feit dat hij door de. daad zijn pessimisme tracht te compenseren, ondanks het feit dat, vol gens zijn theorie, de mens zich in steeds „vrije keuze" actief kan en moet verwezen lijken, en ondanks zijn opvatting der vrij heid, waaruit het „engagement", het stel ling nemen uit verantwoordelijkheid jegens de gemeenschap, voortvloeit. Niettegenstaande hun verschil in levens houding droegen beide schrijvers elkaar grote achting toe en bestond er tussen hen een uit het verzet daterende vriendschap. Deze is nu op heftige en luidruchtige wijze verbroken. Het zou geen zin hebben hier van notitie te nemen, ware het niet, dat deze breuk ver boven het persoonlijke en „litteraire" uitgaat. £ij is politiek en duidt op een tegenstelling die vele intellectuelen, niet alleen in Frankrijk, scherp, bitter en onverdraagzaam tegenover elkander doet staan. In „Le Mythe de Sisyphe" heeft Camus in een heldere betoogtrant de absurditeit van deze wereld en van het ons gegeven bestaan uiteengezet. Hij is echter niet bij de vaststelling van het absurde blijven stil staan, maar heeft getracht aan te geven hoe het te overwinnen of althans levens- mogelijk te maken, door het ontvouwen van een geldige levensmoraal. Deze is vooral in La Peste nader uiteen gezet: eerbied voor de mens en menselijke solidariteit. Camus kiest het leven, ondanks de zinloosheid er van. Volgens hem eisen de eer en de waar digheid van de mens, niet in het absurde te berusten, maar er zich tegen te verzet ten. Sisyphus is dan ook een opstandige. Deze opstandigheid is echter, zoals Camus later zou aantonen, niet een onvruchtbare; enerzijds is ze een weigering om onze levensstaat te aanvaarden, anderzijds is ze de wil in ons, er boven uit te komen, niet alleen terwille van ons zelf, maar van al onze mede-lijders. In het enige maanden geleden verschenen „L'IIomme Révolté" (De Mens in opstand) heeft Camus dit thema der opstandigheid nader uitgewerkt. Hij geeft in dit werk, waarin schrijvers gevoeligheid en gewe tensvolle drang naar eerlijkheid de scherpte der logische gedachtengang: Soms afbreuk doet, een historische uiteenzetting van de „révolte" van de achttiende eeuw af. Hij gaat ook hier weer na, wat de waarde van de mens en een mensenleven is, wanneer men het los van een Godsidée beschouwt. Zoals hij in La Peste een der personen laat zeggen: „Deze zaak (namelijk La Peste, het absurde leven) gaat ons allen aan," zo ge tuigt hij ook hier, dat de révolte het indi vidu aan zijn eenzaamheid onttrekt en de solidariteit, de zekerheid van een gemeen schappelijke lotsbestemming bevestigt: „Ik verzet mij, dus wij bestaan." De belangrijkste bladzijden zijn die, waar in de schrijver de „révolte métaphysique", dat wil zeggen het verzet tegen de'ons ge geven levensstaat en tegen de schepping, stelt tegenover de rationele, historische revolutie. Camus toont aan, dat door de geschiedenis heen de bevrijding van de mens door revolutie is uitgelopen op tyran- nie en Caesarendom, waarin de moord ge wettigd wordt en het mensenleven niet telt. De revolutie vervalst de révolte. De laatste beoogt de waarde van de mens te redden; de eerste behandelt de mens als ding en als element der geschiedenis. De 1) Sinds Vrijdag kan de ■filmliefhebber in het Lido theater te Haarlem kennis nemen van een nieuwe film van Joseph L. Mankiewicz, de maker van All about Eve". De originele titel luidt: People will talk', de vertaling „De mensen zullen wel zeggen". Het is met deze film als met de boeken van veel gelezen schrijvers: men zit vast aan de faam van de best-seller en stelt zijn verwachtingen erg hoog. En men komt dan wel eens bedrogen uit. Ligt dat aan de maat dier verwachtingdie niet redelijk meer was? Voor „De mensen zullen wel zeggen', geloof ik dat niet. Het is een film geworden, waarvan men, als men haar gezien heeft, zegt, dat zij aardig is. Niet groots, niet ge weldig, maar aardig. Dat is een tikje teleurstellend. Wie een meisje aardig vindt kan altijd nog verliefd op haar worden. Menig meisje op haar beurt zou verliefd op Joseph Mankieivicz kunnen worden, maar op zijn film.het lijkt me twijfelachtig. Ofschoon ten andere „De mensen zullen wel zeggen" volstrekt niet ongenietbaar is noch zonder een sprankje orginaliteit. Wanneer ik precies zou formuleren wat ik er dan tegen heb dan is het, dat ik er zoveel gemiste kansen in aantref. De ge miste kansen overtreffen de gebruikte. Het zit hem niet in de story van de film, die een tikkeltje vooropgezet en niet overal even geloofwaardig is. Die story wordt aanne melijk gemaakt juist door het talent van de man, die ook „All about Eve" over zijn melodramatische zwakheden heen hielp. En net als in die film wordt er ook hier knap gespeeld: Cary Grant „wat een kerel, ik kan hem wel van het doek vre ten die Kerrie Krent", hoorde Kronkel eens een Amsterdamse getuigen Jeanne Crain, Finlay Currie, Walter Slezak, Hu- mé Cronyn, zij vormen tezamen een uit stekende bezetting. Nee, aan hen en de wijze, waarop zij het verhaal voor ons oog doen leven, ligt het niet. Het is meer een kwestie van te veel woorden en te weinig filmtaal, meer een kwestie van: de tekst laten doen wat eigenlijk het beeld moet doen. De film steunt wel heel erg op de dialoog. Die dialoog probeert Mankiewicz kracht bij te zetten door het veelvuldig ge bruik van close-ups, maar hij bereikt daar mee alleen, dat het beeld te vaak ver springt, dat het onrustig wordt. Hij vult de tekst met het beeld aan en het moet eigenlijk omgekeerd. En ook niet altijd spreekt het beeld krachtige taal. Een voor beeld om deze bewering waar te maken laat ik hier volgen. Er komt in deze film een man voor, die uit de doden is opgestaan. Tot de dood door de strop veroordeeld is hij gehangen, maar de medische student, die zijn lijk voor zijn experimenten mag gebruiken, komt tot de ontdekking, dat de man nog leeft en hij houdt hem bij zich, verraadt het geheim niet. De man in deze film is een tikje uitzonderlijk. De camera sugge reert dat, maar zij doet het niet sterk ge noeg. Ze maakt het geheim niet voelbaar, ze wekt even verwachtingen, maar ze gaat er niet op door. De man speelt een onder geschikte rol en misschien vreesde Man kiewicz, dat hij het eigenlijke verhaal in zijn film te kort zou doen door te veel aan dacht aan een nevenfiguur te besteden. Dat is jammer. Nu doet hij de toeschouwer tekort. Hoe onwaarschijnlijk de geschiede nis van deze man, ze maakt deel uit van het gegeven, ze is in de film verwerkt. Het doet er niet toe, of iets onwaarschijnlijk is, wanneer men het maar behandelt in een vorm, waardoor de toeschouwer niet op de onwaarschijn lijkheid let, maar op de realiteit, die deze onwaarschijnlijkheid wordt, in casu de toch nog in leven ge bleven man. Daar gaat het om. En dat laat Mankiewicz na. Voor het overige: ge moet u er zelf maar van overtuigen of ge het met deze opmerkingen eens kunt zijn. De film lijkt mij voor wie zich voor de film kunst interesseert juist door haar te kortkomingen leer zaam. En, zoals ge zegd, niemand zal er uit verveling bij weg lopen, Dat doet men niet wanneer iets aardig is. De aardig heid ware er dan af! Cary Grant en Jeanne Crain in „De mensen zullen wel zeggen" P. W. FRANSE mens bevrijden van elke belemmering, om hem dan op te sluiten in een historische noodzakelijkheid is, volgens Camus, hem toewerpen aan onverschillig welke partij, die geen andere gedragsregel dan die der doeltreffendheid kent. De schrijver verwijt de revolutie, dat zij uitgaat van een ideologie om daarin met geweld de wer kelijkheid te persen. De révolte daaren tegen gaat uit van de werkelijkheid de menselijke levensstaat en strijdt van daaruit naar de waarheid. Camus besluit met de verwachting, dat op het totalitarisme weer een menselijk verzet zal volgen en met het prediken van een zekere wijsheid, die, zoals dikwijls bij Camus, nogal vaag is: tegenover de onmen selijke mateloosheid van totalitarisme en Caesarendom stelt hij een maat-houden, het er zich in schikken eenvoudig mens te zijn, de noodzaak te leven voor hen, die niet leven kunnen: de vernederden. In het tijdschrift „Les Temps Modernes" heeft Henri Jeanson het boek van Camus scherp aangevallen. Niet zozeer diens „vaag humanisme" als wel zijn critiek op de historische revolutie. Jeanson's felle, persoonlijke critiek betx-of echter slechts ten dele „L'Homme Révolté" en Camus antwoordt dan ook in een der latere num mers van Les Temps Modernes, dat Jean son's artikel tekenend is voor de minach ting van zekere, kringen voor het eenvou dige intellectuele fatsoen. Kenmerkend voor Camus' eerlijkheid is, hetgeen hij antwoordt op het verwijt, dat hij verraad gepleegd zou hebben aan de^ zaak van „links": „Men verwijt mij, dat' de rechtse pers mijn boek gunstig ontvangen heeft. Men besluit echter niet tot de waarheid van een gedachte, naar gelang zij rechts of links is. Als ik zou menen, dat de waar heid bij rechts zou zijn, dan zou men mij aan die zijde vinden." Dat antwoord was niet rechtstreeks tot Jeanson gericht, maar tot „Monsieur le Directeur des Temps Mo dernes", namelijk Sartre. Deze antwoordt dan ook in een brief aan „Mon cher Ca mus", die des te pijnlijker en grievender is, daar Sartre op gevoelige toon, waarin spijt doorklinkt, aantoont, wat er van zijn vroegere vriend geworden is, eens voor allen het voorbeeld van verzet, thans nog slechts een „abstraction de révolte". In deze polemiek, die te uitvoerig is om ge heel weergegeven te worden, betreurt Sartre onder andere openlijk, dat de com munisten hem haten en stelt hij terecht een aantal zwakke plekken in Camus' uiteen zetting in het licht. Maar evenals Jeanson laat Sartre het wezenlijke onbesproken: de gegrondheid van Camus' verwerping van elke vorm van onrecht, onderdrukking, moord en slavernij, in naam van wat ook. De oppositie Sartre-Camus is tekenend voor de houding van verscheidene Franse intellectuelen en kunstenaars tegenover de huidige problemen. Velen van hen onder schrijven de uitlating van Sartre: „onze vrijheid van vandaag is niet anders dan de vrije keus van de strijdwijze om vrij te worden." Het blijkt echter, dat een steeds toenemend aantal aan de zijde staat van Camus, de verdediger, los van elke ideolo gie, van de eenvoudige, steeds bedreigde mens; Camus, die de vrijheid tracht te redden zonder te menen daarvoor de tyrannie te moeten dienen. S. E. Na een selectie zijn de volgende orkesten, kleine ensembles en solisten in de gelegen heid gesteld deel te nemen aan het jubileum festival van hedenavond, 1 November van de amusementsvereniging „De Melodisten" in het gemeentelijk Concei'tgebouw te Haarlem: het kamerorkest Melophilia, het amusementsorkest Amicitia uit Utrecht, het Nieuwe Niedorps Amusementsorkest (dat in 1949 en 1951 de eerste prijs won), Wcst- Zaans amusementsorkest, dansorkest De Nar ren, dansorkest De Flierefluiters uit Wate ringen, The Royal Hawaiïans, The Mauna- cora Stars, het musettetrio Annie de Moor uit Purmerend, de Stemmingsbrengers, de Zingende Dwazen, het operettekoor Johann Strauss en de vocalisten Annie Palmen uit Beverwijk, Cor Schouten en Melchert Lee man uit Amsterdam en Leo Nijman en Rob van den Berg uit Haarlem. De mede uit musici van de Nederlandse Radio Unie samengestelde jury zal de be schikbare wisselbekers en médailles toewij zen. Het publiek kan door middel van stem biljetten zijn voorkeur voor bepaalde presta ties uitspreken. Van Maurits Dekker verscheen kortge leden bij A. J. G. Strengholt te Amsterdam een roman, die de titel draagt: „De af grond is vlak voor uw voeten". Om meer dan één reden lijkt het mij gewenst dit werk onder de aandacht van het lezers publiek te brengen; in litterair verant woorde vorm wordt er een vraagstuk in behandeld waaraan niemand heden ten dage achteloos kan voorbijgaan. De inhoud is, kort samengevat, deze: in een door Russische communisten onder de voet gelopen staat wordt de toneelschrij ver Thomas Zolta ter dood veroordeeld. Vóór zijn executie gelukt het hem zijn levensgeschiedenis te boek te stellen, die eindigt met de „bekentenis" zoals ons die uit de politieke processen van de laatste jaren bekend is geworden. Hoe is het mo gelijk, heeft Dekker zich afgevraagd, dat men een mens kan brer.gen tot een zo vernederende zelfbeschuldiging, die ver raad betekent aan de eigen persoonlijk heid? Het antwoord geeft hij zelf in dit boek dat, voortreffelijk gecomponeerd, onweerhoudbaar de hoofdpersoon naar zijn einde voert, dat is: naar de breuk in zijn innerlijke weerstand. Mij persoonlijk heeft deze roman, voor al in zijn tweede helft, sterk gegrépen om dat hij onvervaard in de bres springt voor de vrijheid van het woord, van het geweten. Te weinig is men zich vaak be wust dat democratie slechts bestaat bij de gratie van deze elementaire vrijheid, te weinig blijven onze ogen open voor de bedreiging ervan door de totalitaire ge dachte, in welke staatsvorm ook be lichaamd. Dit boek kiest fel partij: wij staan voor de afgrond! Nog steeds zó dicht erbij, dat de publicatie van dit boek een daad van moed wordt. Het is een juiste gedachte geweest van de schrijver niet een held tot de held van zijn werk te maken, niet een man die intuïtief of blind de rechte weg door het leven is gegaan, eft niet een gelovige wiens vaste burcht God is maar een doodgewone man van alle dag, die met vallen en opstaan verder gaat, de lafheid kent en de halfheid, maar tenslotte toch zijn geweten als richtsnoer van handelen aanvaardt. Dekker duidt terloops andere mogelijke oplossingen van zijn vraagstuk aan, maar hij heeft bewust het dooi-sneetype gekozen om het gevaar voor allen te signaleren. Het gegeven dwong de auteur tot een romantechnisch uiterst riskante vorm; het is een niet geringe verdienste dat hij deze de baas bleef en met volkomen zuivere middelen zijn figuur ontwikkelt naar de climax toe. In het bijzonder wordt de ro man belangwekkend doordat het thema van de schuld erin verweven is het proces en de „bekentenis" krijgen er een De regering van India beeft ingestemd met de benoeming van mr. F. C. A. baron van Pallandt, thans Ne_deriands ambassadeur in Moskou, tot ambassadeur in New Delhi. Maurits Dekker. verrassend en beschamend menselijk as pect door. Het feit dat Maurits Dekker een groot schrijverschap men behoeft slechts zijn prachtige novelle „De Knopenman" te lezen om te weten wat hij vermag te bereiken bij een niet-actueel onderwerp in dienst stelde van de actualiteit be wijst opnieuw zijn verantwoordelijkheids besef en zijn moed. De huidige samenle ving heeft deze beide eigenschappen broodnodig! Men leze dit sobere, eerlijke verhaal met de belangstelling die het verdient. Ergens schrijft Dekker: „Wie in het leven te zeer voor verlies beducht is, loopt grote kans dat hij alles verloren ziet gaan". Het verwijt dat in deze zin ligt besloten hoeft hij voor zichzelf niet meer te vrezen. B. RIJDES Reeds in het voorjaar van dit jaar heeft de Hervormde Raad voor Kerk- en Zieken zorg een voorlopig rapport van ds. W. C. van Leeuwen te Den Haag uitgegeven over de gebeurtenissen in het Wuppertal, de z.g. gebedsgenezingen, geleid door Hermann Zaiss. Het rapport vermeldde, dat de ker kelijke overheid oorspronkelijk nogal scep tisch tegenover deze beweging heeft ge staan, voornamelijk omdat deze materie oorspronkelijk niet vrij van sectarisme is geweest. De gebeurtenissen van thans aldus het rapport behoren echter wel degelijk in een normaal kerkelijk klimaat thuis. (Er hebben zich ettelijke genezingen voorgedaan.) Thans echter heeft de ,,'s Gravenhaagse Kerkbode", het orgaan van de Nederlands Hervormde gemeente, een warme aanbeve ling gepubliceerd om een bijeenkomst bij te wonen, die inmiddels in de Willemskerk aldaar gehouden werd. Ds. H. J. Drost, die daar assistentie verleende en de aanwezige zieken bemoedigde, verklaarde tegenover een verslaggever van het A.N.P., dat hij veel sympathie voelde voor de manier, waarop Zaiss tracht het geloof te verbrei den. De heer Zaiss zelf verklaarde later, na zijn rondgang langs de zieken, dat hij uit sluitend „middel" is en dat niet hij, maar God de genezingen tot stand brengt. Hij zei verder blij te zijn „in Nederland iets te kunnen brengen en daardoor misschien iets goed te maken van de grote schuld, die mijn land tegenover het uwe heeft." Van medische zijde staat men echter zeer sceptisch tegenover deze geneeswijze door handoplegging en gebed, al zijn er twee doktoren, die er positief aan meewerken#

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1952 | | pagina 5