Lering uit „De mensen zullen wel zeggen
tekst doet wat beeld moet doen
Het oude Schotense Rechthuis
aan de
SARTRE breekt
met CAMUS
HARTENDORP
e
Gebruikte en gemiste
kansen
Een moedig boek
Gebedsgenezer Zaiss
vindt sympathie bij kerk
Schoonheid in Haarlem en omgeving
Bezettingsbeleid van
rijksbureau in het geding
Rika Hopper vertelt
Botsende breinen
Deelnemers aan festival
van „De Melodisten"
Groot schrijverschap in
dienst der actualiteit
„Misschien iets goedmaken"
ZATERDAG 1 NOVEMBER 1952
Een stukje Oud-Schoten dat nu omgeven is door een stadsbebouiving.
De vorige week beloofden wij dit keer
iets te vertellen over het oude Schotense
Hecht- of Raadhuis. Alleen is het jammer
dat daarover weinig gegevens bestaan.
Maar gelukkig kunnen wij die aanvullen
met persoonlijke herinneringen.
Wanneer het gebouw gezet is kan niet
worden vastgesteld. Erg oud is het even
wel niet, want de muren zijn niet dik. Als
wij de bouw stellen tussen 1750 en 1800,
dan zal dat vermoedelijk niet ver mis zijn.
„Schoten en Gehuchten" was in die tijd
slechts een dorpje met enkele honderden
inwoners. De rijksweg HaarlemVelsen
Alkmaar was nog niet aangelegd; dat ge
schiedde pas onder Koning Willem I, na
dat het Noordzeekanaal gegraven werd
en IJmuiden ontstaan was. De verbinding
I-IaarlemVelsen liep voorheen over de
„Vergierde of Verkeerde weg", en verder
over de Slaperdijk naar Santpoort. De tol
op dat punt van de Slaperdijk is al lang
opgeheven, maar het aardige huisje van
de tolgaarder staat er nog.
Allan de beschrijver van de Haar
lemse historie die zijn werk in 1877 schreef
vertelt dat het Schotense Recht- of
Raadhuis een kapel geweest is. Dat moet
dan voor 1857 zijn geweest, want in dat
jaar is de R.K. kerk ten Noorden van de
Jan Gijzenvaart gebouwd. De kapel had
een kleine koepeltoren, daarvan is nog
slechts een bescheiden klokkenstoel over
gebleven en ook de klok die daarin ge
hangen heeft is verdwenen.
Allan zegt ook dat er in het gebouwtje
school gehouden is. Dat was voordat de
school aan de Rijksstraatweg tegenover de
R.K. kerk gebouwd was.
Mijn herinneringen gaan 50 jaar terug.
In die tijd was het gebouw alleen in ge
bruik als raadhuis en politiebureau. Het
zaaltje waarin de raad vergaderde was niet
veel groter dan een huiskamer. Dat was
eerst ruim genoeg want er waren slechts
7 edelachtbaren. Maar toen kwam om
streeks 1905 de ontwikkeling van het Scho
terkwartier en koos de stadsbevolking
van dit deel van Schoten ook raadsleden.
Het was niet veel minder dan een sensatie
toen de eerste twee (de heer Hooy voor de
R.K. en de heer De Graaff voor de A.R.
groep) hun entree maakten aan de Ver-
gierdeweg en de strijd ontbrandde tussen
de stad en het platteland. Boer Teeuwen,
boer Nelis en boer Van Schie (zo werden
deze edelachtbaren, die met wit-geschuur-
de klompen en de hoge zwarte zijden pet
in de raadszaal kwamen, genoemd) verzet
ten zich eerst tegen de verlangens van de
stadse heren, maar men begon al gauw de
rechten van elkaar te eerbiedigen, waar
door de grondslag gelegd werd voor een
samenwerking. Het duurde trouwens niet
lang of de stadse raadsleden waren in de
meerderheid, daar hun aantal groeide naar-
ADVERTENT1E
De Stofzuiger Speciaalzaak
Gen. Cronjcstr. 43 Spaarne 3
Tel. 16990 Tel. 17696
Kruidbcrgerweg 51, Santpoort
Het speciale adres voor
STOFZUIGERS
Reparatiën en onderdelen
Indertijd heeft het Haagse gerechtshof
de staat in een procedure over de aan
sprakelijkheid voor het bezettingsbeleid
van het Rijksbureau voor Wol .en Lompen
in beginsel in het ongelijk gesteld. Op
last van de bezetter werd in 1940 alle in
Nederland aanwezige wol, ongeveer 10.000
ton ter waarde van ruim 14 millioen gul
den, aan het rijksbureau verkocht tegen
een lagere prijs dan de toenmalige han
delswaarde. Reeds in 1943 dagvaardden de
wolfabrikanten en -handelaren de staat
en eisten vergoeding voor het geleden
verlies.
De transacties van de staat werden la
ter door het Haagse gerechtshof onrecht
vaardig en nietig verklaard, maar de staat
werd niet voor de schade aansprankelijk
gesteld.
De Hoge Raad heeft daarna uitgemaakt,
dat de staat wel aansprakelijk is voor zo
ver zij door de transacties van het rijks
bureau is gebaat. Het Haagse gerechtshot
kreeg opdracht te onderzoeken of de staat
inderdaad voordeel heeft gehad van de
transactie.
Het hof gelastte een onderzoek van drie
deskundigen ter vaststelling van de be
dragen, die door het rijksbureau waren
ontvangen boven de bedragen die het
voor de onder dwang gekochte partijen
wol had betaald. De Hoge Raad heeft deze
zaak Vrijdag opnieuw behandeld, waarbij
het standpunt van de staat werd toegelicht
door mr. D. J. Veegens en dat der wol
handelaren door mr. A. J. M. van Dal.
De advocaat-generaal zal op 14 Novem
ber conclusie nemen.
mate het Schoterkwartier zich uitbreidde.
Nadat Schoten zijn nieuwe raadhuis aan
de Schoterweg gekregen had, diende het
gebouwtje aan de Vergierdeweg alleen tot
woning voor een veldwachter.
Bij de annexatie van Schoten in 1927
werd de gemeente Haarlem eigenaresse
van het oude Recht- of Raadhuis aan de
Vergierdeweg. Toen er woningnood kwam,
werden er verscheidene gezinnen in onder
gebracht. Daarvoor is er inwendig heel wat
vertimmerd. Een der gezinnen heeft als
keuken twee vroegere cellen van de politie
in gebruik (De tussenmuur is weggebro
ken, maar de luchtraampjes met ijzeren
staven en de kijkgaten in de deur, zijn be
houden als een herinnering aan de vroegere
bestemming.
Ook nu nog maakt dit eenvoudige wit
gepleisterde huisje tussen de stadsbebou
wing, die het geheel insluit, een schilder
achtig effect.
De vraag rijst: wat moet er in de toe
komst met dit huis gebeuren. Blijkbaar
meent het gemeentebestuur, dat het een
ereplicht is om deze erfenis van Schoten
voor het nageslacht te bewaren. Dat voor
nemen voor de toekomst is te prijzen, maar
dan moet er ook wat meer aandacht be
steed worden aan de tegenwoordige tijd.
Als de bewoning van het huis, zoals die nu
is, nog lange tijd voortduurt, moet van
„uitwoning" gesproken worden. Een groot
winkelbedrijf heeft aan de gemeente een
flinke som geboden om het huis aan te
kopen, met de bedoeling het af te breken
en te vervangen door een winkel, maar op
dit aanbod is niet ingegaan. Het plan is in
de toekomst in het huis een filiaal van de
Stadsbibliotheek te vestigen. Daarvoor
leent het zich uitstekend. Maar wanneer?
Als die plannen worden uitgevoerd, komt
er meteen een eind aan de ongewenste
toestand, dat het kerkhofje achter het ge
bouw een onogelijk aanzien heeft. Nu ziet
men er grafzerken: „hier rust" en dan staat
er naast een emmer met huisvuil en kolen-
as van de bewoners. C. J. van T.
De op 24 October 75 jaar geworden ac
trice Rika Hopper zal op Maandag 24
November in een vraaggesprek met de
toneelcriticus David Koning in de tuinzaal
voor de Haarlemse Kunstgemeenschap,
het een en ander vertellen over de hoogte
punten van haar zo succesrijk verlopen
carrière. Zij zal daarbij herinneringen op
halen aan de bloeitijd van het Nederlands
toneel in de dagen van Bouwmeester en
haar ervaringen met collega's en regis
seurs ter sprake brengen. Na de pauze ont
haalt mevrouw Hopper haar publiek met
haar nog altijd voorbeeldige stem op en
kele voordrachten.
Met brandende zorg heb ik er kennis
van genomen dat enige Kamerleden in het
Voorlopig Verslag bezwaar maken tegen
de hoeveelheid ridderorden, die op elke
koninklijke verjaardag wordt verleend.
Met brandende zorg en, mag ik wel zeg
gen, met scherpe afkeuring. Ik zou kun
nen volstaan met te zeggen dat, zolang
mijn naam niet op die lijst prijkt, hoe lang
ook, er altijd één naam te kort is, maar dat
zeg ik niet, want het klinkt te egocen
trisch. Maar om in het algemeen en niet
in het persoonlijke te spreken hoezeer
mij overigens ook dierbaar hoe kunnen
er ooit te veel ridderorden worden ver
leend, zolang nog een slordige negen van
de tien millioen Nederlanders met een
spiernaakt knoopsgat rondlopen?
De tweede secretaris van onze legatie in
Mexico is vorige week onderscheiden met
de orde van de Aztekenadelaar. Az teken
aan de wand is dit belangrijk, want zo iets
romantisch moeten wij ook hebben, uiter
aard in vaderlandse sfeer getransponeerd.
Wij hebben alleen de Leeuw uit het die
renrijk. Waarom geen Canard (al of niet
pressé a l'orange)? Waarom geen Kanga
roe (als typisch Haagse onderscheiding)
met z'n Lange en Korte Poten?
Integendeel: wij verlenen veel te weinig
ridderorden.
Waarom alleen ambtenaren en officie
ren, die een bepaald aantal jaren hun
goede plicht hebben vervuld?
Iemand die acht jaar Kamerlid is ge
weest wordt zachtkens begiftigd met de
goede, oude Leeuw.
Is acht jaar glazenwasser, groenteboer,
journalist of conférencier-zijn geen open
baar eerbetoon waard?
Maar laten wij nieuwe onderscheidingen
scheppen.
Witte Olifanten.
Zebra's.
Bevrijders.
Groene Stieren.
Witte Stieren.
Zuiderkruisen.
Wisenten.
Brandende Speren.
Keuze voldoende.
Neen, mijne heren: niet te veel, maar
veel te weinig.
Een opkikkertje kunnen wij allemaal
gebruiken in deze tijd.
ELIAS
ADVERTENTIE
Reeds in 1946 verklaarde Albert Camus
in een interview, dat hij niet tot de exis
tentialisten behoort. Deze verklaring was
nodig, omdat velen hem met Sartre als de
voornaamste vertegenwoordigers van deze
philosophie beschouwden. Hoewel beiden
overtuigd zijn van de absurditeit van ons
bestaan, tonen hun na de oorlog gepubli
ceerde werken duidelijk aan hoezeer hun
houding tegenover de „zinloosheid van dit
leven zonder God" verschilt. Camus put uit
de wanhoop om onze levensstaat tegen
stelling tussen het streven van de mens
naar het eeuwige en het eindige karakter
van zijn bestaan een positieve levens
houding en verdedigt de waarde van de
mens en de menselijke solidariteit.' Sartre
blijft in wezen negatief, ondanks het feit
dat hij door de. daad zijn pessimisme tracht
te compenseren, ondanks het feit dat, vol
gens zijn theorie, de mens zich in steeds
„vrije keuze" actief kan en moet verwezen
lijken, en ondanks zijn opvatting der vrij
heid, waaruit het „engagement", het stel
ling nemen uit verantwoordelijkheid jegens
de gemeenschap, voortvloeit.
Niettegenstaande hun verschil in levens
houding droegen beide schrijvers elkaar
grote achting toe en bestond er tussen hen
een uit het verzet daterende vriendschap.
Deze is nu op heftige en luidruchtige wijze
verbroken. Het zou geen zin hebben hier
van notitie te nemen, ware het niet, dat
deze breuk ver boven het persoonlijke en
„litteraire" uitgaat. £ij is politiek en duidt
op een tegenstelling die vele intellectuelen,
niet alleen in Frankrijk, scherp, bitter en
onverdraagzaam tegenover elkander doet
staan.
In „Le Mythe de Sisyphe" heeft Camus
in een heldere betoogtrant de absurditeit
van deze wereld en van het ons gegeven
bestaan uiteengezet. Hij is echter niet bij
de vaststelling van het absurde blijven stil
staan, maar heeft getracht aan te geven
hoe het te overwinnen of althans levens-
mogelijk te maken, door het ontvouwen van
een geldige levensmoraal. Deze is vooral in
La Peste nader uiteen gezet: eerbied voor
de mens en menselijke solidariteit. Camus
kiest het leven, ondanks de zinloosheid er
van. Volgens hem eisen de eer en de waar
digheid van de mens, niet in het absurde
te berusten, maar er zich tegen te verzet
ten. Sisyphus is dan ook een opstandige.
Deze opstandigheid is echter, zoals Camus
later zou aantonen, niet een onvruchtbare;
enerzijds is ze een weigering om onze
levensstaat te aanvaarden, anderzijds is ze
de wil in ons, er boven uit te komen, niet
alleen terwille van ons zelf, maar van al
onze mede-lijders.
In het enige maanden geleden verschenen
„L'IIomme Révolté" (De Mens in opstand)
heeft Camus dit thema der opstandigheid
nader uitgewerkt. Hij geeft in dit werk,
waarin schrijvers gevoeligheid en gewe
tensvolle drang naar eerlijkheid de scherpte
der logische gedachtengang: Soms afbreuk
doet, een historische uiteenzetting van de
„révolte" van de achttiende eeuw af. Hij
gaat ook hier weer na, wat de waarde van
de mens en een mensenleven is, wanneer
men het los van een Godsidée beschouwt.
Zoals hij in La Peste een der personen laat
zeggen: „Deze zaak (namelijk La Peste, het
absurde leven) gaat ons allen aan," zo ge
tuigt hij ook hier, dat de révolte het indi
vidu aan zijn eenzaamheid onttrekt en de
solidariteit, de zekerheid van een gemeen
schappelijke lotsbestemming bevestigt: „Ik
verzet mij, dus wij bestaan."
De belangrijkste bladzijden zijn die, waar
in de schrijver de „révolte métaphysique",
dat wil zeggen het verzet tegen de'ons ge
geven levensstaat en tegen de schepping,
stelt tegenover de rationele, historische
revolutie. Camus toont aan, dat door de
geschiedenis heen de bevrijding van de
mens door revolutie is uitgelopen op tyran-
nie en Caesarendom, waarin de moord ge
wettigd wordt en het mensenleven niet
telt. De revolutie vervalst de révolte. De
laatste beoogt de waarde van de mens te
redden; de eerste behandelt de mens als
ding en als element der geschiedenis. De
1)
Sinds Vrijdag kan de ■filmliefhebber in het Lido theater te Haarlem kennis nemen
van een nieuwe film van Joseph L. Mankiewicz, de maker van All about Eve". De
originele titel luidt: People will talk', de vertaling „De mensen zullen wel zeggen".
Het is met deze film als met de boeken van veel gelezen schrijvers: men zit vast aan
de faam van de best-seller en stelt zijn verwachtingen erg hoog. En men komt dan
wel eens bedrogen uit. Ligt dat aan de maat dier verwachtingdie niet redelijk meer
was? Voor „De mensen zullen wel zeggen', geloof ik dat niet. Het is een film geworden,
waarvan men, als men haar gezien heeft, zegt, dat zij aardig is. Niet groots, niet ge
weldig, maar aardig. Dat is een tikje teleurstellend. Wie een meisje aardig vindt kan
altijd nog verliefd op haar worden. Menig meisje op haar beurt zou verliefd op
Joseph Mankieivicz kunnen worden, maar op zijn film.het lijkt me twijfelachtig.
Ofschoon ten andere „De mensen zullen wel zeggen" volstrekt niet ongenietbaar is
noch zonder een sprankje orginaliteit.
Wanneer ik precies zou formuleren wat
ik er dan tegen heb dan is het, dat ik er
zoveel gemiste kansen in aantref. De ge
miste kansen overtreffen de gebruikte. Het
zit hem niet in de story van de film, die een
tikkeltje vooropgezet en niet overal even
geloofwaardig is. Die story wordt aanne
melijk gemaakt juist door het talent van
de man, die ook „All about Eve" over zijn
melodramatische zwakheden heen hielp.
En net als in die film wordt er ook hier
knap gespeeld: Cary Grant „wat een
kerel, ik kan hem wel van het doek vre
ten die Kerrie Krent", hoorde Kronkel
eens een Amsterdamse getuigen Jeanne
Crain, Finlay Currie, Walter Slezak, Hu-
mé Cronyn, zij vormen tezamen een uit
stekende bezetting. Nee, aan hen en de
wijze, waarop zij het verhaal voor ons oog
doen leven, ligt het niet. Het is meer een
kwestie van te veel woorden en te weinig
filmtaal, meer een kwestie van: de tekst
laten doen wat eigenlijk het beeld moet
doen. De film steunt wel heel erg op de
dialoog. Die dialoog probeert Mankiewicz
kracht bij te zetten door het veelvuldig ge
bruik van close-ups, maar hij bereikt daar
mee alleen, dat het beeld te vaak ver
springt, dat het onrustig wordt. Hij vult
de tekst met het beeld aan en het moet
eigenlijk omgekeerd. En ook niet altijd
spreekt het beeld krachtige taal. Een voor
beeld om deze bewering waar te maken
laat ik hier volgen.
Er komt in deze film een man voor, die
uit de doden is opgestaan. Tot de dood
door de strop veroordeeld is hij gehangen,
maar de medische student, die zijn lijk
voor zijn experimenten mag gebruiken,
komt tot de ontdekking, dat de man nog
leeft en hij houdt hem bij zich, verraadt
het geheim niet. De man in deze film is
een tikje uitzonderlijk. De camera sugge
reert dat, maar zij doet het niet sterk ge
noeg. Ze maakt het geheim niet voelbaar,
ze wekt even verwachtingen, maar ze gaat
er niet op door. De man speelt een onder
geschikte rol en misschien vreesde Man
kiewicz, dat hij het eigenlijke verhaal in
zijn film te kort zou doen door te veel aan
dacht aan een nevenfiguur te besteden.
Dat is jammer. Nu doet hij de toeschouwer
tekort. Hoe onwaarschijnlijk de geschiede
nis van deze man, ze maakt deel uit van
het gegeven, ze is in de film verwerkt. Het
doet er niet toe, of iets onwaarschijnlijk
is, wanneer men het maar behandelt in
een vorm, waardoor
de toeschouwer niet
op de onwaarschijn
lijkheid let, maar op
de realiteit, die deze
onwaarschijnlijkheid
wordt, in casu de
toch nog in leven ge
bleven man. Daar
gaat het om. En dat
laat Mankiewicz na.
Voor het overige:
ge moet u er zelf
maar van overtuigen
of ge het met deze
opmerkingen eens
kunt zijn. De film
lijkt mij voor wie
zich voor de film
kunst interesseert
juist door haar te
kortkomingen leer
zaam. En, zoals ge
zegd, niemand zal er
uit verveling bij weg
lopen, Dat doet men
niet wanneer iets
aardig is. De aardig
heid ware er dan af!
Cary Grant en Jeanne Crain in „De mensen zullen wel zeggen" P. W. FRANSE
mens bevrijden van elke belemmering, om
hem dan op te sluiten in een historische
noodzakelijkheid is, volgens Camus, hem
toewerpen aan onverschillig welke partij,
die geen andere gedragsregel dan die
der doeltreffendheid kent. De schrijver
verwijt de revolutie, dat zij uitgaat van een
ideologie om daarin met geweld de wer
kelijkheid te persen. De révolte daaren
tegen gaat uit van de werkelijkheid de
menselijke levensstaat en strijdt van
daaruit naar de waarheid.
Camus besluit met de verwachting, dat
op het totalitarisme weer een menselijk
verzet zal volgen en met het prediken van
een zekere wijsheid, die, zoals dikwijls bij
Camus, nogal vaag is: tegenover de onmen
selijke mateloosheid van totalitarisme en
Caesarendom stelt hij een maat-houden,
het er zich in schikken eenvoudig mens te
zijn, de noodzaak te leven voor hen, die
niet leven kunnen: de vernederden.
In het tijdschrift „Les Temps Modernes"
heeft Henri Jeanson het boek van Camus
scherp aangevallen. Niet zozeer diens
„vaag humanisme" als wel zijn critiek op
de historische revolutie. Jeanson's felle,
persoonlijke critiek betx-of echter slechts
ten dele „L'Homme Révolté" en Camus
antwoordt dan ook in een der latere num
mers van Les Temps Modernes, dat Jean
son's artikel tekenend is voor de minach
ting van zekere, kringen voor het eenvou
dige intellectuele fatsoen. Kenmerkend
voor Camus' eerlijkheid is, hetgeen hij
antwoordt op het verwijt, dat hij verraad
gepleegd zou hebben aan de^ zaak van
„links": „Men verwijt mij, dat' de rechtse
pers mijn boek gunstig ontvangen heeft.
Men besluit echter niet tot de waarheid
van een gedachte, naar gelang zij rechts of
links is. Als ik zou menen, dat de waar
heid bij rechts zou zijn, dan zou men mij
aan die zijde vinden." Dat antwoord was
niet rechtstreeks tot Jeanson gericht, maar
tot „Monsieur le Directeur des Temps Mo
dernes", namelijk Sartre. Deze antwoordt
dan ook in een brief aan „Mon cher Ca
mus", die des te pijnlijker en grievender
is, daar Sartre op gevoelige toon, waarin
spijt doorklinkt, aantoont, wat er van zijn
vroegere vriend geworden is, eens voor
allen het voorbeeld van verzet, thans nog
slechts een „abstraction de révolte". In
deze polemiek, die te uitvoerig is om ge
heel weergegeven te worden, betreurt
Sartre onder andere openlijk, dat de com
munisten hem haten en stelt hij terecht een
aantal zwakke plekken in Camus' uiteen
zetting in het licht. Maar evenals Jeanson
laat Sartre het wezenlijke onbesproken: de
gegrondheid van Camus' verwerping van
elke vorm van onrecht, onderdrukking,
moord en slavernij, in naam van wat ook.
De oppositie Sartre-Camus is tekenend
voor de houding van verscheidene Franse
intellectuelen en kunstenaars tegenover de
huidige problemen. Velen van hen onder
schrijven de uitlating van Sartre: „onze
vrijheid van vandaag is niet anders dan de
vrije keus van de strijdwijze om vrij te
worden." Het blijkt echter, dat een steeds
toenemend aantal aan de zijde staat van
Camus, de verdediger, los van elke ideolo
gie, van de eenvoudige, steeds bedreigde
mens; Camus, die de vrijheid tracht te
redden zonder te menen daarvoor de
tyrannie te moeten dienen. S. E.
Na een selectie zijn de volgende orkesten,
kleine ensembles en solisten in de gelegen
heid gesteld deel te nemen aan het jubileum
festival van hedenavond, 1 November van
de amusementsvereniging „De Melodisten"
in het gemeentelijk Concei'tgebouw te
Haarlem: het kamerorkest Melophilia, het
amusementsorkest Amicitia uit Utrecht, het
Nieuwe Niedorps Amusementsorkest (dat in
1949 en 1951 de eerste prijs won), Wcst-
Zaans amusementsorkest, dansorkest De Nar
ren, dansorkest De Flierefluiters uit Wate
ringen, The Royal Hawaiïans, The Mauna-
cora Stars, het musettetrio Annie de Moor
uit Purmerend, de Stemmingsbrengers, de
Zingende Dwazen, het operettekoor Johann
Strauss en de vocalisten Annie Palmen uit
Beverwijk, Cor Schouten en Melchert Lee
man uit Amsterdam en Leo Nijman en Rob
van den Berg uit Haarlem.
De mede uit musici van de Nederlandse
Radio Unie samengestelde jury zal de be
schikbare wisselbekers en médailles toewij
zen. Het publiek kan door middel van stem
biljetten zijn voorkeur voor bepaalde presta
ties uitspreken.
Van Maurits Dekker verscheen kortge
leden bij A. J. G. Strengholt te Amsterdam
een roman, die de titel draagt: „De af
grond is vlak voor uw voeten". Om meer
dan één reden lijkt het mij gewenst dit
werk onder de aandacht van het lezers
publiek te brengen; in litterair verant
woorde vorm wordt er een vraagstuk in
behandeld waaraan niemand heden ten
dage achteloos kan voorbijgaan.
De inhoud is, kort samengevat, deze: in
een door Russische communisten onder de
voet gelopen staat wordt de toneelschrij
ver Thomas Zolta ter dood veroordeeld.
Vóór zijn executie gelukt het hem zijn
levensgeschiedenis te boek te stellen, die
eindigt met de „bekentenis" zoals ons die
uit de politieke processen van de laatste
jaren bekend is geworden. Hoe is het mo
gelijk, heeft Dekker zich afgevraagd, dat
men een mens kan brer.gen tot een zo
vernederende zelfbeschuldiging, die ver
raad betekent aan de eigen persoonlijk
heid? Het antwoord geeft hij zelf in dit
boek dat, voortreffelijk gecomponeerd,
onweerhoudbaar de hoofdpersoon naar zijn
einde voert, dat is: naar de breuk in zijn
innerlijke weerstand.
Mij persoonlijk heeft deze roman, voor
al in zijn tweede helft, sterk gegrépen om
dat hij onvervaard in de bres springt voor
de vrijheid van het woord, van het
geweten. Te weinig is men zich vaak be
wust dat democratie slechts bestaat bij
de gratie van deze elementaire vrijheid,
te weinig blijven onze ogen open voor de
bedreiging ervan door de totalitaire ge
dachte, in welke staatsvorm ook be
lichaamd. Dit boek kiest fel partij: wij
staan voor de afgrond! Nog steeds zó
dicht erbij, dat de publicatie van dit boek
een daad van moed wordt. Het is een
juiste gedachte geweest van de schrijver
niet een held tot de held van zijn werk te
maken, niet een man die intuïtief of blind
de rechte weg door het leven is gegaan,
eft niet een gelovige wiens vaste burcht
God is maar een doodgewone man van
alle dag, die met vallen en opstaan verder
gaat, de lafheid kent en de halfheid, maar
tenslotte toch zijn geweten als richtsnoer
van handelen aanvaardt. Dekker duidt
terloops andere mogelijke oplossingen van
zijn vraagstuk aan, maar hij heeft bewust
het dooi-sneetype gekozen om het gevaar
voor allen te signaleren.
Het gegeven dwong de auteur tot een
romantechnisch uiterst riskante vorm; het
is een niet geringe verdienste dat hij deze
de baas bleef en met volkomen zuivere
middelen zijn figuur ontwikkelt naar de
climax toe. In het bijzonder wordt de ro
man belangwekkend doordat het thema
van de schuld erin verweven is het
proces en de „bekentenis" krijgen er een
De regering van India beeft ingestemd
met de benoeming van mr. F. C. A. baron van
Pallandt, thans Ne_deriands ambassadeur in
Moskou, tot ambassadeur in New Delhi.
Maurits Dekker.
verrassend en beschamend menselijk as
pect door. Het feit dat Maurits Dekker een
groot schrijverschap men behoeft slechts
zijn prachtige novelle „De Knopenman"
te lezen om te weten wat hij vermag te
bereiken bij een niet-actueel onderwerp
in dienst stelde van de actualiteit be
wijst opnieuw zijn verantwoordelijkheids
besef en zijn moed. De huidige samenle
ving heeft deze beide eigenschappen
broodnodig!
Men leze dit sobere, eerlijke verhaal
met de belangstelling die het verdient.
Ergens schrijft Dekker: „Wie in het leven
te zeer voor verlies beducht is, loopt
grote kans dat hij alles verloren ziet
gaan". Het verwijt dat in deze zin ligt
besloten hoeft hij voor zichzelf niet meer
te vrezen.
B. RIJDES
Reeds in het voorjaar van dit jaar heeft
de Hervormde Raad voor Kerk- en Zieken
zorg een voorlopig rapport van ds. W. C.
van Leeuwen te Den Haag uitgegeven over
de gebeurtenissen in het Wuppertal, de z.g.
gebedsgenezingen, geleid door Hermann
Zaiss. Het rapport vermeldde, dat de ker
kelijke overheid oorspronkelijk nogal scep
tisch tegenover deze beweging heeft ge
staan, voornamelijk omdat deze materie
oorspronkelijk niet vrij van sectarisme is
geweest. De gebeurtenissen van thans
aldus het rapport behoren echter wel
degelijk in een normaal kerkelijk klimaat
thuis. (Er hebben zich ettelijke genezingen
voorgedaan.)
Thans echter heeft de ,,'s Gravenhaagse
Kerkbode", het orgaan van de Nederlands
Hervormde gemeente, een warme aanbeve
ling gepubliceerd om een bijeenkomst bij
te wonen, die inmiddels in de Willemskerk
aldaar gehouden werd. Ds. H. J. Drost, die
daar assistentie verleende en de aanwezige
zieken bemoedigde, verklaarde tegenover
een verslaggever van het A.N.P., dat hij
veel sympathie voelde voor de manier,
waarop Zaiss tracht het geloof te verbrei
den. De heer Zaiss zelf verklaarde later, na
zijn rondgang langs de zieken, dat hij uit
sluitend „middel" is en dat niet hij, maar
God de genezingen tot stand brengt. Hij zei
verder blij te zijn „in Nederland iets te
kunnen brengen en daardoor misschien iets
goed te maken van de grote schuld, die
mijn land tegenover het uwe heeft."
Van medische zijde staat men echter zeer
sceptisch tegenover deze geneeswijze door
handoplegging en gebed, al zijn er twee
doktoren, die er positief aan meewerken#