Indische Nederlanders in Indonesië ten prooi aan verpaupering Grote meerderheid wijst de Indonesische nationaliteit af Zie Boven: Hoe smaller de sikkel, des te helderder Venus j ilmó Massale zang- en muziekdemonstratie ten bate van het Rampenfonds In de hoofdstad uit BENAUWEND PROBLEEM Beverwijk Zes en meer gezinnen onder één (lek) dak ZATERDAG 7 MAART 1953 5 Wensen van „Fryslan Frij" JN HET VOORMALIGE NEDERLANDS-INDIË leefde tussen de zeer kleine groep „import-Nederlanders", die veelal in het gouvernementele en bedrijfs leven de topposities innamen, en de grote massa van de Indonesiërs een groep van naar schatting 200.000 Indische Nederlanders, mensen die daar geboren en getogen waren en waarvan velen, zeker zij die de lagere functies in het maat schappelijk leven bekleedden, nooit in ons land waren geweest. Nederland heeft aan deze onderdanen bijzonder veel te danken. Zij waren de ambtenaren, vorm den het kader van het K.N.I.L., uit hun rijen kwamen de werkers op de kantoren en de banken, de machinisten van de fabrieken, het onderwijzend personeel van de lagere scholen, kortom het hele economische en maatschappelijke leven in Nederlands-Indië was ondenkbaar zonder deze groep. De oorlog en de beruchte „bersiap"-periode daarna hebben oneindig veel leed ovgr deze bevolkingsgroep gebracht, waarvan zij zich in de enkele jaren van Nederlands gezag, die erop volgden, scheen te zullen herstellen. De Indische Nederlanders gingen weer hopen op een menswaardig bestaan onder een Nederlands of nauw met Neder land verbonden gouvernement. Bij de Souvereiniteitsoverdracht werd die hoop echter de bodem ingeslagen. Daarmee zette, met diepe verslagenheid onder deze vurige aanhangers van het Nederlandse gezag, een periode in, waarin het met hen steeds verder bergafwaarts ging in materiaal en moreel opzicht. Zij kregen een periode van twee jaar tot 27 December 1951 waarin zij konden beslissen of zij Nederlands staatsburger wilden blijven of „warga negara" worden: het Indonesisch staatsburgerschap aan vaarden. Wat er echter in de twee volgende jaren gebeurde, heeft er niet toe bijgedragen de toch al zeer geringe neiging om „warga negara" te worden, te versterken. Een van de belangrijkste factoren, die in dit proces een rol hebben gespeeld, is de snel toe nemende verarming van deze groep. In Maart 1950 kwamen de financiële maatregelen van de Indonesische regering los, waarbij men plotseling over slechts de helft van zijn geld beschikken kon, en kort daarna de vermindering van de waarde van het geld tot op één derde. Tegelijker tijd schoten de prijzen zo ver omhoog, dat zelfs goed gesalarieerde mensen niet meer rond konden komen. Nu werden salarissen nog wel eens verhoogd, hoewel meesfhl niet evenredig met de verhoging van het prijspeil, maar vele steunuitkeringen ble ven op hetzelfde peil van vóór 1950 en daar dit over het algemeen juist de meest kwets baren betrof, zoals weduwen, kan men zich de ernstige gevolgen hiervan gemakkelijk indenken. Daarnaast kwam de demobilisatie in In donesië van talrijke jonge Indische Neder landers, die in het K.N.I.L. hadden gediend. Zij kregen een uitkering ineens en moes ten verder maar zien aan de slag te komen. Een vak hadden ze niet geleerd, niet kun nen leren, daar ze direct na de Japanse capitulatie waren opgeroepen en voordien in het kamp of nog op school hadden ge zeten. Het betrof hier dikwijls jonge ge zinnen. Aan de slag konden ze niet komen en het uitgekeerde geld was in een mini mum van tijd opgeteerd. Böedelverkoop Maar ook voor hen, die nog een vaste be trekking hadden, werd het leven steeds moeilijker, zeker in de gezinnen met kin deren. Zo begon langzamerhand, in een gestadig sneller tempo, voor de een wat vlugger dan voor de ander, de verkoop van het vaak toch al schamel bezit aan wat in Indo nesië de „toekan botol" en in Nederland de voddenman heet. De toekan botol koopt alles op: lege flessen, blikjes, oude kranten, maar ook kleding, schoeisel, servies- en beddegoed, huisraad. Men kan alles aan hem kwijt, en op deze wijze nog een tijd lang in zijn onderhoud voorzien. Maar eenmaal komt een einde aan het bezit, als de laatste stoel, de laatste bultzak verkocht is. Dan leeft men met zijn gezin tussen vier kale wanden op de lege vloer onder een dikwijls lekkend dak. Dit is een beangstigend proces, dat nog steeds voortgaat en steeds groter vormen aanneemt, zodat men niet van verarming, maar beter van volslagen verpaupering kan spreken. In huizen waar vroeger één gezin woonde, hokken nu vüf, zes en meer ge winnen bijeen. Vijftig en zestig mensen in één huis is geen uitzondering. Vaak zijn de ramen dichtgeplakt met papier of karton omdat het glas ontbreekt, een eindeloos trieste sfeer is het waarin de mensen leven en de kinderen opgroeien. De morele gevolgen kunnen niet uitblij ven: ontwrichting van het toch vaak reeds gehavende gezin, demoralisatie, stijgende criminaliteit, prostitutie en het toenemen van haat en ressentimentsgevoelens met alle ernstige gevolgen van dien. De overgang tot het Indonesische staats burgerschap, waarvoor de meeste Indische Nederlanders toch reeds afkerig waren met het oog op de politieke en economische ont wikkeling van de Republiek Indonesia kwam hen geheel zinloos voor als zij zagen hoe zelfs vele Indonesiërs uit hun functies werden ontslagen, enkel en alleen omdat ze in de tijd van het Nederlandse gezag coöperatoren waren geweest. Bovendien toonden vele Indonesiërs hen te beschou wen als exponenten van een koloniaal ver leden. Massa-ontslagen Toen het jaar 1952 aanbrak, met massa ontslagen van hen, die geen „warga-nega- ra" hadden willen worden, bleek dat niet meer dan 15 percent de overgang naar de republiek gemaakt had en dat vaak nog uit angst, om niet direct brodeloos te worden. De overigen waren Nederlander gebleven en hiermee werd Nederland dus gesteld voor het benauwende vraagstuk, dat in den vreemde tienduizenden landgenoten onder de meest zorgelijke omstandigheden leef den. De Nederlandse regering heeft zich on voldoende rekenschap gegeven van de con sequentie, die de souvereiniteitsoverdracht in Indonesië voor tal van haar onderdanen ooooocoooooooocooooooooc Wij vatten hierbij de inhoud van drie artikelen samen, die door ds. J. G. J. van Iterson van 1949 tot 1952 predi kant te Bandoeng zijn gepubliceerd over de zeer zorgelijke toestand, waarin de Indische Nederlanders in Indonesië sinds de souvereiniteitsoverdracht leven. cxxxxx>30oocoocockxxxxxoccocx>oooocoooocoooooooooooodoocoo( zou hebben. Op een vergadering op een van de Nederlandse Commissariaten heb ik eens de vraag gesteld, waarom men op de R.T.C. niet meer aandacht aan dit probleem had gewijd. Het antwoord, dat door een hoog geplaatst ambtenaar van het Hoge Com missariaat gegeven werd, luidde dat dit niet gebeurd was omdat men verwachtte dat toch wel tachtig percent van de Indi sche Nederlanders „warga negara" zou worden! Hiermede werd mijns inziens aan getoond, dat de sociale adviseurs van de Nederlandse regering niet in het minst op de hoogte waren van wat onder deze groep leefde. Lage steun, hoge prijzen Toen de ontwikkeling anders was dan men dacht heeft men vervolgens veel te lang getalmd met het verlenen van de eerste en zo bitter noodzakelijke hulp. Er kwam een sociale dienst (verbonden aan het Hoge Commissariaat en de plaatselijke commissariaten), die na enige tijd naar behoren functionneerde, maar de moeilijk heden waren inmiddels zo groot geworden, dat men ze met de weinige krachten, waar over men beschikte, al lang niet meer de baas kon worden. Er werd steun verleend, maar de steunnormen waren vooral in den beginne uitermate laag, vergeleken bij het onzinnig hoge en nog steeds stijgende prijs peil. Na veel aandringen van de sociale adviesraden, college's, waar vertegen woordigers van de kerken en andere maat schappelijke groepen in vertegenwoordigd waren, werden ze dan eindelijk aarzelend verhoogd, maar altijd weer zo dat men vele stappen achter bleef bij de ontwikkeling van zaken. Nu was er, behalve het financiële, nog een ander belangrijk motief om de steun zo laag mogelijk te houden,een van psycho logische aard. Men vreesde dat wanneer de steun op een behoorlijk peil gebracht zou worden, de toch al minimale neiging om het Indonesische staatsburgerschap te aan vaarden, nog minder worden zou. Het Nederlanderschap moest dus vooral niet te aantrekkelijk gemaakt worden. Het moet mij van het hart dat ik dit een bijzonder materialistische en immorele gedachten- gang vind. De tactiek, toegepast in de jaren '50 en '51 om zoveel mogelijk Indische Nederlanders af te stoten in de richting van het warga negaraschap, is zeer beden kelijk geweest. Men meende ongetwijfeld in sommige kringen oprecht dat dit voor deze mensen het beste was, maar onmis kenbaar heeft ook het financiële motief, dat dit voor de Nederlandse schatkist wel zo voordelig was, een rol hierbij gespeeld. Men heeft evenwel vergeten, dat gevoelens, die zeker eert eeuw lang stelselmatig zijn aangewakkerd en als goed en waardevol werden gewaardeerd, zoals daar zijn: liefde voor vorstenhuis en vaderland, offerbereid heid voor en trouw aan de Nederlandse vlag, niet opeens na de souvereiniteitsover dracht als domme sentimenten konden worden betiteld, waar men zich vooral bovenuit moest werken. Irreëel De commissie-Werner, die van eind Mei tot begin Juli 1952 in Indonesië vertoefde, concludeert in een rapport dat in hoofd zaak in Indonesië geholpen zal worden. Hiermee wordt deze groep gedwongen in Indonesië te blijven. De wijze waarop de sociale voorzieningen in Indonesië worden voorgesteld, is mijns inziens volkomen theoretisch en van iedere werkelijkheids zin gespeend. Vraagt men mij in welke richting dan wel de oplossing voorzover een oplossing nog mogelijk is tenminste gezocht moet worden, dan geloof ik dat deze veeleer in een vrijwillige evacuatie van het merendeel van deze groep, zeker van de jongere gene ratie, uit Indonesië te zoeken valt, en dan liefst zo spoedig mogelijk, vóórdat er nog meer ongelukken gebeuren. En dan zal voor deze zo zwaar getroffen landgenoten het oude moederland, Nederland, zeker voorlopig de .eerste uitwijkmogelijkheid moeten ziin. Dat ook hieraan enorme pro blemen vastzitten (huisvesting, assimile ring, werkgelegenheid enzovoort), die nog maar zeer gedeeltelijk zijn onderzocht, ont veins ik mij niet. Maar de bittere nood van de betrokkenen en de ereschuld, die Neder land tegenover hen heeft, maken de aan- nak h'ervan tot een dwingende noodzake lijkheid. Het bestuur van de strijdhond „Fryslan frij" heeft in een brief aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zijn voldoening uitgesproken over de voor nemens van deze bewindsman om het onderwijs in de Friese taal apart in de L.O.- wet te regelen. De bond acht het echter nodig, dat in de eerste klassen van de lagere school het Fries niet alleen voertaal, maar ook leervak wordt en voorts wordt het niet voldoende geacht, dat het onderwijs in het Fries facultatief wordt gesteld, daar het voor alle talen een noodzakelijke eis is, dat het onderwijs hierin bij de y/et wordt verplicht. Een erpstig beroep wordt ook op de minis ter gedaan om alsnog aan beide wensen tegemoet te komen. Het lijkt wel of Venus met de dag helderder wordt, zei dezer dagen iemand in onze om geving. Het schijnsel van de avondster is ook wel opvallend licht; Venus is op het ogenblik na de zon en de maan het helderste hemel lichaam dat wij ontdek ken en juist nu Jupiter, even hoger aan de hemel, zich in ongeveer dezelfde richting op houdt, kunnen wij dui delijk zien dat Venus hem in helderheid over treft. Bekijkt men deze, onze buurplaneet, door een kijker dan valt op dat zij een schijngestalte vertoont die op het ogenblik dezelfde vorm heeft als die van de m.aan enkele dagen voor Eerste Kwartier. De rechterhelft van de Ve- nusschijf is verlicht, maar niet helemaal: de „terminator" (grens tus sen licht en donker) maakt ook een bocht. Venus vertoont een sikkel. Die sikkel wordt steeds smaller. Want Venus staat op het ogenblik ergens tussen de zon en de aarde in en beweegt Westwaarts. Dat wil zeggen dat zij over een poosje niet meer te zien zal zijn: het is dan (om een term te lenen die bij de maan gebruikelijk is) „nieuwe Venus". Dan is zij onzichtbaar. Voorlopig echter is zij nog de duidelijkst zicht bare van alle planeten en het is inderdaad waar dat zij met de dag hel derder wordt. Dat zal nog zo doorgaan tot 8 Maart: dit is de datum van haar grootste hel derheid. Als u hierbij aan de maan denkt, valt u iets vreemds op. Want hoe smaller de maansikkel is, hoe minder licht wij zien. Bij Venus is het Wat de maan nooit ver toont, laat Venus thans zien: een sikkel waar van de uiteinden tot over de helft van de schijf van het hemel lichaam reiken. blijkbaar andersom: hoe smaller de sikkel, hoe helderder Venus' schijn sel, althans tot de acht ste Maart. Wat kan hier achter zitten? Iedereen kent wel dat beeld van een grazende bok, die met een lang touw aan een paaltje vastzit. Staat het touw strak gespannen, dan beschrijft de bok al gra zende een grote cirkel om de paal. Gesteld nu dat wij op een punt juist buiten die cirkel staan, dan zal op een gegeven ogenblik die bok rakelings passeren. Een hal] baanrondje verderop echter bevindt de bok zich, van ons standpunt uit gezien, achter de paal en wij zien hem dan veel klei ner dan toen hij vlakbij ons graasde. Zo onge veer bekijken wij aard bewoners Venus terwijl zij haar baan om de zon beschrijft. Wij zijn niet zelf het middelpunt, zo als ten opzichte van de maan, maar spelen de rol van toeschouwer buiten de arena. Vandaar dat de afstand Venus-Aarde een veel veranderlijker is dan de afstand Maan- Aarde. En op dit ogenblik is het dan zo, dat Venus zich in dat deel van haar baan bevindt waar zij ons nadert. De Venus- schijf lijkt groot door die nabijheid. Zo groot dat zelfs het betrekke lijk kleine verlichte deel (de sikkel) veel meer licht naar ons toezendt dan eind vorige maand, toen Venus de halve- maangeslalte vertoonde. Wie een kijker gebruikt merkt bovendien nog op dat de sikkelpunten langer zijn dan die van de maan in dezelfde schijngestalte. Ja, zij reiken zelfs tot over de helft van de bol heen, ongeveer zoals de twee uiteinden van een hoef ijzer elkaar weer nade ren. Hieruit blijkt de aanwezigheid van een dampkring: het zonlicht wordt in de Venus- atmosfeer verstrooid, evenals in de aardse dampkring (en dus an ders dan op de damp- kringloze maan). De verlengde ho^ns van de Venus-sikkel zijn dus de schemer-gebieden van deze planeet. G. v. W. li De kruiser „De Ruiter" vertrok Vrijdag van Rotterdam voor de eerste proefvaart. bij Hoek van Holland, op weg naar zee. Het oorlogsschip op de Nieuwe Waterweg, „Export in blond" (Thalia, Vrijdag tot en met Zondag). In deze film ligt het accent niet zozeer op de nogal nadrukke lijk geannonceerde waarschuwing tegen de praktijken van „handelaars in blanke sla vinnen", maar veeleer op een onderdeel der intrige, dat op zichzelf daarmee niet zoveel uitstaande heeft. Men kan „Export in blond" dan ook geen tendenzfilm noemen, want het is veel meer een pure speelfilm. En met de „onthullingen" over de praktij ken van lieden, die zich met deze notoire export bezighouden, loopt het nogal los. Wanneer de makers van deze film de be doeling hadden, jonge meisjes tegen be paalde gevaren te waarschuwen, dan heb ben ze een flink eind naast de roos ge schoten. Men zal zich overigens bij deze film allerminst vervelen, want een aantal pro minente Duitse acteurs geven voortreffelijk spel te zien. En het slot is waarschijn lijk onbedoeld - nogal amusant, want er wordt in een luxueuze maar obscure ge legenheid in Rio de Janeiro een uitbundige vrolijke keuken aangericht door een jon geman, die een der belaagde meisjes uit deze poel van verderf weet te redden. S. K. „Abott en Costello in Alaska" (Thalia, Maandag en Dinsdag en Zondagmiddag). De beide zotten bedrijven ditmaal hun grapjes in het grimmige Alaska. In indruk wekkende bontjassen gehuld beschermen zij „Goudklomp" Joe, die zich voortdurend van kant wil maken, wijl het zangeresje Rosette niet van hem houdt. Veel vrienden schijnen de goudzoeker en de beide komieken niet te hebben, want de kogels fluiten hen steeds maar om de oren. Maar vrolijk blijft de film toch en de scènes in de barre sneeuwvelden ontlokken een onbedaarlijk gelach. De film stelt, zoals ge bruikelijk in dit soort rolprenten, geen en kel probleem. De opzet om het publiek enige vrolijke uren te bezorgen is overigens volkomen geslaagd. „The halls of Montezuma" (R e x, Vrijdag tot en met Maandag). De waanzin van de moderne oorlog raast in de eerste helft der nieuwe speelweek in al haar verschrik king over het witte doek van Rex in kleuren nog wel. De bloedige aanval op Okinawa door de Amerikaanse mariniers vormt het motief van deze verbijsterend knap opgenomen film, de mensen die het deden, er voor stierven en soms doodsbang waren, zorgden voor de macabere melodie. Na de succesvolle landing op het eiland onder triomfantelijke overwinningsmuziek op de geluidsstrook wordt de operatie tegengehouden door verborgen raketvuur van de Japanners en een patrouille gaat er op uit om de herkomst van dat moordende en nimmer aflatende tegenvuur op te zoe ken. Dan laat de camera ons alleen met de mensen in die patrouille: een boer, een leraar, een zijner leerlingen. Mensen met een thuis en met een toekomst, mensen met vrees voor de oorlog en angst voor de dood. Hoe volgens de retrospectieve methode het verband in deze ploeg en hun onderlinge gebondenheid wordt getoond, is voorwaar een prachtig staal filmkunst en ook verder op in dit schokkende verhaal blijkt er tel kens met gevoel gefilmd te zijn, meestal niet in de eerste plaats om wapenfeiten weer te geven, hoe graag ze ook worden gebruikt om de gruwelijke sfeer van het moderne slagveld te tonen. De uitgedunde patrouille slaagt tenslotte in haar opdracht en het raket-nest wordt platgegooid, nadat alle physieke en psychi sche reacties van de mens op de grote nood van het moeten vechten zijn getoond en alle doden begraven zijn. De strekking van het geheel is zeker niet heroïsch, maar helaas is alles zo verschrik kelijk spectaculair geworden, dat twijfel aan de goede bedoelingen van de maker af en toe gerechtvaardigd lijkt. Ondanks de vaak prachtige dialoog en de vaardige wijze waarop tussen het kanongebulder-door ge moraliseerd wordt over de toekomst der mensheid en de belofte, die deze strijd aan de overlevenden opdringt. J. F. „Verboden verhouding" (R e x, Woens dag en Donderdag). De oorspronkelijke titel van deze Italiaanse film „Arno un as- sasino" (Ik houd van een moordenaar) is meer in overeenstemming met de inhoud van dit verhaal, dan het nieuwe, blijkbaar aantrekkelijker etiquet, want die verboden verhouding is maar een gering onderdeel van de geschiedenis, zich afspelend in een Romeinse flat. Daar valt een beeldschone dame van de trap en de commissaris, die met zijn dochter een appartement van het complex bewoont, ruikt onmiddellijk on raad. De draden van de intrige komen ten slotte zo duidelijk samen bij de dochter, die in liefde ontstoken is voor de echtgenoot van het slachtoffer, dat de politieman op het punt staat zijn eigen kind te arresteren, als de grote wending komt en de ware dader dank zij een nachtkroegzangeresje ontmaskerd wordt. Daar de Italiaanse film een naam hoog te houden heeft, die zij onder meer verdiende in trappenhuizen van woonkazerne's, waar kunstenaars als De Sica vaak hun beste meters film verschoten, heeft de regisseur van dit product, Bandini, geprobeerd de voetsporen zijner grote meesters te druk ken. Dat is hem niet gelukt, want de be wogenheid van de menselijke samenleving in een huurkazerne bracht hem tot weinig meer dan een serie eindeloze dialogen over de vermoedelijke toedracht van de moord en pas als de dochter en haar minnaar lijken vast te lopen in het net, dat de radeloze politiecommissaris een niet erg overtuigende rol van Umberto Spadaro om hen moet spannen, komt er weer wat vaart in de zaak. Deze film bewijst, dat de sociale thriller geen gemakkelijke affaire is, maar een eigen stijl vraagt. Bandini heeft die zeker niet gevonden. J. F. „Achter gesloten gordijnen" (Beverwijk, Kennemer Theater, Vrijdag tot en met Woensdag) doet de haren van de brave Nederlandse burger gemakkelijk te berge rijzen. Van de handel in meisjes, hier ook al in de aankondigingen voorgespiegeld, is weliswaar weinig te bemerken, maar daar voor in de plaats wordt de toeschouwer aanhoudend en tenslotte meer dan hem lief is, rondgeleid in de schamelste buurten van Italië waar het de „zelfkant" heet. Men kan bewondering hebben voor de prachtige types, die regisseur Luigi Comencini voor de camera heeft gehaald, maar bepaald verheffend is het geheel niet. En dit kan het door violen omstreelde slot, waarin Sandra haar diepgezonken zuster de ouder lijke woning weer binnenloodst, zelfs niet goed maken. „Storm over Haïti" (L u x o r, Vrijdag tot en met Maandag). Napoleon heeft blijkbaar ook veroveringsplannen gehad met Haïti, het schone eiland ergens in de Stille Oceaan. In „Storm over Haïti" is dit hoogmoedige streven van de grote kleine man in technicolor uitgebeeld en zelfs zijn zuster doet mee. De bewoners van dit tro pische eiland voelen niets voor het Franse bezoek en bestrijden de aanvallende partij met de moed der wanhoop. Een ontluikende liefde is door het verhaal heen geweven, waarbij de norm van de negerkoning „acht vrouwen beter dan één", gelukkig geen rol speelt. De hoofdrolvertolkers van deze 19e eeuwse show-oorlog doen het uitstekend, ondanks de soms zeer doorzichtige ver mommingen.De strijd om de vrijheid wordt natuurlijk gewonnen en het omstreden lief tallige vrouwtje komt even natuurlijk bij de juiste levenspartner terecht. Prachtige natuuropnamen, dansende ne gers, fascinerende vrouwen en knallende musketten maken de „Storm over Haïti" tot een aantrekkelijk geheel. „All about Eve" (Luxor, Dinsdag en Woensdag). Een film waarvan een grote roep uitging, een van Hollywoods culturele topprestaties zoals het heette, vertoont zeker niet de gebruikelijke aspecten van een film, die haar tot een kunstwerk be stempelen: zij schiet wel eens te kort in tempo en maakt door een te veel aan dia loog niet die indruk die men ervan zou verwachten. Dit wordt echter begrijpelijk als men bedenkt dat de scenarioschrijver Mankiewicz deze intrige op touw zette met de kennelijke opzet tot verklaring en ont maskering van een schijnwereld, waar woorden een te grote rol spelen. Het is de wonderlijke mengeling van schijn en wezen tussen de coulissen, die de schrijver tot het gedurfde onderwerp van zijn film maakte. En zoals op de planken de individuele prestaties vaak meer tellen en in tel zijn dan op het witte doek, zo zijn het ook de filmspelers in hun uitbeel ding van toneelfiguren, die deze film in feite „maken". En dan zeggen de namen van Bette Davis, Anne Baxter en George Sanders al genoeg. Het tweede deel van „De trommen van Fu-Manchu" (W. B. T h e a t e r) is al even onwaarschijnlijk, maar heerlijk-avontuur lijk, als het eerste deel dat de vorige week draaide. „Olie in Oklahoma" vult in dit theater het Zondagmiddag-programma. Beverwijk is vele aimateurzang- en mu ziekverenigingen rijk. Zij alle hebben zioh spontaan verenigd en besloten een drietal massale uitvoeringen te organiseren ten bate van het Nationaal Rampenfonds. Gesteund door talrijke organisaties richtte men de grote veilinghal aan de Breestraat in, waar thans circa dertig plaatselijke verenigingen drie avonden be wijzen tot v/elk peil hun artistieke presta ties gestegen zijn. De eerste dezer uitvoe ringen vond Vrijdagavond plaats en had veel publiek getrokken, dat staande het volkslied aanhoorde toen dit, indrukwek kend door de Beverwiikse harmoniekapel geblazen, deze gedenkwaardige avond in luidde. Inderdaad gedenkwaardig, want het was treffend te bedenken, hoe deze honderden amateurs, die allen de kunst op hun eigen manier trachten te dienen, zich in dienst van de grootse taak van het lenigen der materiële noden van ons volk gesteld hebben. Zij hebben daar veel moeite voor over gehad en heel wat vrije uren zijn er besteed voor het zo ver was, dat de hon derden bezoekers naar hun musiceren kon den komen luisteren in de enige zaal, die zich voor deze massale ontvangst leende. De harmoniekapel voerde als eerst op tredend corps enkele gewijde gezangen op klankvolle manier uit, waarna directeur H. van Ossenbruggen een pittige vertolking geven liet van de ouverture „Raymond" van Am'oroise Thomas, die opviel door goed saxwerk, een zangrijk geblazen hobosolo en een sluitend samenspel. Dirigent E. van 't Kaar groepeerde fi guurlijk het Beverwijks gemengd koor rond de solo-sopraan, waardoor de an dere koorleden in „Jubilate Amen" en Arcadelt's „Ave Maria" slechts weinig op de voorgrond traden. Men zong beschaafd, maar verrichtte geen opvallende prestaties. Daarvoor bleef het te weinig genuanceerd en eiste de solo-sopraan te veel de aan dacht op. De ruim tachtig leden van het jeugdkoor „Zang en Vriendschap" zongen onder Stephen Jansen's ervaren leiding uit volle borst en met zichtbaar plezier de cantate „Prins Lente". Het was een fris inter mezzo. Het Hoogovenmannenkoor greep met zijn liederen terecht niet hoog, want het worstelde nog met de eerste beginselen van de zangkunst. Potgieser met zijn man nen mag dit optreden een aansporing ge weest zijn te bedenken, dat alle begin moeilijk is. Ben Nuijen bereikte effect door een verkleinde uitgave van de IJmuider Har monie de zang van zijn koor, het Kenne mer Gemengd Koor, te laten ondersteunen in het bekende Panis Angelicus en het Pel- grimskoor uit „Tannhauser". Het was voor mij een nieuwe sensatie in een lange loop baan als recensent, sopranen en alten „aan het pelgrimmen" te horen! Inslaan deed het niettemin, al trok Nuijen het tempo te veel. De Beverwijkse koorklasse beklom daar op het podium, schaarde zich bij de twee andere verenigingen, waarna de accoor- den van Theo van Zutphens imposante „Gloria" door de ruimte opklonken. De knappe compositie liet ook nu niet na in druk te maken dank zij de voorbereiding, die Nuijen en zijn zangers en zangeressen aan het instuderen besteed hadden. De IJmuider Harmonie bracht voor deze gelegenheid de Egmontouverture ten ge hore. Twee plaatselijke koren met een gevestigde reputatie, die bij openbare zang festijnen nimmer plegen te ontbreken, wa ren ook nu present: het mannenkoor „Zanglust" en het gemengde koor „Zang en Vriendschap". Het was reeds zeer laat geworden toen Stephen Jansen als slot van deze eerste avond een koraal van de oude meester Bach uitvoeren liet. A. J. VAN DER WEIJDEN Morgenmiddag zal in het Concertge bouw het Concertgebouworkest een con cert geven voor niet-Amsterdammers. On der leiding van Franz André speelt het Beethovens achtste symfonie, een symfo nisch gedicht van Chevreuille, het piano concert in A groot van Liszt en Dukas, l'Apprenti Sorcier. Het aardige is, dat men voor dit cqfcert gecombineerde spoor- en concert-biljetten kan kopen aan de sta tions. Een gezelschap Brusselaars doet dit ook. In de kleine zaal speelt 's middags Ni- canor Zabaleta (harp) en 's avonds de pianist Erik Then Bergh. Maandagavond is de generale repetitie van de Matthaus Passion door het Amsterdams Oratorium Koor en de HOV onder Piet van Egmond, waarvan de uitvoering zelf Dinsdagavond wordt gegeven. In de kleine zaal speelt Maandagavond het Amsterdams Kamer muziek Gezelschap en Dinsdagavond het Indig-kwartet. Vrijdag en Zaterdag is het Concertgebouw gewijd aan de dans: Vrij dag het Spaanse danspaar Suzana Aude- oud en José Udacta en Zaterdagavond een ballet-recital onder leiding van Sonia Gaskell. Dit recital wordt zowel 's mid dags als 's avonds gegeven. In de Stadsschouwburg gaat vanavond de première van Pirandello's „Zes perso nages op zoek naar een schrijver" door het Amsterdams Toneel Gezelschap. Regie: Elise Hoomans. Morgen en overmorgen doet de Nederlandse Comedie u met uw moordenaar spreken en Woensdag komt de Haagse Comedie met Verneuils „Staats zaken". Regie: Laseur. Hoofdrollen Elisa beth Andersen, Theo Frenkel, Ann Hase- kamp en de regisseur. Vrijdagavond volks voorstelling „Miss Poes" door het ATG. Voorts dagelijks: Vrije Toneel met „Daar moet je een vrouw voor zijn (Centraal Theater), Wim Kan met „Bibelonië" (Leidseplein Theater), Enny Mols-De Leeuwe (14x) in „Parijs 1890" (Kleine Komedie) en Wim Sonneveld met zijn „Bloemlezing" (Nieuwe De la Mar-theater). Opera: Morgenmiddag in de Stads schouwburg „Der Freischütz", Dinsdag avond „La Bohème", Donderdag „Un Ballo in Maschera'. In Carré zijn de Italianen met Rigoletto (Zaterdag en Zondag) en „Lucia di Lam mennoor" (Dinsdag, Woensdag, Donder dag).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 3