Sterrenparade op het Berlijns filmfestival
De Opera
Eenmaal mis en eenmaal raak
Orkesten moeten worden losgemaakt
van een commerciële basis
Duitse cinematografie kwam
verrassend voor den dag
Twee novellen van Harry Mulisch
SCHOOLBOEKEN
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
- v tb DE VRIES
New York City Ballet in
November in Amsterdam
Rapport van kunstenaarsfederatie
Het tegenwoordige répertoire vraagt
vergroting van het symphonisch apparaat
ZATERDAG 4 JULI 1953
BERLIJN. Niet slechts door de bijzondere films te vertonen in bioscopen, die tegen
gewone toegangsprijzen toegankelijk zijn'en waarbij de bezoekers zich niet in avond
toilet behoeven te steken, ook op andere wijze trachten de organisatoren van de
Berlijnse Internationale Filmfestspiele de massa der bevolking te betrekken bij dit
festival. De bioscopen kunnen tezamen verscheidene duizenden bezoekers bevatten,
men wilde evenwel tienduizenden bereiken. Daartoe heeft men ook de Waldbühne,
een openluchttheater met 25.000 zitplaatsen en de Zomertuin bij de Radiotoren in
het programma betrokken.
De Waldbühne ivas uitverkocht bij een muzikale en filmvoorstelling. In de Zomertuin
bevonden zich tijdens een muzikale-massabijeenkomst-van-de-internationale-film
zeker een tienduizend bezoekers, die de brandende zon urenlang trotseerden om be
kende filmsterren te kunnen toejuichen. Als de filmsterren zich een weg naar het
podium hadden gebaand, hetgeen vooral voor de bekendsten enige tijd vergde, omdat
ze honderden handtekeningen hadden uit te delen, werden ze aan het publiek voor
gesteld, waarna ze zelf een korte toespraak hielden, hetgeen slechts voor enkelen
taalkundige bezwaren met zich mee bleek te brengen. Daarna konden ze opnieuw
handtekeningen zetten.
Het publiek heeft een betere smaak ge
toond, dan men verwachtte. Het be
kroonde namelijk de Franse film „Le
salaire de la peur" (Het loon van de
angst), die op het festival te Cannes
reeds de prijs der deskundigen had ver
worven. Óp 75' der stembiljetten
werd de filmals uitstekendgekwali
ficeerd, op 19 als „goed". Maar be
paald verrassend was de toekenning van
de tweede prijs 73 uitstekenden
22 „goed" voor „Magia Ver de"
(Het groene geheim). Dit is namelijk
geen speelfilm, maar een documentaire
met een normale vertoningsduur over
een ontdekkingsreis door de Braziliaanse
binnenlanden, van Italiaanse makelij.
Wie had gedacht, dat de bioscoopbezoe
kers een dergelijke reportage hoger zou
den aanslaan dan het Italiaanse realis
me, een Engelse come die, een show van
Amerikaanse romantiek of de sentimen
tele sprookjes van hun landgenoten?
OOCOCOOCCCOCCOOOOOOOC3CPOOOCCCCOOOOCCOOOCOCOOOCOOOCCOOOCCO(
ADVERTENTIE
Een scène uit de film „The captain's paradise" met Celia Johnson en Alec Guiness.
De voorstellingen in het stadscentrum
zijn allemaal uitverkocht. Als men be
roemdheden verwacht, trekken die voor
stellingen ook op straat grote belangstel
ling. Dat is vooral het geval bij het Gloria
Palast aan de Kurfürstendamm in de scha
duw der ruïnes, die een herinnering vor
men aan wat eens de Gedachtniskirche
was. In de voorstellingen in het Gloria
Palast zijn namelijk dikwijls regisseur en
sterren van de film aanwezig. Hun ont
vangst is allerhartelijkst. De origineelste
verschijning was de Britse acteur James
Hayter, die de rol van Mr. Pickwick speel
de in de film Pickwick Papers. Iiij kwam
na afloop van de voorstelling" ten tonele in
zijn costuum van de film, vol Biedermeier
waardigheid. In dat costuum was hij trou
wens bij zijn aankomst te Berlijn reeds uit
het vliegtuig gestapt. Hij sprak het publiek
toe. Hij heeft Duits van de gramofoonplaat
geleerd en beperkte zich tot de zinnetjes
die hij kende: Das Kind spielt mit dem
Hund en dergelijke, die hij dan ook héél
nauwkeurig uitsprak!
Vele beroemdheden
Filmsterlievend Berlijn kan zijn hart
ophalen, want er zijn vele beroemdheden.
Behalve Gary Cooper en de Japanners, die
ik in mijn vorige artikel al noemde, zijn
onder anderen nog aanwezig een heel le
gioen actrices en regisseurs uit Egypte, de
regisseurs Harald Braun, Rudolf Jugert
en Rcinhold Schünzel uit Duitsland, Ales-
sandrini uit Rome, Saenz de Heredia uit
Spanje, de befaamde Anthony Kimmins
uit Engeland, de sterren Margot Hielseher,
O. W. Fischer en tal van sterretjes uit
Duitsland, de Portugese actrice Hanita
Hallan, een blonde schoonheid, die ook te
Cannes reeds de aandacht had getrokken,
de Britse actrice Celia Johnson en haar
landgenoot en collega Trevor Howard, die
de nachtclubs van Berlijn frequenteert,
Paolo Stoppa uit Italië. Claude Farell en
Blanchette Brunoy uit Frankrijk, de Zwit
serse Anna-Marie Blanc en nog tal van
anderen. Zo arriveerden de laatste dagen
nog de regisseui-s I-Ienry Clouzot, Henry
Vermeuil en William Wyler.
Celia Johnson, toch een van de befaamd-
ste actrices (men herinnere zich haar rol
in Brief Encounter!) wordt het minst opge
merkt, waarschijnlijk omdat zij een bril
draagt als zij zich tussen het publiek be
weegt, aldus alle begrippen over vrouwe
lijke ijdelheid en gewoonten van filmster
ren omvèrstotend. Een zonnebril schijnt
bij actrices te behoren als een affiche bij
de bioscopen (en is meestal even ontsie
rend), maar een actrice die in het publiek
een gewone bril draagt, is een heldin.
Over helden gesproken: men had ook Errol
Flynn verwacht, maar die is, blijkbaar als
gevolg van de politieke ontwikkeling in
Oost-Berlijn, niet verschenen, hetgeen tot
de conclusie zou mogen leiden, dat hij niet
zulk een held is als hij in zijn films
meestal voorstelt.
Veel nieuwe films
Genoeg van de sterren u wilt nog iets
weten van de films. Een van de beste pres-
ADVERTENT1E
taties tot nu toe is geleverd door Engeland
met een nieuwe film in het genre van
Whiskey Galore en De Man in een wit pak,
te weten The Captain's Paradise (Het pa
radijs van de kapitein) gemaakt door An
thony Kimmins, met Alec Guiness in de
titelrol en met Celia Johnson en Yvonne
de Carlo als zijn tegenspeelsters.
De beide vorige jaren kwam Duitsland
in de Berlijnse filmfestivals niet bijzonder
verrassend voor de dag", maar ditkeer ver
toonde het een uitstekende film: Ein Herz
spielt falsch (Een hart speelt vals) van
Rudolf Jugert, wiens Nachts auf den Stras
sen ('s Nachts op de weg) reeds tot de
beste Duitse films van de laatste jaren be
hoorde. „Ein Herz spielt falsch" is de ver
filming van een roman, die in een geïllu
streerd blad heeft gestaan. Nu houdt u
misschien uw hart vast, maar dat is niet
nodig, want de story is niét overdreven-
sentimenteel of gezocht en de film als ge-
heèl is goed-gemaakt en goed-gespeeld
met O. W. Fischer en Ruth Leuwerik in de
hoofdrollen.
Frankrijk vertoonde reeds Manon des
Sources (Manonvvan de bronnen). Het zal
nog Le Salaire de la Peur (Het loon van
de angst) laten zien, waarmee te Cannes
de hoofdprijs werd verworven. Brazilië
verraste nu het Duitse publiek met O Can-
gaceiro (De Vogelvrijen), te Cannes even
eens bekroond. Naar de Belgische docu
mentaire speelfilm Bongolo ziet men met
belangstelling uit. De Nederlandse docu
mentaires verwierven veel bijval.
Men vertoont dus, zoals uit het voor
gaande blijkt, ook enige films die elders
reeds vertoond en zelfs bekroond zijn,
maar in het algemeen is het aantal nieuwe
films te Berlijn ditkeer veel groter dan
vorige jaren, hetgeen er op wijst, dat de
filmproducerende landen de Internationale
Filmfestspiele Berlin, terecht, van toene
mende betekenis achten. De deelneming is
dan ook groter dan ooit: 26 landen zijn te
Berlijn met films vertegenwoordigd.
Aan een voorspelling over de uitslag
waag ik mij niet. Berlijn verschilt name
lijk ook in dit opzicht van de andere festi
vals, dat hier niet een deskundige jury,
maar het publiek de winnaars aanwijst en
de smaak van het publiek is onbereken
baar, zoals elkeen in de filmwereld en in
het algemeen in de „showbusiness" u kan
vertellen. Er is echter, behalve de „pu
blieksprijzen" nog één prijs, welke door
een jury wordt toegekend, namelijk voor
de film, die het meest in overeenstemming
is met de idealen der vrijheidslievende
wereld. Deze werd onder drie candidaten
gelijk verdeeld: de Amerikaanse film „Man
on a tightrope" over de vlucht van een
circus naar Tsjechoslowakije, de Italiaanse
reconstructie van een historisch „Proces
tegen de stad" en de Japanse dramatisering
van het leven van de gewone man onder de
titel „Waar de schoorsteenpijpen staan."
JAN KOOMEN.
"jVjTEUWE GEZICHTSPUNTEN opent de eerste van de beide novellen, die Harry
1 Mulisch onder de titel van de tweede „Chantage op het leven" bundelde
eigenlijk niet, noch in vergelijking met zijn roman „Archibald Strohalm" (die in het
oorspronkelijke ontwerp „Een geteisterde" heette, naar ik meen) noch als variant
op de psychisch realistische of surrealistische prozavorm in het algemeen. Door de
vorm van het korte verhaal te kiezen heeft Mulisch zich inderdaad een drastische
zelfbeperking opgelegd, heeft hij zich gedwongen tot een soberheid van taal, tot een
beteugeling van zijn verbeelding, die hém, rusteloos-bewogen natuur die hij is, even
vreemd moet zijn als een snoek het droge. Mulisch kent zijn gevaren. Hij kan ze
althans kennen. Argeloos bijna, daardoor sympathiek en aanvaardbaar, demon
streerde hij ze in zijn roman: tomeloze fantasie, grilligheid, explosiviteit. Mocht het
er voor bezadigde Hollandse gevoelens wat gepassionneerd-wild zijn toegegaan, aan
de echtheid van zijn innerlijke ervaringen, aan de ernst waarmee hij schreef viel
niet te twijfelen.
voor alle inrichtingen voor onderwijs
SCHOOLBOEKHANDEL
JueobijhCftriiat V 1 GeJ. Oude Gracht 27-270
Het is thans zo goed als zeker dat het
vermaarde New York City Ballet onder
artistieke leiding van George Balanchine,
dat verleden jaar met opzienbarend succes
in Den Haag aan het Holland Festival
meewerkte, eind November van dit jaar
een serie voorstellingen (waarschijnlijk
vier) in Amsterdam zal geven.
Nadat hij, mag men aannemen, met het
voltooien van zijn roman de storm bezwo
ren had, nam hij zijn „thema" echter nóg
eens ter hand. In de ik-figuur van de
eerste vertelling uit deze bundel „On-
eindelijke aankomst" die de auteur
ronduit Harry Mulisch" noemt, herkent
men op het eerste gezicht Archibald Stro
halm: de „geteisterde" die, buiten de ra
dius van de aantrekkingskracht der „ge
vestigde orde" verzeild geraakt, zijn sur
realistische buitelingen door de onmete
lijkheid van tijd en ruimte maakte. Niet
temin was deze Archibald een levend
wezen: een jonge man met een hartgron
dige afschuw van dit, maar met een vurige
liefde en oprechte eerbied voor hét leven.
Mulisch en zijn schim
Nu zou men verwachten dat een fictieve
figuur, een Strohalm, fictiever is dan zijn
lijfelijke voorbeeld, dan „Harry Mulisch".
Men zou verwachten dat het in deze
roman-reprise van de „Oneindelijke aan
komst", die de persoon van de auteur met
naam en toenaam introduceert, reëler,
„menselijker" zou toegaan dan in de re
gionen van het irreële. Het tegendeel is
waar. Mulisch heeft het zeer „levendige"
geval „Strohalm" toegespitst tot een aan
eenschakeling van symbolen, die in hun
abstractie weinig meer bieden dan een
nogal programmatische herhaling van
voorstellingen en gebeurtenissen, zoals
deze zo langzamerhand in de surrealis
tische litteratuur van binnen- en buiten
land gemeengoed zijn geworden.
Er is, vooral sinds Kafka, in dit letter
kundige genre een soort populaire code
ontstaan. Er is zoiets als een vademecum
voor huishoudelijk gebruik in omloop ge
komen, dat herinnert aan de hausse in
psychoanalyse van vroeger jaren, met zijn
Dsjenghis Khan-invasie van libido's,
Oedipussen, Narcissussen, trauma's, in al
lerhande maten en kleuren, die het com
plexje binnen ieders bereik bracht. Enfin,
het werd in het menselijk onderwereldse
een bedrijvigheid van je welste, even tie
rig als tegenwoordig in het surreële.
Daarmee wil allerminst iets tegen het
surreële als kunstvorm, als levensgevoel,
worden betoogd, wil evenmin gezegd zijn,
dat Mulisch' „Oneindelijke aankomst" van
alle persoonlijke signatuur gespeend zou
zijn. Maar wel is het zo, dat wat in de
beste fragmenten van „Archibald Stro
halm" een oorspronkelijke visie was, hier
vervlakt tot een van Mulisch' visum voor
ziene inventarisatie van de surrealistische
symbolen, die momenteel opgeld doen.
Weer waagt Archibald, nu dan als
„Harry Mulisch", de sprong de salto
mortale, de doods- en noodsprong uit
de schijn-zekerheid van de dagelijkse wer
kelijkheid in het ongewisse, in de oer-
diepte van het menselijk bestaan, in het
duister .van Mulisch' voor-geboortelijk
stadium. Punt van vertrek is ditmaal de
verst vooruitgeschoven post van de „wer
kelijke" wereld (hier Haarlem): de spring
plank in het (Sportfondsen-) zwembad,
waar op dit schouwspel beluste zonne
baders, die zich mèt hun kleren van hun
problematiek hebben ontdaan, figureren
als blote lichamelijkheid.
Levenswil van de hoop
Wat volgt kent men. al is het dan in wat
andere verschijningsvormen, èn uit „Ar
chibald Strohalm" èn uit de existentialis
tische of daaraan verwante surrealistische
litteratuur. Mulisch' sprong in de hoogte is
een duizelingwekkende val in de diepte, in
cle „onder,-reële levensdieptd", in de
duisternis, het absurde: een hermetisch
gesloten kelderruimte, een voor-historische,
voor-menselijke grot, waaruit hij zich ten
slotte weet te bevrijden. Zich vermag te
bevrijden, omdat hij hoopt. Hij gelóóft in
die hoop. wat zoveel zeggen wil als: hij
ontkent de ontkenning van de levenszin, al
blijft deze hem verborgen. Hoe zei de ge
niale Kafka dat? „Wanhoop niet", schreef
hij in zijn dagboek, „wanhoop ook niet aan
het feit dat ge niet meer wanhoopt. Wan
neer alles verloren schijnt, komen nieuwe
krachten te hulp en dat betekent zoveel
als dat ge leeft".
„Mulisch" wordt herboren. Hij keert
terug naar „de wereld", naar „Haarlem",
naar de stad van zijn jeugd, naar het
zwembad als „een robot, een homun-
kulus", van de wereld vervreemd, buiten
de concrete „orde" gestoten als een levens-
proletariër, die niets meer te verliezen
heeft dan zijn hoop op een definitieve aan
komst, waar dan ook.
Heel wat oorspronkelijker, indringender,
schrijnender en menselijker is de titel
novelle „Chantage op het leven" uit Mu
lisch' handen gekomen. Ook hier psychisch
realisme. Maar zo doortrokken van, zo
treffend uitgespeeld tégen een scherp teke
nend en beeldend naturalisme (een stijl
en compositievorm, waarin Van Oudshoorn
De Nederlandse Federatie van beroeps
verenigingen van kunstenaars heeft zojuist
een rapport onder de titel ..Hoofdlijnen
voor het beleid ten aanzien van het orkest
leven" gepubliceerd. Hierin worden waar
genomen feiten getoetst aan de normen,
die de organisatie van beroepsmusici meent
te mogen stellen. Het rapport is samenge
steld door de heren M. Flothuis, B. Groe-
nier, A. J. Maassen, F. Pels, G. A. Vader,
mr. H. J. Waage en J. Kassies,
Vastgesteld wordt dat de stuctuur van
het orkestwezen in niet geringe mate ont
wricht werd, toen de minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen geen be
zwaar had tegen wijziging der salarisrege
ling van 1947, mits de daarop gebaseerde
subsidieregeling niet werd aangetast. De
positie van de kleinere orkesten werd daar
door ongunstiger. In plaats van uitzonde
ringen toe te staan, aldus concluderen de
rapporteurs, ware het beter geweest de ge
hele situatie opnieuw onder ogen te zien.
Over de organisatie van jeugconcerten is
men in het algemeen wel tevreden,
maar het wordt betreurd dat de arbeiders
vrijwel geen aandeel in het Nederlandse
concertleven hebben. Van groot belang
Dr. S. Radhakrishnan, vice-president van
India, zal van 5 tot en met 7 Juli een offi
cieel bezoek brengen aan Nederland.
een meester was), dat er geen twijfel aan
is of dit „verhaal" is gezièn, doorlééfd. Dit
is echt, en geen „litteratuur".
Beklemmend dit milieu: deze pension
kamers. Zinvol het spiegelbeeld daarvan in
de droom- en doodsvisioenen van de
„hoofdpersoon": de aan zijn hartkwaal be
zwijkende Van Andel. Vol menselijke deer
nis het spel van de dood met het leven,
van het leven met de dood.
Natuurlijk, „met het potlood lezende",
zijn er beelden, zinswendingen, kleine ont
sporingen genoeg te vinden, die een onwel
willende lezer tegen Mulisch zou kunnen
uitspelen. Ik signaleer er één van: „De
hartziekte, waaraan je lijdt, kleeft er tegen
de muren, zit in een vettig vlies om alle
meubels, staat troebel tegen de ruiten."
Dat is te véél. Dat is zelfs het surrealisme
te veel.
Ik vermeld dit specimen van Mulisch'
déraillementen opzettelijk, omdat het mijn
overtuiging is, dat deze novelle niet alleen
het beste is van wat ik van Mulisch las,
maar mij de zekerheid geeft, dat vroeg
of laat wie weet na hoeveel buitelingen
pas deze auteur voor de dag zal komen
met een werk, zijn talent waardig.
C. J. E. DINAUX
Harry Mulisch: „Chantage op het leven"
(Uitgeverij „De Bezige Bij", Amsterdam).
worden de begeleidingen geacht, vooral
voor de muzikale ontwikkeling van brede
lagen der bevolking en als waardevolle
ondersteuning van amateuristische activi
teit, cloch helaas heeft de practijk daar een
noodzakelijk kwaad van gemaakt, een mid
del om de exploitatie van een orkest slui
tend te maken. Enkele voorstellen tot ver
betering van de situatie kan men in het
rapport aantreffen.
Vergroting der orkesten
De commissie is van mening, dat de om
vang van de kleine orkesten Groningen,
Arnhem, Haarlem, Brabant, Maastricht
te gering is en onvoldoende mogelijkheden
biedt tot het geven van uitvoeringen op
een behoorlijk niveau. Bij de vaststelling
van de omvang dezer orkesten is naar het
oordeel der commissie bovendien te weinig
rekening gehouden met het feit, dat het
tegenwoordige répertoire een groter sym
phonisch apparaat vraagt dan thans het
geval is.
Als norm voor cle omvang van een sym-
phonie-orkest zou de commissie het aantal
van 77 willen stellen, te weten: 14 eerste
violen, 12 tweede violen, 10 alten, 8 celli
6 contrabassen, 3 fluiten, 3 hobo's, 3 elari-
netten, 3 fagotten, 4 hoorns, 3 trompetten
3 bazuinen, 1 tuba, 1 pauk, 2 slagwerk,
harp.
Het streven naar een omvang der orkes
ten maakt een ruimere financiële voorzie
ning nodig. Tevens zal uitbreiding der or
kesten stuiten op gebrek aan musici en
op onvoldoende accommodatie. Dit neemt
niet weg, dat het overheidsbeleid toch op
het tot stand brengen van een behoorlijke
symphonische apparatuur gericht zal die
nen te zijn.
Financieel beleid
Misschien het belangrijkste deel van het
rapport is gewijd aan het vraagstuk der
financiering. De commissie meent, dat het
systeem van bijpassen van tekorten, zoals
dat vigeert ten aanzien van een aantal
kunstbedrijven, onbevredigend is. De ex
ploitatie-bijdragen van de overheid dienen
gericht te zijn op bedrijfsvoering op lan
gere termijn. Naar de mening van de rap
porteurs is eèn orkest een instelling, die
naar haar aard niet voor subsidiëring
in welke vorm dan ook in aanmerking
komt, doch voor financiering.
Principieel ligt het verschil tussen sub
sidiëring en financiering niet in het feit,
dat bij een der beide vormen van overheids
bijdrage meer of minder middelen ter be
schikking wordt gesteld, doch hierin dat
bij financiering primair wordt gesteld het
dienstkarakter der culturele instelling en
niet haar rentabiliteit. Om der wille van
de exploitatie zijn de orkesten gedwongen
een beleid te voeren, dat op vele punten
geen recht doet wedervaren aan de eisen
die aan een artistiek apparaat mogen wor
den gesteld.
Ter verduidelijking van haar standpunt
wijst de commissie op een passage over het
orkestwezen in het jaarverslag van de
„Arts Council of Great Zritain" over 1951-
1952. Deze passage luidt: „Een eigenaar
dig psychologisch element speelt bij de ste
delijke steun (aan een orkest) mee. Indien
een gemeentelijke instantie verklaart dat
op het stedelijk orkest een verlies" van
100.000.werd geleden, doet zij de ware
aard van de functie van dat orkest geweld
aan als zij de balans opmaakt. Indien die
instantie in plaats daarvan zeide, dat de
„stedelijke bijdrage" aan het orkest
100.0Ö0 bedroeg, zou zij de 'steun in het
juiste perspectief stellen. Een ondersteund
stedelijk orkest of toneel maakt alleen een
verlies op dezelfde wijze als een openbare
leeszaal. De misleidende verklaring vindt
geen grond in de stedelijke voorzieningen
met betrekking tot de opvoeding door de
kunst. Het onderwijs is reeds lang losge
maakt van een commerciële basis en dat is
ook het geval bij vele andere vormen van
opvoeding in ruimere zin, zoals bibliothe
ken en tentoonstellingszalen. Concertinstel-
HET onderwerp van de hier volgende
beschouwingen is niet de opera als
kunstinstelling, maar de gelijknamige
kunstvorm.
Naar mijn overtuiging wordt de muziek
dramatisch kunst in ons vaderland onvol
doende naar haar betekenis gewaardeerd.
Zeker, daar zijn tal van verklaringen voor
te vinden. In dc eerste plaats dient te wor
den vastgesteld, dat onze muziekcultuur
zich al te veel in de richting van het or
kest- en koorwezen, dc kamermuziek en
de solistische prestatie heeft ontwikkeld.
Op dit alles, het zij met voldoening gezegd,
kunnen wij trots zijn. Maar het gevolg er
van is, dat de Nederlander en voorna
melijk de beschaafde Nederlander, de in
tellectueel de muziekdramatische kunst
als een minder volwaardige aangelegenheid
is gaan beschouwen. En hier zou ik met
klem tegen willen opkomen. Want de be
tekenis dezer kunst staat in niets achter
bij die der symphonische of die der kamer
muziek. Of zou men menen, dat bijvoor
beeld Mozart's Bruiloft van Figaro minder
serieus behoeft te worden genomen dan
zijn symphonieën of zijn strijkkwartetten?
Men kan erkennen, dat in veel buiten
landse muziekcentra de schaal wellicht
wat te veel naar de andere zijde is door
geslagen, maar het zegt toch wel iets, dat
dc plaats die in Amsterdam het Concert
gebouw inneemt, kan worden vergeleken
met wat de Staatsopera voor de Weners,
de Muntschouwburg voor de Brusselaars,
het Scalatheater voor de Milanezen bete
kent.
Ik zou niet graag de stelling voor mijn
rekening willen nemen, dat de Oosten
rijkers, de Belgen en de Italianen óf min
der kunstzinnig, óf minder beschaafd en
intellectueel zouden zijn dan wij!
Een andere verklaring voor de achter
stelling der muziekdramatische kunst is,
dat wij, Nederlanders te nuchter zouden
zijn om van deze kunst zó te kunnen ge
nieten als warmbloediger Zuiderlingen dit
kunnen. Maar dit gebrek aan fantasie van
de Nederlander waar ik niet aan g'eloof
zou dan dus voornamelijk aan de meer
ontwikkelde en beschaafde landgenoten
eigen zijn, want deze bezoeken de opera
het minst. „Ja maar," heet het dan vaak,
„wat onnatuurlijk is alles in een opera:
helden en heldinnen zingen als zij het
grootste verdriet hebben. En zelfs als zij
sterven gaan, zingen zij nog!" Maar dege
nen die zo spreken, hebben er niet de min
ste moeite mee, als in het Concertgebouw,
of in de Naarder Kerk in de Mattheus-
Passie de Christusfiguur door een keurige
heer-in-rok wordt weergegeven.
T^OOR
ren v
mij ligt een der bekendste liede-
mein Schlummer. Uit het gedicht van Her
mann Lingg valt op te maken, dat een
jonge vrouw haar leed uitzingt omdat zij,
voordat de lentedagen zullen komen en
voordat de lijster weer zal gaan zingen, zal
sterven. Zij hoopt de geliefde nog eenmaal
te mogen zien en zij eindigt met de van
verlangen vervulde woorden: „Komm, o
komme bald". Wie kost het moeite de
schoonheid van een dergelijk lied te onder
gaan, als het ons in een concertzaal door
een kerngezonde zangeres-in-avondtoilet
wordt voorgezongen? Niemand immers!
Als het echter de opera geldt, dan ver
geet men, dat de kunst geen aanschouwe
lijke werkelijkheid heeft te geven. De
kunst, ook de muziekdramatische, symbo
liseert andere, innerlijke werkelijkheid.
Men kan zeer terecht, van welke vocale
muziek ook, volkomen genieten, als die
ons wordt voorgezet op de wijze, die ik
hierboven aangaf, maar zó moet men dan
óók de opera zien en horen. Daar brengt
de emotionele taal der muziek het inner
lijke leven der toneelfiguren over op de
toeschouwer. Zij versterkt door de in haar
levende, wonderlijke krachten wat op het
toneel in woord en gebaar wordt uitge
beeld. Neen, er is geen enkele reden om
denigrerend te oordelen over een kunst,
waar de grootsten onder de toonkunste
naars zich zo intensief aan hebben gewijd.
De geschiedenis der opera is een stuk cul
tuurgeschiedenis op zich zelf.
Onze landgenoot de componist Sem Dres
den, die men stellig niet kan verwijten,
dat hij theatrale uitbundigheden mint,
heeft eens in een interview gezegd: „De
opera accentueert het onwezenlijke, het
romantische in de toonkunst. Muziek zon
der romantisch karakter romantisch in
de juiste zin van het woord, dus niet te
verwarren met sentimenteelis ondenk
baar. Derhalve is voor de kennis van de
muziek en voor haar juiste begrip onmis
baar".
Wanneer in Nederland de muziekdrama
tische kunst ook de voortdurende belang
stelling van de intellectueel zal hebben
verkregen, dan zal de winst daarvan het
gehele muziekleven ten goede komen.
WILLEM ANDRIESSEN.
ADVERTENTIE
STRAND-BADKLEDING
lingen en stedelijke schouwburgen hebben
er evengoed recht op om in de gemeente
lijke boekhouding van de commerciële
basis te worden losgemaakt."
Pensioen en salaris
Tenslotte moet nog worden opgemerkt,
dat bij de commissie ten aanzien van de
sociale positie der orkestleden vele wensen
bestaan. Zo wordt vastgesteld, dat een
groot aantal musici, in de eerste plaats die
van de kleinere orkesten, op zeer onvoldoen
de wijze wordt gehonoreerd. Voorts blijkt,
dat de salarissen van de leden van vele
gesubsidieerde symphonische orkesten in
geen verhouding staan tot die van de (ge
financierde) radio-orkesten. Aangedron
gen wordt op een wekelijkse rustdag, een
kledingtoelage, een vacantie van tenminste
dertig achtereenvolgende dagen en een be
hoorlijke pensioenregeling. De pensioenge
rechtigde leeftijd zou op zestig jaar gesteld
moeten worden.