Sterrenparade op het Berlijns filmfestival De Opera Eenmaal mis en eenmaal raak Orkesten moeten worden losgemaakt van een commerciële basis Duitse cinematografie kwam verrassend voor den dag Twee novellen van Harry Mulisch SCHOOLBOEKEN LITTERAIRE KANTTEKENINGEN - v tb DE VRIES New York City Ballet in November in Amsterdam Rapport van kunstenaarsfederatie Het tegenwoordige répertoire vraagt vergroting van het symphonisch apparaat ZATERDAG 4 JULI 1953 BERLIJN. Niet slechts door de bijzondere films te vertonen in bioscopen, die tegen gewone toegangsprijzen toegankelijk zijn'en waarbij de bezoekers zich niet in avond toilet behoeven te steken, ook op andere wijze trachten de organisatoren van de Berlijnse Internationale Filmfestspiele de massa der bevolking te betrekken bij dit festival. De bioscopen kunnen tezamen verscheidene duizenden bezoekers bevatten, men wilde evenwel tienduizenden bereiken. Daartoe heeft men ook de Waldbühne, een openluchttheater met 25.000 zitplaatsen en de Zomertuin bij de Radiotoren in het programma betrokken. De Waldbühne ivas uitverkocht bij een muzikale en filmvoorstelling. In de Zomertuin bevonden zich tijdens een muzikale-massabijeenkomst-van-de-internationale-film zeker een tienduizend bezoekers, die de brandende zon urenlang trotseerden om be kende filmsterren te kunnen toejuichen. Als de filmsterren zich een weg naar het podium hadden gebaand, hetgeen vooral voor de bekendsten enige tijd vergde, omdat ze honderden handtekeningen hadden uit te delen, werden ze aan het publiek voor gesteld, waarna ze zelf een korte toespraak hielden, hetgeen slechts voor enkelen taalkundige bezwaren met zich mee bleek te brengen. Daarna konden ze opnieuw handtekeningen zetten. Het publiek heeft een betere smaak ge toond, dan men verwachtte. Het be kroonde namelijk de Franse film „Le salaire de la peur" (Het loon van de angst), die op het festival te Cannes reeds de prijs der deskundigen had ver worven. Óp 75' der stembiljetten werd de filmals uitstekendgekwali ficeerd, op 19 als „goed". Maar be paald verrassend was de toekenning van de tweede prijs 73 uitstekenden 22 „goed" voor „Magia Ver de" (Het groene geheim). Dit is namelijk geen speelfilm, maar een documentaire met een normale vertoningsduur over een ontdekkingsreis door de Braziliaanse binnenlanden, van Italiaanse makelij. Wie had gedacht, dat de bioscoopbezoe kers een dergelijke reportage hoger zou den aanslaan dan het Italiaanse realis me, een Engelse come die, een show van Amerikaanse romantiek of de sentimen tele sprookjes van hun landgenoten? OOCOCOOCCCOCCOOOOOOOC3CPOOOCCCCOOOOCCOOOCOCOOOCOOOCCOOOCCO( ADVERTENTIE Een scène uit de film „The captain's paradise" met Celia Johnson en Alec Guiness. De voorstellingen in het stadscentrum zijn allemaal uitverkocht. Als men be roemdheden verwacht, trekken die voor stellingen ook op straat grote belangstel ling. Dat is vooral het geval bij het Gloria Palast aan de Kurfürstendamm in de scha duw der ruïnes, die een herinnering vor men aan wat eens de Gedachtniskirche was. In de voorstellingen in het Gloria Palast zijn namelijk dikwijls regisseur en sterren van de film aanwezig. Hun ont vangst is allerhartelijkst. De origineelste verschijning was de Britse acteur James Hayter, die de rol van Mr. Pickwick speel de in de film Pickwick Papers. Iiij kwam na afloop van de voorstelling" ten tonele in zijn costuum van de film, vol Biedermeier waardigheid. In dat costuum was hij trou wens bij zijn aankomst te Berlijn reeds uit het vliegtuig gestapt. Hij sprak het publiek toe. Hij heeft Duits van de gramofoonplaat geleerd en beperkte zich tot de zinnetjes die hij kende: Das Kind spielt mit dem Hund en dergelijke, die hij dan ook héél nauwkeurig uitsprak! Vele beroemdheden Filmsterlievend Berlijn kan zijn hart ophalen, want er zijn vele beroemdheden. Behalve Gary Cooper en de Japanners, die ik in mijn vorige artikel al noemde, zijn onder anderen nog aanwezig een heel le gioen actrices en regisseurs uit Egypte, de regisseurs Harald Braun, Rudolf Jugert en Rcinhold Schünzel uit Duitsland, Ales- sandrini uit Rome, Saenz de Heredia uit Spanje, de befaamde Anthony Kimmins uit Engeland, de sterren Margot Hielseher, O. W. Fischer en tal van sterretjes uit Duitsland, de Portugese actrice Hanita Hallan, een blonde schoonheid, die ook te Cannes reeds de aandacht had getrokken, de Britse actrice Celia Johnson en haar landgenoot en collega Trevor Howard, die de nachtclubs van Berlijn frequenteert, Paolo Stoppa uit Italië. Claude Farell en Blanchette Brunoy uit Frankrijk, de Zwit serse Anna-Marie Blanc en nog tal van anderen. Zo arriveerden de laatste dagen nog de regisseui-s I-Ienry Clouzot, Henry Vermeuil en William Wyler. Celia Johnson, toch een van de befaamd- ste actrices (men herinnere zich haar rol in Brief Encounter!) wordt het minst opge merkt, waarschijnlijk omdat zij een bril draagt als zij zich tussen het publiek be weegt, aldus alle begrippen over vrouwe lijke ijdelheid en gewoonten van filmster ren omvèrstotend. Een zonnebril schijnt bij actrices te behoren als een affiche bij de bioscopen (en is meestal even ontsie rend), maar een actrice die in het publiek een gewone bril draagt, is een heldin. Over helden gesproken: men had ook Errol Flynn verwacht, maar die is, blijkbaar als gevolg van de politieke ontwikkeling in Oost-Berlijn, niet verschenen, hetgeen tot de conclusie zou mogen leiden, dat hij niet zulk een held is als hij in zijn films meestal voorstelt. Veel nieuwe films Genoeg van de sterren u wilt nog iets weten van de films. Een van de beste pres- ADVERTENT1E taties tot nu toe is geleverd door Engeland met een nieuwe film in het genre van Whiskey Galore en De Man in een wit pak, te weten The Captain's Paradise (Het pa radijs van de kapitein) gemaakt door An thony Kimmins, met Alec Guiness in de titelrol en met Celia Johnson en Yvonne de Carlo als zijn tegenspeelsters. De beide vorige jaren kwam Duitsland in de Berlijnse filmfestivals niet bijzonder verrassend voor de dag", maar ditkeer ver toonde het een uitstekende film: Ein Herz spielt falsch (Een hart speelt vals) van Rudolf Jugert, wiens Nachts auf den Stras sen ('s Nachts op de weg) reeds tot de beste Duitse films van de laatste jaren be hoorde. „Ein Herz spielt falsch" is de ver filming van een roman, die in een geïllu streerd blad heeft gestaan. Nu houdt u misschien uw hart vast, maar dat is niet nodig, want de story is niét overdreven- sentimenteel of gezocht en de film als ge- heèl is goed-gemaakt en goed-gespeeld met O. W. Fischer en Ruth Leuwerik in de hoofdrollen. Frankrijk vertoonde reeds Manon des Sources (Manonvvan de bronnen). Het zal nog Le Salaire de la Peur (Het loon van de angst) laten zien, waarmee te Cannes de hoofdprijs werd verworven. Brazilië verraste nu het Duitse publiek met O Can- gaceiro (De Vogelvrijen), te Cannes even eens bekroond. Naar de Belgische docu mentaire speelfilm Bongolo ziet men met belangstelling uit. De Nederlandse docu mentaires verwierven veel bijval. Men vertoont dus, zoals uit het voor gaande blijkt, ook enige films die elders reeds vertoond en zelfs bekroond zijn, maar in het algemeen is het aantal nieuwe films te Berlijn ditkeer veel groter dan vorige jaren, hetgeen er op wijst, dat de filmproducerende landen de Internationale Filmfestspiele Berlin, terecht, van toene mende betekenis achten. De deelneming is dan ook groter dan ooit: 26 landen zijn te Berlijn met films vertegenwoordigd. Aan een voorspelling over de uitslag waag ik mij niet. Berlijn verschilt name lijk ook in dit opzicht van de andere festi vals, dat hier niet een deskundige jury, maar het publiek de winnaars aanwijst en de smaak van het publiek is onbereken baar, zoals elkeen in de filmwereld en in het algemeen in de „showbusiness" u kan vertellen. Er is echter, behalve de „pu blieksprijzen" nog één prijs, welke door een jury wordt toegekend, namelijk voor de film, die het meest in overeenstemming is met de idealen der vrijheidslievende wereld. Deze werd onder drie candidaten gelijk verdeeld: de Amerikaanse film „Man on a tightrope" over de vlucht van een circus naar Tsjechoslowakije, de Italiaanse reconstructie van een historisch „Proces tegen de stad" en de Japanse dramatisering van het leven van de gewone man onder de titel „Waar de schoorsteenpijpen staan." JAN KOOMEN. "jVjTEUWE GEZICHTSPUNTEN opent de eerste van de beide novellen, die Harry 1 Mulisch onder de titel van de tweede „Chantage op het leven" bundelde eigenlijk niet, noch in vergelijking met zijn roman „Archibald Strohalm" (die in het oorspronkelijke ontwerp „Een geteisterde" heette, naar ik meen) noch als variant op de psychisch realistische of surrealistische prozavorm in het algemeen. Door de vorm van het korte verhaal te kiezen heeft Mulisch zich inderdaad een drastische zelfbeperking opgelegd, heeft hij zich gedwongen tot een soberheid van taal, tot een beteugeling van zijn verbeelding, die hém, rusteloos-bewogen natuur die hij is, even vreemd moet zijn als een snoek het droge. Mulisch kent zijn gevaren. Hij kan ze althans kennen. Argeloos bijna, daardoor sympathiek en aanvaardbaar, demon streerde hij ze in zijn roman: tomeloze fantasie, grilligheid, explosiviteit. Mocht het er voor bezadigde Hollandse gevoelens wat gepassionneerd-wild zijn toegegaan, aan de echtheid van zijn innerlijke ervaringen, aan de ernst waarmee hij schreef viel niet te twijfelen. voor alle inrichtingen voor onderwijs SCHOOLBOEKHANDEL JueobijhCftriiat V 1 GeJ. Oude Gracht 27-270 Het is thans zo goed als zeker dat het vermaarde New York City Ballet onder artistieke leiding van George Balanchine, dat verleden jaar met opzienbarend succes in Den Haag aan het Holland Festival meewerkte, eind November van dit jaar een serie voorstellingen (waarschijnlijk vier) in Amsterdam zal geven. Nadat hij, mag men aannemen, met het voltooien van zijn roman de storm bezwo ren had, nam hij zijn „thema" echter nóg eens ter hand. In de ik-figuur van de eerste vertelling uit deze bundel „On- eindelijke aankomst" die de auteur ronduit Harry Mulisch" noemt, herkent men op het eerste gezicht Archibald Stro halm: de „geteisterde" die, buiten de ra dius van de aantrekkingskracht der „ge vestigde orde" verzeild geraakt, zijn sur realistische buitelingen door de onmete lijkheid van tijd en ruimte maakte. Niet temin was deze Archibald een levend wezen: een jonge man met een hartgron dige afschuw van dit, maar met een vurige liefde en oprechte eerbied voor hét leven. Mulisch en zijn schim Nu zou men verwachten dat een fictieve figuur, een Strohalm, fictiever is dan zijn lijfelijke voorbeeld, dan „Harry Mulisch". Men zou verwachten dat het in deze roman-reprise van de „Oneindelijke aan komst", die de persoon van de auteur met naam en toenaam introduceert, reëler, „menselijker" zou toegaan dan in de re gionen van het irreële. Het tegendeel is waar. Mulisch heeft het zeer „levendige" geval „Strohalm" toegespitst tot een aan eenschakeling van symbolen, die in hun abstractie weinig meer bieden dan een nogal programmatische herhaling van voorstellingen en gebeurtenissen, zoals deze zo langzamerhand in de surrealis tische litteratuur van binnen- en buiten land gemeengoed zijn geworden. Er is, vooral sinds Kafka, in dit letter kundige genre een soort populaire code ontstaan. Er is zoiets als een vademecum voor huishoudelijk gebruik in omloop ge komen, dat herinnert aan de hausse in psychoanalyse van vroeger jaren, met zijn Dsjenghis Khan-invasie van libido's, Oedipussen, Narcissussen, trauma's, in al lerhande maten en kleuren, die het com plexje binnen ieders bereik bracht. Enfin, het werd in het menselijk onderwereldse een bedrijvigheid van je welste, even tie rig als tegenwoordig in het surreële. Daarmee wil allerminst iets tegen het surreële als kunstvorm, als levensgevoel, worden betoogd, wil evenmin gezegd zijn, dat Mulisch' „Oneindelijke aankomst" van alle persoonlijke signatuur gespeend zou zijn. Maar wel is het zo, dat wat in de beste fragmenten van „Archibald Stro halm" een oorspronkelijke visie was, hier vervlakt tot een van Mulisch' visum voor ziene inventarisatie van de surrealistische symbolen, die momenteel opgeld doen. Weer waagt Archibald, nu dan als „Harry Mulisch", de sprong de salto mortale, de doods- en noodsprong uit de schijn-zekerheid van de dagelijkse wer kelijkheid in het ongewisse, in de oer- diepte van het menselijk bestaan, in het duister .van Mulisch' voor-geboortelijk stadium. Punt van vertrek is ditmaal de verst vooruitgeschoven post van de „wer kelijke" wereld (hier Haarlem): de spring plank in het (Sportfondsen-) zwembad, waar op dit schouwspel beluste zonne baders, die zich mèt hun kleren van hun problematiek hebben ontdaan, figureren als blote lichamelijkheid. Levenswil van de hoop Wat volgt kent men. al is het dan in wat andere verschijningsvormen, èn uit „Ar chibald Strohalm" èn uit de existentialis tische of daaraan verwante surrealistische litteratuur. Mulisch' sprong in de hoogte is een duizelingwekkende val in de diepte, in cle „onder,-reële levensdieptd", in de duisternis, het absurde: een hermetisch gesloten kelderruimte, een voor-historische, voor-menselijke grot, waaruit hij zich ten slotte weet te bevrijden. Zich vermag te bevrijden, omdat hij hoopt. Hij gelóóft in die hoop. wat zoveel zeggen wil als: hij ontkent de ontkenning van de levenszin, al blijft deze hem verborgen. Hoe zei de ge niale Kafka dat? „Wanhoop niet", schreef hij in zijn dagboek, „wanhoop ook niet aan het feit dat ge niet meer wanhoopt. Wan neer alles verloren schijnt, komen nieuwe krachten te hulp en dat betekent zoveel als dat ge leeft". „Mulisch" wordt herboren. Hij keert terug naar „de wereld", naar „Haarlem", naar de stad van zijn jeugd, naar het zwembad als „een robot, een homun- kulus", van de wereld vervreemd, buiten de concrete „orde" gestoten als een levens- proletariër, die niets meer te verliezen heeft dan zijn hoop op een definitieve aan komst, waar dan ook. Heel wat oorspronkelijker, indringender, schrijnender en menselijker is de titel novelle „Chantage op het leven" uit Mu lisch' handen gekomen. Ook hier psychisch realisme. Maar zo doortrokken van, zo treffend uitgespeeld tégen een scherp teke nend en beeldend naturalisme (een stijl en compositievorm, waarin Van Oudshoorn De Nederlandse Federatie van beroeps verenigingen van kunstenaars heeft zojuist een rapport onder de titel ..Hoofdlijnen voor het beleid ten aanzien van het orkest leven" gepubliceerd. Hierin worden waar genomen feiten getoetst aan de normen, die de organisatie van beroepsmusici meent te mogen stellen. Het rapport is samenge steld door de heren M. Flothuis, B. Groe- nier, A. J. Maassen, F. Pels, G. A. Vader, mr. H. J. Waage en J. Kassies, Vastgesteld wordt dat de stuctuur van het orkestwezen in niet geringe mate ont wricht werd, toen de minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen geen be zwaar had tegen wijziging der salarisrege ling van 1947, mits de daarop gebaseerde subsidieregeling niet werd aangetast. De positie van de kleinere orkesten werd daar door ongunstiger. In plaats van uitzonde ringen toe te staan, aldus concluderen de rapporteurs, ware het beter geweest de ge hele situatie opnieuw onder ogen te zien. Over de organisatie van jeugconcerten is men in het algemeen wel tevreden, maar het wordt betreurd dat de arbeiders vrijwel geen aandeel in het Nederlandse concertleven hebben. Van groot belang Dr. S. Radhakrishnan, vice-president van India, zal van 5 tot en met 7 Juli een offi cieel bezoek brengen aan Nederland. een meester was), dat er geen twijfel aan is of dit „verhaal" is gezièn, doorlééfd. Dit is echt, en geen „litteratuur". Beklemmend dit milieu: deze pension kamers. Zinvol het spiegelbeeld daarvan in de droom- en doodsvisioenen van de „hoofdpersoon": de aan zijn hartkwaal be zwijkende Van Andel. Vol menselijke deer nis het spel van de dood met het leven, van het leven met de dood. Natuurlijk, „met het potlood lezende", zijn er beelden, zinswendingen, kleine ont sporingen genoeg te vinden, die een onwel willende lezer tegen Mulisch zou kunnen uitspelen. Ik signaleer er één van: „De hartziekte, waaraan je lijdt, kleeft er tegen de muren, zit in een vettig vlies om alle meubels, staat troebel tegen de ruiten." Dat is te véél. Dat is zelfs het surrealisme te veel. Ik vermeld dit specimen van Mulisch' déraillementen opzettelijk, omdat het mijn overtuiging is, dat deze novelle niet alleen het beste is van wat ik van Mulisch las, maar mij de zekerheid geeft, dat vroeg of laat wie weet na hoeveel buitelingen pas deze auteur voor de dag zal komen met een werk, zijn talent waardig. C. J. E. DINAUX Harry Mulisch: „Chantage op het leven" (Uitgeverij „De Bezige Bij", Amsterdam). worden de begeleidingen geacht, vooral voor de muzikale ontwikkeling van brede lagen der bevolking en als waardevolle ondersteuning van amateuristische activi teit, cloch helaas heeft de practijk daar een noodzakelijk kwaad van gemaakt, een mid del om de exploitatie van een orkest slui tend te maken. Enkele voorstellen tot ver betering van de situatie kan men in het rapport aantreffen. Vergroting der orkesten De commissie is van mening, dat de om vang van de kleine orkesten Groningen, Arnhem, Haarlem, Brabant, Maastricht te gering is en onvoldoende mogelijkheden biedt tot het geven van uitvoeringen op een behoorlijk niveau. Bij de vaststelling van de omvang dezer orkesten is naar het oordeel der commissie bovendien te weinig rekening gehouden met het feit, dat het tegenwoordige répertoire een groter sym phonisch apparaat vraagt dan thans het geval is. Als norm voor cle omvang van een sym- phonie-orkest zou de commissie het aantal van 77 willen stellen, te weten: 14 eerste violen, 12 tweede violen, 10 alten, 8 celli 6 contrabassen, 3 fluiten, 3 hobo's, 3 elari- netten, 3 fagotten, 4 hoorns, 3 trompetten 3 bazuinen, 1 tuba, 1 pauk, 2 slagwerk, harp. Het streven naar een omvang der orkes ten maakt een ruimere financiële voorzie ning nodig. Tevens zal uitbreiding der or kesten stuiten op gebrek aan musici en op onvoldoende accommodatie. Dit neemt niet weg, dat het overheidsbeleid toch op het tot stand brengen van een behoorlijke symphonische apparatuur gericht zal die nen te zijn. Financieel beleid Misschien het belangrijkste deel van het rapport is gewijd aan het vraagstuk der financiering. De commissie meent, dat het systeem van bijpassen van tekorten, zoals dat vigeert ten aanzien van een aantal kunstbedrijven, onbevredigend is. De ex ploitatie-bijdragen van de overheid dienen gericht te zijn op bedrijfsvoering op lan gere termijn. Naar de mening van de rap porteurs is eèn orkest een instelling, die naar haar aard niet voor subsidiëring in welke vorm dan ook in aanmerking komt, doch voor financiering. Principieel ligt het verschil tussen sub sidiëring en financiering niet in het feit, dat bij een der beide vormen van overheids bijdrage meer of minder middelen ter be schikking wordt gesteld, doch hierin dat bij financiering primair wordt gesteld het dienstkarakter der culturele instelling en niet haar rentabiliteit. Om der wille van de exploitatie zijn de orkesten gedwongen een beleid te voeren, dat op vele punten geen recht doet wedervaren aan de eisen die aan een artistiek apparaat mogen wor den gesteld. Ter verduidelijking van haar standpunt wijst de commissie op een passage over het orkestwezen in het jaarverslag van de „Arts Council of Great Zritain" over 1951- 1952. Deze passage luidt: „Een eigenaar dig psychologisch element speelt bij de ste delijke steun (aan een orkest) mee. Indien een gemeentelijke instantie verklaart dat op het stedelijk orkest een verlies" van 100.000.werd geleden, doet zij de ware aard van de functie van dat orkest geweld aan als zij de balans opmaakt. Indien die instantie in plaats daarvan zeide, dat de „stedelijke bijdrage" aan het orkest 100.0Ö0 bedroeg, zou zij de 'steun in het juiste perspectief stellen. Een ondersteund stedelijk orkest of toneel maakt alleen een verlies op dezelfde wijze als een openbare leeszaal. De misleidende verklaring vindt geen grond in de stedelijke voorzieningen met betrekking tot de opvoeding door de kunst. Het onderwijs is reeds lang losge maakt van een commerciële basis en dat is ook het geval bij vele andere vormen van opvoeding in ruimere zin, zoals bibliothe ken en tentoonstellingszalen. Concertinstel- HET onderwerp van de hier volgende beschouwingen is niet de opera als kunstinstelling, maar de gelijknamige kunstvorm. Naar mijn overtuiging wordt de muziek dramatisch kunst in ons vaderland onvol doende naar haar betekenis gewaardeerd. Zeker, daar zijn tal van verklaringen voor te vinden. In dc eerste plaats dient te wor den vastgesteld, dat onze muziekcultuur zich al te veel in de richting van het or kest- en koorwezen, dc kamermuziek en de solistische prestatie heeft ontwikkeld. Op dit alles, het zij met voldoening gezegd, kunnen wij trots zijn. Maar het gevolg er van is, dat de Nederlander en voorna melijk de beschaafde Nederlander, de in tellectueel de muziekdramatische kunst als een minder volwaardige aangelegenheid is gaan beschouwen. En hier zou ik met klem tegen willen opkomen. Want de be tekenis dezer kunst staat in niets achter bij die der symphonische of die der kamer muziek. Of zou men menen, dat bijvoor beeld Mozart's Bruiloft van Figaro minder serieus behoeft te worden genomen dan zijn symphonieën of zijn strijkkwartetten? Men kan erkennen, dat in veel buiten landse muziekcentra de schaal wellicht wat te veel naar de andere zijde is door geslagen, maar het zegt toch wel iets, dat dc plaats die in Amsterdam het Concert gebouw inneemt, kan worden vergeleken met wat de Staatsopera voor de Weners, de Muntschouwburg voor de Brusselaars, het Scalatheater voor de Milanezen bete kent. Ik zou niet graag de stelling voor mijn rekening willen nemen, dat de Oosten rijkers, de Belgen en de Italianen óf min der kunstzinnig, óf minder beschaafd en intellectueel zouden zijn dan wij! Een andere verklaring voor de achter stelling der muziekdramatische kunst is, dat wij, Nederlanders te nuchter zouden zijn om van deze kunst zó te kunnen ge nieten als warmbloediger Zuiderlingen dit kunnen. Maar dit gebrek aan fantasie van de Nederlander waar ik niet aan g'eloof zou dan dus voornamelijk aan de meer ontwikkelde en beschaafde landgenoten eigen zijn, want deze bezoeken de opera het minst. „Ja maar," heet het dan vaak, „wat onnatuurlijk is alles in een opera: helden en heldinnen zingen als zij het grootste verdriet hebben. En zelfs als zij sterven gaan, zingen zij nog!" Maar dege nen die zo spreken, hebben er niet de min ste moeite mee, als in het Concertgebouw, of in de Naarder Kerk in de Mattheus- Passie de Christusfiguur door een keurige heer-in-rok wordt weergegeven. T^OOR ren v mij ligt een der bekendste liede- mein Schlummer. Uit het gedicht van Her mann Lingg valt op te maken, dat een jonge vrouw haar leed uitzingt omdat zij, voordat de lentedagen zullen komen en voordat de lijster weer zal gaan zingen, zal sterven. Zij hoopt de geliefde nog eenmaal te mogen zien en zij eindigt met de van verlangen vervulde woorden: „Komm, o komme bald". Wie kost het moeite de schoonheid van een dergelijk lied te onder gaan, als het ons in een concertzaal door een kerngezonde zangeres-in-avondtoilet wordt voorgezongen? Niemand immers! Als het echter de opera geldt, dan ver geet men, dat de kunst geen aanschouwe lijke werkelijkheid heeft te geven. De kunst, ook de muziekdramatische, symbo liseert andere, innerlijke werkelijkheid. Men kan zeer terecht, van welke vocale muziek ook, volkomen genieten, als die ons wordt voorgezet op de wijze, die ik hierboven aangaf, maar zó moet men dan óók de opera zien en horen. Daar brengt de emotionele taal der muziek het inner lijke leven der toneelfiguren over op de toeschouwer. Zij versterkt door de in haar levende, wonderlijke krachten wat op het toneel in woord en gebaar wordt uitge beeld. Neen, er is geen enkele reden om denigrerend te oordelen over een kunst, waar de grootsten onder de toonkunste naars zich zo intensief aan hebben gewijd. De geschiedenis der opera is een stuk cul tuurgeschiedenis op zich zelf. Onze landgenoot de componist Sem Dres den, die men stellig niet kan verwijten, dat hij theatrale uitbundigheden mint, heeft eens in een interview gezegd: „De opera accentueert het onwezenlijke, het romantische in de toonkunst. Muziek zon der romantisch karakter romantisch in de juiste zin van het woord, dus niet te verwarren met sentimenteelis ondenk baar. Derhalve is voor de kennis van de muziek en voor haar juiste begrip onmis baar". Wanneer in Nederland de muziekdrama tische kunst ook de voortdurende belang stelling van de intellectueel zal hebben verkregen, dan zal de winst daarvan het gehele muziekleven ten goede komen. WILLEM ANDRIESSEN. ADVERTENTIE STRAND-BADKLEDING lingen en stedelijke schouwburgen hebben er evengoed recht op om in de gemeente lijke boekhouding van de commerciële basis te worden losgemaakt." Pensioen en salaris Tenslotte moet nog worden opgemerkt, dat bij de commissie ten aanzien van de sociale positie der orkestleden vele wensen bestaan. Zo wordt vastgesteld, dat een groot aantal musici, in de eerste plaats die van de kleinere orkesten, op zeer onvoldoen de wijze wordt gehonoreerd. Voorts blijkt, dat de salarissen van de leden van vele gesubsidieerde symphonische orkesten in geen verhouding staan tot die van de (ge financierde) radio-orkesten. Aangedron gen wordt op een wekelijkse rustdag, een kledingtoelage, een vacantie van tenminste dertig achtereenvolgende dagen en een be hoorlijke pensioenregeling. De pensioenge rechtigde leeftijd zou op zestig jaar gesteld moeten worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 5