George Rober, visio nnair schilder, wordt zestig jaar Alles van Het Zzvanenmeer Realisme van Couperus SCHOOLBOEKEN Nieuwe uitgaven Geldinzameling ten bate van Griekenland Eretentoonstellirig bij Leffelaar en in Rotterdam Naar Haarlem H. DE VRIES Circus moet affiches in Amsterdam weghalen Dertig jaar Gilwell- cursussen in Nederland J BOEK EN THEATER Heringa Wuthrich LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Deel I en V der verzamelde werken OPTIEK Kort nieuws ZATERDAG 2 2 AUGUSTUS 1953 ADVERTENTIE George Rober in zijn atelier aan het Rollandspad. DE SCHILDER GEORGE ROBER, die sinds 1930 in Haarlem woont, zal op 30 Augustus zijn zestigste verjaardag vie ren. In September wordt er in de Kunst handel Leffelaar een eretentoonstelling van zijn werk gehouden en een maand later volgt in het Schielandhuis te Rotter dam een retrospectieve expositie van Ro- ber's werk. George Rober werd in 1893 te Brussel geboren. Zijn vader was kunstschilder of men zou beter kunnen zeggen fijn-schil der. De achttiende eeuwse schilderkunst die vooral aan de nauwkeurigheid van de weergave hoge eisen stelde moet in hem neg een late vertegenwoordiger gevonden hebben. Voor de zoon die in een andere wereld opgroeide en wiens jeugdidealisme al dadelijk hevig geschokt werd door de verschrikkingen van de eerste wereld oorlog lag een andere gebied open. Ont daan over wat hij in de loopgraven zien moest, kwam hij naar Holland. In Rotterdam werd hij bevriend met de schilders Ladage - Laurens van Kuyck, Richters en anderen. Het was een bewogen tijd van ver nieuwing en verwachting op een schonere toekomst. Landgenoten van Rober, zoals Gustave de Smet, Rik Wauters en Raoul Hqynckes waren evenals hij naar Neder land uitgeweken en gaven aan het Hol lands kunstleven nieuwe impulsen. Rober, die zijn persoonlijkheid beter ging begrijpen, ging zijn eigen weg. Zonder bekend te zijn met de theorieën over het onderbewustzijn van Freud en anderen be gon hij in zijn tekeningen gevoelens en driften, die op de bodem van ons wezen vertoeven, uit te beelden. Vormen waar van hij de betekenis soms pas later leerde verstaan als waardevolle fragmenten voor zelfanalyse en soms als waarschuwingen. Visioenen die zich aan ons oog voordoen als uitbeeldingen van kristallen en plant aardige formaties, meestal in een genuan ceerd zwart-wit, soms in kleur. Met Kerstmis 1930 kwam Rober naar Haarlem. In Ovc.rveen, midden in de bol lenstreek vond hij een oud huisje aan het Rollandspad. Blij is daar gebleven en woont er nog steeds. Wie hem daar bezoekt, vindt ADVERTENTIE voor allo inrichtingen voor onderwijs SCH(X)LBOEKHANDEL Jucobijncsirtitil Ged. Oude Gracht 27-27" Grote man in kleine stad; Magistraat in miniatuur, door G. Ie Maire, oud- burgemeester. N. Samson N.V., Al phen aan de Rijn. Ik herinner men nog levendig hoe de twee aardige boekjes van de oud-burgemeester die zich achter het pseudoniem Le Maire ver schuilt, Grote man in kleine stad en Ma gistraat in miniatuur bij hun verschijning veel succes oogstten. Dat is nu, voor wat het eerste deeltje be treft, vijftien jaar geleden. Thans is de tweede druk van de pers gekomen, weer bij Samson, de firma waar alle voor de ge meentehuishouding en -administratie ge wichtige handboeken, exegesen van wetten, formulieren en tabellen vandaan komen. De boekjes van de heer Le Maire doen die collectie geen oneer aan. Zij geven de be stuurlijke en representatieve beslommeringen van de eerste burger van het provincie stadje Graafwijk weer in zijn officieel en huishoudelijk verkeer met zijn gemeente naren. zijn collegae en de hogere instanties van rijk en provincie. En de heer Le Maire doet dat op een gezellige manier: aan de hand van een aantal gewichtige momenten uit een burgemeestersloopbaan: sollicitatie, benoeming, installatie, kennismaking met de burgerij, raadsvergaderingen en zo voort. De schrijver heeft daarbij gebruik ge maakt van een aantal documenten, zoals krantenknipsels, raadsvoorstellen, brieven en dergelijke en schuwde ook de versvorm niet. Hij werd bij deze herdruk in dat streven nog gesteund door de uitgeverij, die enige van de genoemde „bewijsstukken" in facsimile afdrukte, hetgeen de aantrekke lijkheid van dit boekje niet weinig ver hoogde. Toch geniet men deze aardige lectuur niet meer zo zonder bedenkingen als in 1938. Het Is. ons moeilijk geworden burgemeesters te aanvaarden die zo zeer de enige hefboom tot activiteit in hun gemeente zijn als met deze magi. straat in miniatuur het geval is. Naar onze smaak wordt het accent ietwat veel naar „Monsieur le maire" verlegd, terwijl, naar wij menen te weten, in de wet toch is bepaald, dat aan het hoofd van de gemeente de raad staat. Die gemeenteraad blijft bij deze „Grote man" een tikje teveel in de schaduw en dat vinden we jammer, want tenslotte zijn het zijn leden die het gezicht van Graafwijk bepalen. Ook in dat opzicht is het 1953 geworden. J. H. B. hem temidden van een merkwaardige ver zameling van kristallen, stenen, boomfrag menten, vlinders, schilfers zilver en goud papier. Deze curiosa vormen niet de modellen voor zijn fantastische tekeningen maar zijn, naar ik meen, voorwerpen die door hun kernachtige structuur en hun rijke kleur verwantschap vertonen met de beel den die Rober's naar binnen gekeerde blik „Ziet". De schilder die langs deze weg naar de waarheid zoekt heeft het zoals men be grijpen zal moeilijk in het leven en dat niet alleen in sociaal opzicht maar ook en vooral met zich zelf. Hoe zal hij de perio den van geestelijke dorheid die in bijna ieder kunstenaarsleven optreden over bruggen, en zal hij tenslotte door steeds uit het eigen innerlijk te puren, niet ver schralen? Rober heeft deze gevaren niet kunnen omzeilen, maar hij had de moed ze onder het oog te zien. Zijn laatste werk wijst in een richting waarin constructie en bouw groter betekenis krijgen dan tot dusver het geval was. Verleden jaar verbleef hij ruim een maand in Le Rayol aan de cöte des Maures. 1-1 ij tekende er met vaste hand de rotsfor maties en door de zeewind geteisterde bomen. Rober is, vergist u zich daarin niet, geen dromer, hij heeft een onderzoekende geest, zijn discours is levendig en zijn woord keus is, dank zij zijn Belgische origine plastisch en vol geestige wendingen. Hij is militant uit idealisme en verdedigt fel de sociale en vakbelangen van de beel dende kunstenaar. In Rotterdam nam hij actief deel aan de oprichting van de vereniging „de Bran ding" en was medewerker van het avant- garde blad „Signaal". In het Haarlemse kunstleven staat hij enigszins apart, maar met de jongere schilders die zich met pro blemen, verwant aan de zijne, bezig hou den heeft hij contact. Werken van George Rober bevinden zich, behalve in particuliere collecties, in het Prentencabinet van de Leidse Univer siteit, in het Museum Boymans te Rotter dam en in het Frans Halsmuseum te Haar lem. O. d. K. De president van de rechtbank te Am sterdam heeft uitspraak gedaan in een kort geding tussen de circussen Strass burger (als eiser) en Jos. Mullens (als ge daagde). De president bepaalde in zijn vonnis, dat de reclamebiljetten w/lke het circus Mullens, dat vanavond zijn pre mière in Amsterdam geeft, heeft verspreid en waarop op opvallende wijze de haam Strassburger is vermeld, binnen 36 uur verwijderd moeten worden. Op de biljetten staat met grote letters „Strassburger en Comp." en „José Strassburger-Mullens". (Henri Strassburger, een telg uit het cir cusgeslacht Strassburger, is gehuwd met de dochter van de heer Mullens). In het vonnis werd verder gezegd dat door de wijze van afficheren zelfs bij nauwkeurige lezing verwarring ontstaat. Er is uit af te leiden, dat de voorstellingen mede uitgaan van Strassburger of dat dit circus iets met Mullens te maken heeft. Het wekt de indruk van een belangenge meenschap. De directeur Jos. Mullens werd verder verboden om de naam Strassburger op zijn programma-aankondigingen anders te bezigen dan gebruikelijk is met de overige artisten. Voorts werd hem bij overtreding van het verbod ten aanzien van de ver wijdering der reclamebiljetten een dwang som opgelegd. Ook werd hij veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding. De Nederlandse padvinders herdenken 29 en 30 Augustus het feit dat het dit jaar 30 jaar is geleden dat de eerste zo genaamde Gilwellcursus te Ommen werd gehouden. Het is vooral aan de toenmalige hoofdverkenner, staatsraad Rambonnet te danken dat dergelijke trainingscursussen voortaan ook geregeld in ons land konden worden gehouden. De richtlijnen voor deze training waren door de stichter van de padvindersbeweging Lord Baden Powell, opgesteld. De vorm van training kan het beste gekarakteriseerd worden door het gezegde van Lord Baden-Powell: „Wij maken van de jongens mannen door mannen te leren een jongen te zijn." Heeft een leider of leidster de certifica ten voor het practische en het theoretische gedeelte van de Gilwellcursus behaald en is in de practijk gebleken, dat voldaan is aan de gestelde eisen, dant ontvangt hij of zij de woodbadge, het enige insigne, dat leiders of leidsters in de padvindersbewe ging dragen en dat over de gehele wereld hetzelfde is, namelijk twee houten kralen aan een leren veter om de hals en de Gil- welldas. Zij treden dan automatisch toe tot de internationale Gilwellgroep. Het aantal van hen, dat thans een actieve functie in de padvindersbeweging in Ne- derdand vervult, bedraagt 900. de m- Het Nederlandse Rode Kruis meldt: Was de watersnood in Februari er de oorzaak van dat grote hoeveelheden goe deren uit alle delen van de wereld ons land binnenstroomden, thans is in een an der gedeelte van Europa, in Griekenland, ons medeleven met der daad vereist. Hoewel de allereerste nood op de Ioni sche eilanden nu wel gelenigd schijnt en de bewoners van dit zwaar getroffen ge bied weer naar hun gehavende dorpen te rugkeren, toch is het zeker voor ons dui delijk, dat nog zeer veel hulp zal moeten worden geboden alvorens het leven hier weer enigszins zijn normale gang kan her nemen. Reeds konden grote hoeveelheden levens middelen, textielpakketten, zeep, kinine- tabletten enz. worden verzonden, maar de nood is nog in genen dele gelenigd. Er zal hiervoor nog zeer veel geld nodig zijn! Om hieraan tegemoet te komen organi seert het Nederlandse Rode Kruis een col lecte in een groot aantal plaatsen in het land. Gedachtig aan de Februari-dagen doet het ook op uw vrijgevigheid wederom een beroep. De afdeling Haarlem en omstreken van het Nederlandse Rode Kruis organiseert deze collecte op: Dinsdag 25 Augustus a.s. te Haarlem en Heemstede; Vrijdag 28 Augustus a.s. te Bloemendaal; Zaterdag 29 Augustus a.s. te Bennebroek. Collectanten kunnen zich opgeven voor: Haarlem: Rode Kruis-gebouw, Pavil joenslaan 3. Tel. 21485; Heemstede: mevrouw H. E. Degenaar, P. de Hooghstraat 11. Tel. 35008; Bloemendaal: mevrouw M. P. Kluit, Es- schenlaan 22. Tel. 22680 vanaf 26 Augus tus a.s.; Aerdenhout: mevrouw J. W. de Jong Schouwenburg, Bentveldsweg 150. Tel. 27513; Overveen: mevrouw J. A.Wildschut, Per- nambucolaan 7. Tel. 25719; Bennebroek: mevrouw A. M. van Har- denbroek, Rijksstraatweg 61'. Tel. K 2502 - 400. Voorts kunnen giften gestort worden op gironummer 777 ten name van het hoofd bestuur van het Nederlandse Rode Kruis te 's-Gravenhage. ADVERTENTIE Haarlem CENTRALE JOHNSON VERWARMING OLIEBRANDERS „HET ZWANENMEER" is, ook hier te lande, een van de bekendste werken uit het internationale balletrépertoire, hoewel maar weinigen het ooit in zijn geheel uit gevoerd gezien zullen hebben. Vrijwel iedereen is vertrouwd met de mede door melodieuze kwaliteiten uitmuntende en ge makkelijk in het geheugen liggende muziek van Tsjaikofski al was het maar door draaiorgel of radio. En elke dansliefhebber zag natuurlijk wel eens de op het réper toire van geen enkele der zich op de klas sieke techniek baserende ensembles ter wereld ontbrekende pas-de-deux uit de tweede acte, speciaal eruit gelicht om de eerste solisten hun virtuositeit te laten be wijzen en bij gebrek aan voldoende stijl gevoel soms gevaarlijk ontaardend tot variétévermaak, Margot Fonteyn en Rosella Hightower zijn de mooiste Odiles geweest, die wij in dit duet mochten aanschouwen. André Eglevsky toonde als Siegfried in onze theaters meermalen zijn onvergelijk bare aan kracht gepaarde souplesse. Wat het zuiver technische gedeelte be treft, kunnen wij trouwens met trots wijzen op onze Marianne Hilarides en Jaap Flier, al ware het slechts omdat de eerstgenoemde feilloos de door Pierina Legnani ingevoerde 32 fouettés op de plaats draait en omdat haar partner een der weinigen is, die in zijn variatie zijn pirouettes met de moeilijke rond-de-jambe-en-Tair-en-dehors besluit, welke spectaculaire toer door Auguste Ves tris „de god van de dans" lang voor „Het Zwanenmeer" voor het eerst werd vertoond. Ik zal deze kroniek niet langer met dergelijke voor buitenstaanders wel licht onbegrijpelijke abracadabra vullen, maar dit te weinig opgemerkte feit mag toch wel eens vermeld worden. De volledige versie staat sinds enige tijd op het rpertoire van het Sadler's Wells Ballet in Engeland, maar het blijft de vraag of het succes van deze onderneming de populariteit van de doorgaans vertoonde fragmenten ook maar bij benadering even aart. Men gaat er voornamelijk heen uit curiositeit, tot enthousiasme komt men toch pas bij de geliefde gedeelten van zuivere dans. Reeds Diaghilew kenschetste dit avondvullende sprookje als „ouderwetse sentimentaliteit". Misplaatste ambitie dus? Dat dacht u maar: enkele maanden geleden publiceerde het tijdschrift „Dance and Dancers" een artikel van A. P. Perrin, waarin deze betoogt dat „Het Zwanen- meer" een meesterwerk is, niet alleen om muzikale redenen en uit choreografisch standpunt bezien, maar wegens „de mytho- logisch-historische achtergrond en de dra- matisch-psychologische inhoud". Kent u het verhaal dat eraan ten grond slag ligt? Prins Siegfried viert met zijn vrienden de laatste avond van zijn minder jarigheid, als zijn moeder hem komt op- Links: Pierina Legnanidie in de versie van Petipa-Ivanov (1S95) de dubbelrol van Odette-Odile creëerde. Rechts: scène uit het iiveede deel van de eerste acte bij de Moskouse première in 1877 (door Beaumont overgenomen uit de Vsemirnaya Illustratsia) „ENFIN, HET IS EEN moeilijk boeltje geweest en de leek die misschien zegt: Cou perus maakt er zich nu eens gemakkelijk van af, gewone menschen, gewone woorden en niet weer tooveratmosfeer en schitterende Psyche-frazen, weet er niets van!" Dat schreef Couperus aan Henri van Booven, half verontschuldigend, maar aan de andere kant toch ook wel weer als een erkenning van het verschil in rang tussen de sprookjessymboliek van „Fidessa" en „Psyche", en dat „moeilijke boeltje": het vier delige „zedenpanorama" van de „Boeken der kleine zielen", die bijna duizend blad zijden omvattende roman van Haags leven, van morose levensonmacht, van fin-de- siècle-verval, van mondaine verkwijning. „En de regen, grauw over de weg en grauw ever de huizen en tuinen, was zwart over de verschieten, die vaag waasden door de naakte tuinen" in die éne zin, die ik overschrijf uit de „Boeken der kleine zielen", uit „Zielenschemering" uit dat, als in één adem geschreven, tweehonderd bladzij den lang één onderbroken spanningsniveau handhavende, derde boek in die éne zin dan, is de kleine ziel van dat kleine leven zo groot gevangen, dat het eind-negen- tiende-eeuwse Den Haag en alles wat er historisch-voorbijgaand is in deze roman, er bij in het niet verzinkt en er alleen maar dat groot-menselijke van die kleine zielen-schildering overblijft. Is dat, vraagt men zich „De kleine zielen" in het als vijfde der Verzamel de Werken verschenen deel herlezend af, alleen maar realisme, alleen maar wer kelijkheidsbeschrijving? Zou na een halve eeuw een werk, dat bovendien in zinswen ding en taalgebruik een zo onmiskenbare verwantschap vertoont met de in discrediet geraakte woordkunst der Tachtigers, nog zo machtig kunnen boeien, kunnen ont roeren en bewondering afdwingen, als het niet meer was dan een weergaloos knap geschreven „beeld van de tijd", waarmee de onze niets, maar dan ook niets meer gemeen heeft? De sprong' van Den Haag naar Rome Couperus zou, al was hij nog zozeer hun meerdere een meester temidden van middelmatigen hebben afgedaan als zijn realistische tijdgenoten als Coenen en De Meester, Netschcr en Robbers, hij zou met de grootsten van deze generatie, met Van Looy en Ernants, het lot gedeeld heb ben nog nauwelijks gelezen te worden, was hij niet oneindig veel meer geweest dan een „realist". Als men, aan het einde van zijn lectuur gekomen, van de „Kleine zie len" zegt: dat is groot, dan is dat omdat deze boeken elke voorliefde voor het détail óm het détail, voor de kunst óm de kunst en de realiteit óm- de realiteit zo ver ach ter zich, beneden zich laten. Hier is iets anders gedaan dan „beschrijven", iets we zenlijkers, dat Couperus de sprong moge lijk maakte van Den Haag naar Rome, van de negentiende eeuw naar de Oud heid, van „De kleine zielen" naar „De berg van licht" van zijn „realisme" naar zijn creatieve fantasie. Dat andere dat was zijn levensgevoel, zijn diepe melancholie, zijn beschouwelijk scepticisme, die hartgrondige weemoed om het vergankelijke van dit aardse, om de hulpeloosheid van dit menselijk-kleine, dat met al zijn verlangen en willen niet ontkomen kan aan de doem van het on doorgrondelijke lot, mensen zomin als culturen. Alles wat we in Couperus bewon deren, waarom wij van hem houden, kwam uit dat levensgevoel voort: de „dan dy", die zo zielsveel van de dingen hield, zo goed als de „realist" die „Eline Vere" schreef; de charmante causeur niet min der dan de epische prozaïst van „Iskan- der"; de mild-besehouwelijke Couperus in niet geringere mate als de poseur, wiens hoogste spel het was zichzelf te verbergen. Zisch schuilhouden: dat was zijn aristo cratisch scepticisme. Hij distanciëerde zich van zijn figuren. Hij was de één èn de ander, was allen tegelijk en geen van allen. „Ze zijn niet meer dan een zielgenoot". Niet meer dan Niet Couperus-zelf dus, nooit Couperus-geheel. „Een rest van pru derie", noemde hij die reserve, „of schaam te, of ijdelheid, of alles te samen.... of iets anders". „Iets anders": misschien was dat een kleine litteraire coquetterie. Maar mis schien was het toch ook wel bedoeld als een toespeling op wat hij, ondanks zijn miskend-zijn, heimelijk geweten moet heb ben: dat hij een ras-romancier was; dat hij dat juist zo volbloedig kon zijn, omdat hij steeds afstand bewaarde. „Hier zit ik en vorm mensen", zegt Goethe's Prometheus. Couperus vormde ze met liefde en deernis. Met melancholische liefde en deernis. Als hij in dat prachtige derde boek van „De kleine zielen" de filo soof Paul, van cultuur verzadigd en „vol oude ideeën in zijn bloed", laat zeggen (blz. 601): een nieuw idee, een heus, mooi, nieuw idee in onze tijd, dat is het medelijden. Gerrit, wat is er mooier en heerlijker en nieuwer dan het mede lijden. Ik, ik voel het ook. Maar even als ik het voel en niet van mijn divan kom, zo voelt de hele nieuwe wereld de nieuwe idee van medelijden en komt niet van zijn divan" dan is dat bedwelming aan een machteloze menslievendheid en scepticisme tegelijk. En dat wil dan toch eigenlijk weer zeggen: een sceptisch scep ticisme, een voorbehoud dat zichzelf weer met voorbehoud aanvaardt en dus tóch een bevestiging is een melancholische be vestiging, die zo graag in zichzelf geloven wil. Dat is het, dat de „kleine zielen" groot maakt: het menselijke, dat van goede wil en zwakke kracht is; dat zo vol verlangen naar licht is en zo duister blijft; dat streeft en groot wil zijn en klein blijft in de ban van het noodlot. Daarom zijn deze banale levens niet realistisch-triest, maar tragisch; is dit werk geen voorbijgaand realisme, maar epiek van de eerste rang en is Cou perus, wiens dandyisme deze tragiek zo fier, zo aristocratisch bezwoer, een groot prozaïst. Ook een dichter? Met moeite heeft de commissie van redactie der Verzamelde Werken uit de twee dichtbundels (..Een lent van Vaerzen" en „Orchideeën) en de ongebundeld verschenen gedichten een vijftigtal bladzijden poëzie voor het in middels eveneens verschenen eerste deel dat behalve deze jeugdpoëzie en twee schetsen ook „Eline Vere" en een zevental novellen omvat bijeen kunnen lezen: acht verzen in totaal, waaronder dan nog drie van langere adem. Antikizerende ver beeldingen van zijn jeugddromen, zou men ze globaal kunnen noemen Petrarca, Laura, Kleopatra. Neen, hij mag als dich ter begonnen zijn, een geboren dichter was Couperus niet, ook al schreef hij het char mante, camée-achtig doorschijnende son net op een „baadster": „Een.blanke nymf steeg zij uit het marmren bad Dat rozig-blond van 't blozend rozeblad, die amber der violen dat klonk, dat geurde en kleurde wel, dat was iets van het aroom van weleer, van Arcadische bekoorlijk heid. Het was een twintigjarige Couperus waarachtig niet onwaardig. Maar men moet veel „schoonheid" hebben prijsgege ven, om maandenlang te zwoegen aan „een moeilijk boeltje", een groots boek te schrij ven en een groot auteur te worden. C. J. E. DINAUX dragen de volgende dag tijdens een groot bal in het kasteel een vrouw te kiezen. Een langskomende vlucht zwanen besluit hen op jacht te doen gaan. Het tweede gedeelte van de eerste acte toont de ontmoeting van Siegfried met de leidster der zwanen, de betoverde prinses Odette, die des nachts aan het meer haar oorspronkelijke ver schijning mag aannemen. Alleen een man, die volledig van haar houdt en nooit een ander heeft bemind, kan haar betovering verbreken. Siegfried zweert haar eeuwig trouw als hij merkt dat zijn liefde beant woord wordt. Op het bal in het tweede be drijf verschijnt de tovenaar Von Rothbart met zijn dochter Odile, die als twee drup pels water op Odette, de zwanenkoningin, gelijkt. Overtuigd dat Odette en Odile het zelfde wezen zijn, vraagt hij haar ten hu welijk. Op dat moment ziet hij echter Odette in haar vogelgedaante voor het raam. Wanhopig volgt hij haar naar het meer, waar hij zijn aanbedene, thans weer tot vrouw gemetamorfoseerd, de toedracht uitlegt en om vergiffenis smeekt. Tegen de dageraad springen zij samen van een rots „in het rijk van oneindig samenzijn in ge luk". Perrin wijst in zijn artikel eerst op be paalde verwantschappen met Wagners be handeling van de Siegfriedlegende, er daarbij aan herinnerend dat met Von Roth bart kennelijk de germaans-mvthologische keizer Barbarossa is bedoeld, om tenslotte zijn stelling te lanceren: Siegfried lijdt aan een Oedipuscomplex, waarbij dan de in het meer wonende Odette een geïdealiseerde verschijning van zijn moeder is. Bij een dergelijke interpretatie is Siegfried dus de Hamlet van het ballet. Hoe interessant zulke beschouwingen ook mogen zijn, ik geloof niet dat ze enige invloed hebben op onze appreciatie van dit gedanste sprookje, noch op de wijze van opvoering. Wel kan deze psychologische verklaring ons begrip versterken van de persoonlijkheid van de maker ervan. Meer en meer geraakt men tot het inzicht, dat de componist Tsjaikofski ook op de totstand koming van het libretto een grote invloed heeft uitgeoefend. Wie alles over dit werk en zijn voorgeschiedenis wil weten, raad plege het kostelijke boek „The Ballet called Swan Lake" van Cyril W. Beaumont, door de schrijver zelf uitgegeven. Men treft daar ook het ten bewijze van deze mening dik wijls aangevoerde verhaal in aan van de muziek, die hij in 1871 schreef voor de kin deren van zijn zuster, getiteld „Het meer der zwanen". Als auteurs van het scenario van „Het Zwanenmeer" worden V. P. Begi- chev en V. F. Geltser genoemd, welke eer ste een intieme vriend van Tsjaikofski was en met hem tezamen een grote studiereis door Europa maakte. Beaumont heeft aangemoedigd door het succes van zijn soortgelijke studie over „Giselle" ruim tien jaar besteed aan de verzameling van het materiaal, waarbij hij zo gelukkig was zijn herhaalde verzoeken om de zo nodige medewerking met de ver strekking van belangwekkende historische gegevens uit Moskou beloond te zien. Inte ressant is de reproductie van het gehele oorspronkelijke tekstboek, gebruikt voor de eerste vertoning in 1877, die door de infé rieure choreografie van de Oostenrijkse balletmeester Wenzel Reisinger een totale mislukking werd. In 1880 volgde een reprise in een zetting van de later in Parijs bekend geworden Olaf Hansen, maar succes, be haalde ..Het Zwanenmeer" toch pas in 1895 te St. Petersburg na de dood van Tsjai kofski toen Marius Petipa het scenario tamelijk ingrijpend wijzigde (doch geens- I zins verbeterde, integendeel) en de choreo grafie grotendeels toevertrouwde aan zijn medewerker Lev Ivanov, wiens aandeel doorgaans onderschat wordt. Het door I Beaumont aan hem gewijde hoofdstuk werpt het juiste licht op deze na het onverwachte welslagen door Petipa uit eer zucht in de schaduw gestelde kunstenaar. De bespreking van het oorspronkelijke scenario laat tevens uitkomen, dat men hier geenszins met een zo zwak geconstrueerd ballet te doen had als de tegenwoordige versie doet vermoeden. Voor dansstuderen- den van belang zijn de door Beaumont ge registreerde uittreksels van de choreogra fie. De rest van het boek van Beaumont is gewijd aan de lotgevallen van het werk tot in deze tijd, met wetenswaardige gegevens over de voornaamste vertolkers, de costuums en décors. Bij de rolverdeling uit 1895 komt men bij de corypheeën de naam van de sinds de revolutie te Parijs als lerares werkzame Olga Preobrajenska tegen. Grappig is het te vernemen, dat Pavel Gerdt als Siegfried in die voorstelling een snor en een puntbaard had. En even moeilijk als de vraag of Hamlet dik of mager was, schijnt die van de haarkleur van Odette te beantwoorden. N- eens was zij blond, meestal echter donker. DAVID KONING ADVERTENTIE Louis Couperus: „Verzamelde werken", Deel I en IV (De samenwerkende uitgevers, Amsterdam). Uw bril nie. In orde? Het licht van uw ogen i« het kostbaarste, wat u hebtl Ga dus uitsluitend naar de vakman, de specialist Koningin Juliana heeft de heer en me vrouw Le Cocq uit Lynden CV. S.) ontvan gen, die haar een brief van de burgemeester van Lynden hebben overhandigd waarin deze naar aanleiding van de watersnood zijn medeleven met het Nederlandse volk en zijn hoop op een spoedig herstel uitspreekt. Lynden, een plaatsje van 2000 inwoners, bracht destijds 9000 dollar bijeen voor de rampslachtoffers. De inwoners zijn voor het grootste deel van Nederlandse afkomst. De Koningin zal tot het einde van deze maand met de jongste twee prinsessen op Het Loo verblijven. De Prins zal de volgen de week enkele dagen naar Le Zoute in Bel gië gaan 0111 aldaar het internationaal con cours hippique bij te wonen. Op 31 Augustus zal de gehele koninklijke familie in paleis Het Loo de verjaardag van Prinses Wil- helmina vieren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 5