De B.N.A.,
trein met vele wagons
Prof, ir. H. T. Zwiers
Spirituële betekenis van het bouwen
biedt architect ontelbare mogelijkheden
DE TENTOONSTELLING VAN DE BNA
J. P. Mieras:
12
Bevorderen
Oprichting vakbond
Wettelijke bescherming
Belangstelling kwekers
Over bouwkunst
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953
Gij vraagt mij, geachte redactie, om een artikeltje over architectuur-stromingen,
en doelt daarbij uiteraard op wat daarvan, in het beeld van deze tijd, te zeggen
valt. Ik ben u dankbaar voor de keuze van dat woord: „stromingen".
Al te zeer praten wij op allerlei gebied over richtingen, over partijen, over
scholen en op zoveel wijzen hebben wij ons dikwijls vastgebeten in -„ismen",
dat wij eerst na jaren en jaren en soms in het geheel niet meer bij machte zijn,
in te zien, dat stromen van werkelijkheid over ons heen zijn gegaan en dat wij
zelf nog altijd vast zitten aan een leuze, die ons eens gepakt heeft, aan een facet,
dat wij eens als het enige zagen, aan een verschijnsel, waar wij ons eenmaal aan
vastgeklampt hebben. Wij behoeven het dus niet te hebben over de vele archi
tectuurrichtingen of over de vele verkondigde architectuurtheoriën, en wij kun
nen voorbijgaan aan alle plaatselijke en incidentele verschijnselen van uitkris
tallisatie, van het zich ergens in vaste vorm afzetten van deeltjes uit de grote
stroom der levende werkelijkheid, waarvan sommige in hun vast aangenomen
vorm te verstarren en andere zich langzaam maar zeker weer oplossen in de
grote stroom, waaruit zij zich tijdelijk losgemaakt hadden.
Neen, het gaat om wat zich, in het beeld van deze tijd, als stroming vertoont,
als „beweging". En het gaat daarbij niet alleen en niet in de eerste plaats om
het uiterlijke verschijnsel van wat zich als bewegend aan ons voordoet, maar
vooral om de „beweeg'-redenen, om alles wat óns in de architectuur „beweegt".
Dat de bouw-opgaven van deze tijd
ènders zijn dan die van vroegere perioden
en dat wij andere materialen kunnen en
moeten toepassen die ons in staat stellen
van de .ongewervelde" gebouwen over te
gaan op gebouwen met een .skelet" van
staal of gewapend beton, waardoor wij
allerlei dingen kunnen doen (en in veel ge
vallen ook moeten doen), die totnogtoe niet
mogelijk waren, dat alles is in het uiterlijke
beeld van het bouwen van deze tijd uiterst
belangrijk, maar het geeft geen antwoord
op de vraag, wat óns, mensen, in de archi
tectuur „beweegt".
En omdat bouwen een menselijke daad
blijft, geleid door menselijke intenties, een
product van willen, van kennen en kunnen,
en in de hoogste vorm van kunst, daarom
kan het antwoord op de vraag wat ons be
weegt wèl zijn af te leze uit de dingen die
wij maken, maar het blijft een vraag naar
de ingesteldheid van de mens, een vraag
naar de menselijke bewogendheid.
ZO NIEUW ALS STAAL EN BETON en
zo kennelijk van deze tijd als vele van
onze bouwopgaven, liggend in het vlak van
de openbare en van de sociale voorzienin
gen, zo nieuw als de grote kantoorgebou
wen, de grote electrische centrales, de
moderne scholen en ziekenhuizen, de
stationsgebouwen en fabriekscomplexen in
het gehele beeld van de architectuurge
schiedenis zijn, zo oud en van alle tijden
zijn onze menselijke beweegredenen.
Liefde en haat, toewijding en onverschil
ligheid, hardheid en mildheid, durf en half
heid, frisheid en sleur zijn zó van alle
tijden, dat ik het aandurf de „stromingen"
van deze tijd en de ondergronden daarvan,
die men aan de bouwwerken kan aflezen te
schetsen met als uitgangspunt een tekst,
die reeds meer dan een eeuw oud is, en die,
afkomstig is van John Buskin, wiens
„Seven Lamps of Architecture" in 1849 het
licht zag.
In dezelfde bewogen jaren, waarin op
het vaste land van Europa zich de ene
revolutie na de andere voltrekt en waarin
van Duitse zijde de eerste beginselen van
het historisch materialisme worden opge
steld, vindt een Engelsman de innerlijke
rust om datgene, waaraan een bouwwerk
moet voldoen om van waarde te zijn, dat
gene dus ivat de initiatiefnemers en de
makers er in moeten hebben neergelegd,
(vrij vertaald) als volgt te definiëren:
Het bouwwerk moet geven wat het te
geven heeft.
Het moet zeggen wat het te zeggen heeft.
Het moet dit beide doen op waardige
en schone wijze.
De eerste voorwaarde omvat dus het ge
hele gebied van de materiële verzorgdheid,
doelmatigheid van ligging, van indeling,
van inrichting en van afwerking, efficien
cy, duurzaamheid enz. enz.
In de tweede voorwaarde is het spirituele,
de uitdrukking van wat het bouwwerk is,
gesteld. En deze voorwaarde betret dus zo
wel de houding naar buiten, de plaats die
het bouwwerk inneemt in het landschap of
in de stads- of dorpsgemeenschap, als de
houding naar binnen, dus wat het gebouw-
is voor de (kleinere) gemeenschap van de
gebruikers.
De derde voorwaarde stelt aan de orde
de formele verzorging, de wijze-waaröp,
de „vorm".
IN DEZE TRITS van voorwaarden ont-
breekt de techniek, die in zoveel bouw
kundige beschouwingen toch een belangrijk
aandeel heeft en ook moet hebben, geheel.
Men mag niet aannemen dat Ruskin die
techniek over het hoofd zou hebben gezien.
Andere delen van zijn geschriften maken
dat ook wel duidelijk. Maar de techniek is
en blijft voor hem middel tot verwezen
lijking, ze vormt géén drijfveer, géén be-
weeg-reden.
Wanneer wij nu nagaan wat zich in die
honderd jaren na het eerste verschijnen
van de „Seven Lamps of Architecture" in
ae wereld van het bouwen heeft afgespeeld,
dan zien wij, geheel in overeenstemming
met de algemene tendenties van het maat
schappelijk gebeuren, in de eerste plaats,
als hoofd-„beweging" een toespitsing in de
richting van de eerste vooi~waarde, de ma
teriële verzorgdheid en in verband daar
mee ook op het verwerken van de tech
nische mogelijkheden.
En wij zien als voornaamste tegen-stro
mingen de verschillende richtingen die zich
concentreren op de vorm, van de vorm „an
sich", de „vrije" vorm die, haast autonoom,
en bijna onafhankelijk van object en doel
een eigen leven wil suggereren, tot en met
de vorm als een bijna wiskundige afgeleide
uit de technische mogelijkheden. Wij horen
de stelling verkondigen dat de vorm een
zelfstandige waarde vertegenwoordigt, die
aan eigen objectieve wetten gebonden is en
daarnaast de uitspraak, dat de „vorm" vol
gens eenzelfde objectieve wetmatigheid uit
de „constructie" zou voortvloeien en dat
dus elke op zich zelf goede technische
samenstelling tegelijk schóón zou zijn!
C^èéN SPOOR DAARBIJ van het besef
dat de mens, bij alles wat hij dóén en
bij alles wat hij maakt, zó veel kanten op
kan en zó veel mogelijkheden heeft, dat
hij daarbij altijd en overal voor een keuze
staat en dat de vraag, wélke weg hij kiest,
niet in het object en niet bij de techniek
ligt, maar alleen en uitsluitend bij hem
zelf.
En dat die keuze wordt bepaald èn door
het doel, dat hij evenzeer goed als verkeerd
kan zien, èn door de technische mogelijk
heden, die hij misschien ziet, maar mis
schien ook overziet, èn door wat hij kan en
misschien ook niet .kan, èn door wat hij wil
of misschien ook niet wil.
rpEKENEND BLIJFT, dat de strijd der
_L richtingen zich nog in hoofdzaak be
perkt tot de gebieden van het materiële en
het formele. Wij bouwen twintigste eeuwse
kerken, die óf géén twintigste eeuwse kerk
óf geen twintigste eeuwse kerk zijn.
Wij hebben op het gebied van de ge-
bruiksdoelmatigheid, van de materiële ver
zorgdheid al wel iets bereikt en kunnen
door gezamenlijke ernstige studie nog véél
mearb ereiken. En óók op het gebied van
de formele verzorgdheid zijn er overal in
de wereld duidelijke tekenen van een
groiend vormbesef in het bouwen waar te
nemen, zó zelfs dat bijvoorbeeld dr. J. G.
dt Beus in het hoofdstuk „Het lot van
Europa" uit zijn onlangs verschenen boek
„De toekomst van het Westen" het aan
durft te constateren „dat op cultureel ge
bied Europa, wel verre van uitgeput te zijn,
in tegendeel nog sterk productief is De
architectuur, de muziek, de film, de boeken,
het toneel, de wetenschap, die het in de
laatste decennia heeft voortgebracht, zijn
even zovele bewijzen van zijn scheppende
culturele vitaliteit."
Ook de moderne fabriek kan schoon zijn.
Prof. ir. H. T. Zwiers wekte met zijn uit
1951 daterend ketelhuis en een jaar later
aangebouwde kolenslorttoren voor de PEN-
centrale te Velsen bij de voorbijganger ge
dachten op aan de machtige betekenis van
de hedendaagse energiebedrijven voor de
welvaart van het land.
Ik wil graag toegeven dat wij alle cul-
tuur-pessimisme en alle beroering van deze
tijd ten spijt, in veel opzichten in de laat
ste generaties gewonnen hebben.
Maar óók als wij de meest perfecte mate
riële doelmatigheid benaderen en vormen
vinden in en uit de mogelijkheden van deze
tijd, dan nog wordt het bouwen eerst weer
volledig tot bouw-kunst, wanneer onze ge
bouwen niet alleen „perfect" en misschien
zelfs „schoon" zijn, maar wanneer ze ons
bovendien nog wat zeggen óók. En wel
niet méér. maar ook niet minder dan wat
ze te zeggen hebben.
dam-West, een schepping van bouwmeester wing blijkt deze betonnen robuustheid toch
prof. G. H. M. Holt, zal door sommigen de architectonische vormgeving te zijn voor
wellicht weerbarstigof „hoekig" worden de, de mens ingeschapen, drang naar de
gevonden. Maar bij een nadere beschou- bevrijding uit de aardse banden.
Een op zichzelf doelmatig en naar de
vonn schoon gebouw kan desondanks vol
komen misplaatst zijn. Het kan tè over
heersend of tè bescheiden zijn naar wat
het in de samenleviiig waard is, het kan
naar voren treden, brutaal, opvallend, op
dringerig, daar ivaar het niet meer dan
achtergrond zou moeten zijn. Het kan som
ber en drukkend zijn, daar waar blijheid
en speelsheid nodig ivarcn of wuft en kleu
rig. daar waar ernst en stemmigheid moes
ten overheersen, het kan de buitenwereld
openen, daar waar niets van waarde te be
leven is en afsluiten daar waar perspectie
ven liggen. Het kan vriendelijk en uitnodi
gend zijn maar ook statig en gereserveerd,
strak en bewegelijk, een manifeste eenheid
of een losse groepering, en al naar zijn aard
pcji compositie van variabele en onvaria
bele grootheden, met en zonder onderschei
ding van de orde van gelijkheid of onge
lijkheid, met en zonder aanduiding van wat
belangrijk is en wat niet.
DE MATERIëLE DOELMATIGHEID
laat zich vrijwel geheel op tekening
vast stellen, de formele verzorgdheid voor
een deel óók nog wel, zij het dan dat de
ware bouwmeester méér zorg heeft voor de
gebouwde werkelijkheid, dan voor de ge
tekende vei'beelding daarvan.
Maar die elementen, welke bepalend zijn
voor de houding van het bouwwerk naar
publieke belangstelling voor het bouwen,
buiten en voor de sfeer van de ruimten in
het gebouw, onttrekken zich vrijwel geheel
aan een beoordeling op-tekening. Dat
merkwaardige samenspel van ruimtever
houdingen en ruimtegeleding, van lichtval
er> lichtkaatsing, van materiaalkeuze en
kleur, van oppervlakte structuur, dat bij
uitstek het object van de bouwkunst is, valt
met zó maar uit de tekeningen af te lezen:
het is er of het is er niet. En het is niet te
vangen in welke theorie, in welke school,
in welke richting ook.
En toch is het in hoge mate bepalend
voor de vraag of er méér is dan goed en,
naar de vorm, verzorgd bouwen: bouw
kunst.
En daarmee tegelijk bepalend voor de
En de publieke uitspraak: „ik vind het
(nog) niet mooi, maar het is een echte
kerk" moet ons méér verheugen dan welke
waardering cok voor iets dat men doelmatig
en schoon vindt, „maar dat je niets doet."
Het gevaar dat onze bouwkunst bedreigt,
ligt ook mijns inziens 'in een zekere mate
van zelfgenoegzaamheid, in een tevreden
zijn met wat in materiële en formele ver
zorging bereikt is en nog verder bereikt
kan worden, en in onderschatting van de
spirituele betekenis van het bouwen.
Hier ligt, juist voor de Europese bouw
meesters, nog een onafzienbaar veld van
mogelijkheden. Maar dan zullen wij ons, in
de grote stroom van het gebeuren niet
moeten blijven vastklampen aan het anker
van welke soort van functionalisme of van
formalisme ook, maar het moeten aandur
ven ons te storten in de volheid van die
stroom en ons daarin te handhaven met
alles wat ons aan kennen en kunnen, aan
wil en vertrouwen gegeven is.
Ook de hedendaagse architect weet zijn
religieuze beleving uitdrukking en gestalte
te geven in de kerkgebouwen welke hij
ontwerpt. De Sint Jozefkerk in Amster-
W7AT WE NU DE B.N.A. NOEMEN is
YV een trein, waaraan in de loop der
jaren (vooral in die van deze eeuw) ver
scheidene wagons zijn aangekoppeld. Daar
vandaan de lange, historisch ontstane, ove
rigens mooie, naam: Maatschappij tot Be-
De opdracht welke een architect het liefste
vervult: een huis voor zichzelf. Hoofdin
genieur ir. H. A. Breuning van de Haar
lemse dieiist van Openbare Werken ont
wierp zijn woonhuis in strakke, maar toch
vriendelijke lijnen. Het staat in het
Zuiderhoutpark.
Waarschijnlijk is het voor het eerst in de geschiedenis van de Kring
Haarlem der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Neder
landse Architecten B. N. A., dat een tentoonstelling van het werk der leden
wordt gehouden.
Dit voor de kring zo belangrijke evenement, dat, op initiatief van het
Gemeentebestuur van Haarlem tot stand gekomen, van 16 September tot
5 October as. zal plaats vinden, biedt de gelegenheid tot het, exposeren van
bouwwerken, meest van recente datum, van een vijf-en-twintig leden.
Verscheidene dezer leden trachten, op uitnodiging van het Gemeente
bestuur van Haarlem, de bouwkunst te bevorderen, niet alleen door zelf
schoon te bouwen, maar ook door, als lid van de Schoonheidscommissie, de
aanstootgevende plannen te weren.
Want van alle werkende lieden in en om de stad Haarlem, timmeren de
bouwlieden in de meest letterlijke zin aan de weg. En omdat vergissingen
dezer werkers aan de weg voor lange jaren meestal zeer duidelijk aan het
licht treden en zo moeilijk verdwijnen, is de Schoonheidscommissie een nood
zakelijke rem op onbeheerste uitingen.
En toch, ondanks de ingespannen arbeid der deskundigen en hun be
kwame secretaris, verschijnen soms nog bedekelijke, ook wel als zeer mid
delmatig te beschouwen bouwwerken, want ook een S. C. moet er in be
rusten dat zij, bij wijze van spreken van een kikker geen veren kan plukken
en de ontwerpers moeten ten slotte zelf voor hun plannen verantwoordelijk
qesteld worden.
Dat overigens de realisering der ideeën bij alle werk der exposerende
architecten gelijk van aard zou zijn, zult U niet verwachten. Ook de onder
werpen liggen zeer uiteen, die dat is de bedoeling van het Gemeente
bestuur van Haarlem een beeld moeten geven van het werk der leden
van de kring, d.w.z. niet alleen van de in de stad wonende leden, doch ook
die der omgeving.
De tentoonstelling zal omvatten
woningbouw, villabouw, kerken, scholen, ziekenhuizen, fabrieken,
winkels en andere onderwerpen. Bovendien vinden nog enkele
proefstukken van toegepaste kunst een plaats.
Het zal nuttig ja noodzakelijk zijn, te willen doordringen in de bedoeling
als er dan een bedoeling was van de architect van het geëxposeerde
werk. Zoals Van Beethoven en Van Gogh, en vele anderen destijds werden
gelaakt, omdat hetgeen zij maakten niet werd begrepen, zo kan men gemak-
keliik een bepaalde architectuurrichting laken omdat zij, vanuit een ander,
wellicht nieuw gezichtspunt ontworpen, (nog) niet wordt begrepen althans
nog geen alqemene waardering ontmoet.
Anderziids zij het verre te suggereren dat al wat nieuw is, fraai en goed
zou zijn omdat het nieuw, ongezien of excessief zou zijn. Evenmin is het de
bedoeling te beweren dat functionele of traditionele architectuur (om het
beestie maar een een naam te geven) goed zou zijn omdat zij functioneel of
traditioneel zou zijn.
Bouwkunde wordt eerst bouwkunst wanneer zii, functioneel zijnde, dus
rekeninn houdende met de practische aan het gebouw te stellen eisen,
boven deze noqevens uitoeqroeid is tot architectuur. Fn dit qeidt evenzeer
voor het traditionele, want tussen de waarde ener architectuur en het toe-
Dassen van aoed~ qen°vens, renels of schema's bestaat somtijds hoegenaamd
aeen verband. Zij verhouden zich vaak, merkwaardigerwijs in omgekeerde
rede.
Bouwwerken kunnen constructies zijn. in evenwicht, in goede verhou
dingen, indien het dan maar waarlijk architectonische constructies zijn. Dit
is waar het op aan komt.
Indien de bezoekers dan in sommige geëxposeerde bouwwerken iets
ontdekken van de, boven de uiterlijkheid van theorie en verstand uitgaande
redelijkheid dezer werken, dan observeren zij hierbij de overwinning van de
geest op materie, van de inventie oo het svsteem.
H. W. VAN KEMPEN,
Voorzitter Kring Haarlem van de B. N. A.
De Maatschappij deed zoals al soort
gelijke verenigingen in de vorige eeuw de
den. Op haar terrein bevorderde ze alles,
wat maar te bevorderen was: in standhou
ding van monumenten (Monumentenzorg),
oprichten van ambachtsscholen, de oplei
ding tot architect en ook van handwerks
lieden, tot de dankbestrijding toe. Ze deed
alles, wat zo de gewoonte was. Ze verzorg
de een tijdschrift, plaatwerken, een week
blad (het „Bouwkundig Weekblad", één
der oudste bouwkundige publicaties op de
wereld), ze wipten cultuurbevorderend dr.
P. H. J. Cuypers, de architect van het
Rijksmuseum, een jaar na zijn optreden
als voorzitter (de vermaardste, die zij kon
den hebben), zij stelden in 1892 een exa
men in voor bouwkundig opzichter, dat
nóg wordt afgenomen (één der oudste
bouwkundige examens op de wreld) en ze
merkten pas, dat er een koppeling van de
trein los ging zitten, toen het te laat was.
In 1909 richtten enige architecten een
vakbond op van architecten met de naam
Bond van Nederlandsche Architecten B.N.
A. De Maatschappij was namelijk een ver
eniging van az-chitecten, aannemers, leve
ranciers van bouwstoffen en liefhebbers
van bouwkunst. Ieder kon lid zijn en had
gelijke rechten.
„De Beweging van 1890", zoals Roland
Holst het réveil genoemd heeft, waarin met
de geestelijke tendenz naar een maatschap
pelijke groepering en erkenning van de
kunstenaar (in dit geval van de architec
ten) ontstond, ontwikkelde zich tot een
bewuste leiding van de architecten in de
kunststromingen van de tijd en tot een
eigen zeggenschap van de architecten over
hun werk, positie en beroepsaangelegen
heden. Hiervan was in de Maatschappij
geen sprake. Van de weeromstuit vervorm
de zich in 1914 de Maatschappij tot de
M.B.V.A.: Maatschappij tot Bevordering
der Bouwkunst, Vakvereniging van Archi
tecten. Toen waren er in eens twee vak
bonden. Iedere minister en iedere burge
meester kreeg toen voor een bouwkunst
aangelegenheid twee adressen of twee be
zoeken van architecten-top-figuren. De
B.N.A. maakte „Algemene Voorwaarden"
bij de uitvoering van werken. De M.B.V.A.
ook. In 1917 zag men het fatale hiervan
gelukkig reeds in en op 11 Januari 1919
werden de M.B.V.A. en de B.N.A. één onder
de tegenwoordige gemeenschappelijke
naam.
Direct werd nu het vraagstuk van de
wettelijke bescherming van de Architecten-
titel (later uitgebreid met het architecten-
beroep) aangepakt. De architecten konden
als één groep tegenover de overheid voor
deze zaak pleiten. Helaas, deze schone da
gen van eenheid onder de architecten (wat
hun organisatie betrof) waren voorbij toen
in 1927 het Nedeidands Instituut van Ar
chitecten N.I.V.A. werd opgericht, dat na
tuurlijk ook de wettelijke bescherming
aanpakte. Weer dubbele adressen en dub
bele bezoeken. Le comble du misère werd
het toen er rond 1935 nog een derde or
ganisatie werd opgericht „De Bond van
Bouwmeestersgilden". Driedubbele adres
sen en bij bezoeken een invasie van top
figuren. Weer won het gezond verstand.
Bij het lezen van dit verhaal zullen de le
zers van dit blad toch wel van het gezond
verstand van de architecten onder de in
druk komen. Op 10 Augustus 1940 besloten
alle drie de verenigingen tot het samengaan
in één organisatie, die de naam van 1919
behield. Alle wagons van de trein waren
weer aangehaakt.
Wat de B.N.A. zo allemaal deed na 1919?
Altijd maar dat „Bouwkundig Weekblad"
uitgeven. Ook een voorzitter, thans na vier
maanden na zijn aftreden, wippen en ver
der actief bezig zijn op het uitgestrekte
gebied van de bouwkunst, de bevordering
daarvan en de behartiging van de belangen
van de architecten. De tendenz bij al dit
streven is: algemene belangstelling van het
publiek te kweken voor de bouwkunst.
Bouwwerken, in het bijzonder woningen,
vormen de fond waartegen en het kader
waarbinnen het leven der mensen zich af
speelt. Een schoon fond en een mooi kader
zal het leven vei'rijken. Dit is de hoge be
tekenis van de bouwkunst.
De taak van de B.N.A. is steeds te be
vorderen, dat het publiek deze betekenis
leert erkennen, meer nog haar als natuur
lijk voor de verrijking van eigen leven leert
verstaan en om haar tenslotte als nood
wendig voor cultuur bewust te verstaan.
De Haarlemse architectententoonstelling
moge er toe medewerken de aandacht en
belangstelling van het publiek te vestigen
op de waarde van de architectonische
schoonheid.
Een werk van architect Stevens met een
middeleeuwse herinnering: gang in het
klooster „Mariënheuvel" in Heemstede
VITRUVIUS
De bouwmeester moet niet alleen teke
nen, doch ook muziek verstaan.
Wilt gom uw huis niet wenen,
bouw dan met eigen stenen.
IIONORé DE BALZAC
De bouwkunst is tot op zekere hoogte de
uitdrukking van de beschaving van een
volk.
GOETHE
Bouwkunst is verstarde muziek.
vordering der Bouwkunst Bond van Neder
landsche Architecten B.N.A.
De geschiedenis van deze vereniging is
helemaal niet duister.
Vanaf de eerste bestuursvergadering van
de „Maatschappij" op 12 Februari 1842 tot
nu de jongste op 31 Augustus 1953 zijn alle
notulen bewaard gebleven. Aan de stich
ting van de Maatschappij ging nog een
lange geschiedenis vooraf. Het begon in
1819 met de oprichting van een „Maat
schappij tot aanmoediging van de Bouw
kunst". Waarschijnlijk kregen ze tegen
1842 genoeg' van het aanmoedigen en gin
gen ze maar liever bevorderen. De Maat
schappij heeft eigenlijk altijd gebloeid. In
1867 werd het 25-jarig bestaan gevierd. Ter
gelegenheid daarvan werd aan de bekwame
portretschilder J. H. Maschhaupt opdracht
gegeven de portretten te schilderen van
Jacob van Campen en van Hendrick de
Keyzer. Dit laatste is nog in ons bezit,
maar het eerste is spoorloos (uit de trein)
verdwenen. Zoek geraakt of verpatst? Kan
iemand ons het schilderij terugbezorgen?
In 1892 vierde de Maatschappij luisterrijk
haar halve eeuwfeest met een gedenkboek,
een plaatwerk en een prijsvraag voor een
Koninklijk Paleis. Ze waren destijds dol
op koninklijke paleizen en vonden deze het
hoogste, wat in de bouwkunst denkbaar
was. En ze waren verzot op Ere-leden!
Verscheidene personen met vermaardheid
zijn Erelid van de Maatschappij geweest:
Viollet le Due, Gottfried Semper, Charles
Garnier en ook dr. A. Kuiper.