De B.N.A., trein met vele wagons Prof, ir. H. T. Zwiers Spirituële betekenis van het bouwen biedt architect ontelbare mogelijkheden DE TENTOONSTELLING VAN DE BNA J. P. Mieras: 12 Bevorderen Oprichting vakbond Wettelijke bescherming Belangstelling kwekers Over bouwkunst ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953 Gij vraagt mij, geachte redactie, om een artikeltje over architectuur-stromingen, en doelt daarbij uiteraard op wat daarvan, in het beeld van deze tijd, te zeggen valt. Ik ben u dankbaar voor de keuze van dat woord: „stromingen". Al te zeer praten wij op allerlei gebied over richtingen, over partijen, over scholen en op zoveel wijzen hebben wij ons dikwijls vastgebeten in -„ismen", dat wij eerst na jaren en jaren en soms in het geheel niet meer bij machte zijn, in te zien, dat stromen van werkelijkheid over ons heen zijn gegaan en dat wij zelf nog altijd vast zitten aan een leuze, die ons eens gepakt heeft, aan een facet, dat wij eens als het enige zagen, aan een verschijnsel, waar wij ons eenmaal aan vastgeklampt hebben. Wij behoeven het dus niet te hebben over de vele archi tectuurrichtingen of over de vele verkondigde architectuurtheoriën, en wij kun nen voorbijgaan aan alle plaatselijke en incidentele verschijnselen van uitkris tallisatie, van het zich ergens in vaste vorm afzetten van deeltjes uit de grote stroom der levende werkelijkheid, waarvan sommige in hun vast aangenomen vorm te verstarren en andere zich langzaam maar zeker weer oplossen in de grote stroom, waaruit zij zich tijdelijk losgemaakt hadden. Neen, het gaat om wat zich, in het beeld van deze tijd, als stroming vertoont, als „beweging". En het gaat daarbij niet alleen en niet in de eerste plaats om het uiterlijke verschijnsel van wat zich als bewegend aan ons voordoet, maar vooral om de „beweeg'-redenen, om alles wat óns in de architectuur „beweegt". Dat de bouw-opgaven van deze tijd ènders zijn dan die van vroegere perioden en dat wij andere materialen kunnen en moeten toepassen die ons in staat stellen van de .ongewervelde" gebouwen over te gaan op gebouwen met een .skelet" van staal of gewapend beton, waardoor wij allerlei dingen kunnen doen (en in veel ge vallen ook moeten doen), die totnogtoe niet mogelijk waren, dat alles is in het uiterlijke beeld van het bouwen van deze tijd uiterst belangrijk, maar het geeft geen antwoord op de vraag, wat óns, mensen, in de archi tectuur „beweegt". En omdat bouwen een menselijke daad blijft, geleid door menselijke intenties, een product van willen, van kennen en kunnen, en in de hoogste vorm van kunst, daarom kan het antwoord op de vraag wat ons be weegt wèl zijn af te leze uit de dingen die wij maken, maar het blijft een vraag naar de ingesteldheid van de mens, een vraag naar de menselijke bewogendheid. ZO NIEUW ALS STAAL EN BETON en zo kennelijk van deze tijd als vele van onze bouwopgaven, liggend in het vlak van de openbare en van de sociale voorzienin gen, zo nieuw als de grote kantoorgebou wen, de grote electrische centrales, de moderne scholen en ziekenhuizen, de stationsgebouwen en fabriekscomplexen in het gehele beeld van de architectuurge schiedenis zijn, zo oud en van alle tijden zijn onze menselijke beweegredenen. Liefde en haat, toewijding en onverschil ligheid, hardheid en mildheid, durf en half heid, frisheid en sleur zijn zó van alle tijden, dat ik het aandurf de „stromingen" van deze tijd en de ondergronden daarvan, die men aan de bouwwerken kan aflezen te schetsen met als uitgangspunt een tekst, die reeds meer dan een eeuw oud is, en die, afkomstig is van John Buskin, wiens „Seven Lamps of Architecture" in 1849 het licht zag. In dezelfde bewogen jaren, waarin op het vaste land van Europa zich de ene revolutie na de andere voltrekt en waarin van Duitse zijde de eerste beginselen van het historisch materialisme worden opge steld, vindt een Engelsman de innerlijke rust om datgene, waaraan een bouwwerk moet voldoen om van waarde te zijn, dat gene dus ivat de initiatiefnemers en de makers er in moeten hebben neergelegd, (vrij vertaald) als volgt te definiëren: Het bouwwerk moet geven wat het te geven heeft. Het moet zeggen wat het te zeggen heeft. Het moet dit beide doen op waardige en schone wijze. De eerste voorwaarde omvat dus het ge hele gebied van de materiële verzorgdheid, doelmatigheid van ligging, van indeling, van inrichting en van afwerking, efficien cy, duurzaamheid enz. enz. In de tweede voorwaarde is het spirituele, de uitdrukking van wat het bouwwerk is, gesteld. En deze voorwaarde betret dus zo wel de houding naar buiten, de plaats die het bouwwerk inneemt in het landschap of in de stads- of dorpsgemeenschap, als de houding naar binnen, dus wat het gebouw- is voor de (kleinere) gemeenschap van de gebruikers. De derde voorwaarde stelt aan de orde de formele verzorging, de wijze-waaröp, de „vorm". IN DEZE TRITS van voorwaarden ont- breekt de techniek, die in zoveel bouw kundige beschouwingen toch een belangrijk aandeel heeft en ook moet hebben, geheel. Men mag niet aannemen dat Ruskin die techniek over het hoofd zou hebben gezien. Andere delen van zijn geschriften maken dat ook wel duidelijk. Maar de techniek is en blijft voor hem middel tot verwezen lijking, ze vormt géén drijfveer, géén be- weeg-reden. Wanneer wij nu nagaan wat zich in die honderd jaren na het eerste verschijnen van de „Seven Lamps of Architecture" in ae wereld van het bouwen heeft afgespeeld, dan zien wij, geheel in overeenstemming met de algemene tendenties van het maat schappelijk gebeuren, in de eerste plaats, als hoofd-„beweging" een toespitsing in de richting van de eerste vooi~waarde, de ma teriële verzorgdheid en in verband daar mee ook op het verwerken van de tech nische mogelijkheden. En wij zien als voornaamste tegen-stro mingen de verschillende richtingen die zich concentreren op de vorm, van de vorm „an sich", de „vrije" vorm die, haast autonoom, en bijna onafhankelijk van object en doel een eigen leven wil suggereren, tot en met de vorm als een bijna wiskundige afgeleide uit de technische mogelijkheden. Wij horen de stelling verkondigen dat de vorm een zelfstandige waarde vertegenwoordigt, die aan eigen objectieve wetten gebonden is en daarnaast de uitspraak, dat de „vorm" vol gens eenzelfde objectieve wetmatigheid uit de „constructie" zou voortvloeien en dat dus elke op zich zelf goede technische samenstelling tegelijk schóón zou zijn! C^èéN SPOOR DAARBIJ van het besef dat de mens, bij alles wat hij dóén en bij alles wat hij maakt, zó veel kanten op kan en zó veel mogelijkheden heeft, dat hij daarbij altijd en overal voor een keuze staat en dat de vraag, wélke weg hij kiest, niet in het object en niet bij de techniek ligt, maar alleen en uitsluitend bij hem zelf. En dat die keuze wordt bepaald èn door het doel, dat hij evenzeer goed als verkeerd kan zien, èn door de technische mogelijk heden, die hij misschien ziet, maar mis schien ook overziet, èn door wat hij kan en misschien ook niet .kan, èn door wat hij wil of misschien ook niet wil. rpEKENEND BLIJFT, dat de strijd der _L richtingen zich nog in hoofdzaak be perkt tot de gebieden van het materiële en het formele. Wij bouwen twintigste eeuwse kerken, die óf géén twintigste eeuwse kerk óf geen twintigste eeuwse kerk zijn. Wij hebben op het gebied van de ge- bruiksdoelmatigheid, van de materiële ver zorgdheid al wel iets bereikt en kunnen door gezamenlijke ernstige studie nog véél mearb ereiken. En óók op het gebied van de formele verzorgdheid zijn er overal in de wereld duidelijke tekenen van een groiend vormbesef in het bouwen waar te nemen, zó zelfs dat bijvoorbeeld dr. J. G. dt Beus in het hoofdstuk „Het lot van Europa" uit zijn onlangs verschenen boek „De toekomst van het Westen" het aan durft te constateren „dat op cultureel ge bied Europa, wel verre van uitgeput te zijn, in tegendeel nog sterk productief is De architectuur, de muziek, de film, de boeken, het toneel, de wetenschap, die het in de laatste decennia heeft voortgebracht, zijn even zovele bewijzen van zijn scheppende culturele vitaliteit." Ook de moderne fabriek kan schoon zijn. Prof. ir. H. T. Zwiers wekte met zijn uit 1951 daterend ketelhuis en een jaar later aangebouwde kolenslorttoren voor de PEN- centrale te Velsen bij de voorbijganger ge dachten op aan de machtige betekenis van de hedendaagse energiebedrijven voor de welvaart van het land. Ik wil graag toegeven dat wij alle cul- tuur-pessimisme en alle beroering van deze tijd ten spijt, in veel opzichten in de laat ste generaties gewonnen hebben. Maar óók als wij de meest perfecte mate riële doelmatigheid benaderen en vormen vinden in en uit de mogelijkheden van deze tijd, dan nog wordt het bouwen eerst weer volledig tot bouw-kunst, wanneer onze ge bouwen niet alleen „perfect" en misschien zelfs „schoon" zijn, maar wanneer ze ons bovendien nog wat zeggen óók. En wel niet méér. maar ook niet minder dan wat ze te zeggen hebben. dam-West, een schepping van bouwmeester wing blijkt deze betonnen robuustheid toch prof. G. H. M. Holt, zal door sommigen de architectonische vormgeving te zijn voor wellicht weerbarstigof „hoekig" worden de, de mens ingeschapen, drang naar de gevonden. Maar bij een nadere beschou- bevrijding uit de aardse banden. Een op zichzelf doelmatig en naar de vonn schoon gebouw kan desondanks vol komen misplaatst zijn. Het kan tè over heersend of tè bescheiden zijn naar wat het in de samenleviiig waard is, het kan naar voren treden, brutaal, opvallend, op dringerig, daar ivaar het niet meer dan achtergrond zou moeten zijn. Het kan som ber en drukkend zijn, daar waar blijheid en speelsheid nodig ivarcn of wuft en kleu rig. daar waar ernst en stemmigheid moes ten overheersen, het kan de buitenwereld openen, daar waar niets van waarde te be leven is en afsluiten daar waar perspectie ven liggen. Het kan vriendelijk en uitnodi gend zijn maar ook statig en gereserveerd, strak en bewegelijk, een manifeste eenheid of een losse groepering, en al naar zijn aard pcji compositie van variabele en onvaria bele grootheden, met en zonder onderschei ding van de orde van gelijkheid of onge lijkheid, met en zonder aanduiding van wat belangrijk is en wat niet. DE MATERIëLE DOELMATIGHEID laat zich vrijwel geheel op tekening vast stellen, de formele verzorgdheid voor een deel óók nog wel, zij het dan dat de ware bouwmeester méér zorg heeft voor de gebouwde werkelijkheid, dan voor de ge tekende vei'beelding daarvan. Maar die elementen, welke bepalend zijn voor de houding van het bouwwerk naar publieke belangstelling voor het bouwen, buiten en voor de sfeer van de ruimten in het gebouw, onttrekken zich vrijwel geheel aan een beoordeling op-tekening. Dat merkwaardige samenspel van ruimtever houdingen en ruimtegeleding, van lichtval er> lichtkaatsing, van materiaalkeuze en kleur, van oppervlakte structuur, dat bij uitstek het object van de bouwkunst is, valt met zó maar uit de tekeningen af te lezen: het is er of het is er niet. En het is niet te vangen in welke theorie, in welke school, in welke richting ook. En toch is het in hoge mate bepalend voor de vraag of er méér is dan goed en, naar de vorm, verzorgd bouwen: bouw kunst. En daarmee tegelijk bepalend voor de En de publieke uitspraak: „ik vind het (nog) niet mooi, maar het is een echte kerk" moet ons méér verheugen dan welke waardering cok voor iets dat men doelmatig en schoon vindt, „maar dat je niets doet." Het gevaar dat onze bouwkunst bedreigt, ligt ook mijns inziens 'in een zekere mate van zelfgenoegzaamheid, in een tevreden zijn met wat in materiële en formele ver zorging bereikt is en nog verder bereikt kan worden, en in onderschatting van de spirituele betekenis van het bouwen. Hier ligt, juist voor de Europese bouw meesters, nog een onafzienbaar veld van mogelijkheden. Maar dan zullen wij ons, in de grote stroom van het gebeuren niet moeten blijven vastklampen aan het anker van welke soort van functionalisme of van formalisme ook, maar het moeten aandur ven ons te storten in de volheid van die stroom en ons daarin te handhaven met alles wat ons aan kennen en kunnen, aan wil en vertrouwen gegeven is. Ook de hedendaagse architect weet zijn religieuze beleving uitdrukking en gestalte te geven in de kerkgebouwen welke hij ontwerpt. De Sint Jozefkerk in Amster- W7AT WE NU DE B.N.A. NOEMEN is YV een trein, waaraan in de loop der jaren (vooral in die van deze eeuw) ver scheidene wagons zijn aangekoppeld. Daar vandaan de lange, historisch ontstane, ove rigens mooie, naam: Maatschappij tot Be- De opdracht welke een architect het liefste vervult: een huis voor zichzelf. Hoofdin genieur ir. H. A. Breuning van de Haar lemse dieiist van Openbare Werken ont wierp zijn woonhuis in strakke, maar toch vriendelijke lijnen. Het staat in het Zuiderhoutpark. Waarschijnlijk is het voor het eerst in de geschiedenis van de Kring Haarlem der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Neder landse Architecten B. N. A., dat een tentoonstelling van het werk der leden wordt gehouden. Dit voor de kring zo belangrijke evenement, dat, op initiatief van het Gemeentebestuur van Haarlem tot stand gekomen, van 16 September tot 5 October as. zal plaats vinden, biedt de gelegenheid tot het, exposeren van bouwwerken, meest van recente datum, van een vijf-en-twintig leden. Verscheidene dezer leden trachten, op uitnodiging van het Gemeente bestuur van Haarlem, de bouwkunst te bevorderen, niet alleen door zelf schoon te bouwen, maar ook door, als lid van de Schoonheidscommissie, de aanstootgevende plannen te weren. Want van alle werkende lieden in en om de stad Haarlem, timmeren de bouwlieden in de meest letterlijke zin aan de weg. En omdat vergissingen dezer werkers aan de weg voor lange jaren meestal zeer duidelijk aan het licht treden en zo moeilijk verdwijnen, is de Schoonheidscommissie een nood zakelijke rem op onbeheerste uitingen. En toch, ondanks de ingespannen arbeid der deskundigen en hun be kwame secretaris, verschijnen soms nog bedekelijke, ook wel als zeer mid delmatig te beschouwen bouwwerken, want ook een S. C. moet er in be rusten dat zij, bij wijze van spreken van een kikker geen veren kan plukken en de ontwerpers moeten ten slotte zelf voor hun plannen verantwoordelijk qesteld worden. Dat overigens de realisering der ideeën bij alle werk der exposerende architecten gelijk van aard zou zijn, zult U niet verwachten. Ook de onder werpen liggen zeer uiteen, die dat is de bedoeling van het Gemeente bestuur van Haarlem een beeld moeten geven van het werk der leden van de kring, d.w.z. niet alleen van de in de stad wonende leden, doch ook die der omgeving. De tentoonstelling zal omvatten woningbouw, villabouw, kerken, scholen, ziekenhuizen, fabrieken, winkels en andere onderwerpen. Bovendien vinden nog enkele proefstukken van toegepaste kunst een plaats. Het zal nuttig ja noodzakelijk zijn, te willen doordringen in de bedoeling als er dan een bedoeling was van de architect van het geëxposeerde werk. Zoals Van Beethoven en Van Gogh, en vele anderen destijds werden gelaakt, omdat hetgeen zij maakten niet werd begrepen, zo kan men gemak- keliik een bepaalde architectuurrichting laken omdat zij, vanuit een ander, wellicht nieuw gezichtspunt ontworpen, (nog) niet wordt begrepen althans nog geen alqemene waardering ontmoet. Anderziids zij het verre te suggereren dat al wat nieuw is, fraai en goed zou zijn omdat het nieuw, ongezien of excessief zou zijn. Evenmin is het de bedoeling te beweren dat functionele of traditionele architectuur (om het beestie maar een een naam te geven) goed zou zijn omdat zij functioneel of traditioneel zou zijn. Bouwkunde wordt eerst bouwkunst wanneer zii, functioneel zijnde, dus rekeninn houdende met de practische aan het gebouw te stellen eisen, boven deze noqevens uitoeqroeid is tot architectuur. Fn dit qeidt evenzeer voor het traditionele, want tussen de waarde ener architectuur en het toe- Dassen van aoed~ qen°vens, renels of schema's bestaat somtijds hoegenaamd aeen verband. Zij verhouden zich vaak, merkwaardigerwijs in omgekeerde rede. Bouwwerken kunnen constructies zijn. in evenwicht, in goede verhou dingen, indien het dan maar waarlijk architectonische constructies zijn. Dit is waar het op aan komt. Indien de bezoekers dan in sommige geëxposeerde bouwwerken iets ontdekken van de, boven de uiterlijkheid van theorie en verstand uitgaande redelijkheid dezer werken, dan observeren zij hierbij de overwinning van de geest op materie, van de inventie oo het svsteem. H. W. VAN KEMPEN, Voorzitter Kring Haarlem van de B. N. A. De Maatschappij deed zoals al soort gelijke verenigingen in de vorige eeuw de den. Op haar terrein bevorderde ze alles, wat maar te bevorderen was: in standhou ding van monumenten (Monumentenzorg), oprichten van ambachtsscholen, de oplei ding tot architect en ook van handwerks lieden, tot de dankbestrijding toe. Ze deed alles, wat zo de gewoonte was. Ze verzorg de een tijdschrift, plaatwerken, een week blad (het „Bouwkundig Weekblad", één der oudste bouwkundige publicaties op de wereld), ze wipten cultuurbevorderend dr. P. H. J. Cuypers, de architect van het Rijksmuseum, een jaar na zijn optreden als voorzitter (de vermaardste, die zij kon den hebben), zij stelden in 1892 een exa men in voor bouwkundig opzichter, dat nóg wordt afgenomen (één der oudste bouwkundige examens op de wreld) en ze merkten pas, dat er een koppeling van de trein los ging zitten, toen het te laat was. In 1909 richtten enige architecten een vakbond op van architecten met de naam Bond van Nederlandsche Architecten B.N. A. De Maatschappij was namelijk een ver eniging van az-chitecten, aannemers, leve ranciers van bouwstoffen en liefhebbers van bouwkunst. Ieder kon lid zijn en had gelijke rechten. „De Beweging van 1890", zoals Roland Holst het réveil genoemd heeft, waarin met de geestelijke tendenz naar een maatschap pelijke groepering en erkenning van de kunstenaar (in dit geval van de architec ten) ontstond, ontwikkelde zich tot een bewuste leiding van de architecten in de kunststromingen van de tijd en tot een eigen zeggenschap van de architecten over hun werk, positie en beroepsaangelegen heden. Hiervan was in de Maatschappij geen sprake. Van de weeromstuit vervorm de zich in 1914 de Maatschappij tot de M.B.V.A.: Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Vakvereniging van Archi tecten. Toen waren er in eens twee vak bonden. Iedere minister en iedere burge meester kreeg toen voor een bouwkunst aangelegenheid twee adressen of twee be zoeken van architecten-top-figuren. De B.N.A. maakte „Algemene Voorwaarden" bij de uitvoering van werken. De M.B.V.A. ook. In 1917 zag men het fatale hiervan gelukkig reeds in en op 11 Januari 1919 werden de M.B.V.A. en de B.N.A. één onder de tegenwoordige gemeenschappelijke naam. Direct werd nu het vraagstuk van de wettelijke bescherming van de Architecten- titel (later uitgebreid met het architecten- beroep) aangepakt. De architecten konden als één groep tegenover de overheid voor deze zaak pleiten. Helaas, deze schone da gen van eenheid onder de architecten (wat hun organisatie betrof) waren voorbij toen in 1927 het Nedeidands Instituut van Ar chitecten N.I.V.A. werd opgericht, dat na tuurlijk ook de wettelijke bescherming aanpakte. Weer dubbele adressen en dub bele bezoeken. Le comble du misère werd het toen er rond 1935 nog een derde or ganisatie werd opgericht „De Bond van Bouwmeestersgilden". Driedubbele adres sen en bij bezoeken een invasie van top figuren. Weer won het gezond verstand. Bij het lezen van dit verhaal zullen de le zers van dit blad toch wel van het gezond verstand van de architecten onder de in druk komen. Op 10 Augustus 1940 besloten alle drie de verenigingen tot het samengaan in één organisatie, die de naam van 1919 behield. Alle wagons van de trein waren weer aangehaakt. Wat de B.N.A. zo allemaal deed na 1919? Altijd maar dat „Bouwkundig Weekblad" uitgeven. Ook een voorzitter, thans na vier maanden na zijn aftreden, wippen en ver der actief bezig zijn op het uitgestrekte gebied van de bouwkunst, de bevordering daarvan en de behartiging van de belangen van de architecten. De tendenz bij al dit streven is: algemene belangstelling van het publiek te kweken voor de bouwkunst. Bouwwerken, in het bijzonder woningen, vormen de fond waartegen en het kader waarbinnen het leven der mensen zich af speelt. Een schoon fond en een mooi kader zal het leven vei'rijken. Dit is de hoge be tekenis van de bouwkunst. De taak van de B.N.A. is steeds te be vorderen, dat het publiek deze betekenis leert erkennen, meer nog haar als natuur lijk voor de verrijking van eigen leven leert verstaan en om haar tenslotte als nood wendig voor cultuur bewust te verstaan. De Haarlemse architectententoonstelling moge er toe medewerken de aandacht en belangstelling van het publiek te vestigen op de waarde van de architectonische schoonheid. Een werk van architect Stevens met een middeleeuwse herinnering: gang in het klooster „Mariënheuvel" in Heemstede VITRUVIUS De bouwmeester moet niet alleen teke nen, doch ook muziek verstaan. Wilt gom uw huis niet wenen, bouw dan met eigen stenen. IIONORé DE BALZAC De bouwkunst is tot op zekere hoogte de uitdrukking van de beschaving van een volk. GOETHE Bouwkunst is verstarde muziek. vordering der Bouwkunst Bond van Neder landsche Architecten B.N.A. De geschiedenis van deze vereniging is helemaal niet duister. Vanaf de eerste bestuursvergadering van de „Maatschappij" op 12 Februari 1842 tot nu de jongste op 31 Augustus 1953 zijn alle notulen bewaard gebleven. Aan de stich ting van de Maatschappij ging nog een lange geschiedenis vooraf. Het begon in 1819 met de oprichting van een „Maat schappij tot aanmoediging van de Bouw kunst". Waarschijnlijk kregen ze tegen 1842 genoeg' van het aanmoedigen en gin gen ze maar liever bevorderen. De Maat schappij heeft eigenlijk altijd gebloeid. In 1867 werd het 25-jarig bestaan gevierd. Ter gelegenheid daarvan werd aan de bekwame portretschilder J. H. Maschhaupt opdracht gegeven de portretten te schilderen van Jacob van Campen en van Hendrick de Keyzer. Dit laatste is nog in ons bezit, maar het eerste is spoorloos (uit de trein) verdwenen. Zoek geraakt of verpatst? Kan iemand ons het schilderij terugbezorgen? In 1892 vierde de Maatschappij luisterrijk haar halve eeuwfeest met een gedenkboek, een plaatwerk en een prijsvraag voor een Koninklijk Paleis. Ze waren destijds dol op koninklijke paleizen en vonden deze het hoogste, wat in de bouwkunst denkbaar was. En ze waren verzot op Ere-leden! Verscheidene personen met vermaardheid zijn Erelid van de Maatschappij geweest: Viollet le Due, Gottfried Semper, Charles Garnier en ook dr. A. Kuiper.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 10