In moderne architectuur zijn
boeiende wijken mogelijk
Architect moet zich geheel inleven
in onderwij sgemeenschap
W. Hoosemans over woningbouw:
Tegen verstarring dient gewaakt
Bij de foto's
J. P. Kloos over scholenbouw:
Belangrijke resultaten
bij systeembouw
13
Toch variatie
Dienende taak
Grotere openheid
Starre indruk
Nederland ten achter
geraakt
Belangrijke resultaten
hij systeembouw
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953
VAAK HOREN WE DE KLACHT dat liet uiterlijk aanzien van de na-oorlogse
woningbouw zo weinig verscheidenheid vertoont in vergelijking met het
geen vóór de oorlog gebouwd werd. Nu vormt het generaliserend karakter van
zon vergelijking altijd een gevaar voor een redelijke beoordeling van de stand
van zaken. Het valt echter niet te ontkennen, dat er verschillen zijn aan te
wijzen. We dienen voorop te stellen, dat de Nederlandse woningbouwarchitec-
tuur in de periode van 1920—1935 een bijzondere plaats heeft ingenomen ten
opzichte van het buitenland, wat betreft de verscheidenheid in net uiterlijk.
Maar behalve dat nationale verschil was er ook het regionale verschil. Aan de
woningbouw was vrij duidelijk te zien of men in een plattelandsgemeente, een
provincieplaats of in Amsterdam, Rotterdam of in Den Haag was. Nu is alleen
te zien dat men „ergens in Nederland" is.
Gelijk alle nivelleringsverschijnselen kan
men ook dit betreuren en als een culturele
achteruitgang zien. Maar men dient zich te
realiseren, dat de verschillen in de bevol
king van genoemde delen des lands steeds
geringer worden. Een afspiegeling hiervan
in de woningbouw kan dan niet uitblijven.
Daarnaast zijn er tal van materiële oor
zaken aan te wijzen, die tot grotere gelijk
vormigheid van de woningbouw leiden. Ik
denk daarbij aan de hoge bouwkosten, die
van overheidswege binnen streng gehand
haafde grenzen worden gehouden en veelal
noodzaken tot een sobere vormgeving, ont
daan van veel dat tot verscheidenheid aan
leiding kan geven. Verder is er het alge
meen verbreide streven om de slaapver
trekken der ééngezinswoningen in een vol
ledige verdieping onder te brengen in
plaats van op een zolderverdieping met
dakkapellen, het geven van richtlijnen
door de overheid, het bepalen van de
Rijkssubsidie naar het aantal bedden dat
in een woning geplaatst kan worden, enz.
Het voldoen aan al deze voorwaarden
kost wel eens zoveel inspanning, dat som
mige ontwerpen niet boven deze materiële
eisen uit weten te komen. Bedenkt men
bovendien dat het bij vrijwel alle wonin
gen erom gaat vorm te geven aan een ge
lijkluidend simpel bouwprogramma, be
staande uit: een woonkamer, een keuken,
twee of drie slaapkamers en de daarbij
behorende noodzakelijke ruimten, dan
dient men toch met enige verwondering
de aanwezige variatie vast te stellen. Deze
ligt thans echter meer binnen de stadsuit
breidingen zelf dan verspreid over het
land.
In de jaren tussen de beide wereldoor
logen zien we aanvankelijk een periode
waarin de architecten zich hoofdzakelijk
met het uiterlijk van de woningbouw bezig
hielden en dit op zeer levendige wijze wis
ten te doen. Daarop volgen de jaren, dat de
woningbouw grotendeels in handen komt
van de bouwondernemers, die in een on
derlinge concurrentiestrijd in de eerste
plaats zorg hadden, dat zij hun producten
met de minste risico- verkochten. Hierin
hadden de architecten maar zelden een
taak.
Thans zijn het de woningbouwverenigin
gen en gemeentebesturen die meestal als
opdrachtgever optreden en de architecten
bij de woningbouw inschakelen. Hiermede
is nog niet bereikt, dat alles wat tegen
woordig gebouwd wordt als een toonbeeld
van gave architectuur geldt, doch het ge
wijzigde karakter komt wel daaruit voort,
dat de architect die zijn vak serieus beoe
fent, nu anders tegenover zijn opdracht
staat. Hij is zich bewust van zijn dienende
taak om practische ruimten en indelingen
te scheppen en hij zal trachten dit met fan
tasie en op een zodanige wijze te doen, dat
de bewoners met vreugde in deze wonin
gen kunnen leven. Hiertoe zal hij de ver
trekken een zodanige plaats geven, dat de
bewoners zoveel mogelijk profiteren van
de zon. Voorts zal hij zijn technische des
kundigheid ten dienste stellen om een
goede verlichting, ventilatie, isolatie tegen
warmte en koude en tegen geluidshinder
van de buren te bereiken. Hij zal dit alles
moeten doen binnen de beperkte mogelijk
heden, die de financiële grenzen, waaraan
de woningbouw nu eenmaal gebonden is,
toelaten. In het interieur zal hij trachten
iedere ruimte zijn karakteristieke vorm te
geven, zodanig dat bewoners van uiteen
lopende opvattingen zich daarin thuis kun
nen voelen.
Ook in de uitwendige vormgeving zal hij
van zijn dienende taak getuigen, wetende,
dat hij een onderdeel bouwt van een groter
geheel, namelijk de straat of de wijk in zijn
geheel, waarvan de stedebouwkundige ont
werper van het uitbreidingsplan een be
paalde opvatting in zijn plan heeft vastge
legd. Meestal zal de piaats van de woning
bouw ondergeschikt blijven aan die van
kerken, raadhuizen, verenigingsgebouwen
en dergelijke.
Nu leven wij in een tijdperk waarin een
zeer groot aantal woningen in korte tijd
gebouwd moeten worden. Een tijdperk,
waarin op allerlei gebied zeer uiteenlopen
de opvattingen naast en tegenover elkaar
bestaan. Ook in de bouwkunst heerst geen
De wederopbouw in Velsen schenkt de
hedendaagse bouwmeester grote kansen.
W. H. J. Hoosemans uit Santpoort benutte
er vele, zoals deze kloeke winkelstraat in
IJmuiden-Oost bewijst.
eenheid van opvatting. Velen achten dit
een bezwaar in een tijd, waarin zoveel ge
bouwd moet worden. Niettemin geloof ik,
dat indien op een bewuste wijze de uiteen
lopende architectuurvormen in een nieuw
te bouwen stadsdeel hun kans krijgen, dit
tot een boeiend geheel kan leiden.
Kenmerkend voor de nieuwe wijken
is de grotere openheid vergeleken bij
vroeger. De uit een oogpunt van econo
misch grondgebruik noodzakelijk ge
worden hoogbouw, afgewisseld met de
gebruikelijke laagbouw, verlevendigt het
stadsbeeld in niet geringe mate en geeft
bovendien aanleiding tot het aanleggen
van gemeenschappelijke tuinen. In de
nieuwe wijken zien wij dan ook een rui
mere toepassing van gemeenschappelijke
beplantingen.
Werd voor de oorlog vrijwel uitslui
tend in ons bij uitstek Nederlandse
bouwmateriaal, de baksteen, gebouwd,
na de oorlog is ook de bouw van mon
tagewoningen ontstaan, waarvan de ge
vels veelal van in fabrieken vervaardig
de stenen platen zijn gemaakt, waardoor
een variatie in kleur en materiaal moge
lijk wordt. Bovendien bestaat er een
prijzenswaardig streven om de stede-
bouwkundige plannen en bebouwings
voorschriften zo te maken, dat aan de
architecten meer vrijheid wordt gelaten
ten aanzien van de vormgeving van de
woningblokken.
Ondanks de genoemde mogelijkheden
valt het op, dat sommige nieuwe wijken
een starre indruk maken. Zijn de ontwer-
Over bouwkunst
EMERSON
Een gebouw, dat volmaakt aan zijn be
stemming beantwoordt, is van zelf
schoon, al was dit geen vooropgesteld
doel.
OTTO WEISS
De kunstwaarde van zekere bouwwerken
bestaat daarin, dat zij veel geld gekost
hebben.
RUSKIN:
Liever het grofste werk, dat een geschie
denis vertelt of aan een gebeurtenis her
innert, dan het rijkste zonder betekenis.
Op grote openbare gebouwen mag geen
enkel ornament voorkomen, dat niet tot
het verstand spreekt.
Een maquette van de Wokinghamschool,
een voorbeeld van moderne scholenbouw
Een project van het ontwerpteam van het
Engelse Ministerie van Onderwijs
pers hiervan voldoende doordrongen ge
weest van de gedachte dat zij bouwen voor
medemensen, die zich in deze wijken thuis
moeten kunnen voelen? Nog moeilijker
wordt het hieraan te voldoen bij de in
serie in fabrieken vervaardigde woningen.
Is de woning te beschouwen als een massa
product? Er is onmiskenbaar een streven
in ons productieproces om alles in massa
te maken, dus ook woningen. In architec
tenkringen zijn de meningen over de wen
selijkheid hiervan sterk verdeeld. Een der
gelijke tendenz is echter moeilijk tegen te
houden en dan gaat het er om deze zodanig
te leiden, dat een product van een zo hoog
mogelijk gehalte wordt verkregen. Dit
vereist nog zeer veel studie, waarbij vooral
aan het gevaar van de verstarring grote
aandacht geschonken moet worden. Het is
duidelijk, dat dit niet meer een vraagstuk
alleen voor de architecten is, doch dat een
ieder, die belang stelt in het toekomstige
wonen hierbij betrokken is.
De hiernaast gepubliceerde foto's geven
een beeld van de veelzijdige talenten waar
over de hedendaagse architect dient te be
schikken.
Dikwijls moet hij zijn ontwerpen aan
passen aan een reeds bestaande, soms his
torische omgeving. En toch moeten ook die
panden geschikt zijn voor het wonen en
werken van mensen van nu. Voor het Gast
huishofje in Zandvoorts oude dorpskern
vond B. J. J. M. Stevens een algemeen ge
waardeerde oplossing.
Zowel in ex- als in intérieur moet de
bouwkunstenaar streven naar harmonie
met de levensstijl dergenen die zijn werk
zullen bewonen. Van die zorg getuigt de hal
in een door H. W. van Kempen ontworpen
villa in Bloemendaal.
Weer geheel andere problemen - van zeer
wijde strekking - roept de constructie op
der gebouwen welke dienstbaar aan de ge
meenschap moeten zijn. J. P. Kloos wees
nieuwe wegen met zijn Rijnlands Lyceum
te Wassenaar.
Tenslotte nog een foto van een geslaagde
hoekoplossing, welke ir. G. A. M. Loogman
toepaste in het (vooroorlogse) Zeehelden
kwartier in Haarlem. Hoewel men tegen
woordig andere inzichten huldigt omtrent
de structuur van woonwijken, kan deze
buurt toch een voorbeeld worden genoemd
van verdienstelijke particuliere volkswo
ningbouw.
TTET ONDERWERP „SCHOLENBOUW" bestrijkt een uitgebreid gebied
omdat de verschillende soorten scholen sterk uiteenlopende programma's
van eisen hebben. Ik behoef slechts te herinneren aan kleuterscholen, verschil
lende soorten lagere scholen, aan scholen voor huishoudelijk, technisch- en
nijverheidsonderwijs, voor verschillende kunstvakken, voor middelbaar en voor
bereidend hoger onderwijs en tenslotte aan de gebouwen van de verschillende
hogescholen en universiteiten. Bij vele dezer scholen onderscheiden wij dan
nog openbare of bijzondere scholen op confessionele en/of didactische grondslag
als klassikaal-, Dalton-, Montessori-onderwijs. Numeriek nemen het kleuter
onderwijs en de verschillende vormen van lager onderwijs de grootste plaats in.
Volgens de publicatie „De Nederlandse jeugd en haar onderwijs" van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek omvatte het kleuteronderwijs in 1947 14,5 en
de verschillende vormen van lager onderwijs 72,6 van de totale school
bevolking.
In het „normale" schooltype lagen de
nodige lokalen langs een gang, waardoor
mede de verdere bijruimten werden be
reikt. In tal van variaties wordt dit type
nog steeds ontworpen, maar vooral in Am
sterdam en de Noordelijke provincies is
een interessant z.g. gangloos type ont
staan en voorts in diverse plaatsen het z.g.
haltype. Behalve economische voor- en na
delen, waarover het laatste woord nog niet
geproken is, ontstaan functioneel duide
lijke verschillen. Bij het haltype is van
groot belang, dat de hal als centrale ver
keersruimte veel bewegingsvrijheid geeft.
Vermeden moet echter worden, dat de hal
uitgroeit tot een ongezellige, holle ruimte,
waaraan de schaal van het kind ontbreekt.
Ik breng de veelsoortigheid van gebou
wen overigens niet in herinnering om in
détails te treden, maar juist om te wijzen
op het onderling overeenkomstige in al
deze opgaven: geen der opgaven zal de
architect tot een goed einde kunnen bren
gen, wanneer hij alleen uitgaat van een
bouwprogramma, bestaande uit aantallen
vertrekken en maten daarvan. Een ontwerp
is méér dan een optelsom.
Het is clan ook telkens weer verheu-'
genei, wanneer geconstateerd kan wor
den, dat overheidsinstanties, die belast
zijn met het toezicht op het naleven van
dwingende normen, deze normen met
soepelheid toepassen voor zover nieuwe
inzichten dit. nodig maken en hun be
voegdheid dit toelaat. Immers de op
gave om een schoolgebouw tot stand te
brengen betekent, dat de architect zich
geheel moet inleven in de onderwijsge-
meenschap, die hij voor zich heeft en dat
hij een bepaalde vrijheid houdt hieruit
in creatieve zin conclusies te trekken. Hij
zal een teamgenoot moeten zijn van al
diegenen, die aan het ontwerp kunnen
meeioerken, hetzij na voltooiing het ge-
houw moeten gebruiken of beheren en
hij zal zich zodoende intuïtief vertrouwd
moeten maken met datgene, waardoor
een gebouw waarlijk leeft: clat wil hier
zeggen met de vreugdevolle werkplaats
waar jong en oud(er) een belangrijk deel
van hun leven bijeen zijn en waar het
pas goed is, wanneer het individu tot
veelzijdige groei en dieper bewustzijn
wordt gesthmdeerd cloor het besef van
de gemeenschap waaraan het deel heeft.
Men komt dan direct tot de vraag hoe
groot dient deze gemeenschap te zijn,
concreet uitgedrukt in aantallen leerlingen
per groep. Er bestaan uiteraard wettelijke
bepalingen voor de maximum grootte van
gen klas. De vraag of in de toekomst der
gelijke normen zullen worden gewijzigd
moet vooralsnog in het midden worden ge
laten. Voorts is een moderne school geen
serie cellen, welke noodgedwongen aaneen
is geregen door gangen.
De voelbare samenhang van het grote
geheel van de school is een positief archi
tectonisch element. Zorgvuldig moet wor
den afgewogen in welke mate de groepen
hun eigen geconcentreerd karakter moe
ten hebben en in welke mate een bepaal
de openheid en onderling contact tot stand
moeten komen, ter bevordering van het ge
meenschapsgevoel. Bij de Openluchtschool
komt dit het duidelijkst naar voren, want
de medisch-hygiënische argumenten vra
gen een grote mate van openheid. Geluk
kig ligt de tijd ver achter ons, waarin men
meende, dat het kind afgeleid zou worden,
wanneer het niet door matglas in de ra
men van de buitenwereld was afgeschermd.
Uit de achter ons liggende snelle ont
wikkeling van inzichten volgt, dat deze
ontwikkeling niet op dit ogenblik stilstaat.
Stringente voorschriften leveren dus ge
varen op, tenzij tijdige herziening ge
waarborgd is en hieraan schijnt in ver
scheidene landen nogal wat te ontbreken.
Dit bleek uit een enquête die de Union
Internationale des Architectes (U.I.A.) in
opdracht van de UNESCO verleden jaar
instelde. Het is, voor zover het ons land
betreft, dan ook verheugend, dat het Con
gres voor openbare gezondheidsregeling
enige jaren geleden een studiecommissie
instelde inzake de „scholenbouw", waarvan
het rapport over lagere scholen zeer bin
nenkort zal verschijnen. Voortgaande met
dit werk zal dit zelfde congres eerstdaags
een studiecommissie voor het vastellen van
richtlijnen voor de kleuterscholen instal
leren.
Een dergelijke gemeenschappelijke ar
beid van allen, die een bepaalde deskundig
heid op dit gebied bezitten, is van het
grootste belang wil Nederland niet achter
komen of blijven. Dat wij in enkele op
zichten reeds achter zijn blijkt uit een
vergelijking met Engeland. De bouwpro
gramma's en de gebouwen, die na de oorlog
zijn verrezen, getuigen daarvan. Het
spreekt van zelf, dat bij een dérgelijke
vergelijking de gehele achtergrond van de
Engelse opvoeding betrokken moet wor
den, maar dat onze scholen over het alge
meen op een te smalle basis zijn geraakt
is, naar ik meen, wel duidelijk.
Dat ook in ons land niet stil gezeten is,
blijkt uit de na-oorlogse ontwikkeling van
de eisen, die gesteld worden aan de ruimten
voor lichamelijke opvoeding. Door studie
en voorlichting van overheidswege zijn
maten en inrichtingen toegepast, die een
belangrijke verbetering teweegbrengen met
voorheen en veel overeenstemming ver
tonen met de laatste Engelse voorbeelden.
Zo heeft de nieuwe gymnastiekzaal van
het Rijnlands Lyceum te Wassenaar, die
volgens deze nieuwe inzichten na de oor
log is gebouwd en ingericht, vrijwel de
zelfde maten als de overeenkomstige zaal
van de hierbij afgebeelde Wokingham
school.
Opmerkelijk is, dat bij de Engelse voor
beelden van systeembouw ook architecto
nisch belangrijke resultaten zijn bereikt;
een architectuur van een algemeen mense
lijk karakter, dat wil dus zeggen, dat er
een accentverschuiving is van de expressie
van de individuele vormwil van de archi
tect naar de expressie van gemeenschap
pelijke, in deze tijd levende, denkbeelden
over vorm en constructie. Deze architec
tuur schijnt ons te vertellen, dat hetgeen
ons van elkander onderscheidt minder be
langrijk is, dan datgene, waarin wij over
eenkomen. Als dat eens een algemeen ken
merk van onze hedendaagse architectuur
werd! Maar het zal dan eerst het algemene
kenmerk van de samenleving moeten zijn;
van een samenleving, die dan waarlijk een
gemeenschap is geworden en waarvan de
architectonische uiting dan „stijl" genoemd
kan worden.
Ik weet, dat wij nog zover niet zijn, maar
ik kan niet nalaten in zuivere architectuur
uitingen aanwijzingen te zien voor een
gavere toekomst en laat ons hopen, dat die
aanwijzingen in de scholenbouw, de bouw
voor de komende generaties, veelvuldig
zullen voorkomen.
u
B. J. J. M. STEVENS: GASTHUISHOFJE, ZANDVOORT
H. W. VAN KEMPEN: HAL, BLOEMENDAAL
J. P. KLOOS: RIJNLANDS LYCEUM, WASSENAAR
Ir. G. A. M. LOOGMAN: ZEEHELDENKWARTIERHAARLEM