Russen kunnen tevreden zijn over Venetië Exposities in Amsterdam Het onvergetelijk verleden De Finale van Beethoven Cees Laseur gaat jubilea vieren Verrassende prestatie van Amerikaanse „outsiders" 3 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN Oorlogsroman van Mara race cT Haese Belangrijke Tintoretto op Venetiaanse expositie „De getemde feeks" Italiaanse Opera komt met „Butterfly" AÜTO-FINANGIERIN0 Een flink eind op weg Nieuw cabaretprogramma van Wim Sonneveld Jaarbeurs geëindigd Negende Symphonie „Wat vind ik in de duinen?" ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953 VAN MAURICE D'HAESE, één der Vlaamse jongeren, die onlangs debuteerde met een roman „De heilige gramschap"*), was mij niet veel meer bekend dan dat hij als mederedacteur stond genoemd van „Tijd en Mens", tijdschrift van de nieuwe generatie. Zijn deelnemen aan deze avant-garde, wier program Louis-Paul Boon strijdbaar samenvatte in het motto „Schop de mensen een geweten", was min of meer een aanwijzing van zijn gezindheid, voor zijn „houding in de tijd". Men kon hem rekenen tot de weerbaren, tot de geestelijke verzetslieden, die niet van zins waren om het geweten aan de litteratuur te verkwanselen. Tot de opstandigen, die te diep gekwetst waren door hun oorlogservaringen dan dat ze nog geloof konden en wilden schenken aan door de feiten zo onmiskenbaar-onttakelde leuzen en credo's, ethische en aesthetische, sociale en politieke. Voor hen was een wereld, een cultuur, ineengestort, waarin ze nauwelijks geleefd en waarvan zij de vruchten niet anders gesmaakt hadden dan met de bittere bijsmaak van het aangestokene. Tussen de spookachtige leegte van gisteren en het ongeloof aan morgen stond voor hen de realiteit van heden: naakt, wreed, diep-beschamend een dreigende schim van de wanhoop. Wanhoop er is geen twijfel aan, of het is daaruit, dat deze roman over de „heilige gramschap", over de tot deugd verheven oerdrang tot heersen, vernieti gen, doden, is geschreven. Wanhoop om het falen van alle illusies, om het breken van alle idealen, om het ontgoochelende ongeloof in wat de mens het hoogste moest zijn, wat hem roeping en gesel moest zijn: de mens. Wanhoop om de pijn die de één de ander doet, om de verraden menselijke waardigheid, om de drift die door de dunne schaal van beschaving heenbreekt en zich als een bloeddorstig gedrocht, met geen dier te vergelijken, op zijn evenmens stort kortom: wanhoop om de onmens. Geschonden jeugd Wij weten allen, hoe deze gewoed heeft, om ons en in ons. We weten allen, dat hij nooit te voren in de geschiedenis zo sluw-georganiseerd, zo perfide uitgerust met de middelen van het geslepen ver nuft en zo welbewust om zich heen heeft geslagen. Maar wat niet allen weten, niet allen willen weten, is, dat er onder de jongeren die dit bloedtafereel mee moesten aanzien en ondergaan, ettelijken zijn en dat zijn de besten die „in het weekste van hun adolescentie" dode lijk werden getroffen in hun levensver- trouwen, in hun mensheidsgeloof, in hun waardigheidsbesef, en omzien en opzien, en geen raad weten in en mèt hun „exis tentiële wanhoop". Men heeft voor dat levensgevoel van die jongeren de schouders opgehaald, men heeft het geringschattend een modever schijnsel genoemd, een nabootsing van de existentie-filosofie, een demonstratie, en hun op zijn best de hand toegestoken met een vergoelijkende glimlach. Maar heeft men hen begrepen? Heeft men die gene ratie, die een andere taal is gaan spreken, verstaan in haar opstandigheid, haar on wil, haar onmacht om te putten uit een geestelijke reserve waarop alleen de oude ren als een verworven bezit konden terug grijpen? Tegen dat onbegrip van die ouderen is één van de generatiegenoten van d'Haese de jonge Vlaamse dichter Erik van Ruysbeek in zijn bespreking van „De heilige gramschap" (Critisch Bulletin, Mei 1953) in verzet gekomen. „Zij kennen deze ziekte niet", zegt hij. „Wanneer een jong. ongebruikt, gaaf mens in zulke wereld wordt geslingerd, in een wereld waarin barbaarsheid, onmenselijkheid, angst voor de dood en in zijn geval (in het gevai namelijk van d'Haese en van Hugo en Peter uit zijn roman) ook angst voor het doden schering en inslag zijn, dan kan het alleen schijnheiligaards en ziende blinden verwonderen, dat hij stilaan, onafwend baar, een onnoemelijke zee van walg uit zijn ingewanden voelt opkomen, als een miserere naar zijn borst en keel stijgen.. Dat is juist gezegd, juist ter ken schetsing van de geestelijke situatie waar in die jongeren verkeren, juist óók als karakteristiek van d'Haese's roman. Want in dit boek woelt inderdaad een onnoe melijke zee van walg, van afschuw van een zo onvoorstelbare, onpeilbare afgrond van jammer, waarin de mens zijn mede mens om het even of hij links of rechts van het front, of hij boven- of onder gronds streed, vijf jaar lang (de jaren van 1933 tot 1940 en „Korea" niet meegeteld) in het vuur van zijn gramschap, van zijn haat en verdelgingsdrift dreef. Weten en geweten Dat er acht jaar na de beslechting van dit gruwelijke pleit nog een roman ge schreven kon worden, die zo ingetogen- fel, zo diep ontdaan, uit een zo hevige ver ontwaardiging en hartgrondige afkeer dit bloedmaal als een vurig mene tekel aan de wand van onze tijd tekent, is een aan wijzing voor de oprechtheid van d'Haese's aanklacht, van zijn benauwenis. Dat men zelfs als beroepslezer (wat de criticus nu eenmaal is), na zoveel „oorlogslittera tuur", onrijpe en volwaardige, te hebben doorworsteld, bij het lezen van deze ro man alle natuurlijke weerstanden over wint en zich meer en meer gewonnen geeft aan de overstelpende suggestie van al dit barre leed dal men zich in leven de lijve betrokken gaat voelen bij deze ontstellende werkelijkheid dat is de nu misschien wel niet „litteraire", maar wel menselijke proef op de som van d'Haese's talent en wat méér is in deze van de waarachtigheid van zijn hoopvolle wanhoop. Er zijn litterair-gavere oorlogsboeken verschenen, romans, die met heel wat meer technische vaardigheid in de compo sitie werden geschreven. Maar er zijn er daaronder niet zóveel, die zo diep uit de wanhoop zijn opgeborreld, zo onverdachi eerlijk door de drang tot getuigen naar hun litteraire vorm zijn gestuwd. Partisanenstrijd, geweld tegen geweld, bloed om bloed, dood om dood, bevrijding, bezetting van de bezetter, triomftocht door Aan de tentoonstelling „De Venetiaanse Meesters" in het Rijksmuseum te Amster dam is nog een zeer belangrijk schilderij van Jacopo Tintoretto toegevoegd, name lijk de Ontvoering van het lijk van St. Marcus. Dit doek werd in bruikleen afge staan door het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel. Van Tintoret to, wiens werk reeds zo indrukwekkend was vertegenwoordigd hangen thans zes tien schilderijen op de tentoonstelling. Het juist aangekomen schilderij bevindt zich in de grote middenzaal, naast Titiaans be roemde Kruisiging uit Ancona. Tot de sluiting op 11 October is de ten toonstelling thans ook op de avonden van Woensdag en Vrijdag te bezichtigen. het eindelijk neergeslagen land, confron tatie met de concentratiekampen en uit eindelijke ontgoocheling dat alles mag nauwelijks nog als een litterair thema gelden waarvan men nog weten wil, het blijft zonder een schijn van verschoning een menselijk thema en het zal dat blij ven, omdat vergeten en geweten wel rijmt, maar niet klopt. Omdat de wanhoop van deze jongeren, van een d'Haese, geen ho peloosheid is, maar „een geesel van touw- kens gemaakt": de gesel van het geweten, dat het laatste v/oord heeft. Dezelfde ge sel, waarmee, zoals Maurice d'Haese „uit een oud boek" citeert, „Hij ze allen uit dreef, zeggende tot hen: Gij hebt mijn huis tot een kuil der moordenaars gemaakt". Het is het zelfde oude boek, het boek Matthëus, waarin geschreven staat: „Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de ooren zwaarlijk ge hoord en hunne oogen hebben zij toege daan". C. J. E. DINAUX Maurice d'Haese: „De heilige gramschap" (Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam). Professor Watsman van de R.utgers Univer siteit in de V.S., ontdekker van het strepto- mycine, heeft eens een nieuwe formule ontwikkeld waardoor het mogelijk is de kanker met meer effect te bestrijden. Hij heeft dit nieuwe geneesmiddel actinomycine genoemd. Twaalf jaar heeft hij aan de ontwikkeling er van gewerkt. De formule is door de Duitse professor Hackman verder geperfectionneerd. De artistieke leider van de Haagse Co- medie, de acteur en regisseur Cees Laseur zal binnenkort op grootse wijze worden gehuldigd, daar hij meer dan 35 jaar to neel heeft gespeeld, hij meer dan 20 jaar directeur van een gezelschap was en hij sinds 1 September 1947 aan het hoofd van de Haagse Comedie staat. De huldiging van de 54-jarige Laseur zal ge schieden op 2 October onder auspiciën van het Haags Cultureel Centrum. Dan zal een gala-voorstelling in de Koninklijke Schouwburg worden gegeven van het blij spel „Luistert u niet, dames", van Sacha Guitry, waarin behalve Cees Laseur mee spelen: Elizabeth Andersen, Theo Frenkel, Enny Meunier en anderen. Na afloop zal in de foyers van de schouwburg een „Hol- lywood-souper" worden gehouden. Ter voorbereiding van de huldiging van Cees Laseur zijn een ere-comité, een werk comité en een landelijk comité van aanbe veling samengesteld. Men wil gelden bij eenbrengen voor een studiereis van de ju bilaris. In het erecomité hebben zitting ge nomen de minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen, mr. J. M. L. Th. Cals, mr. W. Cnoop Koopmans, gezant te Cairo, mr. D. U. Stikker, ambassadeur te Londen, mr. A. J. d'Ailly, burgemeester van Amsterdam, mr. F. M. A. Schokking, burgemeester van Den Haag en mr. C. E. van Walsum, burgemeester van Rotter dam. Ere-voorzitter van het werkcomité te 's-Gravenhage is de heer J. van Zwijn- dregt, wethouder van Onderwijs en Kunst zaken. Het Rotterdams Toneel zal Zaterdag 19 er: Zondag 20 September in de Maasstad de eerste voorstellingen geven van „De ge temde feeks" van William Shakespeare in de vertaling van mr. Onno van den Berg onder regie van Albert van Dalsum. Wim Vesseur heeft de décors ontwor pen, alsmede de costuums. De medespe lenden zijn in alfabetische volgorde de da mes Andrea Domburg, Eva Hauck, Ellen de Thouars en de heren Ben Aerden, Ko Arnoldi, Chris Baay, Eli Blom, Frits van Dijk, Ko van Dijk, Johan Fiolet, Wim Gre- linger, Peter Kuiper, Ad Noyons, Bob Ver- straete, Lucas Wensing en Bab Wijsman. De Compagnia d'Opera Italiana die, naar vooral in de laatste jaren is gebleken, zowel in de provincie als in de grote ste den zeer veel aanhang heeft, komt op nieuw naar ons land. In October en No vember zal het ensemble, weer onder mu zikale leiding van Maestro Gino Barsanti uit Milaan en onder zakelijke leiding van Meijer Hamel, een grote tournée maken door geheel Nederland. Ditmaal zal het een der populairste werken van het Italiaanse operarépertoire ten tonele brengen: „Butterfly" van Puc cini, met de Milanese sopraan Magda Pic- carolo in de titelrol. De première wordt te Amsterdam in Theater Carré gegeven op Donderdag avond 8 October. ADVERTENTIE (ËRANS VAM DAAIENj ASSURANTIËN LÖDEWIJK VAN(_OÉrSS£ÜA*H Itl 24414 TOT 25 September kan men in de ten toonstellingszaal van de Moderne Boek handel in de Leidsestraat te Amsterdam grafisch werk van Hans Orlofski zien. Deze schilder en graficus, die in 1894 in Insterburg (Oost-Duitsland) geboren werd en thans professor aan de Academie voor beeldende kunsten te Berlijn is, onderging aanvankelijk de invloed van het expressio nisme, hetgeen in de houtsneden, die hij nu in Amsterdam tentoonstelt, nog wel nawijsbaar is. Het is echter een min of meer geciviliseerd expressionisme, dat zich heeft aangepast aan de grafische eisen van de moderne boekillustratie. Om de waarheid te zeggen doet mij dat niet erg prettig aan. De zeggingskracht van het Duitse expressionisme manifesteerde zich in een meestal rauwe vorm, het zocht zeker niet de aesthetiek maar de expressie, het was een „schreeuw" die opwelde uit een angstig en gekweld levensgevoel, dat de rampen, die West-Europa te wachten stonden,voorzag. Deze verwrongen mensen gezichten nu in een professoraal jasje ge stoken te zien, in een vriendelijke vignet- vorm te zien fungeren als fraaie boek illustratie of kalenderblad is moeilijk te aanvaarden. Hiertegen heb ik het zelfde bezwaar als tegen sommig werk van Eeck- man, die eveneens expressionistische cn cubistische verworvenheden met een litte rair sausje overgoten voor het publiek acceptabel heeft willen maken. Dat Orlofski zijn vak als graficus goed verstaat, een zeer knap tekenaar is cn op virtuoze wijze het zwart en wit in z'n prenten weet te distribueren, moet erkend worden. TOT 1 October exposeert Cornel Remy zijn olieverfschilderijen in Kunsthan del Santee Landweer op de Keizersgracht. Remy is, althans voor mij, een nieuwe naam onder de schilders. Probeert men zo'n nieuweling thuis te brengen en aan de lezer te presenteren, dan gaat men onwil lekeurig zoeken naar invloeden en over eenkomsten. Zonder Remy ook maar in de verste verte op één lijn te stellen met Mar- chant en Wim Oepts kan opgemerkt wor den, dat hij zowel in zijn voorkeur voor bepaalde onderwerpen: kleine boten en (Van een bijzondere medewerker) VENETIë. De Russen kunnen tevreden zijn over hun deelneming aan het inter nationaal filmfestival te Venetië: ze veroverden er weliswaar geen eerste prijs, maar die werd in het geheel niet toegekend en met Sadko van regisseur Alexander Ptoesjko sleepten ze in elk geval een der zes tweede prijzen iii de wacht. Die tweede prijs was nu verdiend; enkele jaren geleden, toen ze plotseling eens aan het filmfestival te Cannes deelnamen, brachten ze 't niet verder dan lot een prijs voor onderdelen van een film en dat beschouwde men toeii zelfs nog algemeen als een troostprijs. Er is dus verbetering in de waardering of liever gezegd in hun selectie. De andere tweede prijzen, die de vorm hebben van een Zilveren Leeuw van San Marco, waren voor Italië (I Vitelloni), Japan (Ugetsu Monogatai-i), Engeland (Moulin Rouge), Frankrijk (Therèse Raquin) en Amerika (The Little Fugitive). Aan de toekenning van die prijs voor The Little Fugitive (De kleine vluchteling) is een merkwaardigheid verbonden: die prijs Het jongetje vu „ine little figutive" was niet voor een film van een der grote Amerikaanse maatschappijen, die te Vene tië met een royale stand en met vier films vertegenwoordigd waren, maar voor drie onafhankelijke en tot nu toe volslagen on bekende cineasten, wier film speciaal voor vertoning was uitgenodigd door het festi valcomité. Deze Little Fugitive bleek een met een voudige middelen gemaakte, zeer knappe film te zijn, die nog eens bewijst, dat een goede film niet hetzelfde behoeft te zijn als een kostbare film. De camera heeft een zevenjarig jochie bijzonder goed ge observeerd bij een vlucht naar het over volle Coney Island, welks mensenmenig ten de eenzaamheid van het kind te ster ker accentueren. Van het „natuurlijk dé cor" hebben deze cineasten een dankbaar en treffend gebruik gemaakt. Met deze verrassende Amerikaanse bij drage aan het Venetiaanse filmfeest kwa men op de laatste dagen nog tal van an dere grote werken in vertoning, waarvan een deel dus de hierboven genoemde on derscheidingen verwierf. Of werkelijk geen enkele film de kwaliteiten vertoonde om voor de eerste prijs, de Gouden Leeuw van San Marco, in aanmerking te kunnen komen, blijve hier in het midden daar over was in elk geval verschil van mening mogelijk en dat was er dan ook, misschien zelfs wel in de jury. Goed gemiddeld peil Het gemiddelde peil der te Venetië ver toonde films was vrij hoog. Voor een deel kan men dat wellicht verklaren uit het feit, dat Egypte ditmaal geen films in zond; Spanje en Argentinië beide slechts één enkel werk. Dat wil zeggen, dat de typische leveranciers van middelmatighe den of minder-dan-middelmatigheden, die anders het gemiddelde peil drukken, nu eens geen overmatig deel van de aan dacht opeisten. Met nun ene film, La Guerra de Dios (De oorlog van God) ver overden de Spanjaarden zowaar toch nog een derde prijs, een Bronzen Leeuw. An dere bronzen leeuwen vielen ten deel aan Frankrijk (Les Orgueilleux), de Verenig de Staten (Pickup on South Street) en aan Brazilië (Sinha' Moka, een werk, dat méér dan brons verdiend had). Gelukkig heeft men ervan afgezien, al lerlei onderdelen van een film (scenario, décor, muziek, fotografie enz.) te bekro nen. Zulke bekroningen zijn toch meestal niet anders dan troostprijzen voor de lan den, die voor een werkelijk-belangrijke prijs niet in aanmerking komen en ze werken eigenlijk slechts misleidend omdat een film die een mislukking is in alle op zichten op één na, de costuums bijvoor beeld dan toch nog een prijs kan ver werven. Naar een systeem van prijstoe kenning, dat volledig bevredigend is, wordt blijkbaar ook te Venetië, net als bij de andere festivals, nog steeds gezocht. De enige nu nog toegekende deelprijzen, wa ren die voor de beste mannen- en de beste vrouwenrol. De leider van de Sovjet-delegatie, on derminister Semionov, die er zich verwon derd over uitliet, dat niet alle voorstellin gen in het Palazzo del Cinema uitverkocht waren, hield er geen rekening mee, dat dat wel het geval was te Mestre, de stad tegenover Venetië op het vasteland, waai de festivalfilms tegen lage entreeprijzen werden vertoond, opdat het filmfeest ook voor „de gewone man" betekenis kreeg. Semionov vertelde met kennelijke trots dat in Rusland bij premières de bioscopen veertien dagen tevoren uitverkocht zijn. Om nog even bij de Russen te blijven: het was een wonderlijke speling van het lot, dat de duurste films van het festival niet van Amerikaanse, maar van Russische makelij waren. De Amerikanen spreken graag over een zoveel-millioen-dollar- productie, maar die dure producties ver toonden ze niet te Venetië; daar kwamen juist de Russen met films die millioenen hebben gekost. Semionov deed zeker niet „dik" over die kosten, maar sprak er ter loops over. Met kennelijke trots echter verhaalde hij, dat de acteurs in de Sovjet- Unie op maandsalaris (van circa drie duizend gulden) werken of ze filmen of niet, dat de bioscopen er veel drukker bezocht zijn dan in West-Europa en dat Rusland reeds voor de oorlog verscheidene driedimensionale films per jaar maakte. De productie van 3 D-films is er nu ech ter verminderd. JAN KOOMEN Keerzijde van de kaart, die tot een bezoek aan de tentoonstelling van grafisch werk van Hans Orlowski in de Moderne Boek handel uitnodigt. Zuidelijke architectuur, als in zijn streven om in een ver doorgevoerde vereenvoudi ging van vorm en kleur de synthese van het landschap te geven, met deze schilders verwantschap heeft. Remy's vrij zwakke pogingen echter zijn een duidelijke logenstraffing van de dik wijls geponeerde mening, dat het maar ge makkelijk is om zogenaamd „modern" te schilderen. Want als men de heus wel smakelijke en decoratief niet onaardige werkjes van Remy beziet, begrijpt men pas goed wat de kleurkracht en de spanning bij schilders als Marchant en Oepts be tekenen. Dit gevaar van het gemakkelijk er, bedriegelijk navolgen der „modernen" be staat dus alleen in de ogen van hen, die de wezenlijke kwaliteiten dier „modernen" niet kunnen doorzien. Toch wil ik Cornel Remy niet geheel afvallen, want in zijn kleurcombinaties bewijst hij niet zelden een zekere distinctie te bezitten. Er is een stukje van een park (Versailles?) dat intelligent gecomponeerd is en in de kleur even aan Van Dongen herinnert. Doordat zijn kunst te weinig fundament heeft moet Remy het van de gelukkige mo menten hebben. Deze vallen hem, blijkens deze tentoonstelling, nog al eens toe, wat hem en ons op het moment genoegen kan doen. OTTO B. DE KAT. ADVERTENTIE bent U, wanneer U een superbon vindt in een pakje Koffie A, merk Keg. Op elke 100 pakjes bevindt zich een ruim aantai voorzien van 10 punten. Punten zijn verpakt niet alleen in Keg's koffie, doch ook in Keg's thee, verpakte levens middelen,custard, pudding. Voor slechts 80 punten stelt U zich in het bezit van een zware badhand doek, 70 punten halflinnen theedoek, 50 punten witte handdoek, 20 punten heren- of dameszakdoek, 60 pun ten bedrukt postpapier. In elk pakje koffie- A een bon a 2V2 punt; in thee Boudoir: een bon 1 1 punt. „In de Wincke.l van Sinckel" is de titel van het nieuwe programma van het caba retgezelschap van Wim Sonneveld, waar van op 15 September in het Luxor Theater te Rotterdam de première wordt gegeven. De medewerkenden zijn: Conny Stuart, Emmy Arbous, Lucie Mol, Karin Larsen, Paul Deen, Joop Doderer, Louis Dusée, Wim Sonneveld en het pianoduo Jaques Schutte en André de Raaf. Zoals gebruikelijk is de Jaarbeurs ge sloten met het uitreiken van een herin nering aan de firma's die 25 en 30 keer ter beurze exposeei'den. In het laatste uur van de beurs werd hun in de kamer van de raad van beheer door de voorzitter, mr. W. H. Fockema Andreae, een herinneringsoor konde overhandigd. Met deze korte plechtigheid kwam het einde van de 61ste Jaarbeurs, een beurs, die de matig gestelde verwachtingen van de deelnemers, naar het zich laat aanzien, heeft overtroffen. Wie heeft ooit de Negende Symphonie van Beethoven gehoord, zonder bij bewon dering voor het gigantische werk tegelijk een zekere verbijstering te hebben onder gaan om deze greep naar het boven-men- selijke? Wat zou Beethoven bewogen hebben, een symphonie te schrijven met een finale waarin het orkestrale ensemble wordt ver rijkt met koor en vocale solisten? De ver onderstelling ligt voor de hand: het instru mentale apparaat, in de eerste drie delen lot zijn hoogste uitdrukkingsmacht ge voerd, zou niet in staat zijn, hierna tot een bekronende slot-climax te komen, zodat de componist een nieuw element zocht en vond in de menselijke stem. Om meer dan een reden is deze veron derstelling echter moeilijk houdbaar, en Beethovens schetsboeken leren ons, dat de componist tijdens de arbeid aan de drie instrumentale delen wel degelijk ook aan een zuiver orkestrale finale gedacht heeft. Hij aarzelde tussen dit plan en de compo sitie van Schillers Ode an die Freude, een gedicht dat al jaren daarvóór Beethovens belangstelling had. De symphonie werd in 1827 voltooid, en men neemt aan, dat met inbegrip van het maken van schetsen cn ontwerpen de ar beid aan de Negende 6 a 7 jaar heeft ge duurd. Wij vinden echter al in een schets boek van 1812 de veelzeggende woorden: Freude schoner Götterfunken, Tochter Overture ausarbeiten. Men ziet hieruit, dat Beethoven in zijn schetsboeken niet alleen noten, maar ook gedachten, soms in primitieve vorm, in af gebroken woorden of zinnen neerschreef. Twee bladzijden verder zijn deze begin woorden van Schillers Ode van noten voor zien, die intussen nog geen enkele verwant schap hebben met de melodie uit de Ne gende. Hieruit volgt, dat Beethoven tijdens de compositie der symphonie zijn oude plan, om Schillers Ode te componeren, een ge lukkige oplossing vond voor de bekronen de afsluiting daarvan, maar de finale blijft organisch los staan van de voorafgaande delen. Uit de schetsboeken blijkt ook, hoe Beet hoven heeft gezocht naar een overgang van het 3e deel, het diepzinnige Adagio, naai de Finale, en tegelijkertijd geven de schet sen een inzicht in de werkwijze van de meester. Zij verhelderen onze voorstelling van den wonderlijken mens, die Beethoven was. Het probleem van de Missa Solemnis en dat van de Negende Symphonie, kort na elkaar ontstaan, wordt er echter maar in gewikkelder door. Want hoe kon deze,-blij kens zijn brieven en schetsboeken soms zo primitieve, kinderlijke, door en door men selijke mens, zich in zijn kunst transfor meren tot een wezen, aan wiens enorme geestelijke kracht zich zovelen hebben ge laafd en gesterkt? Beethoven zoekt de overgang naar de finale tot stand te brengen door zelf woor den te verzinnen, die als recitatieven moe ten gezongen worden. Wij vinden onder andere een melodie op: „Ha, dieses ist es. Es ist nun gefunden Freu(afgebro ken). Hij verwerpt dit terecht, en schrijft daarna: „Lasst uns das Lied des unsterbli- chen Schiller singen". Gelukkig laat hij ook dit plan varen, en wordt het eindresul taat, dat wij allen kennnen: „O, Freunde, nicht diese Töne, sondern lasst uns ange- nehmere anstimmen und freudenvollere!" Deze woorden vallen althans veel minder uit den toon, vooral omdat een onrustig- dreigende orkestinleiding voorafgaat. Beethovens bewondering voor Schillers Ode kan ik. het zij in alle bescheidenheid tegenover Schiller gezegd, maar in zeer beperkte mate delen. Het gedicht begint rijkelijk hoogdravend, maar het verloopt geleidelijk tot een speech voor een stu dentenfeest. De „Freude" ligt volgens Schil ler ook in „Pokalen, in der Traube gold- nem Blut", hetgeen ongetwijfeld volkomen juist is, maar na de uitroep van het begin: „Freude, schoner Götterfunken, Tochter aus ElysiiLm" verwacht men toch eigenlijk geen uitnodiging, om daar eens op te drin ken. ..Dieses Glas dem guten Geist Uberm Sternenzelt dort oben". Beethoven heeft deze invitatie dan ook volkomen afgeslagen, en hij heeft met wijs inzicht alleen de beste fragmenten voor zijn finale gebruikt; zijn opvatting van de „Freude" liet Schillers gedachtenwereld ver achter en beneden zich. Hij zag in de vreugde méér: hij zag er in, wat men beter met het woord levensgeluk zou kunnen uitdrukken. En xiit een overvol hart, uit een brandend verlangen wil hij dit levens geluk van de Vader in de hemel afdwin gen, niet alleen voor zichzelf, maar voor de gehele mensheid. Ddérvoor schrijft hij deze muziek, die de grenzen van de muzikale schoonheid in haar ontstuimige wilskracht overschrijdt. Beethoven rukt bepaalde zinnen naar voren, om zijn bedoelingen te accentuëren, men denke aan het „Alle Menschen wer den Briider" en zo wordt Schillers Ode opgeheven in een sfeer van muziek, onge hoord voor die tijd, onverstaanbaar voor wie er het zintuig voor mist. WILLEM ANDRIESSEN. Eindelijk bereikte men onlangs dan toch eenstemmigheid bij de UNO, al tvas het dan maar op een feestje, gegeven voor het personeel te New York. Alle aanwezigen waren het met Ezie Pinza (operazanger) aan de harp, Dag Hammerskjöld (secretaris-gene raal van de UNO) en Danny Kaye eens betreffende het enige punt, dat die avond op het programma stond: plezier maken. Op 1 Augustus is in het nationale park „De Kennemerduinen" de tentoonstelling „Wat zie ik in de duinen en wat vind ik aan het strand" geopend. Gebleken is, dat de belangstelling voor de tentoonstelling- groot is. Sinds de opening werd de tentoon stelling bezocht door ruim 2100 personen. Dezer dagen werden de tentoongestelde collecties aangevuld met een 59-tal zeedie ren, zoals krabben, kreeften, slakken, zee anemonen, poliepen, inktvissen, haaien enzovoort. De dieren zijn aangekocht van het Zoölogisch station te Den Helder en gevangen voor de Nederlandse kust.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 5