Russen kunnen tevreden zijn over Venetië
Exposities in Amsterdam
Het onvergetelijk verleden
De Finale van
Beethoven
Cees Laseur gaat
jubilea vieren
Verrassende prestatie van
Amerikaanse „outsiders"
3
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Oorlogsroman van Mara race cT Haese
Belangrijke Tintoretto op
Venetiaanse expositie
„De getemde feeks"
Italiaanse Opera komt
met „Butterfly"
AÜTO-FINANGIERIN0
Een flink eind op weg
Nieuw cabaretprogramma
van Wim Sonneveld
Jaarbeurs geëindigd
Negende Symphonie
„Wat vind ik in de duinen?"
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953
VAN MAURICE D'HAESE, één der Vlaamse jongeren, die onlangs debuteerde
met een roman „De heilige gramschap"*), was mij niet veel meer bekend dan
dat hij als mederedacteur stond genoemd van „Tijd en Mens", tijdschrift van de
nieuwe generatie. Zijn deelnemen aan deze avant-garde, wier program Louis-Paul
Boon strijdbaar samenvatte in het motto „Schop de mensen een geweten", was min
of meer een aanwijzing van zijn gezindheid, voor zijn „houding in de tijd". Men
kon hem rekenen tot de weerbaren, tot de geestelijke verzetslieden, die niet van
zins waren om het geweten aan de litteratuur te verkwanselen. Tot de opstandigen,
die te diep gekwetst waren door hun oorlogservaringen dan dat ze nog geloof konden
en wilden schenken aan door de feiten zo onmiskenbaar-onttakelde leuzen en credo's,
ethische en aesthetische, sociale en politieke. Voor hen was een wereld, een cultuur,
ineengestort, waarin ze nauwelijks geleefd en waarvan zij de vruchten niet anders
gesmaakt hadden dan met de bittere bijsmaak van het aangestokene. Tussen de
spookachtige leegte van gisteren en het ongeloof aan morgen stond voor hen de
realiteit van heden: naakt, wreed, diep-beschamend een dreigende schim van de
wanhoop.
Wanhoop er is geen twijfel aan, of
het is daaruit, dat deze roman over de
„heilige gramschap", over de tot deugd
verheven oerdrang tot heersen, vernieti
gen, doden, is geschreven. Wanhoop om
het falen van alle illusies, om het breken
van alle idealen, om het ontgoochelende
ongeloof in wat de mens het hoogste moest
zijn, wat hem roeping en gesel moest zijn:
de mens. Wanhoop om de pijn die de één
de ander doet, om de verraden menselijke
waardigheid, om de drift die door de dunne
schaal van beschaving heenbreekt en zich
als een bloeddorstig gedrocht, met geen
dier te vergelijken, op zijn evenmens stort
kortom: wanhoop om de onmens.
Geschonden jeugd
Wij weten allen, hoe deze gewoed heeft,
om ons en in ons. We weten allen, dat
hij nooit te voren in de geschiedenis zo
sluw-georganiseerd, zo perfide uitgerust
met de middelen van het geslepen ver
nuft en zo welbewust om zich heen heeft
geslagen. Maar wat niet allen weten, niet
allen willen weten, is, dat er onder de
jongeren die dit bloedtafereel mee
moesten aanzien en ondergaan, ettelijken
zijn en dat zijn de besten die „in
het weekste van hun adolescentie" dode
lijk werden getroffen in hun levensver-
trouwen, in hun mensheidsgeloof, in hun
waardigheidsbesef, en omzien en opzien,
en geen raad weten in en mèt hun „exis
tentiële wanhoop".
Men heeft voor dat levensgevoel van
die jongeren de schouders opgehaald, men
heeft het geringschattend een modever
schijnsel genoemd, een nabootsing van de
existentie-filosofie, een demonstratie, en
hun op zijn best de hand toegestoken met
een vergoelijkende glimlach. Maar heeft
men hen begrepen? Heeft men die gene
ratie, die een andere taal is gaan spreken,
verstaan in haar opstandigheid, haar on
wil, haar onmacht om te putten uit een
geestelijke reserve waarop alleen de oude
ren als een verworven bezit konden terug
grijpen?
Tegen dat onbegrip van die ouderen is
één van de generatiegenoten van d'Haese
de jonge Vlaamse dichter Erik van
Ruysbeek in zijn bespreking van „De
heilige gramschap" (Critisch Bulletin, Mei
1953) in verzet gekomen. „Zij kennen deze
ziekte niet", zegt hij. „Wanneer een jong.
ongebruikt, gaaf mens in zulke wereld
wordt geslingerd, in een wereld waarin
barbaarsheid, onmenselijkheid, angst voor
de dood en in zijn geval (in het gevai
namelijk van d'Haese en van Hugo en
Peter uit zijn roman) ook angst voor het
doden schering en inslag zijn, dan kan het
alleen schijnheiligaards en ziende blinden
verwonderen, dat hij stilaan, onafwend
baar, een onnoemelijke zee van walg uit
zijn ingewanden voelt opkomen, als een
miserere naar zijn borst en keel stijgen..
Dat is juist gezegd, juist ter ken
schetsing van de geestelijke situatie waar
in die jongeren verkeren, juist óók als
karakteristiek van d'Haese's roman. Want
in dit boek woelt inderdaad een onnoe
melijke zee van walg, van afschuw van
een zo onvoorstelbare, onpeilbare afgrond
van jammer, waarin de mens zijn mede
mens om het even of hij links of rechts
van het front, of hij boven- of onder
gronds streed, vijf jaar lang (de jaren van
1933 tot 1940 en „Korea" niet meegeteld)
in het vuur van zijn gramschap, van zijn
haat en verdelgingsdrift dreef.
Weten en geweten
Dat er acht jaar na de beslechting van
dit gruwelijke pleit nog een roman ge
schreven kon worden, die zo ingetogen-
fel, zo diep ontdaan, uit een zo hevige ver
ontwaardiging en hartgrondige afkeer dit
bloedmaal als een vurig mene tekel aan
de wand van onze tijd tekent, is een aan
wijzing voor de oprechtheid van d'Haese's
aanklacht, van zijn benauwenis. Dat men
zelfs als beroepslezer (wat de criticus nu
eenmaal is), na zoveel „oorlogslittera
tuur", onrijpe en volwaardige, te hebben
doorworsteld, bij het lezen van deze ro
man alle natuurlijke weerstanden over
wint en zich meer en meer gewonnen
geeft aan de overstelpende suggestie van
al dit barre leed dal men zich in leven
de lijve betrokken gaat voelen bij deze
ontstellende werkelijkheid dat is de nu
misschien wel niet „litteraire", maar wel
menselijke proef op de som van d'Haese's
talent en wat méér is in deze van
de waarachtigheid van zijn hoopvolle
wanhoop.
Er zijn litterair-gavere oorlogsboeken
verschenen, romans, die met heel wat
meer technische vaardigheid in de compo
sitie werden geschreven. Maar er zijn er
daaronder niet zóveel, die zo diep uit de
wanhoop zijn opgeborreld, zo onverdachi
eerlijk door de drang tot getuigen naar
hun litteraire vorm zijn gestuwd.
Partisanenstrijd, geweld tegen geweld,
bloed om bloed, dood om dood, bevrijding,
bezetting van de bezetter, triomftocht door
Aan de tentoonstelling „De Venetiaanse
Meesters" in het Rijksmuseum te Amster
dam is nog een zeer belangrijk schilderij
van Jacopo Tintoretto toegevoegd, name
lijk de Ontvoering van het lijk van St.
Marcus. Dit doek werd in bruikleen afge
staan door het Koninklijk Museum voor
Schone Kunsten te Brussel. Van Tintoret
to, wiens werk reeds zo indrukwekkend
was vertegenwoordigd hangen thans zes
tien schilderijen op de tentoonstelling. Het
juist aangekomen schilderij bevindt zich
in de grote middenzaal, naast Titiaans be
roemde Kruisiging uit Ancona.
Tot de sluiting op 11 October is de ten
toonstelling thans ook op de avonden van
Woensdag en Vrijdag te bezichtigen.
het eindelijk neergeslagen land, confron
tatie met de concentratiekampen en uit
eindelijke ontgoocheling dat alles mag
nauwelijks nog als een litterair thema
gelden waarvan men nog weten wil, het
blijft zonder een schijn van verschoning
een menselijk thema en het zal dat blij
ven, omdat vergeten en geweten wel rijmt,
maar niet klopt. Omdat de wanhoop van
deze jongeren, van een d'Haese, geen ho
peloosheid is, maar „een geesel van touw-
kens gemaakt": de gesel van het geweten,
dat het laatste v/oord heeft. Dezelfde ge
sel, waarmee, zoals Maurice d'Haese „uit
een oud boek" citeert, „Hij ze allen uit
dreef, zeggende tot hen: Gij hebt mijn huis
tot een kuil der moordenaars gemaakt".
Het is het zelfde oude boek, het boek
Matthëus, waarin geschreven staat: „Want
het hart dezes volks is dik geworden, en
zij hebben met de ooren zwaarlijk ge
hoord en hunne oogen hebben zij toege
daan".
C. J. E. DINAUX
Maurice d'Haese: „De heilige gramschap"
(Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam).
Professor Watsman van de R.utgers Univer
siteit in de V.S., ontdekker van het strepto-
mycine, heeft eens een nieuwe formule
ontwikkeld waardoor het mogelijk is de
kanker met meer effect te bestrijden. Hij
heeft dit nieuwe geneesmiddel actinomycine
genoemd. Twaalf jaar heeft hij aan de
ontwikkeling er van gewerkt. De formule
is door de Duitse professor Hackman
verder geperfectionneerd.
De artistieke leider van de Haagse Co-
medie, de acteur en regisseur Cees Laseur
zal binnenkort op grootse wijze worden
gehuldigd, daar hij meer dan 35 jaar to
neel heeft gespeeld, hij meer dan 20
jaar directeur van een gezelschap was en
hij sinds 1 September 1947 aan het
hoofd van de Haagse Comedie staat. De
huldiging van de 54-jarige Laseur zal ge
schieden op 2 October onder auspiciën van
het Haags Cultureel Centrum. Dan zal een
gala-voorstelling in de Koninklijke
Schouwburg worden gegeven van het blij
spel „Luistert u niet, dames", van Sacha
Guitry, waarin behalve Cees Laseur mee
spelen: Elizabeth Andersen, Theo Frenkel,
Enny Meunier en anderen. Na afloop zal
in de foyers van de schouwburg een „Hol-
lywood-souper" worden gehouden.
Ter voorbereiding van de huldiging van
Cees Laseur zijn een ere-comité, een werk
comité en een landelijk comité van aanbe
veling samengesteld. Men wil gelden bij
eenbrengen voor een studiereis van de ju
bilaris. In het erecomité hebben zitting ge
nomen de minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen, mr. J. M. L. Th.
Cals, mr. W. Cnoop Koopmans, gezant te
Cairo, mr. D. U. Stikker, ambassadeur te
Londen, mr. A. J. d'Ailly, burgemeester
van Amsterdam, mr. F. M. A. Schokking,
burgemeester van Den Haag en mr. C. E.
van Walsum, burgemeester van Rotter
dam.
Ere-voorzitter van het werkcomité te
's-Gravenhage is de heer J. van Zwijn-
dregt, wethouder van Onderwijs en Kunst
zaken.
Het Rotterdams Toneel zal Zaterdag 19
er: Zondag 20 September in de Maasstad
de eerste voorstellingen geven van „De ge
temde feeks" van William Shakespeare in
de vertaling van mr. Onno van den Berg
onder regie van Albert van Dalsum.
Wim Vesseur heeft de décors ontwor
pen, alsmede de costuums. De medespe
lenden zijn in alfabetische volgorde de da
mes Andrea Domburg, Eva Hauck, Ellen
de Thouars en de heren Ben Aerden, Ko
Arnoldi, Chris Baay, Eli Blom, Frits van
Dijk, Ko van Dijk, Johan Fiolet, Wim Gre-
linger, Peter Kuiper, Ad Noyons, Bob Ver-
straete, Lucas Wensing en Bab Wijsman.
De Compagnia d'Opera Italiana die,
naar vooral in de laatste jaren is gebleken,
zowel in de provincie als in de grote ste
den zeer veel aanhang heeft, komt op
nieuw naar ons land. In October en No
vember zal het ensemble, weer onder mu
zikale leiding van Maestro Gino Barsanti
uit Milaan en onder zakelijke leiding van
Meijer Hamel, een grote tournée maken
door geheel Nederland.
Ditmaal zal het een der populairste
werken van het Italiaanse operarépertoire
ten tonele brengen: „Butterfly" van Puc
cini, met de Milanese sopraan Magda Pic-
carolo in de titelrol.
De première wordt te Amsterdam in
Theater Carré gegeven op Donderdag
avond 8 October.
ADVERTENTIE
(ËRANS VAM DAAIENj ASSURANTIËN
LÖDEWIJK VAN(_OÉrSS£ÜA*H Itl 24414
TOT 25 September kan men in de ten
toonstellingszaal van de Moderne Boek
handel in de Leidsestraat te Amsterdam
grafisch werk van Hans Orlofski zien.
Deze schilder en graficus, die in 1894 in
Insterburg (Oost-Duitsland) geboren werd
en thans professor aan de Academie voor
beeldende kunsten te Berlijn is, onderging
aanvankelijk de invloed van het expressio
nisme, hetgeen in de houtsneden, die hij
nu in Amsterdam tentoonstelt, nog wel
nawijsbaar is. Het is echter een min of
meer geciviliseerd expressionisme, dat zich
heeft aangepast aan de grafische eisen van
de moderne boekillustratie.
Om de waarheid te zeggen doet mij dat
niet erg prettig aan. De zeggingskracht van
het Duitse expressionisme manifesteerde
zich in een meestal rauwe vorm, het zocht
zeker niet de aesthetiek maar de expressie,
het was een „schreeuw" die opwelde uit
een angstig en gekweld levensgevoel, dat
de rampen, die West-Europa te wachten
stonden,voorzag. Deze verwrongen mensen
gezichten nu in een professoraal jasje ge
stoken te zien, in een vriendelijke vignet-
vorm te zien fungeren als fraaie boek
illustratie of kalenderblad is moeilijk te
aanvaarden. Hiertegen heb ik het zelfde
bezwaar als tegen sommig werk van Eeck-
man, die eveneens expressionistische cn
cubistische verworvenheden met een litte
rair sausje overgoten voor het publiek
acceptabel heeft willen maken.
Dat Orlofski zijn vak als graficus goed
verstaat, een zeer knap tekenaar is cn op
virtuoze wijze het zwart en wit in z'n
prenten weet te distribueren, moet erkend
worden.
TOT 1 October exposeert Cornel Remy
zijn olieverfschilderijen in Kunsthan
del Santee Landweer op de Keizersgracht.
Remy is, althans voor mij, een nieuwe
naam onder de schilders. Probeert men zo'n
nieuweling thuis te brengen en aan de
lezer te presenteren, dan gaat men onwil
lekeurig zoeken naar invloeden en over
eenkomsten. Zonder Remy ook maar in de
verste verte op één lijn te stellen met Mar-
chant en Wim Oepts kan opgemerkt wor
den, dat hij zowel in zijn voorkeur voor
bepaalde onderwerpen: kleine boten en
(Van een bijzondere medewerker)
VENETIë. De Russen kunnen tevreden zijn over hun deelneming aan het inter
nationaal filmfestival te Venetië: ze veroverden er weliswaar geen eerste prijs, maar
die werd in het geheel niet toegekend en met Sadko van regisseur Alexander Ptoesjko
sleepten ze in elk geval een der zes tweede prijzen iii de wacht. Die tweede prijs was
nu verdiend; enkele jaren geleden, toen ze plotseling eens aan het filmfestival te
Cannes deelnamen, brachten ze 't niet verder dan lot een prijs voor onderdelen van
een film en dat beschouwde men toeii zelfs nog algemeen als een troostprijs. Er is
dus verbetering in de waardering of liever gezegd in hun selectie.
De andere tweede prijzen, die de vorm
hebben van een Zilveren Leeuw van San
Marco, waren voor Italië (I Vitelloni),
Japan (Ugetsu Monogatai-i), Engeland
(Moulin Rouge), Frankrijk (Therèse
Raquin) en Amerika (The Little Fugitive).
Aan de toekenning van die prijs voor The
Little Fugitive (De kleine vluchteling) is
een merkwaardigheid verbonden: die prijs
Het jongetje vu „ine little figutive"
was niet voor een film van een der grote
Amerikaanse maatschappijen, die te Vene
tië met een royale stand en met vier films
vertegenwoordigd waren, maar voor drie
onafhankelijke en tot nu toe volslagen on
bekende cineasten, wier film speciaal voor
vertoning was uitgenodigd door het festi
valcomité.
Deze Little Fugitive bleek een met een
voudige middelen gemaakte, zeer knappe
film te zijn, die nog eens bewijst, dat een
goede film niet hetzelfde behoeft te zijn
als een kostbare film. De camera heeft
een zevenjarig jochie bijzonder goed ge
observeerd bij een vlucht naar het over
volle Coney Island, welks mensenmenig
ten de eenzaamheid van het kind te ster
ker accentueren. Van het „natuurlijk dé
cor" hebben deze cineasten een dankbaar
en treffend gebruik gemaakt.
Met deze verrassende Amerikaanse bij
drage aan het Venetiaanse filmfeest kwa
men op de laatste dagen nog tal van an
dere grote werken in vertoning, waarvan
een deel dus de hierboven genoemde on
derscheidingen verwierf. Of werkelijk geen
enkele film de kwaliteiten vertoonde om
voor de eerste prijs, de Gouden Leeuw
van San Marco, in aanmerking te kunnen
komen, blijve hier in het midden daar
over was in elk geval verschil van mening
mogelijk en dat was er dan ook, misschien
zelfs wel in de jury.
Goed gemiddeld peil
Het gemiddelde peil der te Venetië ver
toonde films was vrij hoog. Voor een deel
kan men dat wellicht verklaren uit het
feit, dat Egypte ditmaal geen films in
zond; Spanje en Argentinië beide slechts
één enkel werk. Dat wil zeggen, dat de
typische leveranciers van middelmatighe
den of minder-dan-middelmatigheden, die
anders het gemiddelde peil drukken, nu
eens geen overmatig deel van de aan
dacht opeisten. Met nun ene film, La
Guerra de Dios (De oorlog van God) ver
overden de Spanjaarden zowaar toch nog
een derde prijs, een Bronzen Leeuw. An
dere bronzen leeuwen vielen ten deel aan
Frankrijk (Les Orgueilleux), de Verenig
de Staten (Pickup on South Street) en
aan Brazilië (Sinha' Moka, een werk, dat
méér dan brons verdiend had).
Gelukkig heeft men ervan afgezien, al
lerlei onderdelen van een film (scenario,
décor, muziek, fotografie enz.) te bekro
nen. Zulke bekroningen zijn toch meestal
niet anders dan troostprijzen voor de lan
den, die voor een werkelijk-belangrijke
prijs niet in aanmerking komen en ze
werken eigenlijk slechts misleidend omdat
een film die een mislukking is in alle op
zichten op één na, de costuums bijvoor
beeld dan toch nog een prijs kan ver
werven. Naar een systeem van prijstoe
kenning, dat volledig bevredigend is, wordt
blijkbaar ook te Venetië, net als bij de
andere festivals, nog steeds gezocht. De
enige nu nog toegekende deelprijzen, wa
ren die voor de beste mannen- en de beste
vrouwenrol.
De leider van de Sovjet-delegatie, on
derminister Semionov, die er zich verwon
derd over uitliet, dat niet alle voorstellin
gen in het Palazzo del Cinema uitverkocht
waren, hield er geen rekening mee, dat
dat wel het geval was te Mestre, de stad
tegenover Venetië op het vasteland, waai
de festivalfilms tegen lage entreeprijzen
werden vertoond, opdat het filmfeest ook
voor „de gewone man" betekenis kreeg.
Semionov vertelde met kennelijke trots
dat in Rusland bij premières de bioscopen
veertien dagen tevoren uitverkocht zijn.
Om nog even bij de Russen te blijven:
het was een wonderlijke speling van het
lot, dat de duurste films van het festival
niet van Amerikaanse, maar van Russische
makelij waren. De Amerikanen spreken
graag over een zoveel-millioen-dollar-
productie, maar die dure producties ver
toonden ze niet te Venetië; daar kwamen
juist de Russen met films die millioenen
hebben gekost. Semionov deed zeker niet
„dik" over die kosten, maar sprak er ter
loops over. Met kennelijke trots echter
verhaalde hij, dat de acteurs in de Sovjet-
Unie op maandsalaris (van circa drie
duizend gulden) werken of ze filmen of
niet, dat de bioscopen er veel drukker
bezocht zijn dan in West-Europa en dat
Rusland reeds voor de oorlog verscheidene
driedimensionale films per jaar maakte.
De productie van 3 D-films is er nu ech
ter verminderd.
JAN KOOMEN
Keerzijde van de kaart, die tot een bezoek
aan de tentoonstelling van grafisch werk
van Hans Orlowski in de Moderne Boek
handel uitnodigt.
Zuidelijke architectuur, als in zijn streven
om in een ver doorgevoerde vereenvoudi
ging van vorm en kleur de synthese van
het landschap te geven, met deze schilders
verwantschap heeft.
Remy's vrij zwakke pogingen echter zijn
een duidelijke logenstraffing van de dik
wijls geponeerde mening, dat het maar ge
makkelijk is om zogenaamd „modern" te
schilderen. Want als men de heus wel
smakelijke en decoratief niet onaardige
werkjes van Remy beziet, begrijpt men pas
goed wat de kleurkracht en de spanning
bij schilders als Marchant en Oepts be
tekenen. Dit gevaar van het gemakkelijk er,
bedriegelijk navolgen der „modernen" be
staat dus alleen in de ogen van hen, die de
wezenlijke kwaliteiten dier „modernen"
niet kunnen doorzien.
Toch wil ik Cornel Remy niet geheel
afvallen, want in zijn kleurcombinaties
bewijst hij niet zelden een zekere distinctie
te bezitten. Er is een stukje van een park
(Versailles?) dat intelligent gecomponeerd
is en in de kleur even aan Van Dongen
herinnert.
Doordat zijn kunst te weinig fundament
heeft moet Remy het van de gelukkige mo
menten hebben. Deze vallen hem, blijkens
deze tentoonstelling, nog al eens toe, wat
hem en ons op het moment genoegen kan
doen.
OTTO B. DE KAT.
ADVERTENTIE
bent U, wanneer U een superbon vindt
in een pakje Koffie A, merk Keg.
Op elke 100 pakjes bevindt zich een ruim
aantai voorzien van 10 punten. Punten
zijn verpakt niet alleen in Keg's koffie,
doch ook in Keg's thee, verpakte levens
middelen,custard, pudding.
Voor slechts 80 punten
stelt U zich in het bezit
van een zware badhand
doek, 70 punten halflinnen
theedoek, 50 punten witte
handdoek, 20 punten heren-
of dameszakdoek, 60 pun
ten bedrukt postpapier. In
elk pakje koffie- A een
bon a 2V2 punt; in thee
Boudoir: een bon 1 1
punt.
„In de Wincke.l van Sinckel" is de titel
van het nieuwe programma van het caba
retgezelschap van Wim Sonneveld, waar
van op 15 September in het Luxor Theater
te Rotterdam de première wordt gegeven.
De medewerkenden zijn: Conny Stuart,
Emmy Arbous, Lucie Mol, Karin Larsen,
Paul Deen, Joop Doderer, Louis Dusée,
Wim Sonneveld en het pianoduo Jaques
Schutte en André de Raaf.
Zoals gebruikelijk is de Jaarbeurs ge
sloten met het uitreiken van een herin
nering aan de firma's die 25 en 30 keer
ter beurze exposeei'den. In het laatste uur
van de beurs werd hun in de kamer van de
raad van beheer door de voorzitter, mr. W.
H. Fockema Andreae, een herinneringsoor
konde overhandigd.
Met deze korte plechtigheid kwam het
einde van de 61ste Jaarbeurs, een beurs,
die de matig gestelde verwachtingen van
de deelnemers, naar het zich laat aanzien,
heeft overtroffen.
Wie heeft ooit de Negende Symphonie
van Beethoven gehoord, zonder bij bewon
dering voor het gigantische werk tegelijk
een zekere verbijstering te hebben onder
gaan om deze greep naar het boven-men-
selijke?
Wat zou Beethoven bewogen hebben, een
symphonie te schrijven met een finale
waarin het orkestrale ensemble wordt ver
rijkt met koor en vocale solisten? De ver
onderstelling ligt voor de hand: het instru
mentale apparaat, in de eerste drie delen
lot zijn hoogste uitdrukkingsmacht ge
voerd, zou niet in staat zijn, hierna tot een
bekronende slot-climax te komen, zodat de
componist een nieuw element zocht en
vond in de menselijke stem.
Om meer dan een reden is deze veron
derstelling echter moeilijk houdbaar, en
Beethovens schetsboeken leren ons, dat de
componist tijdens de arbeid aan de drie
instrumentale delen wel degelijk ook aan
een zuiver orkestrale finale gedacht heeft.
Hij aarzelde tussen dit plan en de compo
sitie van Schillers Ode an die Freude, een
gedicht dat al jaren daarvóór Beethovens
belangstelling had.
De symphonie werd in 1827 voltooid, en
men neemt aan, dat met inbegrip van het
maken van schetsen cn ontwerpen de ar
beid aan de Negende 6 a 7 jaar heeft ge
duurd. Wij vinden echter al in een schets
boek van 1812 de veelzeggende woorden:
Freude schoner Götterfunken, Tochter
Overture ausarbeiten.
Men ziet hieruit, dat Beethoven in zijn
schetsboeken niet alleen noten, maar ook
gedachten, soms in primitieve vorm, in af
gebroken woorden of zinnen neerschreef.
Twee bladzijden verder zijn deze begin
woorden van Schillers Ode van noten voor
zien, die intussen nog geen enkele verwant
schap hebben met de melodie uit de Ne
gende.
Hieruit volgt, dat Beethoven tijdens de
compositie der symphonie zijn oude plan,
om Schillers Ode te componeren, een ge
lukkige oplossing vond voor de bekronen
de afsluiting daarvan, maar de finale blijft
organisch los staan van de voorafgaande
delen.
Uit de schetsboeken blijkt ook, hoe Beet
hoven heeft gezocht naar een overgang van
het 3e deel, het diepzinnige Adagio, naai
de Finale, en tegelijkertijd geven de schet
sen een inzicht in de werkwijze van de
meester. Zij verhelderen onze voorstelling
van den wonderlijken mens, die Beethoven
was.
Het probleem van de Missa Solemnis en
dat van de Negende Symphonie, kort na
elkaar ontstaan, wordt er echter maar in
gewikkelder door. Want hoe kon deze,-blij
kens zijn brieven en schetsboeken soms zo
primitieve, kinderlijke, door en door men
selijke mens, zich in zijn kunst transfor
meren tot een wezen, aan wiens enorme
geestelijke kracht zich zovelen hebben ge
laafd en gesterkt?
Beethoven zoekt de overgang naar de
finale tot stand te brengen door zelf woor
den te verzinnen, die als recitatieven moe
ten gezongen worden. Wij vinden onder
andere een melodie op: „Ha, dieses ist es.
Es ist nun gefunden Freu(afgebro
ken). Hij verwerpt dit terecht, en schrijft
daarna: „Lasst uns das Lied des unsterbli-
chen Schiller singen". Gelukkig laat hij
ook dit plan varen, en wordt het eindresul
taat, dat wij allen kennnen: „O, Freunde,
nicht diese Töne, sondern lasst uns ange-
nehmere anstimmen und freudenvollere!"
Deze woorden vallen althans veel minder
uit den toon, vooral omdat een onrustig-
dreigende orkestinleiding voorafgaat.
Beethovens bewondering voor Schillers
Ode kan ik. het zij in alle bescheidenheid
tegenover Schiller gezegd, maar in zeer
beperkte mate delen. Het gedicht begint
rijkelijk hoogdravend, maar het verloopt
geleidelijk tot een speech voor een stu
dentenfeest. De „Freude" ligt volgens Schil
ler ook in „Pokalen, in der Traube gold-
nem Blut", hetgeen ongetwijfeld volkomen
juist is, maar na de uitroep van het begin:
„Freude, schoner Götterfunken, Tochter
aus ElysiiLm" verwacht men toch eigenlijk
geen uitnodiging, om daar eens op te drin
ken.
..Dieses Glas dem guten Geist
Uberm Sternenzelt dort oben".
Beethoven heeft deze invitatie dan ook
volkomen afgeslagen, en hij heeft met wijs
inzicht alleen de beste fragmenten voor
zijn finale gebruikt; zijn opvatting van de
„Freude" liet Schillers gedachtenwereld ver
achter en beneden zich. Hij zag in de
vreugde méér: hij zag er in, wat men beter
met het woord levensgeluk zou kunnen
uitdrukken. En xiit een overvol hart, uit
een brandend verlangen wil hij dit levens
geluk van de Vader in de hemel afdwin
gen, niet alleen voor zichzelf, maar voor
de gehele mensheid.
Ddérvoor schrijft hij deze muziek, die
de grenzen van de muzikale schoonheid in
haar ontstuimige wilskracht overschrijdt.
Beethoven rukt bepaalde zinnen naar
voren, om zijn bedoelingen te accentuëren,
men denke aan het „Alle Menschen wer
den Briider" en zo wordt Schillers Ode
opgeheven in een sfeer van muziek, onge
hoord voor die tijd, onverstaanbaar voor
wie er het zintuig voor mist.
WILLEM ANDRIESSEN.
Eindelijk bereikte men onlangs dan toch eenstemmigheid bij de UNO, al tvas het dan
maar op een feestje, gegeven voor het personeel te New York. Alle aanwezigen waren
het met Ezie Pinza (operazanger) aan de harp, Dag Hammerskjöld (secretaris-gene
raal van de UNO) en Danny Kaye eens betreffende het enige punt, dat die avond op
het programma stond: plezier maken.
Op 1 Augustus is in het nationale park
„De Kennemerduinen" de tentoonstelling
„Wat zie ik in de duinen en wat vind ik
aan het strand" geopend. Gebleken is, dat
de belangstelling voor de tentoonstelling-
groot is. Sinds de opening werd de tentoon
stelling bezocht door ruim 2100 personen.
Dezer dagen werden de tentoongestelde
collecties aangevuld met een 59-tal zeedie
ren, zoals krabben, kreeften, slakken, zee
anemonen, poliepen, inktvissen, haaien
enzovoort. De dieren zijn aangekocht van
het Zoölogisch station te Den Helder en
gevangen voor de Nederlandse kust.