George Robèr nader bekeken
Een half jaar „Maatstaf
Bescherming van het dier is
mensenplicht en m ensenbelang
Explosieve sleutelroman verleidde
Quai d'Orsay tot onvoorzichtigheid
Representatie van een halve eeuw
letterkunde in Nederland
Hotel Oud St. Jan
Minister contra romancier
KNOLLEN VOOR CITROENEN
Dichterlijke visie op
mens en beschaving
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
INDISCHE RIJSTTAFEL
Leidse universiteit
herdenkt Jan Stolp
De aantrekkelijkheid zelve
Drie visies op Dierendag:
De Ezel
Franse litteratuur
ZATERDAG 3 OCTOBER 1953
>99
ZES AFLEVERINGEN VAN „Maatstaf"*), het nieuwe „maandblad voor letteren"
onder de eenhoofdige leiding van Bert Bakker, zijn nu verschenen, ruim vier
honderd bladzijden druks met elkaar. De eerste helft van de eerste jaarronde heeft
met het verschijnen van het aan Den Haag als litterair centrum gewijde nummer
haar beslag gekregen. Misschien is het nog te vroeg om een oordeel uit te spreken
over de mate waarin „Maatstaf" als maatstaf kan gelden van het beste, het volwaar
digste, dat onze levende letterkunde heeft te bieden. Nog te vroeg om zich af te
vragen, in hoever de redacteur heeft waargemaakt, heeft kunnen waarmaken
want hoeveel periodieken zijn in de laatste vijfentwintig jaar bij gebreke èn van
aanvaardbare bijdragen èn van voldoende lezers al niet gestrand op hun beste
bedoelingen wat hij zich ten doel stelde: een tijdschrift in stand te houden, waarin
(Noord- en Zuid-) Nederlandse schrijvers „ongeacht hun leeftijd, hun politieke en
godsdienstige overtuigingen, hun gedachten, hun verbeeldingen, hun inzichten en
hun meningen kunnen doorgeven", voor zover althans hun bijdragen voldoen aan de
enige, maar veeleisende maatstaf: kwaliteit.
Maar niet te vroeg is het, met het tot
dusver bereikte resultaat voor ogen, nü al
vast te stellen, dat hier binnen de grenzen
van het nog-mogelijke met man en macht
het hoofd is geboden aan het slopings-
proces, dat Anthonie Donker vijf jaar na
de jongste, de zoveelste vrede als „cultuur
erosie" signaleerde.
„Cultuurerosie"
Er doet zich, aldus ongeveer waarschuw
de Donker in zijn dubbele functie van
schrijver-dichter en hoogleraar, een be
angstigend verschijnsel voor van langzame,
maar zekere aantasting van onze geeste
lijke cultuurbodem: het stijgende kosten-
en prijzenpeil, de toenemende spreidings
mogelijkheden van de inkomensbesteding,
een politiek die zich te hoofdzakelijk tot de
materiële welstand bepaalt, brengen met
elkaar de beveiliging van ons geestelijk
goed ernstig in het gedrag, zo niet noodlot
tig in gevaar. En hij wees op de moeizame
pogingen om het kostbaarste van ons litte
raire bezit in verzamelde werken voor een
diaspora te vrijwaren, op de nood van de
tijdschriften, op de dringende noodzaak
van een actieve cultuurpolitiek van re
geringswege.
Aldus in 1950. Sindsdien mag er heel wat
ten goede zijn gekeerd voor zover het de
diverse uitgaven van verzamelde werKen
betreft, met de tijdschriften is het eerder
nog hachelijker gesteld. En nu is daar dan
desondanks, mag men wel zeggen
„Maatstaf" verschenen, heeft een uitgever
redacteur, alle financiële risico's ten spijt,
het idealisme opgebracht, het sluipend
voortvretend erosieproces te helpen keren.
Is het feit alleen al bemoedigend, het tot
dusver bereikte resultaat heeft het onmis
kenbare bewijs geleverd voor het bestaans
recht van een dergelijk representatief pe
riodiek. Overziet men het geheel van bij
dragen, dan kan men dat niet anders dan
respectabel noemen respectabel van ge
halte en diversiteit. Met werk van zowel
de oudste als de jongste generatie van
Roland Holst, Van Eyck, Nijhoff, Borde
wij k en van „experimentelen" als Luce-
bert, Andreus en Campert, omvat het zo
goed als een halve eeuw levende littera
tuur.
De middengeneratie figureert met de
besten: Aafjes droeg een vijftal gedichten
bij, waarin de mogelijkheid ligt besloten
van een verrassende wending. Achterberg
is, behalve met de al viiftien sonnetten
tellende „Ode aan Den Haag" vertegen
woordigd met niet minder dan twintig ver
zen, waarin zijn transmutatie van werke
lijkheid in het buitenzinnelijke voortgang
vindt. Maurice Gilliams representeert met
Jonckheere en Gaston Burssens de Vlaam
se bijdrage, de laatstgenoemde met een uit
acht zangen bestaande „Elegie", die tot het
volste van zijn werk gerekend kan worden.
Noem ik naast gedichten van Mok, J. B.
Charles en de debuterende Cor Stutvoet,
de dertien verzen waarmee het zich ont
plooiende talent van de jongste onzer dich
teressen, Ellen Warmond, deze jaargang
verrijkt, dan behoef ik nog enkel en dat
met bijzondere waardering Nes Tergast
te vermelden om de poëtische oogst van
een half jaar „Maatstaf" te hebben geïn
ventariseerd.
Nijhoff en de jongeren
Van Van Eyck tot Lucebert, van het be
schouwelijke proza van Roland Holst tot
het militante verhaal van Van Ostaiien. dat
is niet gering. Dat omvat de gehele curve
van evolutie en revolutie in onze moderne
litteratuur, in de nnëzie vooral, die zonder
Achterberg moeilük denkbaar is. Maar
evenmin zonder Nijhoff, Van Eycks tijd
genoot weliswaar, maar méér nog. in ze
kere zin, Luceberts oudere broeder, die
blijkens ziin voordracht, in 1935 voor een
onzer volksuniversiteiten gehouden (en
hier voor het eerst gepubliceerdscherper
dan wie ook van zijn en zelfs de daarop
volgende generatie, de toekomstige ont
wikkeling van de poëzie voorzag inzich
ten trouwens, zonder welke „Awater" nooit
geschreven zou zijn.
Ik noemde Lucebert ter aanduiding van
de gehele groep van „experimentele jon
geren", omdat hij mij na nadere kennis
making met zijn werk en zeker niet het
minst na met verrassing het instructieve
verscommentaar van Paul Rodenko op het
ADVERTENTIE
jansweg 20
telefoon 17630
Op Dinsdag 13 October zal in het groot
auditorium der Leidse universiteit in een
bijeenkomst, uitgeschreven door curatoren
van het Stolpiaans Legaat, het feit worden
herdacht dat 200 jaar geleden Jan Stolp,
wiens nalatenschap de stichting van dit
fonds mogelijk maakte, overleed.
De herdenkingsrede zal worden uitge
sproken door prof. dr. L. J. van Holk,
waarna de door curatoren toegekende prijs
van het legaat zal worden uitgereikt aan
pater S. Galama, O.F.M. te Megen, voor
zijn antwoord op de prijsvraag over het
wijsgerig onderwijs aan de hogeschool te
Franeker (15851811).
Na de plechtigheid zal de rector magni
ficus namens de senaat een krans leggen
op het graf van Jan Stolp in de Pieters
kerk.
„lichamelijke gedicht" van Lucebert in
„Maatstaf" te hebben gelezen, als de talent
rijkste representant van de „Amsterdamse
school" voorkomt.
Dat aan het werk van deze avant-gar-
disten naast al het genoemde en de niet
genoemde bijdragen in proza, naast „histo
rische curiositeiten" (herinneringen van
Roland Holst aan Van Deyssel en Boulens,
twee olijke brieven van Van Looy aan Van
Deyssel, die alleen al als relevering van
Verlaine's voorlezingen te Amsterdam in
1892 belangwekkend zijn), naast het curi
euze, nooit uitgegeven fragment van Gor
ters geweigerde dissertatie een plaats
is ingeruimd, betekent niet enkel de erken
ning van deze experimentele talenten, het
is daarenboven een ondubbelzinnig bewijs
voor de ernst, waarmee „Maatstaf" zich
openstelt voor alles, vanwaar het ook ko
men mag, dat „kwaliteit" heeft.
En daarmee heeft het nieuwe maand
blad zijn bestaansrecht veroverd. De be
vestiging daarvan had moeilijk van een
onverdachter zijde kunnen komen: van de
kant Van Gerrit Borgers, redacteur van
„Podium". Door „Maatstaf" tot een com
mentaar uitgenodigd, heeft de leider van
dit „erkend intolerante" jongerenorgaan
scherp en overtuigend de plaats aange
wezen, die beide tijdschriften „Podium":
polemisch-eenzijdig-baanbrekend, „Maat
staf": conserverend-anthologisch-represen-
tatief vruchtdragend in ons litteraire
leven kunnen innemen.
Er zou meer zijn, dat vermelding ver
diende. Maar dit overzicht rechtvaardigt,
mag ik hopen, voldoende deze poging om
met een goed geweten de staf te breken
voor „Maatstaf", dat zo wèl maat wist te
houden. Waardering alleen is niet genoeg.
Wil men dit, zich tegen de cultuurerosie
kerende, orgaan een eerlijke kans geven,
dan kan de bereidheid tot een geldelijk of
fer niet uitblijven.
C. J. E. DINAUX
„Maatstaf', maandblad voor letteren. Uit
gegeven door N.V. Dasmen, Den Haag.
Herinnering aan de Moulin Rouge. Can Can-meisjes zijn op weg vaar de Granada
Cinema in High Street (in het Zuiden van Londen), waar zij een repetitie van de
beroemde dans zullen houden.
De tekeningen en pastels van de schilder
George Robèr. over wiens leven en wer
ken in deze kolommen ter gelegenheid van
zijn zestigste verjaardag onlangs werd ge
schreven, zijn voor mij en voor vele ande
ren niet nieuw. De eretentoonstelling, die
het grootste gedeelte van zijn oeuvre om
vat en tot 17 October in de Kunsthandel
Lefjelaar aan de Wagenweg te Haarlem
gehouden wordt, werkt vooral daarom ver-
ADVERTENTIE
In het U bekende pakje Keg's koffie A,
zult U weldra een super-bon vinden
Op elke 100 pakjes bevindt zich een ruim
aantal voorzien van 10 punten. Punten
zijn verpakt niet alleen in Keg's koffie,
doch ook in Keg's thee, verpakte levens
middelen,custard, pudding.
Voor slechts 80 punten
stelt U zich in het bezit
van een zware badhand
doek. 70 punten halflinnen
theedoek, 50 punten witte
handdoek, 20 punten heren-
of dameszakdoek, 60 pun
ten bedrukt postpapier. In
elk pakje koffie A een
bon 1 2V2 punt; in thee
Boudoir: een bon a 1
punt.
Morgen is het weer Dierendag
„hoogtijdag der sentimentaliteit",
spotten de cynici.Een strikje voor de
poes, een eindje leverworst voor de
huishond, ziedaar de praktijk van het
geval, zeggen zij.
Natuurlijk, slaan zij de plank mis,
want de bedoeling van Dierendag is
een geheel andere. Dat hebben wij
deze week weer eens horen toelich
ten door een drietal Dierenbescher
mers een protestant, een katholiek
en een humanist. En hoewel hun ar
gumenten in feite geen nieuwe ge
zichtspunten openden, kan het toch
geen kwaad, ze hier nog eens te
releveren, omdat er hier en daar nog
misverstanden bestaan omtrent de
betekenis van het „gedenk de die
ren". Daaarvan getuigde bijvoor
beeld de protestant, ds. G. P. Klein
uit Driebergen, toen hij zeide: „Te
lang heeft de kerk het streven van
dierenbescherming beschouwd als
een particuliere liefhebberij in het
neutrale nevelgebied buiten de kerk
muren, en er was een oorlog voor
nodig om de slaperige hemqlsollici-
tanten te doen ontwaken tot het be
sef, dat mens èn dier beide schepse
len Gods zijn. De Bijbel had ons dat
al eerder kunnen vertellen; zij voor-
snelt immers de komst van het vre
derijk Gods, dat de ganse kosmos
zal omvatten. Met schade en schande is de
kerk nu bezig, zich de ogen uit te wrijven
en haar trieste achterstand in dit opzicht
te constateren. Met schrijnende duidelijk
heid komt aan het licht dat ernstige die
renmishandelingen juist voorkomen in
uitermate vrome streken, waar de kerk
meende, een stevige voet aan de grond te
hebben."
De katholiek, pat.er Auspicius van Cor-
stanje, formuleerde het als volgt. De eer
bied voor het leven, waartoe de Koningin
ons nog onlangs heeft opgewekt, is helaas
aan het kwijnen. Franciscus van Assisie,
patroon der dieren, wordt door velen niet
meer verstaan en miskend als een senti
mentele dweper. Dat is geen wereldwijs
cynisme, maar een treurig bewijs van men
selijke botheid, want Franciscus beleefde
in zijn broederlijke vriendschap met de
beesten en de dingen de volmaakte aardse
harmonie, zoals wij ons die allen wensen,
maar waarvan wij helaas nog zeer ver
verwijderd zijn.
De humanist, de Amsterdamse journa
list H. A. A. Knap, zag Dierendag en Die
renbescherming als een menselijk belang
van de hoogste rangorde. Hii vertelde, in
een artikel in een van onze leidende tijd
schriften nog onlangs de opmerking onder
ogen gekregen te hebben dat dierenbe
schermers mensen zijn. die „bezwaren heb
ben tegen vliegenvangers" een kwalifi
catie die hij als onjuist, dom en schadelijk
brandmerkte. Hij vond het van het groot
ste belang, bij het kind te beginnen met
de propaganda voor dierenbescherming,
want als de jeugd wordt opgevoed met de
gedachte van eerbied voor het dier, kweekt
men betere mensen, die betere gezinnen
zullen vormen in een betere maatschappij
„want alleen een samenleving, die eer
bied koestert voor het leven in zijn nede
rigste vormen, is een veilige maatschappij.
Aldus, kort samengevat, de visie van drie
mensen, met drie volkomen verschillende
Mens en dier: weerzien na de stormramp.
levensbeschouwingen. Moge er eens te
meer uit blijken, dat de bescherming van
het dier niet te transponeren is in fecst-
strikjes of in extra-vette kluiven, maar
mensenplicht en zelfs mensenbelang is!
rassend en verhelderend omdat men hier
voor het eerst in de gelegenheid is de wer
ken in onderling verband te zien.
Het is aan het wezen van Robèr niet
vreemd dat hij in zijn kort dankwoord bij
de opening van zijn expositie de muzikale
compositie in zijn rede betrok. Hij had het
toen over het thema in de muziek, dat door
de dikwijls veelvuldige herhaling de luiste
raars wordt ingeprent. Hoewel Robèr met
deze woorden de bedoeling had om het
publiek aan te sporen zijn werken lang
duriger te „beluisteren" dan men over het
algemeen gewoon is te doen, zou ik hier
aan de oomerking willen toevoegen dat een
aantal daarvan naast elkander geplaatst
door het rhvthme dat daardoor ontstaat
aan intensiteit van expressie veel wint. Ook
raakt de toeschouwer vertrouwd met de
uitdrukkingsvorm van de kunstenaar, dank
zij de gevarieerde herhaling. In andere
treffen zijn uitingen eveneens sterker door
deze contrastering, dan zij dat afzonderlijk
doen.
Van de betekenis van deze aanvullende
en contrasterende werking is Robèr zich
duidelijk bewust. De onderlinge samenhang
van zijn werken wordt geaccentueerd in
het zich vrijwel steeds gelijkblijvende tech
nische uitdrukkingsmiddel fde tekening)
en in de evenredigheid der formaten. Bo
vendien treffan we bij Robèr de cyclus-
vorm aan, bij voorbee'd Bezetenheid, in
drie versies (gevarieerde herhaling). Dan
send hart. Verdord hart, Versteend hart
enzovoorts (contrasterende varianten op
een bepaald thema).
De tentoonstelling leert ons meer, name
lijk dat zijn middelen, die zeer expressief
zijn zolang hij innerlijke gewaarwordingen
registreert, niet overtuigen indien hij ten
dentieuss humanitaire denkbeelden naar
voren wil brengen. Dit is begrijpelijk, daar
men voor het uiten van deze „visionnaire'
kunst zich als medium moet openstellen en
^us niets moet willen. Dit is ais het ware
de sleutel tot déze kunstvorm die men
zoals Siegfried S. van Praag in zijn
openingsrede terecht opmerkte, nooit met
het woord „abstract" mag waarmerken. Ik
merk dit op, daar er ter expositie enkele
werken zijn. die een duidelijke tendenz
vertonen, waartegen men op zichzeWe geen
bezwaar hoeft te hebben, maar die in de
geaardheid van dit werk naar onze mening
niet passen.
Verbazingwekkende wereld
Het gevaar dat de tekeningen van Robèr
door de titels die hij er aan geeft, door de
beschouwer niet meer onbevangen bekeken
worden, kan niet geheel ontkend worden
Anderzijds is het te begrijpen, dat de schil
der met een enkel woord zijn bedoeling
wil kenbaar maken. Wat men vooral in dit
werk bewondert, is de uiterst subtiele
vormgeving, de gevoelige wijze waarop
het wit-grijs-zwart-gamma wordt aange
bracht, de vernuftige combinatie van don
kere en lichte vormen, die ieder hun zelf
standige functie behouden en nooit als
opvulsel dienst doen.
Sommige tekeningen doen denken aan
de wonderbaarlijke structuren, die men in
de plantenwereld tegenkomt, andere herin
neren aan kristallen (bevriezende zee).
Een verbaz'ngwekkende en boeiende we
reld spreidt Robèr voor ons open. Moeilijk
is het voor ons de oorsprong er van na te
speuren. En is dit trouwens onze taak?
Degenen, die zich nooit verdiept hebben
in de roerselen van het onderbewustzijn,
zullen aan Robèr's werk misschien weinig
beleven. Wat ik echter noemde de muzi
kaliteit van deze tekeningen, moet dunkt
hij tot velen spreken.
OTTO B. DE KAT.
Een ezel waande zich verloren:
zijn staart bleek plotseling bevroren,
die, naar hij altijd had gemeend,
hem zoveel luister had verleend.
Hoe heftig hij zich ook vermande
en al zijn achterspieren spande,
hij kon maar niet naar ezelsaard
zich uiten in gekwispelstaart.
Wanhopig wilde hij gaan balken,
doch kon niet eens zijn kaken spalken,
en toen begreep de ezel pas,
dat hij geheel van suiker was.
Piet Zoethout
(Van onze correspondent in Parijs)
Het zijn vaak z'n vijanden die de mens
de waardevolste diensten bewijzen: dat is
de ervaring, die de schrijver Roger Peyre-
fitte met zijn roman „La fin des Ambassa
des" (Het einde der ambassades) zojuist
weer eens heeft opgedaan en waarvan hij
en zijn uitgever trouwens bijzonder handig
profijt hebben weten te trekken.
Peyrefitte, behorend tot de jongere Fran
se schrijversgeneratie, heeft na de oorlog
zijn naam vooral gemaakt met twee boe
ken: „Les amitiés particulières" en „Les
Ambassades", die zeker, zoals dat heet, een
opmerkelijk talent verraadden, maar waar
van het succes toch vooral kon worden toe
geschreven aan de wat gedurfde onder
werpen, welke er in behandeld werden. In
het eerste werd de stof door zekere af
wijkende vormen van de erotische liefde
geleverd en in „Les Ambassades" wierp de
schrijver een bijzonder fel en onthullend
licht op eveneens wat minder frisse toe
standen en verhoudingen, die in de Franse
diplomatieke diensten zouden heersen.
Dat laatste boek heeft indertijd dan ook
de nodige vooral diplomatieke pen
nen in beweging gebracht, maar die reac
ties vallen toch wel helemaal in het niet
bij de rel, welke nu door het vervolg op
die roman: „La fin des Ambassades" is ver
wekt. Ook in dit tweede boek, eveneens een
sleutelroman worden onder doorschij
nende leennamen weer verscheidene
vooraanstaande diplomaten en hoge func
tionarissen. om het zacht te zeggen, in het
zonnetje gezet. En die „belangstelling" van
de schrijver heeft nu tot gevolg gehad dat,
voor het eerst in de annalen van de Quai
d'Orsay, het Franse ministerie van Buiten
landse Zaken, zich tot een verdediging, of
beter een tegenaanval, op een romancier
heeft laten verleiden. Een tegenaanval die
echter niet al te gelukkig is uitgevallen.
Onteerd ambtenaar
Kort na de verschijning van Peyrefitte's
nieuwe boek, waarmee het Parijse litte
raire seizoen geopend werd, publiceerde
de Quai d'Orsay namelijk een lang com
muniqué, waarin de doopceel van de schrij
ver met grote openhartigheid werd gelicht.
Peyrefitte. zo werd daarin gezegd, had zich
als ambassade-secretaris in Athene kort
voor de oorlog in zijn persoonlijk leven
zeer misdragen. Na een zedenschandaal,
dat toen nog net in de dofoot kon verdwij
nen, was hij uit de dinlomatieke dienst
ontzet. Hij had het aan zijn relaties met de
Duitsers te danken, dat hij tijdens de oor
log weer in de dienst werd opgenomen,
maar na de bevrijding heeft een zuive
ringsgerecht hem opnieuw en nu defi
nitief de bons gegeven. Aan de hand
van citaten, ontleend aan de uitspraak,
werd in het communiqué tenslotte ver
klaard dat Pevrefitte, die zich het recht
aanmatigde zijn vroegere supérieuren en
collega's door het slijk te slepen, zélf op de
Quai d'Orsay de herinnering aan een „ont
eerd ambtenaar" heeft nage'aten.
Al werd door deze officiële renliek na
tuurlijk de algemene aandacht dus weer
in het bijzonder op dit boek gevestigd,
waardoor de oplagecijfers pijlsnel in de
hoogte scholen, toch hebben Peyrefitte en
zijn uitgever dit schandaal nog wat verder
willen exploiteren. Zij gaven persconferen
ties ep interviews aan de lopende band en
kondigden bovendien al vast aan, dat dit
diDlomatieke muisje nog wel eens een juri
disch staartje zou krijgen. Pevrefitte'^
raadsman, het rechtse Kamerlid mr. Isor-
ni, die ook maarschalk Pétain in zijn histo
rische proces heeft biigestaan, sprong daar
na prompt als een bok on de haverkist om
bekend te maken, dat hij minister Bidault
aansprakelijk zal stehen voor het feit, dat
geheime dossiers werden geonend terwille
van een persoonlijke verdediging tegen een
aanval, d:e boyendien helemaal geen aan
val zou ziin geweest. Een dubbele overtre
ding volgens mr. Isorni, omdat door het
gedrag van het ministerie ook nog de vrij
heid van een schrijver werd bedreigd. Om
dat Isorni, als gezegd, ook lid is van de
Franse Kamer, is het we! waarschijnlijk
dat Bidault ook daar nog iets van hem te
horen zal krijgen.
Gemakkelijk te herkennen
Peyrefitte's boek moge dan al een sleu
telroman wezen, de gelijkenis tussen zijn
figuren en levende personen vooral dus
diplomaten en politici is meestal toch
wel' zo treffend, dat het niet moeilijk is de
gefingeerde door de ware namen te ver
vangen. Dat spelletje is in de Franse pers
dan natuurlijk ook direct al met veel ani
mo bedreven, maar de bal is aan het rol
len gebracht toen in een critiek in een
groot weekblad een parallel tussen een der
vrouwelijke romanhelden en de echtgenote
van de huidige minister van Buitenlandse
Zaken, madame Susy BidauU. werd getrok
ken. In zijn boek beschreef Peyrefitte met
scherpe en sarcastische trekken een zekere
Mademoiselle Crapote, die na een wat
clowneske rol in het verzet te hebben ge
speeld met een vooraanstaande verzetslei
der huwde, om vervolgens het kwade genie
van de Quai d'Orsay te worden, nadat haar
man, bij wie ze vroeger secretaresse was
geweest, eenmaal tot minister was opge
klommen.
Het wordt bij oppervlakkige lezing in
derdaad wel duidelijk, dat Pevrefitte ziin
gramschap over het feit, dat hij uit de
diplomatieke dienst verwijderd is, in het
bijzonder probeert „af te reageren" op die
mejuffrouw Crapote, in wie men zonder
veel moeite de caricatuur van mevrouw
Susy Bidault kan herkennen. Peyrefitte
tekent de centrale figuur zeker met veel
talent en met niet minder esprit, maar om
dat Mile Crapote tenslotte een romanfiguur
is, kan juridisch gezien zich daardoor nie
mand in zijn of haar goede naam en
eer aangebast gevoelen.
Menselijk gesproken kan men zeker heel
wat meer eerbied en svmoathie hebben
voor de houding, die de beide Bidault's
tijdens de oorlog hadden aangenomen
een houding die voorbeeldig was dan
voor het gedrag van hun tegenstander Pey
refitte. maar daar ligt natuurlijk niet de
kern van de zaak. Het ziet er dus inderdaad
wel naar uit dat de heer en mevrouw Bi
dault'zich in hun begrijpelijke behoefte tot
zelfverdediging meer door persoonlijke
overwegingen dan door diplomatieke om
zichtigheid hebben laten leiden. Wie de
schoen past trekke hem aan. heeft Pevre
fitte met een triomfantelük gebaar nu kun
nen uitroepen. Bovendien kan hij altijd
wel volhouden, dat hij bij het schrijven
van zijn boek niemand persoonlijk on het
oog heeft gehad. Alweer niet zo heel erg
moedig misschien, maar een aanval met
gesloten vizier behoort nu eenmaal tot de
privileges van een romanschrijver.
Een „publiek persoon" behoort daaren
tegen te weten dat hij of zij in het middel
punt van de aandacht staat. En als zo
iemand dan ook nog zelf uit de „carrière"
voortkomt, dan heeft men misschien boven
dien het recht iets meer sereniteit en diplo
matie te verwachten, dan Madame Bidault
hier ten toon heeft gespreid. Zo zij het
communiqué van de Quai d'Orsay inder
daad geïnspireerd heeft, hetgeen wel al
gemeen wordt aangenomen, dan mogen de
schrijver van het boek en zijn uitgever
haar dus wel dankbaar wezen, want zon
der het ingrijpen van het ministerie had
deze sleutelroman zeker nooit dat succes
en die oplagecijfers geboekt die nu al wer
den bereikt.
ADVERTENTIE
Saint-John Perse: Oeuvre
poétique I (Eloges - La Gloire
des Rois - Anabase - Exil - Vents)
Uitgave: Gailimard, Parijs.
DOOR de uitgave van het eerste deel
der verzamelde werken van St.-John
Perse zijn de in tijdschriften en beperkte
oplagen gepubliceerde gedichten van de
thans 66-jarige poëet voor het grote pu
bliek bereikbaar geworden. Bereikbaar,
hetgeen nog niet wil zeggen: toegankelijk.
Want de poëzie van St.-John Perse is er
niet een, die bij eerste lezing onmiddellijk
tot de lezer spreekt. Hoewel men Perse
geen duister dichter kan noemen, is hij
wel een zeer moeilijk dichter.
Als de lezer zich ontrukt aan de beto
verende kracht van rhvthme en klank en
wil begrijpen, wordt hij herhaaldelijk ge
remd door het ongewone der woorden. De
zeer bijzondere verwoording van gedach
ten en gevoelens is echter een even be
langrijk element in de poëzie van Perse als
de muzikaliteit, de rijkdom der beelden,
de lyrische kracht. Door zijn verlangen
slechts het wezenlijke uit te drukken in
het zuiverst-geëigende woord ontleent de
dichter termen aan de meest verscheiden
beroepen, aan mythologie en archeologie,
aan oude dialecten, aan uitheemse idio
men. Wie zich echter er toe zet deze moei
lijkheid der taal te overwinnen ontdekt,
met de dichter, hetgeen duurzaam is in het
vergaan der eeuwen en „in 't eenvoudige
voorwerp, in het eenvoudig feit te leven in
het verglijden van de de dag".
SAINT-JOHN PERSE is het pseudoniem
van Alexis Léger, secretaris-generaal
van de Quai d'Orsay van 1933—1940. Zijn
diplomatieke functie heeft hem naar vele
landen gevoerd en in 1940, als vluchteling,
naar Amerika, waar hij sedertdien woont.
Slechts in ..Eloges" vindt men een toe
speling op het leven van de dichter. Hij
bezingt daarin zijn jeugd, temidden van
de vluchtige bekoring der Antillen, waar
hij geboren is. Deze „Eloges" bevatten een
vers, dat. in haar elementairste vorm, de
„geloofsbelijdenis" vertolkt, waarop het
gehele werk van de dichter gebouwd is,
namelijk de zij het enigszins koele en
gereserveerde gemeenschap met de we
reld en de mensen: ...J'honore les vivants,
j'ai face parmi vous".
In het epische .Anabase" (vertaald door
E. du Perron), zang van de wil tot daden,
is de dichter niet bij deze uiting blijven
staan. Hij wendt zich rechtstreeks tot de
mensen en wil temidden van hen leven.
Te leven echter als degene, die ordent.
Maar, zo vraagt hij zich nog af: welke orde
te bouwen op de droom?
„Exil" geschreven in Amerika maar
het historisch moment der „ballingschap"
is ODceheven tot het inactuele en
„Vents" werken de roeping van de dich-
ter-ordonnateur verder uit. Men zou er
verkeerd aan doen deze roeping te vereen
zelvigen met die van het dichter-ziener-
schan, dat Perse verwerpt. Hij weet, dat
het dichterlijk genie niet de wereld kan
beheersen, doch alleen haar geheimenissen
en haar waarde kan formuleren. Hij laat
evenmin, zoals andere dichters gedaan heb-
'ben. de vrüe loop aan een vertederde ver
rukking tegenover de betovering der we
reld: de elementen, zelfs de meest alle
daagse, van de tastbare wereld gebruikt hij
om deze in dichterliike visie te veredelen.
En, zo zegt hij. „gedurfde dromen zult gij
(mensen) tot daden maken".
„Exil" toont, zoals een commentator ge
zegd heeft, „de eeuwige verhouding van de
dichter tot de samenleving, van de dichter
tot ziin eeuw". Het architectonische
„Vents" (een enkel fragment is vertaald
door Michel van der Plas), waarin de uit
drukking de gedachte .volmaakt omvat, is
■\yel het prachtigste deel der bundel. Het
is een hymne van kracht, die de mensen
toegezongen wordt. Want, tenslotte (en
hier vinden wij de dichter van „Eloges"
terug): „C'est de l'homme ou'il s'agit dans
sa présence humaine". Zo alles even vluch
tig is als Sneeuw, Regen. Winden, in dat
onverbiddelijke echter zingen die winden
naast „l'horreur de vivre" vooral ook
„l'honneur de vivre".
Het moge ziin. dat deze voorname
poëzie meer tot de geest dan tot het hart
spreekt: men moge haar dikwijls cere
braal vinden en de ornamentering te over
vloedig; ja zelfs zou men enkele gedeel
ten didactische inslag, hoewel van edelste
vorm. kunnen verwijten.... het is even
wel onmogelijk te ontkomen aan de in
dringende schoonheid van beeM klank en
rhvthme. waarin de dichter zijn visie op
de mens en de wisselende beschavingen
heeft weergegeven. S. E.
Blijkens een ongave in de Staatscou
rant 7.iin er in de week van 29 tot en met
26 Sentember in het gehele land 10 gevallen
van kinderverlamming aangegeven, waar
van 4 in 's Gravenhage. 2 in Amsterdam en
1 in Hengelo, Millingen, Velsen en Alpheü
aan de Rijn,