Karei Trautwein, Haarlems glazenier
èfee MORRIS f>ejmeucu
Moderne meubelen in Overveen
Vier verhalen van Tsjeehow
y
l
Koningin bezichtigde
schilderijen
Nieuwe uitgaven
^KNOLLEN VOOR CITROENEN
Over het nationale
element in de
muziek
3
Gelukwens aan een zestigjarige met het
bewijs van volstrekt meesterschap
Nieuwe expositie-zaal in
HBS-A aan Zijlvest
Twee arbeidsongevallen bij
Hoogovens
Kerkelijk Nieuws
OPTIEK
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
Vertwijfeling als vorm van liefde
Naar ontwerpen van
J. B. Eckhardt
De Minnebrief
Voorlopig geen groter
helicoptère-net
ZATERDAG 24 OCTOBER 1953
OP één van deze vreemd-stille herfst
dagen, waarop het zonlicht door een
grijs wolkenvelum slechts met. moeite de
aarde bereikt, heb ik het beleefd dat dit
zelfde licht de diepste en feestelijkste kleu
ren voor mij liet opbloeien. Ik bevond mij
op die dag in de. Koepelkerk van de St.
Willebrordus-Stichting te Heiloo, waarin
zich de acht: meter hoge glas-in-lood ven
sters bevinden, die daar door de Haarlemse
glazenier Karei Trautwein zijn aange
bracht.
De kunst, van het gebrandschilderd glas
blijft altijd een wonder. Het opvangen van
het licht' om het slechts doortocht te ver
lenen, nadat het via de transparant ge
kleurde glazen van aanschijn veranderd is
en kleur en lijn tot leven heeft gewekt, kan
mij steeds weer met kinderlijke verbazing
en vreugde vervullen.
Karei Trautwein, zo had ik vernomen,
was kort. geleden zestig jaar oud geworden,
maar het was zijn wens dat daar niet spe
ciaal de aandacht op gevestigd werd. Daar
entegen had hij er, zoals ieder die zijn vak
met toewijding uitoefent, geen enkel be
zwaar tegen om iets over zijn schoon be
roep te vertellen en er de resultaten van
te laten zien. Omdat bij het zien van dit
werk mijn nieuwsgierigheid naar het ont
staan ervan geprikkeld werd, kwam ik on
gemerkt door het wejrk ook een en ander
omtrent de maker te weten, wat belangrijk
genoeg lijkt om het hier na te vertellen.
Het bleek immers dat deze. thans in de
volle kracht van zijn jaren staande, kun
stenaar zich in zijn laatste grote werken
pas volledig ontplooide. Bij hem is na een
gestadige groei op rijpe leeftijd het talent,
ondersteund door een grote vakkennis, tot
rijke bloei gekomen.
ZIJN opleiding is overigens zeer gedegen
geweest. Hij bezocht de Amsterdamse
Academie onder prof. Derkinderen
volgde na de eerste wereldoorlog, waarin
hij zijn dienstplicht moest vervullen, de
compositieklasse van prof. Roland Holst.
Daaraan was voorafgegaan de schilder
klasse bij prof. van der Waay, maar
Trautwein vertelt dat hij misschien het
meest geleerd heeft van zijn oudere mede
leerling, de Limburgse schilder Henri
Jonas. De technische kant van het glas-in-
lood-vak werd in die jaren op de Acade
mie nog niet behandeld en toen Trautwein
deze instelling verliet, stond hij dus voor
de moeilijkheid hoe zich hierin te bekwa
men. Hij meende toch dat de kunst van
het glas-in-lood niet uitgeoefend kon wor
den door een ontwerper, die de eigenaar
digheden van het materiaal niet in alle
finesses doorgrondt. Dus ging hij als volon
tair op het bekende Haarlemse atelier van
Bogtman werken.
Daarna begon hij een eigen werkplaats
in te richten met oven, loodmolen enzo
voorts, kortom een volledige installatie.
Dat was op de Parklaan. In 1936 kwamen
de eerste omvangrijke opdrachten, onder
meer voor het juvenaat Eikenburg bij
Eindhoven voor beglazing van de kapel en
een muurschildering. Hij maakte reizen
naar Frankrijk en Italië en vestigde zich
in 1939 in de Vrouwenstraat bij de Bake-
nessergracht.
Zeldzame conditie
In die jóren had Trautwein enige as
sistenten opgeleid en aan de oudste van
hen deed hij na de bevrijding het techni
sche gedeelte over. Natuurijk behield hij
de supervisie over de door hem ontworpen
en daar uitgevoerde werken volkomen,
maar sindsdien beschikte hij over meer
tijd om zich geheel aan het ontwerpen te
wijden. Belangrijke onderdelen blijft hij
eigenhandig uitvoeren.
Deze langzame, maar gestadige artistieke
en technische rijpwording blijkt achteraf
bezien een allergunstigste factor geweest
te zijn voor de man, die het moeilijke gla
zeniersvak gekozen had. De opdrachten
voor het vervaardigen van kerkramen zul
len immers bij voorkeur toevertrouwd
worden aan een kunstenaar, voor wie de
noodzakelijke discipline geen knellende
band meer betekent, maar die zich in zijn
dienende functie toch, of misschien juist
vrij voelt. Deze zeldzame conditie moet
veroverd worden en de erkenning zal soms
lang op zich laten wachten.
De sublieme voorbeelden van gothische
glasschilderkunst moesten een man als
Trautwein wel tot geestdrift brengen. Zon
der deze kunst na te volgen heeft de Haar
lemse glazenier echter in steeds sterker
mate waarde geschonken aan de directe
werking van de kleurige glasschijf. In de
vensters te Heiloo valt de vereenvoudiging
der inschildering sterk op. Vooral in het
laatst gereed gekomen raam, onder meer
voorstellend de zondeval van Adam en
Eva en de verdrijving uit het Paradijs,
wordt de toeschouwer getroffen door de
groot gehouden vormen der figuren. De
zeer zware opgave om in de langgerekte,
betrekkelijk smalle vensternissen de figu
ren door gebaar en stand de noodzakelijke
expressie te geven is hier glansrijk over
wonnen. Het is ondoenlijk in dit bestek
zelfs maar een vluchtige beschrijving te
geven van de samengestelde iconografie,
die aan de ramen ten grondslag ligt. Een
zinrijke verwerking der gegeven symbolen
heeft vrijwel alle toepassing van louter
versierende ornamentiek overbodig ge
maakt.
Wij geloven, dat Karei Trautwein met
de thans grotendeels voltooide cyclus ra
men in Heiloo zijn volstrekte meesterschap
bewezen heeft.
Daarmee kan men iemand tenslotte be
ter feliciteren dan met een zestigste ver
jaardag. OTTO B. DE KAT
Een der klassen van de Hogere Burger
school A aan de Zijlvest in Haarlem is in
gericht als expositiezaal en hiermede is
een van de idealen van de leraar in het
vak kunstgeschiedenis, dr. J. A. van dei-
Boom, in vervulling gegaan. Een jaar ge
leden ongeveer legde hij namelijk zijn
plan aan de waarnemend directeur van de
school, de heer R. Prosée, voor en deze
was er direct voor te vinden. Het verzoeK
om een der leslokalen te mogen inrichten
als expositieruimte werd gericht aan de ge
meentelijke instanties, maar ook de gemeen
telijke molen draait niet altijd even vlot en
toen men in September na de vacantie
weer op school kwam was er nog niets aan
het aangewezen lokaal veranderd. Plotse
ling werd er echter haast achter gezet en
in ruim een maand hebben de werklieden
van Openbare Werken in nauwe samen
werking met dr. Van der Boom, die de
werktekening maakte, een van deleslo
kalen op de eerste verdieping van de school
herschapen in een ruime en lichte expo
sitiezaal.
Als eerste tentoonstelling heeft dr. Van
der Boom een aantal gebrandschilderde
ramen en werktekeningen van een aantal
glazeniers bijeengebracht.
De bedoeling is, dat de leerlingen, die
deelnemen aan het facultatieve vak kunst
geschiedenis regelmatig de tentoonstelling
bezoeken en ook wil men in de toekomst
vooral de leerlingen van de hogere klassen
op deze wijze in contact brengen met de
kunst.
De bedoeling van dr. Van der Boom is
om deze expositie van de glazeniers onge
veer vier weken te laten duren en daarna
zal men een tentoonstelling inrichten ge
wijd aan een andere tak van de kunst.
De zaal zal in gebruik gesteld worden op
Woensdag 28 October. De wethouder van
Onderwijs, de heer D. J. A. Geluk, heeft
toegezegd de opening te zullen verrichten.
Dr. Van der Boom zal een inleiding hou
den over het mét dit lokaal beoogde doel
en over de tentoongestelde collectie glas
schilderingen.
Vrijdagmorgen zou de voorman P. J. van
L. uit Beverwijk bij de giethal van Hoog
oven I een tuidraad losmaken, toen hij het
evenwicht verloor en ongeveer 2'/a meter
viel. Hierbij had hij het ongeluk op de rug
terecht te komen. Met ernstig letsel is hij
in het Rode Kruisziekenhuis te Beverwijk
opgenomen.
Tijdens het in werking stellen van een
ammoniakcompressor in gebouw I van de
Mekog is Vrijdagmorgen de deksel van de
cylinder gebroken. Hierdoor ontsnapte
ammoniak. De apparaatwachtcr R. A. uit
Haarlem kreeg een gedeelte in het gelaat,
waardoor hij met beschadiging van de ogen
eveneens naar het Rode Kruisziekenhuis
moest worden overgebracht.
Ned. Herv. kerk
Drietal te Goutum: G. J. J. Rensink te
Dalen (Dr.), A. Faber te Boxum en L. J.
van der Kam te Kedichem.
Beroepen te Stadskanaal J. S. Postma te
Nijega-Opeinde; te Vinkeveen A. Wisger-
hof te Oldebroek.
Aangenomen de benoeming tot vicaris
te Schalsum mej. Th. A. A. Jonker, candi
date te Emmen.
De heer C. v. Duin, cand. te Noordwijk
aan Zee, stelt zich beroepbaar.
Gcrcf. kerken
Tweetal te Borger: A. M. Franssen, cand.
te Finsterwolde en G. Meijering Hzn. te
Herwijnen.
ADVERTENTIE
BARTttJORfSëTRAAT 20 TEL. 13439
SKIPANTALONS
ANORAKS
Glas-in-lood-raam voor de kapel te Heiloo
door K. Trautwein.
ADVERTENTIE
gebruikten KEIP-BRILLEN voor beter zien.
Meer dan 40 jaar waren en zijn er mensen
die niet anders dan KEIP-BRILLEN gebruiken.
KEIP-BRILLEN zijn hun geld steeds ruim
schoots waard.
Gr. Houtstraat naast Luxor.
AL, KUNNEN DE VIER verhalen, die gebundeld onder de titel van het eerste
(„Zaal 6") onlangs in een jammer genoeg lang niet vlekkeloze vertaling zijn
verschenen allicht geen volledig beeld van de Russische schrijver Anton Tsjechow
(13601904) geven, mét elkaar zijn ze kenmerkend genoeg voor de bijzondere ge
aardheid van Tsjechows uiterst fijn-genuanceerde schrijftrant, voor de tragische
problematiek waarvan zijn werk is doortrokken, om als een proeve te kunnen gelden
van hetgeen men wel „de Tsjechowse sfeer" heeft genoemd. Wat men daaronder ver
stond was het beschouwlijk-berustendc wanhopen aan het menselijk geluk; aan een
zin, een metaphysische zin, van het leven, één dus die boven al het dagelijkse doen uit
gaat; aan een verlossend antwoord op de in zovele wijsgerige stelsels, in zo onder
scheiden geloofsvormen herhaalde vraag naar het „grote waarom": het waaróm van
ons aards bestaan en ons sterven, van ons leed, van ons immer weer falen, van
onze vrezen en onze zelfzuchtige doeleinden van onze trieste en veelal beschamende
menselijke ontoereikendheid, alle maatschappelijke vooruitgang ten spijt.
Gistermiddag heeft Koningin Juliana,
vergezeld van haar particuliere secreta
resse, mevrouw N. Smitt-Avis en haar
particuliere secretaris, W. J. baron Van
Heeckeren van Molecaten, een bezoek ge
bracht aan Amsterdam, waar zij in hotel
Krasnapolsky met belangstelling toezag
hoe de jury voor „de koninklijke subsidie
voor de vrije schilderkunst" met de be
oordeling bezig was van de schilderijen en
tekeningen, die ingezonden waren ter ver
krijging van deze studiebeurzen, die we
derom aan zes Nederlandse schilders zul
len worden toegekend.
Bij haar komt in Krasnapolsky werd de
Koningin begroet door de schilders
Matthieu Wiegman, Mark Kolthoff en
Gerard van Vliet, respectievelijk voorzit
ter, secretaris en penningmeester der
jury, die vervolgens de leden Jean Adams,
Ger Gerrits, Jan van Heel, Ton Meijer, Jo
Mulder, Jan Wiegcrs aan Hare Majesteit
voorstelden. De Koningin loonde grote be
langstelling voor de ingezonden kunstwer
ken en onderhield zich geruime tijd met
de juryleden. I-Iet bezoek duurde meer dan
anderhalf uur.
In de reeks „De Sneeuwbal" verscheen
bij Kluitman in Alkmaar een herdruk van
het in deze rubriek al eerder besproken boek
voor oudere meisjes: „Zuster Rita", ver
taald uit het Noors van Annik Saxegaard
door M. J. MolanusStamperius.
Wie Anton Tsjechow voor een „pessi
mist", voor een zwartkijker wil houden,
vindt ogenschijnlijk daarvoor steun te
over in al wat hij heeft geschreven sinds
de plotselinge ommekeer, die zich in hem
al jong wie zal zeggen waardóór
voltrok en hem voor goed deed breken
met de brillant-komische verhaaltrant,
waarmee hij naam had gemaakt. In het
merendeel van zijn verhalen slaat als een
blind toeval het noodlot toe: hier als vrij
willig gekozen dood, daar als geestesnacht
van de krankzinnigheid, soms als een weg
kwijnend sterven aan de bittere ontgoo
cheling die als een gif in het bloed is ge
slagen. Ze stranden, deze levens, zonder
klacht vaak, zonder gerucht, stil zoals een
avond valt, bezwijkend aan hun machte
loosheid, gebroken door hun vertwijfeling,
weggevaagd door de zelfverzekerden, door
het brute leven der „succesvolle" banali
teit.
„Zwaarmoedige mensen"
Vrijwel alle hoofdpersonen uit zijn ver
heien en dramatische werk zijn „zwaar
moedige mensen", zoals hij één van zijn
uit z'n kenteringstijd daterende novellen
betitelde. Treplew uit het toneelstuk „De
Meeuw" bekent in zijn voor Tsjechows
levensgevoel karakteristieke monoloog
één der aangrijpendste die hij heeft ge
schreven dal hij zich als een gevangene
voelt, die „in een lege, diepe put is ge
worpen en niet weet waar hij is" een
„wanhoop" die men, en zelfs op goede
gronden, existentialistisch zou kunnen
noemen. De provinciaal uit „Mijn leven",
die het leven met zo hooggestemde ver
wachtingen tegemoet treedt, vindt zijn
einde in een triest, juister: een tragisch,
débacle. Wolodja uit de gelijknamige, in
de bovengenoemde vertaling opgenomen,
vertelling, slaat de hand aan zichzelf, na
dat zijn eerste vluchtige liefdeservaring de
smet van de walg heeft geworpen op zijn
zuiver geloof „dat er ergens op deze we
reld nog een leven vol reinheid, schoon
heid en poëzie bestond".
Waaraan zij ten gronde gaan dat is
niet zo zeer een „fin-de-siècle-gevoel",
evenmin de hopeloosheid van de Russische
intellectuelen, die hun edelste idealen
sinds clc troonsbestijging van Alexander
III met de voeten zagen treden; het is, wat
Unamuno hel „tragische levensgevoel"
heeft genoemd: het besef van een ontbre
kend levensbeginsel, een „algemene idee",
zoals Tsjechow het heet; van een innerlijke
zekerheid als fundament van ons doen en
ons laten.
Neem Andrej Jefimytsj uit „Zaal 6", een
vrij lange vertelling, die, zoals Tsjechows
gehele oeuvre trouwens, uitmunt in so
berheid en alle elementen van zijn „le
vensgevoel", tot het fijnzinnigste-mense-
lijke veredeld, in zich verenigt. Deze arts
Andrej, die in de ondoorgrondelijkheid
van het menselijk lot met stoïcijnse onaan
doenlijkheid berustte, moet het leven van
de rampzaligsten in zijn hospitaal, van de
in „zaal 6" opgesloten geesleskranken,
gaan delen sinds hij zich uit mensenliefde
aan een tweegesprek met één van hen
heeft gewaagd. Voor het eerst heeft zich
het naakte mensenbestaan, ontdaan van
alle misleidende illusie en „charlatanerie",
aan hem onthuld. Hij, arts, getuige dus
van de machtige overwinning, door een
Koch en Pasteur op de menselijke onkunde
behaald, gelooft aan de maatschappelijke
vooruitgang; maar evenzeer is hij ervan
overtuigd, dat al het menselijke kunnen
aan „het wezen der dingen" niets zal,
niets kan veranderen.
Dat is niet Tsjechows laatste woord.
Wie hem voor een pessimist, of, zoals men
dat nu wellicht zou noemen, voor een „ni
hilist" mocht houden, heeft de boodschap
van een zich zo diep van zijn verantwoor
delijkheid bewust zijnd mens en schrijver
als Tsjechow slecht verstaan in het ver
kapte zelfgesprek, dat hij herhaaldelijk in
zijn werk voert. Ook „Zaal 6" is zo'n zelf
gesprek: tussen de mens van de berusten
de wanhoop (Andrej Jefimytsj) en de
mens die desondanks hoopt (hier: de pa
tiënt Dmitri). Deze Dmitri weet dat hij in
de gevangenschap van de hospitaalzaal zal
sterven. Maar hij hóópt niet op zijn be
vrijding, niet op zijn „genezing" en zijn
terugkeer in het leven der vulgariteit. Hij
hoopt op een „eens", op een verlossing
een bevrijding in een boven-persoonlijkc,
een al-menselijke zin. Zijn hoop is niet of
nauwelijks een troost. Ze wil dat ook niet
zijn. Ze is opstandigheid, verzet tegen de
wanhoop, een protest tegen de zinloosheid.
En zo wordt ze tot een getuigenis van
menselijke waardigheid, die dit sterfelijk
wezen uit een zedelijk gebod, een liefdes
gebod verplicht tot de hoop, tot de hoop
cp de hoop, tot het voeren van een levens-
slaat die, mócht dan het leven zinloos zijn,
deze zinloosheid te schande maakt.
In geen van zijn verhalen, van zijn to
neelstukken, heeft de wanhoop, hoe triest
deze er zich ook in voordoet, hoezeer ze
er de drijfveer loe geweest mag zijn, het
laatste woord. Elk ervan is een zedelijke
In de toonzalen van de firma J. A.
Boskamp en Zonen te Overveen wordt van
26 October tot 8 November een expositie
gehouden van nieuwe meubelen, tapijten
en gordijnstoffen. Zo ongeveer staat het op
de uitnodigingen, die dezer dagen zijn
rondgestuurd. Maar deze opsomming is
niet volledig, zoals straks wel blijken zal.
Bovendien doch dat is haast altijd het
geval bij zakelijke aankondigingen
komt het bijzondere karakter er niet in tot
uitdrukking, behalve natuurlijk voor de
genen voor wie de naam Boskamp een be
grip is geworden. De heer Boskamp staat
nu al meer dan dertig jaar aan het hoofd
van een van de weinige zake i in ons land,
waar men de meubelen nog zelf maakt.
Fabrieksmeabelen, zo heeft hij altijd ge
redeneerd, kunnen voortreffelijke kwali
teitsproducten zijn, maar ze hebben het
onvermijdelijke nadeel, dat het typsch
eigene, het individuele karakter verloren
gaat. Gelet op de aard en de bestemming
worsteling, heeft als inzet de „hoop op de
hoop". Elk daarvan getuigt van een twee
voudige moed: de moed om de waarheid,
van alle schoonschijnende franje gezui
verd, koelbloedig in het gezicht te zien; de
moed bovendien om desondanks te hopen
en hopend te leven. Het is en dat lijkt
mij de bezwerende, ontroerende, verlos
sende kracht van deze diep in de mense
lijke ziel afdalende verhalen, van deze
„Tsjechowse sfeer" een hoop uit liefde
voor de mens. Een liefde uit deernis.
Zonder die mensenliefde is Tsjechows
wanhoop, is Tsjechows werk, ondenkbaar.
Zijn vertwijfeling is een vorm van liefde,
is ontbeerde, gekwetste, geschonden liefde.
Wie niet liefheeft kan niet wanhopen.
Niet zó wanhopen althans, niet zó mede
lijden, zo tot de laatste ademtocht met alle
zedelijke levenskracht de deur van het
leven, al is het op een kier, openhouden
voor de hoop, als deze mens en schrijver
Tsjechow in het onafgebroken getuigenis
van zijn werk heeft gedaan. Zou men
Tsjechows boodschap als volgt mogen for
muleren: dat alleen diè mens vurig kan
hopen, tot medelijdende mensenliefde bij
machte is, die de weg van de wanhoop lot
het uiterste is gegaan? Het zou een voor
deze tijd zinrijke boodschap zijn.
C. J. E. DINAUX
van het meubel kan hij dit niet anders
zien dan als een gevaarlijke vervlakking
van het beschavingspeil. Wat hij in de
handel brengt beschouwt hij als een cul
tureel product, dat aesthetisch verant
woord is en dat toch zakelijk kan concur
reren. Het is namelijk een volkomen mis
vatting, dat speciaal ontworpen en ge
maakte meubelen extra duur zouden zijn
Er worden ten naaste bij dezelfde prijzen
voor genoteeid als voor „het betere genre"
dat van de fabrieken komt.
Toen de heer Boskamp zijn lange en vaak
moeizame strijd tegen de heersende wan
smaak en onverschilligheid begon, werd
hij vrij algemeen voor gek verklaard
Maar hij is een integer en vastbesloten
man, die staat voor zijn overtuiging en
zich dan ook nooit van zins heeft getoond
om water in de wijn te doen. Hij wenst de
mensen te helpen iets van hun binnen
huis tè maken, iels persoonlijks. En hij
heeft dat altijd kunnen doen door zijn
nauwe samenwerking met zijn assistent C
de Jong,.die enkele jaren gojeden is ge
storven, juist toen het werk van deze even
gedegen als vooruitstrevende ontwerpei-
een kunstenaar in zijn vak, internationale
erkenning begon te vinden. Een Frans tijd
schrift besprak vol lof zijn inrichting van
de directiekamers van een groot Neder
lands dagbladbedrijf en v?.n een radio
omroepvereniging in een artikel met tal
rijke foto's.
Nu is er een opvolger gevonden in de
heer J. B. Eckhardt, aan wiens werkstuk
ken deze expositie voor het grootste deel
is gewijd. Met hem, die aan de Acaaem.e
voor beeldende kunst in Den Haag zijn
opleiding genoot, komt een nieuwe gene
ratie aan bod. Hij zoekt een stijl, die be
wust aansluit bij de zich immer steeds
weer vernieuwende traditie en toch de
geest van de tijd ademt. Inspiratie heeft
hij vooral gevonden in Italië, waar hij een
soort nieuwe renaissance op dit gebied
meent te herkennen. Hij gelooft, dat er
van deze architectuur een grote invloed is
te verwachten. In het nieuwe station
Rotterdam zal men er bijvoorbeeld duide
lijke sporen van zien.
Anton Ts.ieeliow: „Zaal 6" (een bundel van
vier verhalen). (Vertaald door M. Budimir en
Theo J. van der Wal: uitgegeven door L. J.
Veen's uitgeversmaatschappij N.V. te Amster
dam).
Een minnebrief vol geest en vuur
kwam in een brievenzak,
maar hield, getrouw aan haar natuur
ook daar niet haar gemak.
De passie woedde in haar voort
en nam haar adem schier,
soms steeg een zucht op halfgesmoord
uit haar benard papier.
Zij kronkelde van minnepijn,
zij danste in de zak,
zodat haar buurvrouw in de trein
daarover schande sprak.
De buurvrouw was eeu bitse kaart,
ook aanmaning genaamd,
„Ik ben", sprak zij, „een kwartje waard,
't Wordt tijd dat jij je schaamt!"
De minnebrief kromp in elkaar
en gaf geen zuchtje meer:
zij was het kosteloos gebaar
van een verliefde heer.
Piet Zoethout
Zeer fraaie lampen
te
Deze geestdriftige ontwerper is een groot
voorstander van zoveel mogelijk vrijheid
maar hij wenst daarbij geenszins te breken
met de overgeleverde vormen van het vel
leden. Het zijn moderne, soms zeer geavan
ceerde varianten die hij hier laat zien. En
natuurlijk moet hij rekening houden met
de tegenwoordige, over het algemeen
nogal beperkte woonruimten, waarin cch
ter veel licht wordt toegelaten. En even
natuurlijk is het, dat men zelf met denk
beelden bij hem kan komen, waarvoor dan
een technische oplossing zal worden ge
zegd. Want het gaat er tenslotte om, dat
de mensen weer leren zelf een keuze te
doen en zichzelf een sfeerrijke omgeving te
bouwen.
Het heeft weinig zin een poging te wagen
het tentoongestelde te beschrijven. Men
moet zelf maar eens gaan kijken. Het pret
tige is, dat men in alle stoelen mag plaats
nemen en zodoende kan constateren, hoe
heerlijk ze over het algemeen „zitten". Ter
opluistering hangen er fraaie gobelins van
Edmond de Cneudt uit Baarn, een der wei
nige nog levende tapijtknopers in ons land.
En verder zijn er prachtige stalen van uni-
caglas uit Leerdam en Murana, benevens
plastieken van Wim Commandeur, een
Alkmaarse beeldhouwer. Een geheel aparte
verrassing zijn de Italiaanse lampen, zeld
zaam heldere lichtbronnen in ranke en on
danks hun strakheid speelse vormen.
Dat de heer Boskamp zich al die tijd in
de voorhoede der woninginrichters heeft
kunnen handhaven, komt misschien omdat
hij in een dorp gevestigd is. Daar wordt
men niet mee gesleept naar het gemiddelde
peil, zoals in een grote stad, maar kan men
zichzelf blijven. Dat is zijn kracht.
TA AT het werk van een componist
noodzakelijk onder de invloed van ras
of nationaliteit waartoe hij behoort? Indien
men sommige auteurs, voornamelijk uit de
landen die men toonaangevend zou kunnen
noemen, wil geloven, dan zijn er compo
nisten van universeel karakter, en anderen,
die in hun kunst slechts de cultuur van
hun volk vertegenwoordigen. Het klinkt
heel mooi, maar op deze wijze wordt het
toch beperkt gezien. Wat bijvoorbeeld te
zeggen over Chopin, die ongetwijfeld een
exponent is van wat aan muziekzin leeft
in het Poolse volk? Mist Chopins muziek
universaliteit? Mij dunkt van niet.
Er is in de muziekgeschiedenis dikwijls
sprake van de zogenaamde nationale com
ponistenscholen, die ten tijde der roman
tiek, in de eerste helft der negentiende
eeuw, opbloeiden. Het behoorde inderdaad
tot de kenmerken der romantische geestes
houding zich te verdiepen in het verleden,
in het volkseigene, in wat ook in volkslied
en dans aan schoonheid leefde.
Vandaar dat met de opbloei van de ro
mantiek componisten opstonden, die zich
wendden tot en hun inspiratie putten uit
de folklore van hun land. Bij Chopin was
het niet anders. „Men ziet", zegt Chopins
biograaf Hugo Leichtentritt in zijn bespre
king der mazurkas, „de boeren bij de dans,
bruiloftsfeesten, burlesken, idyllen, de lief
de, het landleven, alles is er in te vinden.
Men hoort de herdersfluit, de doedelzak,
de viool".
Zo deed ook Edvard Grieg, die zichzelf
nog meer beperkte en zijn levenswerk op
bouwde uit het materiaal, dat de oude
Noorse volksmuziek hem verschafte. Tn
Rusland begon de jonge, eigen muziek met
Glinka, en daar ontplooide zich in de
negentiende eeuw een buitengewone rijk
dom aan muzikale schoonheid.
Dat deze en andere componisten pioniers
waren voor een eigen kunst wil daarom
echter nog niet zeggen, dat mannen als
Bach. Haydn, Mozart, Beethoven zoiets als
uit de hemel gevallen, vaderlandsloze
„Uebermenschen" waren, hoog boven het
nationaliteitsbegrip verheven. Bach en
Beethoven waren Duitsers, dachten en
voelden als Duitsers, Haydn, Mozart en
Schubert waren Oostenrijkers en wie zou
de verbondenheid met hun land niet uit
hun werk herkennen? Dat daarentegen
sommige volken in het Europese concert
wat later dan andere een zelfstandige par
tij te spelen kregen, stempelt hun voor
mannen nog niet tot een groep van compo
nisten, die om deze reden in een afzijdig
hoekje geplaatst moeten worden. Hier
speelt bij de midden-Europese schrijvers
over muziek een bewust of onbewust
superioriteitsgevoel mee, verklaarbaar uit
de geschiedenis, maar in wezen onaan
vaardbaar. Het beschavingsleven fluctueert
voortdurend en de curven kunnen buiten
gewoon grillige figuren opleveren. Zeer
zeker kunnen Duitsland en Oostenrijk,
Frankrijk en Italië als kernlanden in de
ontwikkeling der muziek der laatste
eeuwen gelden. Doch er is ook een periode
geweest, een tijdperk van meer dan hon
derd jaar, dat bijvoorbeeld de Neder
landers (hierbij ook en voor een belangrijk
deel Zuid-Nederland te rekenen) het mu
ziekleven beheersten. Dit was in de zes
tiende eeuw. Wat later behoorde onze Jan
Pieterszoon Sweelinck tot de internationale
figuren. Maar tevens typeert zijn muziek
de geest van ons vaderland uit de tijd van
Rembrandt, Vondel en Hooft. Zij is ver
vuld van de kracht en de stoerheid van
onze voorouders, die de oorlog tegen
Spanje voerden, van de onverzettelijkheid
van een volk, dat in nooit aflatende ener
gie zijn vrijheid tegemoet ging. Is er iets
meer Frans dan Pièces de clavecin van
Couperin, of iets, zo Duits als de Branden-
burgse Concerten van Bach?
Later, in de negentiende eeuw, neemt
een man als Edvard Grieg maar een be
trekkelijk bescheiden plaats in; de reden
daarvan ligt echter niet in zijn landaard,
maar in de beperktheid van zijn wezen.
Kiest een componist onderwerpen, die bui
ten de grenzen van zijn vaderland liggen,
zoals Bizet deed in Carmen, Hugo Wolf in
zijn Corregidor, Ravel in l'Heure Espag-
nole, dan spreekt hij daarin-zo goed als al
tijd een muziektaal, waarvan het accent
zijn afkomst verraadt. Het komt intussen
meermalen voor, dat de componist muzi
kaal op eigen bodem blijft, terwijl de han
deling van zijn werk daar ver vandaan
speelt. Men denke aan de Barbier van Bag
dad van Cornelius of aan Madame Butter
fly van Puccini!
Overigens gaat de dichterlijke vrijheid in
de opera ten opzichte van de plaats dei-
handeling nog aleens vrij ver: de oproerige
Italianen waren in 1849 zo wild-enthousi-
ast na de eerste opvoeringen van Verdi's
La Battaglia di Legnano, dat het werk ver
boden werd. Verdi verplaatste toen de
handeling naar de Nederlanden. De hoofd
persoon, Barbarossa, werd de Hertog van
Alva en het geheel: De slag bij. Haar
lem. Toen de tijden rustiger werden, heeft
men de oude tekst in ere hersteld.
Album „Mijn sterren"
De Bond zonder naam heeft een nieuwe
actie op touw gezet, namelijk een plaatjes
actie voor de kinderen. Naar analogie van
de moderne verzamelwoede van plaatjes
van filmsterren en sportfiguren heeft de
Bond zonder naam plaatjes vervaardigd
van persoonlijkheden, die de kinderen
kunnen leren, hoe men een groot en nobel
mens wordt. De plaatjes kunnen door de
kinderen worden verzameld in een album,
getiteld: „Mijn sterren". Er zijn o.a. af
beeldingen bij van Hei-man Boerhave,
Louis Pasteur, Maria Goretti, Dorus Rij
kers, Albert Schweitzer. De actie heeft ten
doel, ouders en opvoeders een hulpmiddel
in handen te geven om de kinderen op te
voeden in de geest van naastenliefde.
HET valt, meen ik, niet te ontkennen,
dat elk kunstenaar, evenzeer als hij
geestelijke en lichamelijke éigenschappen
van zijn ouders erfde, ook kind van zijn
vaderland is, meer of minder erfgenaam
en later mede-erflater, om met dr. Jan Ro
mein te spreken der beschaving van het
land zijner afstamming. De waarde zijner
kunst wordt bepaald door de kracht van
zijn persoonlijkheid, de zuiverheid en het
algemeen-menselijke der gevoelens, in zijn
werk geopenbaard.
WILLEM ANDRIESSEN
De eerste vijf a tien jaren kan niet wor
den gedacht aap itbreiding van het hé'
copternet naar het Noorden en Oosten vr
Europa. Dit heeft de Sabena in Brussc
medegedeeld aan de Kamer van Koophan
del en Fabrieken in Nijmegen. De Sabena
voegde aan deze mededeling toe, dat pas
aan een uitbreiding van het hélicopternet
kan worden gedacht, wanneer er grotere
toestellen ter beschikking komen.