Agenda voor
Haarlem
Belcampo's „Gedachtenkuiiist"
f 26.75
Dansende studenten uit Zagreb
PROSPER MERIMEE (1803-1870)
gentleman en meester der novelle
Doe Oeiiote59 van Cervantes l i n c ENIO$o
/^KNOLLEN VOOR CITROENEN
ZATERDAG 31 OCTOBER 1953
6
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
De verwondering als inspiratiebron
„U lacht miinheer"
nam afscheid
StiqA Siyte
laaaxiet
Haarlemse rechtbank
veroordeelde landbouwer
FRANSE LITTERATUUR
99
i HIDALGO DON Q VI-
De Baard
Ano,
J
Franse onderscheiding
voor minister Cals
Dieseltrein botste
tegen graafmachine
GEEN OVERTUIGENDER bewijs voor cle oorspronkelijkheid van een schrijver als
Belcampo, voor cle unieke plaats die hij in onze moderne litteratuur inneemt,
dan de stalenkaart van „invloeden", die zijn critici tegen wil en dank met elkaar
hebben samengesteld als een bont palet van karakteristieken. Moest men hen geloven,
dan was Belcampo met de halve letterkundige wereld vergelijkbaar behalve met
zichzelf. Eigenlijk heeft men met de figuur van Belcampo nooit goed raad geweten
en in zo'n geval is de „vergelijkende kritiek" altijd een uitkomst: zo'n beschouwing
laat ruimte om over alles en iedereen te schrijven, met uitzondering van de onwillige
auteur, die zich niet laat vangen. En zo heeft men dan sinds zijn debuut in 1935, sinds
zijn eerste bundel „Verhalen van Belcampo", een complete litteraire meute op zijn
spoor gezet om hem te achterhalen. E. T. A. Hoffmann werd van stal gehaald en Piet
Paaltjens, Lautréamont en Speenhoff, Jarry en Meyrink. Hildebrand werd in het veld
(o, bel campo!) gebracht en Kafka, de Maupassant en Andersen, Poe en Carmiggelt,
Freud en Bordewijk. En of dat. nog niet genoeg was (ik vergat trouwens Villiers de
l'Isle Adam nog en Allais) liet ik, van dat alles toen nog niets vermoedend, in een
onbewaakt ogenblik Giovanni Papini op hem los.
Desondanks schreef Belcampo in zijn
veilige enclave middelerwijl „Nieuwe Ver
halen", een „Zwerftocht", „Sprongen in de
branding" en dezer dagen, vochtig nog van
de pen, wéér nieuwe verhalen, „Liefde's
verbijstering" een bundel van drie,
meer toevalligerwijs dan opzettelijk aan
het zelfde motief ontsproten, maar hier dan
toch, lang niet zonder zin, vereend onder
deze gemeenschappelijke titel.
Allesbehalve opzettelijk
Niets trouwens in het werk van Bel
campo is opzettelijk. Als hij surrealistisch,
symbolisch, satiriek, fantastisch, wijsgerig,
humoristisch, ironisch, doodernstig, fop
pend, naief, intelligei«t, warm, nuchter,
argeloos en geraffineerd schijnt en hij is
dat alles bij beurten, met haast onmerk
bare overgangen van het een in het ander
dan mag hij, allicht, met dat alles zijn
bedoeling hebben (er zijn weinig auteurs
die zo nauwgezet werken als hij!), hij ver
tegenwoordigt daarmee geen school, geen
credo, geen stijlvorm, geen procédé
maar uitsluitend zichzelf: zijn eerlijkheid
in datgene wat hem tot schrijven drijft.
Zijn „gedachtenkunst", heeft hij dat ge
noemd, in tegenstelling tot „woordkunst".
Invloeden? Ik heb hem daar eens naar
gevraagd. Natuurlijk had hij-ze ondergaan,
„heel sterk zelfs", zei hij. „Van verhaaltjes
uit het vroegere weekblad „De Prins" en
later natuurlijk van Jules Verne". Ik
kende hem toen goed genoeg om te weten,
dat dit niet als boutade was bedoeld. Hij
meende letterlijk wat hij zei, zoals hij
steeds letterlijk meent wat hij schrijft, zon
der verborgen bovenlichten van metaphy-
sica, achterdeuren van symboliek, valluiken
van existentiegevoelens of andere modieus-
litteraire „tours-de-passe-passe". Hij heeft
niets in en niets achter zijn mouwen, hij
houdt niets achter de hand. werkt niet met
dubbele bodems hij schrijft zoals hij is,
zoals hij denkt, zoals hij speelt met een
..gedachte". Deze gedachtenkronkelingen,
die ongebaande wegen gaan, zijn z'n kunst,
zijn stijl, zijn „richting", die hij als een
ling vertegenwoordigt. Litterair gespro
ken woont hij alleen. Hoogstens heeft hij
buren. Maar uit „buren" gaat hij nooit. Hij
houdt het bij „De Prins".
Als er dan tóch en dat is herhaalde
lijk zo iets surrealistisch', iets symbo
lisch', iets van een andere werkelijkheid
bij te voorschijn komt, dan is dat ondanks
en toch ook weer dóór zichzelf: ook dat is
Bclcampo, die geboren is om zich te ver
wonderen en het „reële", het gewone, niet
méér, maar ook niet minder ongewoon
ziet dan het ónaewone.
Als hij in „Het hardnekkige verlangen",
het eerste verhaal van zijn nieuwe bundel,
de geschiedenis schrijft van een meisje met
twee neuzen, dan is dat meisje een reali
teit, zij het een wonderlijke. Eenmaal als
binasaal unicum binnen Belcampo's crea
tieve gezichtsveld verschenen, wordt het
de inzet van zijn „gedachtenkunst": een
spel van levensmogelijkheden en hun con
sequenties. Dit meisje heeft niet alleen
alles méé haar figuur, stem, intelligen
tie ze heeft zelfs on haar sexegenoten
een neus vóór. Ze ruikt fijner, ze ruikt
meer, ze ervaart alles „wijder en ruimer",
ze is met haar „twee symmetrische verti
calen als een cathedraal" zelfs schoon,
hoewel niet erkend schoon, zodat de liefde
aan haar twee neuzen voorbijgaat. Dat is
grappig en treurig, wat voor Belcamno
weer niets verwonderlijks heeft, omdat
voor hem „alle dingen tegelijk oneindig
tragisch en oneindig komiek zijn".
Tragi-komische tweeneuzigheid
En zo wordt dan deze tragi-komische
tweeneuzigheid, door Belcampo's gedach-
ZATERDAG 31 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Luistert u niet, da
mes". De Haagse Comedie, 8 uur. Luxor:
„Aan", 14 jaar, 7 en 9.15 uur. Roxy: „Hong
kong", 14 jaar. 7 en 9.15 uur. Minerva_: „Die
Csardasfürstin", alle leeft.. 7 en 9.15 uur.
Lido: „Call me Madam", alle leeft., 7 en 9.15
uur. City: „Opstand in de Sing-Sing", 14 jaar,
7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Broadway
Rhythm", alle leeft., 7 en 9.15 uur. Rem
brandt: „Ik beken", 18 jaar. 7 en 9.15 uur.
Palace: „Heidi", alle leeft., 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 1 NOVEMBER
Stadsschouwburg: „M'n kleine Sheba,
kom terug", De Haagse Comedie, 8 uur.
Concertgebouw: „Pietje Bell", Rotterdams
Kindertoneel. 2.30 u. Concertgebouw: „Over
25 jaar", VARA-avond. 8 uur. Zuiderkapel:
Spreker Rev. G. Brucks. 10 uur. Luxor:
„Aan". 14 jaar, 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. Roxy:
„Hongkong", 14 jaar, 2. 4.15, 7 en 9.15 uur.
Minerva: „Die Csardasfürstin", alle leeft.. 2,
4.15, 7 en 9.15 uur. Lido: „Hoe groen was mijn
dal", 14 jaar, 11 uur. „Call me Madam", alle
leeft.. 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Opstand
in Sing-Sing", 14 jaar, 2.15, 4.30, 7 en 9.15
uur. Frans Hals: „Broadway Rhythm", alle
leeft., 2, 4.30, 7 en 9.15 uur. Rembrandt: „Ik
beken", 18 jaar, 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace:
„Heidi", alie leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur.
MAANDAG 2 NOVEMBER
Minerva-theater: Noordhollands Philhar-
monisch Orkest, 8.15 uur. Gebouw Zang en
Vriendschap, Jansstraat 74: bijeenkomst van
„De Grotere Wereld", 8 uur. Concertgebouw:
Nederl. Ver. van Spiritisten „Harmonia",
Allerzielen-herdenking, 8 uur. Waalse Kerk:
Hermann Zaiss Comité, bijeenkomst, 8 uur.
Luxor: „Aan", 14 jaar, 2, 7 en 9.15 uur. Roxy:
„Hongkong", 14 jaar, 2.30 en 8 uur. Lido:
„Call me Madam", alle leeft., 2, 4.15, 7 en
9.15 uur. City: „Opstand in Sing-Sing", 14
jaar, 2.15, 7 en 9.15 uur. Frans Hals: „Broad
way Rhythm", alle leeft., 2.30, 7 en 9.15 uur.
Rembrandt: „Ik beken". 18 jaar, 2, 4.15, 7 en
9.15 uur. Palace: „Heidi", alle leeft., 2, 4.15,
J an 9.15 uur.
tenkunst bespeeld, gewild of ongewild tot
een zinnebeeld van de menselijke situatie:
wiet weet wat, hóé, waar hij is? Deze dub-
belbencusde mag physiologisch een voor
uitgang zijn, een volwaardiger wezen zon
der „blinde plekken in haar ziel", voor de
predikant is zij een door zonde getekende;
voor de theologische professor een buiten
de schepping geplaatst monstrum, waarop
theologisch niet is gerekend; voor de bio
loog een mogelijke mutatie; voor de chi
rurg een aanlokkelijk experiment; voor de
aesthetica een „gegeven" ter bespiegeling
van „het schone"; voor een uit „protest
tegen de absurditeit" twee-neuzen-por-
tretterend schilder een symbool van
verwording; voor de klanten van de winkel
van scherts- en feestartikelen, waar ze
werkt, een truc die het „geheim van de
zaak" is; en wie weet nog een mislukte
tweeling op de koop toe, ze is alles, be
halve een mens die bemind wordt. Bel
campo gééft haar een minnaar: een auteur,
die in haar zijn eigen „hardnekkig ver
langen" naar het zich steeds vernieuwende
leven herkent. Hij vindt haar schoon. Dus
is ze schoon. Met twee neuzen.
Een zo voortreffelijke eenheid van vorm
en gedachtenspel heeft Belcampo niet we
ten te bereiken in de beide andere verha
len: „Amsterdam", waarin een zeventien-
de-eeuws-Amsterdamse koopmansvrouwe
de vrijheid van dartele levensliefde gaat
verkiezen boven de benepenheid van het
genormaliseerde standshuwelijk, en „De
Achtbaan", onvergelijkelijk-spitsvondige,
tragi-komische, ook satirieke variaties op
het thema „hersentransplantatie". Ook
daar is de liefde weliswaar „verbijsterend",
gaat ze, rakelings scherend langs de be
gane wegen, onnavolgbare kronkelpaden
door het mogelijk-onmogelijke. Maar dat
is van die twee verhalen niet het frap
pante. Waardoor zich de Amsterdamse ge
schiedenis als een novum in Belcampo's
werk, zij het dan ook fragmentarisch, on
derscheidt, dat is de schildering van Am
sterdam als symbool van lévend leven.
Proper van stijl, zou ik die schildering
willen noemen, kloek, reëel en transparant-
helder, zoals Van Schendel in zijn latere
jaren kon zijn. Hier is niet Jeroen Bosch,
in wiens sfeer het merendeel van Belcam
po's werk thuishoort, aan het werk, maar
Cuyp bij voorbeeld, of Van de Velde of
Berckheide. En Brcero kijkt om de hoek.
Wat Belcampo inmiddels niet belet te zijn
wat hij is: een auteur, die het duizendmaal
geziene niéuw ziet en niéuw schrijft, zijn
„ontsporingen" inbegrepen. Een door en
door onconventioneel schrijver dus. een
unicum al zijn „geestverwanten" ten
spijt.
C. J. E. DINAUX
Belcampo: „Liefde's verbijstering" (N.V.
Uitseversmaatsc'nappii „Kosmos". Amsterdam-
Antwerpenb
In dezelfde zaal, waarin het Utrechts
Studentencabaret „U lacht mijnheer" op
17 Mei 1951 debuteerde, gaf Donderdag
avond het gezelschap ziin afscheidsvoor-
stelling. De rector magnificus van de Uni
versiteit opende de reeks van bij deze ge
legenheid gebrachte huldigingen.
Zaterdagochtend vertrekt het troepje van
Schiphol voor een tournée door Indonesië
en Nieuw Guinea van ongeveer drie maan
den. Na terugkeer in Nederland wordt het
ensemble ontbonden, omdat de leden zijn
afgestudeerd. De leider en conférencier,
die zijn theologische studie reeds volein
digde, hoopt kort na de terugkomst ook
zijn studie in de rechten af te sluiten.
ADVERTENTIE
is HET vest dat iedere vrouw bij haar
garderobe behoort te hebben.
Te dragen als blouse o£ vest.
Hoog gesloten. - Zuiver wol.
12 modetinten
Onze nieuwe jersey- en stoffencollectie
is compleet.
Bartcljorisstraat 27 b. d. Grote Markt
Haarlem
De Haarlemse rechtbank heeft Donder
dag uitspraak gedaan in de zaak tegen de
44-jarige landbouwer J. C. B. uit de Haar
lemmermeer, die ervan verdacht werd op
16 September van dit jaar dronken in een
auto over de Kruisweg in de Haarlemmer
meer gereden te hebben.
Hij vestigde door zijn slingerend rijden
de aandacht van de andere weggebruikers
op zich en deze waarschuwden de politie.
De officier van justitie, mr. B. van der
Burg, had veertien dagen geleden een geld
boete van tweehonderd vijf tig gulden, een
voorwaardelijke gevangenisstraf voor de
tijd van één maand en de voorwaardelijke
intrekking van het rijbewijs voor een pe
riode van twee jaar geëist.
De rechtbank veroordeelde de landbou
wer tot een gevangenisstraf van twee we
ken en de intrekking van het rijbewijs voor
de tijd van een half jaar.
Wederom is er een Joegoslavisch Dans
theater in Nederland op bezoek en weder
om voor de derde keer nu al in even-
zovele achtereenvolgende jaren kon
men zich overtuigen van de bonte veelzij
digheid der folklore van de Balkanlanden,
die zolang voor zoveel invloeden hebben
opengestaan. Woensdag en Donderdag was
het Amsterdamse Concertgebouw totaal
uitverkocht voor het optreden van de
groep „Ivan Goran Kovavic" van de uni
versiteit van Zagreb en moesten er wegens
gebrek aan plaatsruimte zelfs enige hon
derden belangstellenden aan de kassa wor
den teleurgesteld. Wel een bewijs vöor de
aantrekkingskracht van deze kleurige
volksdansen met hun interessante en vaak
zo meeslepende rhythmen. En ook nu heb
ben zij hun uitwerking niet gemist, want
het publiek applaudisseerde na ieder van
de twintig nummers van het programma
met warme geestdrift.
De leider van dit gezelschap, Dalibor
Kovacevic, mist enigszins het theaterge-
voel waarmee Olga Skovran het optreden
der geprofessionaliseerde studenten van
Belgrado tot een bijzonder effectrijke
„show" wist te maken. Men krijgt trou
wens sterk de indruk, dat bij hem de zui
verheid van stijl, de getrouwe reproductie
voor alles blijft gaan, dat hij ogenschijn
lijk bereid is daarvoor offers te brengen
wat het spectaculaire element betreft. Na
tuurlijk heeft de choreograaf Vladimir
Skrebin de nodige arrangementen moe
ten bedenken om de kringdansen nu en
dan in de richting van de zaal te openen,
maar bij dergelijke concessies is het ge
bleven.
Zij durven het bijvoorbeeld aan een re
gionale aaneenschakeling van betrekkelijk
eenvoudige passen zonder meer vijf mi
nuten te laten duren. De daaruit voort
vloeiende terugkeer van steeds dezelfde
motieven verwekt een zekere monotonie,
die echter geenszins maakte dat men zich
in de zaal ging vervelen, doch dat men
integendeel steeds nauwer in de sfeer van
de dans werd opgenomen. Telkens opnieuw
ontstond daardoor een gemeenschappelijke
beleving van het rhythme en daarvoor gaf
men gaarne alle opsmuk en franje cadeau.
In die zin was dit optreden te prefereren
boven dat van de voorgaande gezelschap
pen, al zag men sommige onderdelen van
het programma zoals de Macedonische
roversdans wel eens beter uitgevoerd.
Voorts was er gezorgd voor een hoog
tempo in de opeenvolging der nummers,
zodat men nauwelijks gelegenheid kreeg
op adem te komen.
Hoogtepunten van dit programma waren
voor mij de Kroatische dansen. Speciaal
die in de costuums uit de omgeving van
Zagreb bleek een doorlopend zich ver
nieuwende verrassing, door de met een na
tuurlijke vindingrijkheid gevarieerde op
stelling der executanten, nu eens in reien,
dan weer in kringen of paarsgewijze en
soms alle drie tegelijk, in een steeds sneller
tempo rondwervelend of roffelend op de
planken. Heel bijzonder was ook de „kolo"
van het eiland Pag in de Adriatische Zee,
waarbij de kring der mannen die der in
pasteltinten gehulde vrouwen opschuivend
omcirkelde. Virtuositeit kreeg men te zien
in de trio's met rinkelbellen uit Backa en
in de traditionele behendigheidswedstrijd
uit de Banaat.
Er is geen denken aan het gehele pro
gramma op de voet te volgen. Men moet er
heengaan om zonder artistieke vooroor
delen naar hartelust te genieten van een
fris spel van kleur, klank en beweging,
soms Oosters ingetogen, of gracieus en be
haagziek, dan weer heftig en opwindend,
met een zeer eigenaardige afwisseling van
tempi en allure, vaak abrupt eindigend en
altijd boeiend, zowel in de onstuimige
vaart als in de elegante vertraging. Door
het nauwe contact tussen zaal en podium
was het of er iets van de Slavische volks
ziel, met die wonderlijke overgangen van
uitbundige vrolijkheid naar droefgeestige
inkeer, die tot dusver slechts litteratuur
voor ons bleef, in de Nederlandse gemoe
deren voer. Want veel van deze folklore
mag dan misschien kunstmatig in ere zijn
hersteld, niemand kon zich onttrekken aan
de ervaring, dat hier een wezenlijk en bij
kans onuitputtelijk volksbezit aanstekelijk
tot uitdrukking kwam.
DAVID KONING
Er zou een dagelijkse rubriek ingesteld
kunnen worden, indien men alle grote
mannen of belangrijke werken zou willen
herdenken, die bijgedragen hebben tot
onze wijze van denken, onze gevoeligheid,
onze beschaving. Echter, al is er reeds, wat
Frankrijk betreft, een Hugo en een Balzac-
„jaar" geweest, wij zouden ons kunnen
voorstellen, dat de huidige generatie uit
een zeker gevoel van zelfrespect dergelijke
herinneringen zou willen beperken. Zij
kan toch moeilijk het risico lopen, dat ge
schiedschrijvers uit volgende eeuwen, al
snuffelend in onze dan vergeelde dagbla
den, de indruk zouden krijgen, dat dit tijd
perk zo arm was aan eigen waarden, dat
het, om iets groots te vermelden, zich naar
het verleden moest wenden. Neen, dat
latere historici deze jaren het „tijdperk
der herinnering" zouden noemen, is wer
kelijk een onprettige gedachte.
Óndanks bovengenoemd, gelukkig niet
al te dreigend, gevaar, willen wij toch er
aan herinneren, dat 150 jaar geleden de
schrijver geboren is, wiens Mattéo Falcone
en Colomba nog steeds de middelbare
schoolleerlingen tot lectuur dienen, zoals
dat met hun ouders en grootouders het ge
val is geweest en wiens jaloerse José de
operaliefhebbers doet huiveren, wanneer
hij de lichtzinnige zigeunerin Carmen
doorsteekt.
Het werk van de in 1803 te Parijs ge
boren Prosper Mérimée heeft een hard
nekkige populariteit gekend. Reeds tijdens
zijn leven heeft hij, in tegenstelling tot zijn
iets oudere, veel belangrijker tijdgenoot
Stendhal, alle waardering ondervonden, die
een schrijver kan wensen. Met zijn krach
tig proza, zijn verhalende beknoptheid, zijn
heldere verwikkelingen, waarin de lezer
geloven kan, zijn eruditie en fonkelende
intelligentie, die hem behoedde voor de
overdrijving en de sentimentaliteit der
romantiek, heeft Mérimée een volmaakte
vorm gegeven aan een letterkundig genre:
de novelle.
Mérimée leek op zijn werk, en omge
keerd. Nooit een gepassionneerde uitbars
ting, geen uitingen van persoonlijke ont
roering, die hij als onterende zwakheden
beschouwde, geen vage gezwollenheid, het
geen hij een gebrek aan goede smaak vond,
maar volkomen zelfbeheersing en koele
gereserveerdheid.
Misschien is deze geaardheid een van de
redenen, waarom Mérimée geen roman
schrijver geweest is. De romancier schept
een wereld, waarin hij altijd min of meer
betrokken is, waarin hij altijd enigszins
medespeler is. De novellist gebruikt de
gebeurtenissen der wereld, waarvan hij
als objectief waarnemer en getuige verslag
kan doen. Mérimée's weerzin zich te laten
gaan, zijn voortdurend pogen om zijn ge
compliceerde natuur te verbergen, ver
klaren ook zijn ironie dat wapen voor
hen, die hun gevoeligheid willen maskeren
en zijn zin voor mystificatie. Zijn eerste
werk was het Théatre de Clara Gazul, een
niet-bestaande Spaanse comédienne, pro
duct van schrijver's verbeelding, kort
daarop gevolgd door La Guzla, een ver-
De wereldlitteratuur is vol van werken,
die iedereen kent maar niemand leest ik
meen dat deze zin wel gebruikt is als ken
schetsing van wat als klassiek op de
plank is gedeponeerd om er niet weer af
gehaald te worden; men doet het ten aan
zien van deze geschriften veelal met ken
nis op crediet.
Wij, die gewoon zijn een geschrift van
vierhonderd bladzijden als een kurf te be
schouwen, schrikken aanvankelijk terug: de
Don Quijote" haalt twee- of driemaal dit
aantal. Maar wie het verhaal uit heeft, be
treurt het dat de avonturen van het onster
felijke tweetal ten einde zijn. Dit boek blijft
niet alleen merkwaardig onderhoudend,
maar grijpt ook dieper dan zijn populariteit
zou doen vermoeden en het is verrassend te
ervaren hoe deze gestalten, de schamele,
lachwekkende Don en de materialistische
Sancho, tot op heden springlevend zijn ge
bleven. Drieëneenhalve eeuw na verschij
nen kan de lezer genieten, de kenner be
wonderen en de vakman jaloers zijn.
Voor de moderne critische lezer is dit
boek niet zonder gebreken. Cervantes ver
valt soms in de fout die hij bestrijdt: Don
Quijote is geschreven als satire op de rid
derromans uit zijn tijd, welker auteurs zich
de dolste onwaarschijnlijkheden veroor
loofden om hun held het hoofd tegen de
sterren te laten stoten.
Een baardig heer werd gladgeschoren
vanaf zijn front tot aan zijn oren
en voortaan kenden baard en heer
elkander zogezegd niet meer.
De heer deed huwelijksaanzoeken,
de baard verdiepte zich in boeken
om met succes te reflecteren
naar intellectuele heren.
Maar toen hij uit was gestudeerd,
bleek zijn berekening verkeerd:
voor intellectuele baarden
bestond er geen emplooi op aarde.
Wie nog carrière maken wou,
moest krimpen tot een reepje touw,
dat om het kinnebakken paste
van pseudo-Sartriaanse kwasten.
De baard nam toen in arren moede
zijn intrek maar bij een gegoede,
reeds enigszins bejaarde dame,
die zich niet voor haar gast zou schamen.
Daar werkte "hij met stille drift
vijf jaar aan een doorwrocht geschrift,
waarvan de eindconclusie luidt:
bij dames zijn wij beter uit!
Piet Zoethout
Doet Cervantes niet hetzelfde als
hij herdersverhalen inlast die uitgaan van
de even onwaarachtige vooropstelling dat
het leven „des gerusten landmans genoeg
lijk heenvliedt"? of ongelukkig verliefden
de wildernis laat zoeken om te jammeren
en/of te sterven? De redevoeringen der hel
den zijn vaak te lang maar als men
er acht op slaat hoeveel afwisseling deze
oraties vertonen in woordkeus en zins
bouw, laat men dit verwijt vallen. Dat
Cervantes zich zó sterk heeft weten los te
maken van dit alles in zijn fantasie die,
spelend met de hoofdfiguren, steeds weer
op de begane grond komt, maakt hem de
auteur die een nieuw tijdperk in de litte
ratuur inluidt.
In Don Quijote de la Manche en Sancho
Panza heeft Cervantes een paar geschapen
dat 'n onvergetelijk komische weg wandelt
door de realiteit van het dagelijkse leven.
De gedachte dringt zich op, dat deze
twee. onafscheidelijk en tegengesteld als
zij zijn, nauwer bijeenhoren dan het ver
haal aangeeft; vooral omdat Sancho, de
grove, lagere natuur van de mens ver
tegenwoordigend. zich in het beslissende
opzicht (de droom, het ideaal, de dwaze
verwachting) steeds door zijn meester laat
leiden. In ieder mens zijn deze twee terug
te vinden: de dromer, de dichter (ook zon
der verzen!), en de man die liever het vet
der aarde van zijn vingers likt. Een van de
meest bewonderenswaardige kanten van
dit boek is dan ook de vermenging van ver
beelding en werkelijkheid dé opgave
voor elke schrijver, wiens „mensen" vlees
en bloed moeten worden uit de verbeel
ding. Een goed voorbeeld is het afdalen
van Don Quijote in een grot, waar hij ziet
wat hij zien wilde; en de twijfel daarop
volgend, bij heer en knecht: was dit wer
kelijk of onwerkelijk? Hun twijfel blijft:
ten dele waar, ten dele onwaar (letterlijk
een stuk dieptepsychologie!). Dit ver
klaart ook dat Don Quixote in bijna alle
avonturen (zij lopen zelden goed af) een
hoge waardigheid behoudt; de lezer ver
liest, hoe gek het klinke, geen ogenblik
zijn achting voor deze voor het aangezicht
der mensen gekroon-
XOTE DE LA MANCHA,
Compuejlo por Miguel de Ccruanles
Saauedra.
DIR.1GIDO AL D V Q_V E DE BElAR
M»rques de Gibrjleon, Condc de Berulcjejr y Bjfij-
resVizconde de Ij Pucbla de Alcozcr, Scn'or de
las villas de Capillj, Curiel.y
Burguilios.
1605.
CON PRIVILEGIO,
E"N M JD7LID, Por Iuan de laCucfh.
Vcudcre en cjfj de Fnocifco de Kobleilib.ero del Rey nro Tenor.
Titelpagina van de eerste Spaanse uitgave
van het eerste deel van „De geestrijke
ridder Don Quijote van de Mancha" door
Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616).
De hierop voorkomende letter x wordt
sinds lang in het Spaans door een j ver
vangen, welke spelling ook in bijgaand
artikel is gevolgd.
dat ik niet de Don Quijote ben waarover
hij schrijft".
Over het karakter der avonturen zou
veel zijn op te merken. Zij zijn bijna alle
variaties op het bekende gevecht met de
windmolens, en het lijkt of Cervantes'
fantasie beperkt is. In waarheid lag deze
beperking buiten hem in de stof die hij
koos als men de mogelijkheden over
ziet die hij ter beschikking had komt men
tot te groter bewondering voor zijn greep
Prosper Mérimée
zameling volkomen bedachte volksliederen
uit Illyrië met biografieën van schrijvers,
die niet bestonden, en critisch commentaar.
Dat alles droeg zo het stempel van echt
heid, dat zelfs geleerden er inliepen en
zich voor de Illyrische „volksziel" gingen
interesseren. Van het toneelwerk van Mé
rimée is weinig overgebleven. Het enige
stuk, dat nog steeds met succes gespeeld,
wordt, is het spottende, anticlericale „Le
Carrosse du Saint-Sacrement".
Voorkeur voor het exotische
Men moet wel aannemen, dat zijn terug
houdendheid, zijn afkeer van elke fami
liariteit, en ook de romanticus, die in hem
schuilde, Mérimée tot zijn voorkeur voor
het exotische heeft gebracht. Hij sprak vele
talen, waaronder Russisch, en hield van
landen, waar de zeden ruw en ongekunsteld
zijn, de gemoederen primitief en harts
tochtelijk het volk en het landschap kleur
rijk. Het Corsica van Mattéo Falcone(1329)
schiep de schrijver uit zijn lectuur zonder
er ooit geweest te zijn. Hij deed dat met
zo'n indringende nauwkeurigheid en juiste
sfeer, dat voor geslachten van lezers Cor
sica was zoals Mérimée het gestyleerd had.
Pas in 1839 trok hij voor het eerst, als In
specteur des Monuments historiques, door
het ruige eiland. Daar ontmoette hij de
heldin van zijn langste novelle, Colomba
Carabelli, aan wie hij in zijn gelijknamig
verhaal de trekken van haar dochter Ca
therine gegeven heeft, wier schoonheid zijn
hart getroffen had. Aan een reis door
Spanje, om zich te troosten over een ver
loren liefde, danken wij zijn Carmen (be
kend vooral door de opera van Bizet naar
een libretto van Meilhac en Halévy). Car
men incarneerde voor Mérimée de verlei
ding der vrouw, waaronder hij geleden had.
Als de bedrogen don José het zigeuner
meisje Carmen doorsteekt, doodt Mérimée
daarmee zijn spijt om wat niet meer is en
zijn minachting voor de liefde. Want de
passie, die de schrijver vooral beschreven
heeft, is die der liefde in haar verscheiden
uitingen.
Mérimée is een enigszins hovaardig scep
ticus en pessimist. Volgens hem zijn de
mannen wreed en sensueel, de vrouwen
gemeen en wispelturig en zijn alle gevoe
lens slechts een kwestie van klimaat, ge
woonten, tijdperk. Het lijkt wel alsof Mé
rimée zich door zijn novellen op deze toe
stand heeft willen wreken. Dat hij het
deed zonder lyrische perioden en zonder
rhetorische ontboezemingen wil niet zeg
gen, dat hij ongevoelig was. Zijn hart was
gesloten, niet dor. De scheppende verbeel
dingskracht van deze uiterlijk onbewogen,
correcte man werd vooral gestimuleerd,
wanneer hij beminde of wanneer de wonde
der liefdesbreuk nog pijn deed.
Vooral zijn correspondentie met Gravin
de Montijo, moeder van Keizerin Eugénie.
met zijn vriend Panizzi en zijn geliefde,
Valentine Delessert, tonen, dat achter Mé
rimée's bestudeerde reserve een gevoelig,
toegewijd hart klopte. Trouwens, de ne
derlaag van Frankrijk in 1879 trof hem
zo, dat hij tegen zijn medicus zei: „Frank
rijk sterft, ik wil met haar sterven". In
derdaad heeft die nederlaag Mérimée's
einde verhaast. En van verdriet te sterven
is gewoonlijk niet een eigenschap van een
ongevoelige.
Niet echter waarderen wij bij deze her
denking allereerst de volmaakte homme
du monde van Engelse stijl, noch de schrij
ver van historische werken of de Inspec
teur des Monuments historiques, die ont
zaggelijk veel gedaan heeft voor het be
houd van kerken en historische gebouwen.
Onze erkentelijkheid gaat uit naar de
krachtige, bondige, scherpe prozaïst, wiens
novellen de galerij van onze geliefde ro
manheldinnen met vier onvergetelijke por
tretten verrijkt heeft: de liefelijke Péri-
chole. de wrede en tegelijk tedere Colom
ba, de lichtzinnige Carmen en de arme
courtisane Arsène Guillot.
Vier portretten, met zekere toets en in
juiste kleur geschilderd: genoeg om de
schepper ervan te doen voortleven.
S. E.
de zot. Quijote en f T
Sancho, die bij een Vdtl bOVCHSte pldJlk
modern schrijver eer- V M-
der een innerlijk con
flict zouden hebben opgeleverd met moge
lijk schade naar beide kanten, zijn hier
lijfelijk gescheiden. Slechts in de scène met
het hobbelpaard waarop hij slachtoffer
van een grap in blind vertrouwen het
luchtruim meent te doorklieven, wordt
Quijote tragisch; of Cervantes dit bedóéld
heeft betwijfel ik.
In de stijl overweegt een humor van bij
zonder gehalte, die in de figuren besloten
blijft. Een humor van neertuimelen, bij
monde van Sancho, uit de visioenen van
Quijote op de platte aarde; een boeren
humor soms in de misplaatste spreekwoor
den van Sancho, de man die de eeuwige
klappen krijgt (hij doet hierin aan Jan
Klaassen denken); een originele humor
als Cervantes wraak neemt op Avellaneda.
Het succes van het eerste deel van Don
Quijote (1604) bracht genoemde heer op
de gedachte een vervolg te schrijven, waar
in onder andere Don Quijote deelneemt
aan een tournooi in Saragossa. Cervantes
publiceert daarop (1610) zijn eigen tweede
deel, waarin hij niet alleen personages uit
Avellaneda's boek laat optreden, maar
ook Quijote het besluit in de mond geeft
niet naar Saragossa te gaan: „men zal zien
op het onderwerp. Juist de vereenvoudi
ging die hij toepast op de ongeremde non
sens van zijn voorgangers bewijst zijn
meesterschap: de domme „werkelijkheid"
is het gebied waar zijn edel-onnozele rid
der zijn lans moet breken op windmolens
en zwijnen de geest loopt te pletter
tegen de grofheid die de schijn meeheeft.
In de tweede helft proeft men de, ove
rigens uitgesproken, behartiging van de
critiek op het eerste deel, dat er door
wordt overtroffen; hij is strakker van
compositie, en het optreden van Sancho
bijvoorbeeld als gouverneur van het „eiland
Baratria" is kostelijk van verhaal en mees
terlijk van uitwerking. Het laatste hoofd
stuk, Don Quijote's genezing en dood, sluit
cle geschiedenis waardig af.
Seneca placht in zijn brieven een citaat
op te nemen dat de ontvanger tot nadenken
moest stemmen. Hier volgt er een van
Cervantes: „Homerus moge dan wel eens
slapen, men bedenke hoe lang hij wakker
bleef om ons het licht van zijn werk te
geven met zo min mogelijk schaduw". Een
uitspraak die ik nu graag op hemzelf toe
pas.
B. RIJDES.
Tijdens een déjeuner, dat de Franse
ambassadeur, de heer J. P. Garnier, he
den heeft gegeven ter gelegenheid van het
bezoek aan ons land van de Franse mi
nister van Onderwijs, de heer André Marie,
waarbij ook minister Cals aanzat, heeft
de heer André Marie mededeling gedaan
van minister Cals' benoeming door de
Franse regering van Groot-officier in het
Legioen van Eer van Frankrijk.
Tussen Rilland Bath en Bergen op Zoom
bij Woensdrecht is Vrijdag een Dieseltrein
op een onbewaakte overweg in botsing ge
komen met een graafmachine.
Oorzaak van de botsing is het afslaan
van de motor van de graafmachine op de
overweg. De macninist kon tijdig van zijn
machine springen. De neus van de Diesel
trein werd ingedrukt en een onderstel ont
spoorde, waardoor het treinverkeer op het
enkelsporige baanvak tussen Bergen op
Zoom en Rilland Bath geruime tijd niet
mogelijk was.
Het verkeer werd onderhouden met
autobussen.