PANIEK DER ONSCHULD
Uit een stapel nieuwe kinderboeken
m
;E DUBBELE EMIGRATIE
VAN KOOS SCHUUR
In zijn minst gecompliceerde Gelukwens aan Marie Schmify
etsen sprak VAN OSTADE
zich het volledigst uit
Litteraire kanttekeningen
TIENDE MAAND 6
Nederlandse première
van opera uit 1821
van Schubert
Eliot in brons
Vijf schilderijen van
het Prinsenhof
Theo Olof op reis
De jaarlijkse geschenkdagen naderen met vlugge pas en het moet gezegd worden dat er voor het
jonge volkje, dat in de schoen bij de haard of onder de Kerstboom zijn cadeautjes verwacht
te vinden, keus genoeg is. Er zijn slechts twee dingen, die men een kind beter kan geven dan
een boek: dat zijn twéé boeken. Waarmee gezegd wil zijn dat een kind, door een reeks ge
zellige, onderhoudende en paedagogisch verantwoorde boeken aan het lezen gezet, zelf
zijn ontwikkeling ter hand neemt en een nieuwe wereld binnentreedt, die het gaande
weg ontdekt en leert kennen tot zijn eigen voordeel. De boekwinkels bieden een keur
van goede kinderboeken. Wij doen er slechts een greep uit, omdat het ondoenlijk is
ze alle bij name te noemen. Uw boekhandelaar zal u graag tonen hoe groot de keus is.
„Voetje van de Vloer", uitgegeven bij D. A. Daamen
in Den Haag, is een verzameling kostelijke, gevoelige
versjes van Mies Bouhys, wier werk men kent uit
onze kinderrubriek. De toon van Mies Bouhuys is
steeds in aantrekkelijke speelsheid direct tot de jonge
lezertjes gericht, haar onderwerpen munten uit door
eenvoud en kinderlijke avontuurlijkheid, waardoor
de gebeurtenissen in onmiddellijk contact met het
kinderleven staan. Jammer genoeg zijn de illustra
ties van Jan van Heel niet erg inspirerend
voor het kind, dat liever niet zijn eigen pri
mitieve tekenkunst voor ogen krijgt, doch
veel meer zou zijn aangetrokken door kleur
rijke, romantische illustraties bij de kleine
meesterwerkjes van romantiek, die Mies Bou
huys dichtte. Dit boekje is voor kinderen van
612 jaar genietbaar.
In de grote serie „Naar het Zonlicht toe",
uitgegeven bij Van Gorcum N.V., Assen,
en samengesteld door dr. H. J. Prakke
en G. A. Hak, zijn weer enkele nieuwe
boekjes verschenen, die zeer uiteen
lopend van onderwerp en karakter, doch
ieder voor zich veel voldoening geven zul
len voor de groep, waarvoor ze bestemd
zijn. Wij noemen „Op weg naar het Kin-
deke", 25 adventsverhaaltjes voor kinderen
van 59 jaar. Het behoort bij de advents-
kalender, waarvan ieder lantaarntje, dat
uitgeknipt wordt, uitzicht geeft op een ad-
ventsfiguur. Deze verhaaltjes zijn van Coos
Covens. „Maar het kindje kwam" in de
zelfde serie werd geschreven door Dora
Coolsma en geeft een aardige gebeurtenis
weer in Suriname voor kinderen van 814
jaar.
„Een wonderland van papier" schiepen
H. G. Voorthuyzen en W. Jungschleger,
waarbij het papier van uitgever Meulen-
hoff te Amsterdam kwam.
Het is waarlijk een wonderland, dat kin
deren, op de manier die in het boek staat
aangegeven, voor zichzelf en anderen
kunnen maken met schaar, papier en
lijmpot. De eenvoudige methode en de ar
tistieke, stijlvolle figuren, die ermee ge
fabriceerd worden uit simpele papier
stroken, dragen bovendien veel bij tot ont
wikkeling van het aesthetisch gevoel van
het kind, dat zich in deze dankbare kunst
gaat verdiepen. Een boekje dat ten zeerste
kan worden aanbevolen!
„Als de kievit roept op Weltevree" is de
titel van een allergezelligst „dik" boek
voor jonge kinderen van Pieter van Nierop,
uitgegeven bij Kluitman in Alkmaar, de
leverancier van gezelligheid bij uitstek
voor jonge lezers. Pieter van Nierop heeft
er slag van, de juiste toon aan te slaan
tegen het jonge volk. Hij zit als het ware
midden in een groep luisteraartjes en ver
telt op boeiende en geestige manier van
het leven op een boerderij, van de onder
houdende voorvallen, die daar dag in dag
uit plaatshebben en van allerlei gezellige
dingen, waarvoor kinderen belangstelling
hebben. J. L.
Het bovenstaande prentje is een illustratie (getekend door Tibor Gergely) uit „Vijf
brandweermannetjes" een van de eerste zes „Gouden Boekjes" uit het Amerikaans
ver aald door Annie M. G. Schmidt en Han G. Hoekstra en door De Bezige Bij gepu
bliceerd. Ze zijn bestemd voor kinderen van drie tot acht jaar en bereikten in andere
landen (de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Noorwegen,
Denemarken, enzovoorts) reeds een totale oplage van meer dan driehonderd millioen
exemplaren! Dat is geen wonder, want het zijn verrukkelijke boekjes, waarvan er
twaalf per jaar legen een gelukkig bescheiden prijs het licht zullen zien. Wij begroeten
deze uitgave met blijdschap. Of men nu „Pietepaf, het circushondje" neemt, „Plofje
de olifant" of „Konijntje Woelwater" altijd spruit de geestige fantasie onmiddellijk
voort uit de realiteit van het kinderleven of is de sfeer van sprookje doordrenkt met
vertrouwde gevoelens. De „Gouden Boekjes" dragen hun naam met ere, want zij
behoren tot de beste prentenboeken die wij kennen. Ook volwassenen zullen ervan
genieten, al was het slechts door de prachtige kleuren. D. K.
r IJKT HET NIET VEEL op een bittere ironie van het lot, dat het van de jongere
-L' generatie, die Groningen tijdens en kort na de oorlog tot een centrum maakte
van een even eigen als actief litterair leven, juist Koos Schuur moest zijn die, gedre
ven door de tegenwind in deze tijd door dit geestelijk noodweer eigenlijk zo
ver van huis moest verzeild raken, zo onmetelijk ver van zijn land van herkomst?
Zo ver misschien ook van zichzelf, of, wie zal het zeggen, zozeer op weg naar zichzelf
bij omwege van een vrijwillig gekozen „verbanning"? Dat het Koos Schuur moest
zijn, die zich een ^oning, een poëtisch vorst, voelde in een droomrijk voorbij de
wereld, waarvan hij het zuiverste van de poëzie wilde dichten en waarvoor hij geven
wilde „al zijn geluk, zo nodig al zijn streven en al zijn woorden die hij schrijven
zou"? In 1951 is hij als emigrant naar Australië vertrokken, wars van geoogste roem,
verontrust door dreigend onheil, gejaagd door de onrust van zijn woelend bloed,
gedreven door persoonlijke motieven óók, maar hovenal beu van zichzelf, van „de
dichter Koos Schuur", die, aleer hij zichzelf voor waar kon houden, eerste de mens
in zich wilde confronteren met „de wereld" om te weten wié hij was, wat hij was en
waar hij was
Wie daar heenging was al lang niet meer
de dichter van Koos Schuurs jeugdbun
dels. De „zeven vloeken", door de Nazi-
duivel diep in zijn menselijk en dichter
lijk geweten gebrand, waren open wonden
gebleven, zoals zoveel meer dat kerfde en
sneed. De aandachtige lezer van zijn ver
zamelbundel „Herfst, hoos en hagel"
getuigenis van zijn „poëtische onderho
righeid" kon weten, dat hij, die zo „tot
barstens gevuld met onverstoorde ver
langens, heimwee, liefde" was, toen al als
„een aarzelende minstreel" weifelde tussen
wereld en „droom", daad en woord, waar
heid en schoonheid. Hij kon vermoeden
dat Koos Schuur, met nieuwe waarheden
in een nieuwe, schamele, déplorabcle we
reld staande, nieuwe vormen zou zoeken.
Vóór alles een nieuwe levensvorm, welke
dan ook, op voorwaarde dat deze vorm
„leven" zou betekenen en dit leven „waar
heid".
„Winddoorwaaid, regengeschonden, ha-
gelgeslagen" is hij gegaan, heeft hij de
kommervolle dreiging van het onbekende
verkozen boven een dreigend verkomme
ren. Tweemaal emigreerde hij. Eens naar
het „fool's paradise", het land van de
nieuwe onbegrensde mogelijkheden
groot, wijd, wild, vrij en leeg, „bloody"
leeg, zoals alles daar „bloody" is dat
Australië heet. Ten tweede male (en dat
als een emigratie van een heel wat hache
lijker, moediger en beslissender gehalte)
naar het onbekende in hemzelf, naar de
Koos Schuur die hij met alle bloedige
waarachtigheid, waartoe een mens bij
machte is, tracht te achterhalen.
In de bundel „Atonaal" der jongste (ex
perimentele) generatie stonden al een
paar gedichten van een Koos Schuur, die
de moed had gehad om gouden bergen van
gedroomde zekerheden te offeren voor een
handvol brandende twijfel. „Met een bot
mes en een houten hamer" hakte hij uit
een laag diep-in-hem van nog onontgon
nen poëzie-erts al datgene wat hij „van
de liefde wist" niet van de liefde voor
deze gene of gene, voor ouder of vriend,
vrouw of kind, maar voor de mens, voor
dit leven, voor dit mensenleven, dat zijn
stamelen als pijlen terugsloeg in zijn vlees.
Nu zijn tot enkele intieme vrienden ge
richte Australische brieven, niet geschre-
met de opzet om gepubliceerd te worden,
gebundeld voor mij liggen, nu ik door deze
met hijgende adem uitgedreven woorden,
door deze fel-gejaagde, naar de uiterste
waarheid van een mens in zijn mensen-
nood borende zinnen, meegevoerd ben en
Koos Schuur heb ontmoet en verstaan, als
Europeaan niet alleen, maar als naamloze
die van deze tijd tót deze tijd spreekt,
dringender, gekwetster, vuriger, waarach
tiger, trotser, wanhopiger en moediger dan
ik in jaren wie dan ook heb horen spreken
in onze litteratuur nü weet ik pas wat
hij zeggen wilde, toen hij in een „atonaal"
vers dichtte, dat hij „barstend van hoog
moed. krimpend van ellende" was.
Sinds Paul van Ostaijen als dichler,
sinds Ter Braak en Du Perron als ..Forum"-
mannen, is er niet zo bezeten-eerlijk ge
tuigd als in déze brieven, die geen littera
tuur wilden zijn, maar litterratuur wérden
in de enige zin die nog zin heeft: in die
van getuigenis.
Zijn de ervaringen van Koos Schuur als
emigrant al bitter genoeg in dat insulaire
„vacuum" der cultuur, nijpender is de
nood van zijn innerlijke landverhuizing.
Over de vloer van zijn als werk-, slaap-
Dit is Kilci uit het „Gouden Boekje'
Marie Blair.
van
en huiskamer bewoonbaar gemaakte ga
rage kruipt de „crying beetle", de tor die
huilt als een kind. Op het dak is een kooka
burra neergestreken, de ijsvogel, die „dui
vels en wraakgierig" lacht en met zijn
soortgenoten grappen maakt, „lugubere
grappen, erger dan het surrealisme". En
buiten steekt de zon of huilt de wind of
stort de regen buiten is Australië, de
leegte, de domme simpelheid, de strijd om
het bestaan, „bread, beer, car".
In zijn stilte, aangewezen op zijn tot de
„smalle mens", tot zijn ultieme waarheid,
gereduceerde „ik" als enig gezel, vecht
Koos Schuur met zijn schim om zijn wezen,
met zijn wantrouwen om zijn waarheid.
Hier „houwt hij.met een paar beschadigde
handen een weg, een verte, een borduur
patroon voor liefde". Hier schrijft hij brie
ven die geen brieven meer zijn, maar ge-
Over enkele dagen is het December, de
laatste maand van het jaar. Dat klinkt
vreemd als men weet, dat December afge
leid is van „decern", hetgeen tien betekent.
De Romeinen begonnen namelijk het jaar
in Maart en daardoor was December de
tiende maand van het jaar.
In de loop der eeuwen zijn aan de maand
enkele namen gegeven. Karei de Grote
noemde December de heilige maand en
later sprak men ook van Christusmaand,
ter herinnering aan de geboorte van Chris
tus. December wordt eveneens winter
maand genoemd, omdat op 21 Decem
ber de winter officieel zijn intrede doet.
Op Zondagmiddag 29 November zal te
Hilversum een concertante uitvoering van
de in 1821 gecomponeerde opera „Alphon-
so Estrella" van Franz Schubert worden
uitgezonden. Dit werk is tijdens het leven
van de componist nooit uitgevoerd. Het
beleefde zijn première in 1854 te Weimar
onder leiding van Franz Liszt en is in 1882
voor het laatste in Wenen ten gehore ge
bracht. Op 6 December ter herdenking
van de sterfdag van Schubert 125 jaar ge
leden zal de bekende Oostenrijkse diri
gent Victor Plasser deze opera te Wenen
dirigeren.
De eerste Nederlandse uitvoering, die
dus aan de Weense voorafgaat, wordt
eveneens door Plasser geleid. De medewer
kenden zijn, behalve het Omroep-orkest
en het Omroepkoor, de Weense tenor Karl
Terkal, de Nederlandse zangeres Riek
WaasReen, alsmede Leo Combé, Leo
Ketelaar, David Hollestelle en Jan Riet
veld.
j
De beeldhoicwcr Jacob Epstein maakte in
brons deze buste, van de dichter T. S. Eliot,
wiens klv.cht-in-verzen „The confidential
clerk" thans onder regie van E. Martin
Browne (met Paul Rogers en Isabel Jeans)
in Londen wordt vertoond. De Nederlandse
Comedie heeft het stuk ter bestude
ring. Het beeld is tentoongesteld op een
expositie in South Kensington.
Zes schilders zijn enige tijd geleden uit
genodigd een schilderij te maken van het
Prinsenhof te Delft, waaruit dan mr. G. E.
van Walsum, thans burgemeester van Rot
terdam, een keus zou kunnen doen. Hem
was namelijk bij zijn afscheid als burge
meester van Delft een schilderij als aan
denken aangeboden.
Mr. Van Walsum heeft inmiddels het
werk van H. H. Kamerlingh Onnes uitge
kozen. De schilderijen van de vijf andere
schilders zullen tot 16 December worden
tentoongesteld in de bibliotheek der Tech
nische Iiogesschool.
tuigenissen, belijdenissen, waarin een man
recht-op staat in het woord dat hij spreekt.
Een dichter rebelleert. Het is de rebellie
van de wanhoop. De opstandigheid tegen
het woord, dat de tijd tot een leugen
maakte. Tegen de illusie die een laffe
vlucht is. Tegen de schijnmoraal, de schijn-
mens, de schijndichter. Een dichter rebel
leert tegen zichzelf, tegen de dichter in
hem en óm de dichter in hem. Hij vraagt
geen medelijden. Op eigen risico graaft hij
zich met zijn nagels tot bloedens toe „een
wereldse weg" naar het hart van zijn
leven. Is hij er zich van bewust, dat hij
daarmee een pionier van het stokoude
Europa is, niet in Australië, maar in het
binnenste binnenland van zijn geërfde
werelddeel? C. J. E. DINAUX
En de Kookaburra lachtdoor Koos
Schuur (Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam).
Om het etswerk van Adrian van Ostade
te gaan zien, behoeft een Haarlemmer niet
naar Amsterdam te gaan. Dit mogen wij
zeggen, want de mooiste en veelzijdige ver
zameling van zijn etsen bevindt zich in het
Teyler-Museum aan het Spaarne.
Daar mogen wij iiatuurlijk trots op zijn,
maar ik geloof toch niet, dat wij ons chau
vinisme zover door moeten voeren, dat we
daarom niet naar het Amsterdamse Rijks
museum zouden gaan om daar de etsen,
tekeningen en schilderijen van onze grote
stadgenoot in het Prentenkabinet te gaan
bewonderen,
X
Omgang met Brouwer
Voor hen, die de weg naar deze nieuwe
afdeling van het Rijksmuseum nog niet
gevonden hebben, wil ik nog eens vermel
den dat deze direct bij de rechter-ingang
van het Museum aan de Stadhouderskade
te vinden is. Men vindt dan eerst aan zijn
rechterhand het rustige en smaakvol in
gerichte restaurant, waar men na ver
moeiende bezigheden even op zijn verhaal
kan komen. Daarna wandelt men zó de
vertrekken binnen, waar men in de wand-
vitrines de prenten en tekeningen tentoon
gesteld vindt. Men kan zich moeilijk een
idealer gelegenheid voorstellen om zich af
en toe eens even terug te trekken om zijn
aandacht te geven aan de zo bijzonder on
derhoudende en boeiende kunstvorm van
prent of tekening. Probeert het eens en
wacht niet altijd tot u met vacantie in
het buitenland bent voor u er toe overgaat
een museum binnen te stappen. U zult er
geen spijt van hebben.
Adriaen van Ostade werd in Haarlem
geboren en is er ook gestorven. In de oude
Bavo kan men het graf nog aantreffen,
waarin hij in 1685 begraven werd. Een
exemplaar van de uitnodiging tot de be
grafenis bevond zich oorspronkelijk in de
collectie van H. de Kat te Rotterdam. De
tekst luidde:
Anno 1685
Tegen Woensdagh, zijnde den Twee
den Mey, Na den Middagh ten Twee
Uren precies, word Uw'E. ter begraef-
fenisse gebéden, met
ADRIAEN VAN OSTADE
!n do Nieuwe Kruys-straat. Ais Vriendt
in Huys te komen, met de Lanqe Man
tel. GROOTE KERCK
der meer dat Van Ostade er omstreeks 1642
toe overging om in latere staten het clair-
obscur sterker op te voeren. Een voorbeeld
daarvan is de ets van de varkensdoder.
Van dit bijzonder mooie, in cirkelvorm ge
vatte tafreeltje van een in de avond een
varken slachtende boer, die door een
groepje kinderen omringd over zijn slacht
offer gebogen staat, ziet men hier drie
staten. Men kan daaruit de gevoltrekking
maken, dat Van Ostade geen gelukkige
greep deed toen hij de eerste gave druk,
waarin de schemer van de avond de ach
terkant van het huis nog met een zacht
grijs duister omhult, ging veranderen om
de tegenstelling zwart-wit hoger op te
voeren.
Hij ging toen op een kunstmatige ma
nier de dramatiek van de voorstelling ac-
centuëren en deed daarmee schade aan
zijn natuurlijke verteltrant, die juist de
beminnelijkste trek van zijn talent is.
Van Ostade was anders geaard dan Rem
brandt, minder diepzinnig en beperkter in
zijn levensaanschouwing. Zijn kunst vroeg
dus ook om andere middelen. In zijn minst
gecompliceerde etsen heeft hij zich het
volkomenst uitgesproken. Zie het prach
tige prentje van het vissertje, dat geheel
opgaande in zijn simpele handeling over
een bruggetje leunt. De gevoelens die uit
zo'n intiem tafreel naar voren komen be
horen tot de zuiverste en levensechtste van
onze zeventiende eeuw.
OTTO B. DE KAT
Bescheiden als haar per
soon is haar werk geweest.
Bescheiden als haar werk
is het de wens van Marie
Schmitz geweest, ter ge
legenheid van haar zeven
tigste verjaardag op 30
November niet in het open
baar gehuldigd te worden.
Wat zij was, wat zij werd
en is, gaf zij, zonder voor
behoud, met de onbevangen
eerlijkheid van haar wezen
in de respectabele rij van
werken, die in de loop
van een halve eeuw der
tig in getal omtrent van
haar hand verschenen. Met
weinig gerucht vonden zij
hun weg naar de lezers
kring, die de band der
sympathie om haar vorm
de. Men wist wat men bij
een zo stil-ernstig auteur
kon vinden: de toon van
menselijke deernis; het ge
loof in de loutering, die de
beproevingen van het leven
oplegt; de zekerheid, dat
het, alle uiterlijke mislei
dingen ten spijt, de liefde
is die weet te dienen,
waarin de mens zijn ver
lossing vindt. Dat immers
was het thema van haar
werk.
Met liefde riep zij uit
het neerslag van haar in
nerlijke levenservaringen
de figuren op, waarmee zij
haar romans bevolkte. Ze
Bij haar 70ste
verjaardag
leefde met hen, streed en
leèd met hen en gaf de bes
ten van hen de warmte mee
van haar eigen leven en
streven en strijden. Dat was
haar echtheid, haar onge
kunsteldheid, die haar,
wars van de mode die aan
bod is, haar stille weg deed
gaan.
Trouw aan haar werk
aanvaardde zij de plaats,
die zij in onze litteratuur
der twintigste eeuw in
neemt. Er waren er, op wie,
al zochten ook zij dat niet,
scherper het licht der
openbaarheid viel Top
Naeff, haar stadgenote, bij
voorbeeld. Er waren er, die
stilzwijgend aan haar werk
voorbij gingen. Het één zo
min als het and«r heeft haar
verdroten, heeft haar van
de gekozen weg doen wij
ken. Ze wist wat ze waard
was en „men", haar lezers
schaar, wist dat evenzeer.
Dat men dit wist in een zo
ruime kring, dèt men haar
onopvallende litteraire be
drijvigheid als schrijfster
van boeken voor jonge
mensen, van verhalen en
romans, als auteur van cri-
tische beschouwingen, met
zoveel gevoelens van ge
negenheid en waardering
volgde, dat alles moet haar
wel de zekei'heid geven,
dat ook het weinig gerucht
makende weerklank vindt
en vinden zal, zolang zij de
pen hanteert.
Met deze gevoelens van
respect, van eerbied voor
haar werk, wensen wij de
zeventigjarige Marie Ver-
hoeven- Schmitz geluk. En
mèt en in haar, de Neder
landse litteratuur, die zij
met haar evenwichtig talent
heeft verrijkt.
C. J. E. D.
In het achtste nummer van de dertiende jaargang van De Kroniek van
Kunst en Kuituur het uitnemende tijdschrift met een veelzijdige artistieke
belangstelling, dat dank zij een regeringssubsidie zijn verschijning met
behoud van de fraaie typografie en voorbeeldige illustraties heeft kunnen
voortzetten - troffen wij dit artikel van de Haarlemse auteur Harry Mulisch
aan, dat wij onze lezers niet willen onthouden.
Het was op 10 December 1610 dat Van
Ostade in de zelfde „Groote Kerck" het
doopsel had ontvangen.
Het meer Zuidelijke, men zou willen
zeggen: het oubollige in zijn kunst, is te
verklaren uit het feit dat zijn vader uit
Brabant kwam. Dit aangeboren talent voor
het vertellende zal zonder twijfel nog ster
ker tot uiting zijn gekomen na zijn kennis
making en latere vriendschap met Adriaen
Brouwer, die hij op het atelier van Frans
Hals als medeleerling aantrof.
Het verhaal, dat Frans Hals de werkjes
van Adriaen Brouwer, die slechts met ini
tialen getekend waren, als schilderijen van
een onbekende voor eigen profijt verkocht,
berust vermoedelijk wel op juiste gege
vens. Zeker is dat Van Ostade meer van
de uit de Zuidelijke Nederlanden naar
1 <arlem gekomen Brouwer geleerd heeft
dan van Frans Hals. Bij deze Vlaming trof
hij een verwant gevoel voor het eenvoudige
volksleven aan. Adriaen van Ostade heeft
echter een reëlere kijk op de mensen dan
de naar het groteske overhellende Brou
wer.
Met pen en penseel
Op de tentoonstelling in het Rijksmu
seum vindt men behalve zijn etsen een
aantal zeer mooie tekeningen. Vooral de
vroege met pen en penseel vervaardigde
kleine bladen met voorstellingen van boe
ren en bedelaars zijn echte juweeltjes.
Prachtig van ruimte-suggestie is het met
de allersimpelste middelen getekende boe-
renvertrek, een waardig equivalent van de
grotere aquarel, die zich in Haarlem be
vindt.
Over de etsen in de verschillende staten
hoeft hier niet veel verteld te worden. Met
korte bijschriften heeft men dit ter expo
sitie verduidelijkt. Wij leren daaruit on-
Theo Olof, een der beide concertmees
ters van het Residentie-Orkest, heeft deze
week concerten in Londen en Brussel ge
geven. Zondag vertrekt hij wederom naar
Engeland ori» in Liverpool het Vioolcon
cert van Beethoven uit te voeren.
IN Maart van het
jaar 1945, op een
Woensdag, daverden
Duitse motoren door
Haarlem, stopten bij
de Dreef en dwongen
het verkeer tot stil
stand. Fietsers (voor
zo ver nog aanwezig)
stapten af, voetgangers bleven angstig staan. Even later arri
veerde een vrachtauto, en een aantal geboeide mannen en
jongens werden er uit geschreeuwd en geslagen. Het gebeurde
allemaal erg vlug. Ze werden tegen de schuilkelder van het na
bijgelegen Wehrmachtheim neergezet; één was er bij met rood
haar. Iedereen moest kijken, maar ik geloof niet dat iemand
werkelijk iets zag. Toen was er iets onverklaarbaars, gedurende
enkele seconden. Daarna lagen ze dood tegen de grond.
Kleine jongetjes schijnen naderhand de gebruikte kogelhulzen te
koop te hebben aangeboden voor ƒ1.per stuk. Men had een
doodgewone fusillade bijgewoond. Nu
staat er een beeld: het mannetje van An-
driessen, zoals het genoemd wordt in
Haarlem. Eerst had men het wat verderop
gezet, in het gras naast de Provinciale
Griffie. Daar stond het goed: een man die
sterven gaat in het gras. Een paar jaar na
de bevrijding (van de Duitsers) werd het
echter verplaatst.
Maar zelfs het voetstuk kan ons het ster
ven van Andriessens mannetje niet ont
vreemden. Met het beeld van Radecker in
Waalwijk is het wel het belangrijkste oor
logsmonument. Het is meteen het volslagen
tegendeel van Radeckers beeld. De man
van Radecker is vol pathos (in de goede
zin, de zin van Beethoven). Getroffen stort
hij neer en vliegt weg in weidse vlucht.
Andriessens mannetje is nog niet getrof
fen, hij staat stil, doodstil, op zichzelf te
ruggedreven, één en al ethos en wacht af.
Zo zeer als zijn handen hebben nog nooit
twee handen het leven losgelaten. Ook
zijn sjofele pakje is klaar voor de dood;
misschien is dit costuum wel het ongeloof
lijkste van het beeld. Het luchtledig om
hem heen is enorm. Zijn hoofd wendt hij
een klein beetje af, haast onmerkbaar, van
het bulkende peloton, dat over het vizier
naar hem loert op dezelfde plek waar van
roering, die het beeld
nu teweegbracht, en
die zo verschilde van
de vorige? Stel, Mari
Andriessen had in
zijn atelier het vol
tooide beeld nog eens
bekeken, ontevreden
zijn hoofd schuddend.
Het kan nog veel echter, denkt hij; en in een vlaag van ver
bijstering grijpt hij de pot met kalk, schildert er een voorhoofds-
wond op en twee bloedstralen: één over het oog en langs de
neus, één achter het oor de nek in. De Grieken, de erflaters,
beschilderden hun beelden tenslotte ook, de Katholieken doen
het nog steeds, en zoveel volken meer. Waarom ook niet? Kijk,
nu was het pas goed echt! Inderdaad, zó echt dat we hadden
gewalgd van afschuw, Andriessen als kunstenaar hadden af
geschreven en in hechtenis doen nemen door de psychiater
Daar hebben we het. Bijna, ten minste. Het kunstwerk mag
niet „echt" zijn, het moet buitenechtelijk
wezen. De kunst is overspel met een hogere
werkelijkheid: echtbreuk van de werke
lijkheid met de wezenlijkheid. Door met
bloedkalk te werken had hij zijn mannetje,
dat de vertolking is van alle leven op de
drempel van een aanvaarde dood verlaagd
tot het afstotende geval: dat van de rood
harige jongen op die Woensdag in Maart
en zichzelf tot vurende SS-man en zijn
publiek tot de hulpeloze, verbijsterde massa
van die middag, dat met minderwaardig
geweld tot toezien werd gedwongen.
MAAR de vogel? Hoe is het nu met de
vogel? Doet de vogel hetzelfde, dan
is er geen sprake van walging, maar van
een zo hevige ontroering, dat men wel
haast van paniek mag spreken. Blijkbaar
kan de natuur ongestraft doen wat de mens
ontzegd is. Maar nee, wanneer de natuur
„hetzelfde" doet, is het heel wat anders.
De natuur beeldt niet uit, de natuur is.
Uitbeelden doet alleen de mens. Uitbeel
den is kunst, is overspelen naar die hogere
werkelijkheid, de wezenlijkheid, die nu
juist totaal vreemd is aan de natuur, zo
zeer, dat men haar de ontkenning der na
tuur mag noemen. Ook alleen voor de mens
J|geldt, waar zijn uitbeeldingen mislukken,
daan nu het 'is een doortrapt en som- De Haarlemse beeldhouwer Mari Andries- het begip kitsch. In de natuur bestaat geen
ber feit het publiek naar hem kijkt, sen naar een recente tekening van Paul kitsch, zo min als kunst. Een zonsonder-
Ik kom er vaak langs. Meestal staat er wel Citroen, die onlangs in kunsthandel gang met veel oranje en paars is prachtig,
iemand stil, en niet zelden heb ik gezien Leffelaar een expositie hield. een uitgebeelde zonsondergang onver
dat mannen bleek werden en vrouwen met
tranen in hun ogen verder liepen. Dat wil heel wat zeggen. Het
is een fenomenaal beeld.
TOEN ik het de laatste keer zag, hapte ik naar lucht van
schrik. Het moet een vogel zijn geweest. In de vroege
ochtend was hij zingende op het hoofd van het beeld neerge
streken en had aldaar verricht wat de natuur hem gebood. Ik
maak geen grappen, het was verschrikkelijk. De spierwitte ont
lasting had het voorhoofd getroffen, was van daar neergedrooen
over een oog, langs de neus, over een mondhoek, over de kin,
onder de kin door, tot op zijn kraag. Een tweede stroom bloed
sijpelde achter een oor langs en liep in zijn nek.
Ik heb het al gezegd. Het was geen vogelmest daar op dat beeld,
het was bloed, stromend uit een gapende voorhoofdswond. Waar
hij jarenlang op had gewacht, zo doodstil in het gras, en later
op de stenen opstap, was nu gekomen: het pathetische ogenblik
van Radecker: de treffer. Dodelijk getroffen in zijn ethos stond
hij daar, met open handen en bloedend hoofd.
Het was heel erg, dat verzeker ik. En de vraag, waarop ik het
antwoord zoek, was meteen deze: Wat was dat voor ont-
draielijk.
In één woord: de natuur is onschuldig, en de mens niet. De vogel
is onschuldig zijn mest had niet de pretentie bloed uit te beel
den en te ontroeren of te verschrikken. Het toas toevallig, on
wetend. onschuldig dat. het beest die ochtend op het hoofd van
Andriessens mannetje was gaan zittenverrichtende wat de
natuur hem gebood. Maar in mijn menselijke visie was de natuur
plotseling uitbeelder geworden, kunstenaar, mens, in een vrees
aanjagende ontrouiv aan zichzelf. Ik dichtte haar een „besef
toe van de wezenlijkheid, die haar vreemd is. waardoor zij
zichzelf tegelijkertijd totaal ontkende. Ik dichtte haar een pre
tentie toe, een doel, zó ontzaglijk vermanend dat het de kitsch-
middelen heiligde, omdat ik mij op de achtergrond toch bewust
bleef van haar algehele onschuld.
Het is duidelijk. De onschuld treft het cnepst. De onschuldige
natuur treft diep en onherstelbaar: in een achteloze handom
draai laat zij menselijk ethos in natuurlijk pathos verkeren en
óndergaan.
HARRY MULISCH