PANIEK DER ONSCHULD Uit een stapel nieuwe kinderboeken m ;E DUBBELE EMIGRATIE VAN KOOS SCHUUR In zijn minst gecompliceerde Gelukwens aan Marie Schmify etsen sprak VAN OSTADE zich het volledigst uit Litteraire kanttekeningen TIENDE MAAND 6 Nederlandse première van opera uit 1821 van Schubert Eliot in brons Vijf schilderijen van het Prinsenhof Theo Olof op reis De jaarlijkse geschenkdagen naderen met vlugge pas en het moet gezegd worden dat er voor het jonge volkje, dat in de schoen bij de haard of onder de Kerstboom zijn cadeautjes verwacht te vinden, keus genoeg is. Er zijn slechts twee dingen, die men een kind beter kan geven dan een boek: dat zijn twéé boeken. Waarmee gezegd wil zijn dat een kind, door een reeks ge zellige, onderhoudende en paedagogisch verantwoorde boeken aan het lezen gezet, zelf zijn ontwikkeling ter hand neemt en een nieuwe wereld binnentreedt, die het gaande weg ontdekt en leert kennen tot zijn eigen voordeel. De boekwinkels bieden een keur van goede kinderboeken. Wij doen er slechts een greep uit, omdat het ondoenlijk is ze alle bij name te noemen. Uw boekhandelaar zal u graag tonen hoe groot de keus is. „Voetje van de Vloer", uitgegeven bij D. A. Daamen in Den Haag, is een verzameling kostelijke, gevoelige versjes van Mies Bouhys, wier werk men kent uit onze kinderrubriek. De toon van Mies Bouhuys is steeds in aantrekkelijke speelsheid direct tot de jonge lezertjes gericht, haar onderwerpen munten uit door eenvoud en kinderlijke avontuurlijkheid, waardoor de gebeurtenissen in onmiddellijk contact met het kinderleven staan. Jammer genoeg zijn de illustra ties van Jan van Heel niet erg inspirerend voor het kind, dat liever niet zijn eigen pri mitieve tekenkunst voor ogen krijgt, doch veel meer zou zijn aangetrokken door kleur rijke, romantische illustraties bij de kleine meesterwerkjes van romantiek, die Mies Bou huys dichtte. Dit boekje is voor kinderen van 612 jaar genietbaar. In de grote serie „Naar het Zonlicht toe", uitgegeven bij Van Gorcum N.V., Assen, en samengesteld door dr. H. J. Prakke en G. A. Hak, zijn weer enkele nieuwe boekjes verschenen, die zeer uiteen lopend van onderwerp en karakter, doch ieder voor zich veel voldoening geven zul len voor de groep, waarvoor ze bestemd zijn. Wij noemen „Op weg naar het Kin- deke", 25 adventsverhaaltjes voor kinderen van 59 jaar. Het behoort bij de advents- kalender, waarvan ieder lantaarntje, dat uitgeknipt wordt, uitzicht geeft op een ad- ventsfiguur. Deze verhaaltjes zijn van Coos Covens. „Maar het kindje kwam" in de zelfde serie werd geschreven door Dora Coolsma en geeft een aardige gebeurtenis weer in Suriname voor kinderen van 814 jaar. „Een wonderland van papier" schiepen H. G. Voorthuyzen en W. Jungschleger, waarbij het papier van uitgever Meulen- hoff te Amsterdam kwam. Het is waarlijk een wonderland, dat kin deren, op de manier die in het boek staat aangegeven, voor zichzelf en anderen kunnen maken met schaar, papier en lijmpot. De eenvoudige methode en de ar tistieke, stijlvolle figuren, die ermee ge fabriceerd worden uit simpele papier stroken, dragen bovendien veel bij tot ont wikkeling van het aesthetisch gevoel van het kind, dat zich in deze dankbare kunst gaat verdiepen. Een boekje dat ten zeerste kan worden aanbevolen! „Als de kievit roept op Weltevree" is de titel van een allergezelligst „dik" boek voor jonge kinderen van Pieter van Nierop, uitgegeven bij Kluitman in Alkmaar, de leverancier van gezelligheid bij uitstek voor jonge lezers. Pieter van Nierop heeft er slag van, de juiste toon aan te slaan tegen het jonge volk. Hij zit als het ware midden in een groep luisteraartjes en ver telt op boeiende en geestige manier van het leven op een boerderij, van de onder houdende voorvallen, die daar dag in dag uit plaatshebben en van allerlei gezellige dingen, waarvoor kinderen belangstelling hebben. J. L. Het bovenstaande prentje is een illustratie (getekend door Tibor Gergely) uit „Vijf brandweermannetjes" een van de eerste zes „Gouden Boekjes" uit het Amerikaans ver aald door Annie M. G. Schmidt en Han G. Hoekstra en door De Bezige Bij gepu bliceerd. Ze zijn bestemd voor kinderen van drie tot acht jaar en bereikten in andere landen (de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, enzovoorts) reeds een totale oplage van meer dan driehonderd millioen exemplaren! Dat is geen wonder, want het zijn verrukkelijke boekjes, waarvan er twaalf per jaar legen een gelukkig bescheiden prijs het licht zullen zien. Wij begroeten deze uitgave met blijdschap. Of men nu „Pietepaf, het circushondje" neemt, „Plofje de olifant" of „Konijntje Woelwater" altijd spruit de geestige fantasie onmiddellijk voort uit de realiteit van het kinderleven of is de sfeer van sprookje doordrenkt met vertrouwde gevoelens. De „Gouden Boekjes" dragen hun naam met ere, want zij behoren tot de beste prentenboeken die wij kennen. Ook volwassenen zullen ervan genieten, al was het slechts door de prachtige kleuren. D. K. r IJKT HET NIET VEEL op een bittere ironie van het lot, dat het van de jongere -L' generatie, die Groningen tijdens en kort na de oorlog tot een centrum maakte van een even eigen als actief litterair leven, juist Koos Schuur moest zijn die, gedre ven door de tegenwind in deze tijd door dit geestelijk noodweer eigenlijk zo ver van huis moest verzeild raken, zo onmetelijk ver van zijn land van herkomst? Zo ver misschien ook van zichzelf, of, wie zal het zeggen, zozeer op weg naar zichzelf bij omwege van een vrijwillig gekozen „verbanning"? Dat het Koos Schuur moest zijn, die zich een ^oning, een poëtisch vorst, voelde in een droomrijk voorbij de wereld, waarvan hij het zuiverste van de poëzie wilde dichten en waarvoor hij geven wilde „al zijn geluk, zo nodig al zijn streven en al zijn woorden die hij schrijven zou"? In 1951 is hij als emigrant naar Australië vertrokken, wars van geoogste roem, verontrust door dreigend onheil, gejaagd door de onrust van zijn woelend bloed, gedreven door persoonlijke motieven óók, maar hovenal beu van zichzelf, van „de dichter Koos Schuur", die, aleer hij zichzelf voor waar kon houden, eerste de mens in zich wilde confronteren met „de wereld" om te weten wié hij was, wat hij was en waar hij was Wie daar heenging was al lang niet meer de dichter van Koos Schuurs jeugdbun dels. De „zeven vloeken", door de Nazi- duivel diep in zijn menselijk en dichter lijk geweten gebrand, waren open wonden gebleven, zoals zoveel meer dat kerfde en sneed. De aandachtige lezer van zijn ver zamelbundel „Herfst, hoos en hagel" getuigenis van zijn „poëtische onderho righeid" kon weten, dat hij, die zo „tot barstens gevuld met onverstoorde ver langens, heimwee, liefde" was, toen al als „een aarzelende minstreel" weifelde tussen wereld en „droom", daad en woord, waar heid en schoonheid. Hij kon vermoeden dat Koos Schuur, met nieuwe waarheden in een nieuwe, schamele, déplorabcle we reld staande, nieuwe vormen zou zoeken. Vóór alles een nieuwe levensvorm, welke dan ook, op voorwaarde dat deze vorm „leven" zou betekenen en dit leven „waar heid". „Winddoorwaaid, regengeschonden, ha- gelgeslagen" is hij gegaan, heeft hij de kommervolle dreiging van het onbekende verkozen boven een dreigend verkomme ren. Tweemaal emigreerde hij. Eens naar het „fool's paradise", het land van de nieuwe onbegrensde mogelijkheden groot, wijd, wild, vrij en leeg, „bloody" leeg, zoals alles daar „bloody" is dat Australië heet. Ten tweede male (en dat als een emigratie van een heel wat hache lijker, moediger en beslissender gehalte) naar het onbekende in hemzelf, naar de Koos Schuur die hij met alle bloedige waarachtigheid, waartoe een mens bij machte is, tracht te achterhalen. In de bundel „Atonaal" der jongste (ex perimentele) generatie stonden al een paar gedichten van een Koos Schuur, die de moed had gehad om gouden bergen van gedroomde zekerheden te offeren voor een handvol brandende twijfel. „Met een bot mes en een houten hamer" hakte hij uit een laag diep-in-hem van nog onontgon nen poëzie-erts al datgene wat hij „van de liefde wist" niet van de liefde voor deze gene of gene, voor ouder of vriend, vrouw of kind, maar voor de mens, voor dit leven, voor dit mensenleven, dat zijn stamelen als pijlen terugsloeg in zijn vlees. Nu zijn tot enkele intieme vrienden ge richte Australische brieven, niet geschre- met de opzet om gepubliceerd te worden, gebundeld voor mij liggen, nu ik door deze met hijgende adem uitgedreven woorden, door deze fel-gejaagde, naar de uiterste waarheid van een mens in zijn mensen- nood borende zinnen, meegevoerd ben en Koos Schuur heb ontmoet en verstaan, als Europeaan niet alleen, maar als naamloze die van deze tijd tót deze tijd spreekt, dringender, gekwetster, vuriger, waarach tiger, trotser, wanhopiger en moediger dan ik in jaren wie dan ook heb horen spreken in onze litteratuur nü weet ik pas wat hij zeggen wilde, toen hij in een „atonaal" vers dichtte, dat hij „barstend van hoog moed. krimpend van ellende" was. Sinds Paul van Ostaijen als dichler, sinds Ter Braak en Du Perron als ..Forum"- mannen, is er niet zo bezeten-eerlijk ge tuigd als in déze brieven, die geen littera tuur wilden zijn, maar litterratuur wérden in de enige zin die nog zin heeft: in die van getuigenis. Zijn de ervaringen van Koos Schuur als emigrant al bitter genoeg in dat insulaire „vacuum" der cultuur, nijpender is de nood van zijn innerlijke landverhuizing. Over de vloer van zijn als werk-, slaap- Dit is Kilci uit het „Gouden Boekje' Marie Blair. van en huiskamer bewoonbaar gemaakte ga rage kruipt de „crying beetle", de tor die huilt als een kind. Op het dak is een kooka burra neergestreken, de ijsvogel, die „dui vels en wraakgierig" lacht en met zijn soortgenoten grappen maakt, „lugubere grappen, erger dan het surrealisme". En buiten steekt de zon of huilt de wind of stort de regen buiten is Australië, de leegte, de domme simpelheid, de strijd om het bestaan, „bread, beer, car". In zijn stilte, aangewezen op zijn tot de „smalle mens", tot zijn ultieme waarheid, gereduceerde „ik" als enig gezel, vecht Koos Schuur met zijn schim om zijn wezen, met zijn wantrouwen om zijn waarheid. Hier „houwt hij.met een paar beschadigde handen een weg, een verte, een borduur patroon voor liefde". Hier schrijft hij brie ven die geen brieven meer zijn, maar ge- Over enkele dagen is het December, de laatste maand van het jaar. Dat klinkt vreemd als men weet, dat December afge leid is van „decern", hetgeen tien betekent. De Romeinen begonnen namelijk het jaar in Maart en daardoor was December de tiende maand van het jaar. In de loop der eeuwen zijn aan de maand enkele namen gegeven. Karei de Grote noemde December de heilige maand en later sprak men ook van Christusmaand, ter herinnering aan de geboorte van Chris tus. December wordt eveneens winter maand genoemd, omdat op 21 Decem ber de winter officieel zijn intrede doet. Op Zondagmiddag 29 November zal te Hilversum een concertante uitvoering van de in 1821 gecomponeerde opera „Alphon- so Estrella" van Franz Schubert worden uitgezonden. Dit werk is tijdens het leven van de componist nooit uitgevoerd. Het beleefde zijn première in 1854 te Weimar onder leiding van Franz Liszt en is in 1882 voor het laatste in Wenen ten gehore ge bracht. Op 6 December ter herdenking van de sterfdag van Schubert 125 jaar ge leden zal de bekende Oostenrijkse diri gent Victor Plasser deze opera te Wenen dirigeren. De eerste Nederlandse uitvoering, die dus aan de Weense voorafgaat, wordt eveneens door Plasser geleid. De medewer kenden zijn, behalve het Omroep-orkest en het Omroepkoor, de Weense tenor Karl Terkal, de Nederlandse zangeres Riek WaasReen, alsmede Leo Combé, Leo Ketelaar, David Hollestelle en Jan Riet veld. j De beeldhoicwcr Jacob Epstein maakte in brons deze buste, van de dichter T. S. Eliot, wiens klv.cht-in-verzen „The confidential clerk" thans onder regie van E. Martin Browne (met Paul Rogers en Isabel Jeans) in Londen wordt vertoond. De Nederlandse Comedie heeft het stuk ter bestude ring. Het beeld is tentoongesteld op een expositie in South Kensington. Zes schilders zijn enige tijd geleden uit genodigd een schilderij te maken van het Prinsenhof te Delft, waaruit dan mr. G. E. van Walsum, thans burgemeester van Rot terdam, een keus zou kunnen doen. Hem was namelijk bij zijn afscheid als burge meester van Delft een schilderij als aan denken aangeboden. Mr. Van Walsum heeft inmiddels het werk van H. H. Kamerlingh Onnes uitge kozen. De schilderijen van de vijf andere schilders zullen tot 16 December worden tentoongesteld in de bibliotheek der Tech nische Iiogesschool. tuigenissen, belijdenissen, waarin een man recht-op staat in het woord dat hij spreekt. Een dichter rebelleert. Het is de rebellie van de wanhoop. De opstandigheid tegen het woord, dat de tijd tot een leugen maakte. Tegen de illusie die een laffe vlucht is. Tegen de schijnmoraal, de schijn- mens, de schijndichter. Een dichter rebel leert tegen zichzelf, tegen de dichter in hem en óm de dichter in hem. Hij vraagt geen medelijden. Op eigen risico graaft hij zich met zijn nagels tot bloedens toe „een wereldse weg" naar het hart van zijn leven. Is hij er zich van bewust, dat hij daarmee een pionier van het stokoude Europa is, niet in Australië, maar in het binnenste binnenland van zijn geërfde werelddeel? C. J. E. DINAUX En de Kookaburra lachtdoor Koos Schuur (Uitgave: De Bezige Bij, Amsterdam). Om het etswerk van Adrian van Ostade te gaan zien, behoeft een Haarlemmer niet naar Amsterdam te gaan. Dit mogen wij zeggen, want de mooiste en veelzijdige ver zameling van zijn etsen bevindt zich in het Teyler-Museum aan het Spaarne. Daar mogen wij iiatuurlijk trots op zijn, maar ik geloof toch niet, dat wij ons chau vinisme zover door moeten voeren, dat we daarom niet naar het Amsterdamse Rijks museum zouden gaan om daar de etsen, tekeningen en schilderijen van onze grote stadgenoot in het Prentenkabinet te gaan bewonderen, X Omgang met Brouwer Voor hen, die de weg naar deze nieuwe afdeling van het Rijksmuseum nog niet gevonden hebben, wil ik nog eens vermel den dat deze direct bij de rechter-ingang van het Museum aan de Stadhouderskade te vinden is. Men vindt dan eerst aan zijn rechterhand het rustige en smaakvol in gerichte restaurant, waar men na ver moeiende bezigheden even op zijn verhaal kan komen. Daarna wandelt men zó de vertrekken binnen, waar men in de wand- vitrines de prenten en tekeningen tentoon gesteld vindt. Men kan zich moeilijk een idealer gelegenheid voorstellen om zich af en toe eens even terug te trekken om zijn aandacht te geven aan de zo bijzonder on derhoudende en boeiende kunstvorm van prent of tekening. Probeert het eens en wacht niet altijd tot u met vacantie in het buitenland bent voor u er toe overgaat een museum binnen te stappen. U zult er geen spijt van hebben. Adriaen van Ostade werd in Haarlem geboren en is er ook gestorven. In de oude Bavo kan men het graf nog aantreffen, waarin hij in 1685 begraven werd. Een exemplaar van de uitnodiging tot de be grafenis bevond zich oorspronkelijk in de collectie van H. de Kat te Rotterdam. De tekst luidde: Anno 1685 Tegen Woensdagh, zijnde den Twee den Mey, Na den Middagh ten Twee Uren precies, word Uw'E. ter begraef- fenisse gebéden, met ADRIAEN VAN OSTADE !n do Nieuwe Kruys-straat. Ais Vriendt in Huys te komen, met de Lanqe Man tel. GROOTE KERCK der meer dat Van Ostade er omstreeks 1642 toe overging om in latere staten het clair- obscur sterker op te voeren. Een voorbeeld daarvan is de ets van de varkensdoder. Van dit bijzonder mooie, in cirkelvorm ge vatte tafreeltje van een in de avond een varken slachtende boer, die door een groepje kinderen omringd over zijn slacht offer gebogen staat, ziet men hier drie staten. Men kan daaruit de gevoltrekking maken, dat Van Ostade geen gelukkige greep deed toen hij de eerste gave druk, waarin de schemer van de avond de ach terkant van het huis nog met een zacht grijs duister omhult, ging veranderen om de tegenstelling zwart-wit hoger op te voeren. Hij ging toen op een kunstmatige ma nier de dramatiek van de voorstelling ac- centuëren en deed daarmee schade aan zijn natuurlijke verteltrant, die juist de beminnelijkste trek van zijn talent is. Van Ostade was anders geaard dan Rem brandt, minder diepzinnig en beperkter in zijn levensaanschouwing. Zijn kunst vroeg dus ook om andere middelen. In zijn minst gecompliceerde etsen heeft hij zich het volkomenst uitgesproken. Zie het prach tige prentje van het vissertje, dat geheel opgaande in zijn simpele handeling over een bruggetje leunt. De gevoelens die uit zo'n intiem tafreel naar voren komen be horen tot de zuiverste en levensechtste van onze zeventiende eeuw. OTTO B. DE KAT Bescheiden als haar per soon is haar werk geweest. Bescheiden als haar werk is het de wens van Marie Schmitz geweest, ter ge legenheid van haar zeven tigste verjaardag op 30 November niet in het open baar gehuldigd te worden. Wat zij was, wat zij werd en is, gaf zij, zonder voor behoud, met de onbevangen eerlijkheid van haar wezen in de respectabele rij van werken, die in de loop van een halve eeuw der tig in getal omtrent van haar hand verschenen. Met weinig gerucht vonden zij hun weg naar de lezers kring, die de band der sympathie om haar vorm de. Men wist wat men bij een zo stil-ernstig auteur kon vinden: de toon van menselijke deernis; het ge loof in de loutering, die de beproevingen van het leven oplegt; de zekerheid, dat het, alle uiterlijke mislei dingen ten spijt, de liefde is die weet te dienen, waarin de mens zijn ver lossing vindt. Dat immers was het thema van haar werk. Met liefde riep zij uit het neerslag van haar in nerlijke levenservaringen de figuren op, waarmee zij haar romans bevolkte. Ze Bij haar 70ste verjaardag leefde met hen, streed en leèd met hen en gaf de bes ten van hen de warmte mee van haar eigen leven en streven en strijden. Dat was haar echtheid, haar onge kunsteldheid, die haar, wars van de mode die aan bod is, haar stille weg deed gaan. Trouw aan haar werk aanvaardde zij de plaats, die zij in onze litteratuur der twintigste eeuw in neemt. Er waren er, op wie, al zochten ook zij dat niet, scherper het licht der openbaarheid viel Top Naeff, haar stadgenote, bij voorbeeld. Er waren er, die stilzwijgend aan haar werk voorbij gingen. Het één zo min als het and«r heeft haar verdroten, heeft haar van de gekozen weg doen wij ken. Ze wist wat ze waard was en „men", haar lezers schaar, wist dat evenzeer. Dat men dit wist in een zo ruime kring, dèt men haar onopvallende litteraire be drijvigheid als schrijfster van boeken voor jonge mensen, van verhalen en romans, als auteur van cri- tische beschouwingen, met zoveel gevoelens van ge negenheid en waardering volgde, dat alles moet haar wel de zekei'heid geven, dat ook het weinig gerucht makende weerklank vindt en vinden zal, zolang zij de pen hanteert. Met deze gevoelens van respect, van eerbied voor haar werk, wensen wij de zeventigjarige Marie Ver- hoeven- Schmitz geluk. En mèt en in haar, de Neder landse litteratuur, die zij met haar evenwichtig talent heeft verrijkt. C. J. E. D. In het achtste nummer van de dertiende jaargang van De Kroniek van Kunst en Kuituur het uitnemende tijdschrift met een veelzijdige artistieke belangstelling, dat dank zij een regeringssubsidie zijn verschijning met behoud van de fraaie typografie en voorbeeldige illustraties heeft kunnen voortzetten - troffen wij dit artikel van de Haarlemse auteur Harry Mulisch aan, dat wij onze lezers niet willen onthouden. Het was op 10 December 1610 dat Van Ostade in de zelfde „Groote Kerck" het doopsel had ontvangen. Het meer Zuidelijke, men zou willen zeggen: het oubollige in zijn kunst, is te verklaren uit het feit dat zijn vader uit Brabant kwam. Dit aangeboren talent voor het vertellende zal zonder twijfel nog ster ker tot uiting zijn gekomen na zijn kennis making en latere vriendschap met Adriaen Brouwer, die hij op het atelier van Frans Hals als medeleerling aantrof. Het verhaal, dat Frans Hals de werkjes van Adriaen Brouwer, die slechts met ini tialen getekend waren, als schilderijen van een onbekende voor eigen profijt verkocht, berust vermoedelijk wel op juiste gege vens. Zeker is dat Van Ostade meer van de uit de Zuidelijke Nederlanden naar 1 <arlem gekomen Brouwer geleerd heeft dan van Frans Hals. Bij deze Vlaming trof hij een verwant gevoel voor het eenvoudige volksleven aan. Adriaen van Ostade heeft echter een reëlere kijk op de mensen dan de naar het groteske overhellende Brou wer. Met pen en penseel Op de tentoonstelling in het Rijksmu seum vindt men behalve zijn etsen een aantal zeer mooie tekeningen. Vooral de vroege met pen en penseel vervaardigde kleine bladen met voorstellingen van boe ren en bedelaars zijn echte juweeltjes. Prachtig van ruimte-suggestie is het met de allersimpelste middelen getekende boe- renvertrek, een waardig equivalent van de grotere aquarel, die zich in Haarlem be vindt. Over de etsen in de verschillende staten hoeft hier niet veel verteld te worden. Met korte bijschriften heeft men dit ter expo sitie verduidelijkt. Wij leren daaruit on- Theo Olof, een der beide concertmees ters van het Residentie-Orkest, heeft deze week concerten in Londen en Brussel ge geven. Zondag vertrekt hij wederom naar Engeland ori» in Liverpool het Vioolcon cert van Beethoven uit te voeren. IN Maart van het jaar 1945, op een Woensdag, daverden Duitse motoren door Haarlem, stopten bij de Dreef en dwongen het verkeer tot stil stand. Fietsers (voor zo ver nog aanwezig) stapten af, voetgangers bleven angstig staan. Even later arri veerde een vrachtauto, en een aantal geboeide mannen en jongens werden er uit geschreeuwd en geslagen. Het gebeurde allemaal erg vlug. Ze werden tegen de schuilkelder van het na bijgelegen Wehrmachtheim neergezet; één was er bij met rood haar. Iedereen moest kijken, maar ik geloof niet dat iemand werkelijk iets zag. Toen was er iets onverklaarbaars, gedurende enkele seconden. Daarna lagen ze dood tegen de grond. Kleine jongetjes schijnen naderhand de gebruikte kogelhulzen te koop te hebben aangeboden voor ƒ1.per stuk. Men had een doodgewone fusillade bijgewoond. Nu staat er een beeld: het mannetje van An- driessen, zoals het genoemd wordt in Haarlem. Eerst had men het wat verderop gezet, in het gras naast de Provinciale Griffie. Daar stond het goed: een man die sterven gaat in het gras. Een paar jaar na de bevrijding (van de Duitsers) werd het echter verplaatst. Maar zelfs het voetstuk kan ons het ster ven van Andriessens mannetje niet ont vreemden. Met het beeld van Radecker in Waalwijk is het wel het belangrijkste oor logsmonument. Het is meteen het volslagen tegendeel van Radeckers beeld. De man van Radecker is vol pathos (in de goede zin, de zin van Beethoven). Getroffen stort hij neer en vliegt weg in weidse vlucht. Andriessens mannetje is nog niet getrof fen, hij staat stil, doodstil, op zichzelf te ruggedreven, één en al ethos en wacht af. Zo zeer als zijn handen hebben nog nooit twee handen het leven losgelaten. Ook zijn sjofele pakje is klaar voor de dood; misschien is dit costuum wel het ongeloof lijkste van het beeld. Het luchtledig om hem heen is enorm. Zijn hoofd wendt hij een klein beetje af, haast onmerkbaar, van het bulkende peloton, dat over het vizier naar hem loert op dezelfde plek waar van roering, die het beeld nu teweegbracht, en die zo verschilde van de vorige? Stel, Mari Andriessen had in zijn atelier het vol tooide beeld nog eens bekeken, ontevreden zijn hoofd schuddend. Het kan nog veel echter, denkt hij; en in een vlaag van ver bijstering grijpt hij de pot met kalk, schildert er een voorhoofds- wond op en twee bloedstralen: één over het oog en langs de neus, één achter het oor de nek in. De Grieken, de erflaters, beschilderden hun beelden tenslotte ook, de Katholieken doen het nog steeds, en zoveel volken meer. Waarom ook niet? Kijk, nu was het pas goed echt! Inderdaad, zó echt dat we hadden gewalgd van afschuw, Andriessen als kunstenaar hadden af geschreven en in hechtenis doen nemen door de psychiater Daar hebben we het. Bijna, ten minste. Het kunstwerk mag niet „echt" zijn, het moet buitenechtelijk wezen. De kunst is overspel met een hogere werkelijkheid: echtbreuk van de werke lijkheid met de wezenlijkheid. Door met bloedkalk te werken had hij zijn mannetje, dat de vertolking is van alle leven op de drempel van een aanvaarde dood verlaagd tot het afstotende geval: dat van de rood harige jongen op die Woensdag in Maart en zichzelf tot vurende SS-man en zijn publiek tot de hulpeloze, verbijsterde massa van die middag, dat met minderwaardig geweld tot toezien werd gedwongen. MAAR de vogel? Hoe is het nu met de vogel? Doet de vogel hetzelfde, dan is er geen sprake van walging, maar van een zo hevige ontroering, dat men wel haast van paniek mag spreken. Blijkbaar kan de natuur ongestraft doen wat de mens ontzegd is. Maar nee, wanneer de natuur „hetzelfde" doet, is het heel wat anders. De natuur beeldt niet uit, de natuur is. Uitbeelden doet alleen de mens. Uitbeel den is kunst, is overspelen naar die hogere werkelijkheid, de wezenlijkheid, die nu juist totaal vreemd is aan de natuur, zo zeer, dat men haar de ontkenning der na tuur mag noemen. Ook alleen voor de mens J|geldt, waar zijn uitbeeldingen mislukken, daan nu het 'is een doortrapt en som- De Haarlemse beeldhouwer Mari Andries- het begip kitsch. In de natuur bestaat geen ber feit het publiek naar hem kijkt, sen naar een recente tekening van Paul kitsch, zo min als kunst. Een zonsonder- Ik kom er vaak langs. Meestal staat er wel Citroen, die onlangs in kunsthandel gang met veel oranje en paars is prachtig, iemand stil, en niet zelden heb ik gezien Leffelaar een expositie hield. een uitgebeelde zonsondergang onver dat mannen bleek werden en vrouwen met tranen in hun ogen verder liepen. Dat wil heel wat zeggen. Het is een fenomenaal beeld. TOEN ik het de laatste keer zag, hapte ik naar lucht van schrik. Het moet een vogel zijn geweest. In de vroege ochtend was hij zingende op het hoofd van het beeld neerge streken en had aldaar verricht wat de natuur hem gebood. Ik maak geen grappen, het was verschrikkelijk. De spierwitte ont lasting had het voorhoofd getroffen, was van daar neergedrooen over een oog, langs de neus, over een mondhoek, over de kin, onder de kin door, tot op zijn kraag. Een tweede stroom bloed sijpelde achter een oor langs en liep in zijn nek. Ik heb het al gezegd. Het was geen vogelmest daar op dat beeld, het was bloed, stromend uit een gapende voorhoofdswond. Waar hij jarenlang op had gewacht, zo doodstil in het gras, en later op de stenen opstap, was nu gekomen: het pathetische ogenblik van Radecker: de treffer. Dodelijk getroffen in zijn ethos stond hij daar, met open handen en bloedend hoofd. Het was heel erg, dat verzeker ik. En de vraag, waarop ik het antwoord zoek, was meteen deze: Wat was dat voor ont- draielijk. In één woord: de natuur is onschuldig, en de mens niet. De vogel is onschuldig zijn mest had niet de pretentie bloed uit te beel den en te ontroeren of te verschrikken. Het toas toevallig, on wetend. onschuldig dat. het beest die ochtend op het hoofd van Andriessens mannetje was gaan zittenverrichtende wat de natuur hem gebood. Maar in mijn menselijke visie was de natuur plotseling uitbeelder geworden, kunstenaar, mens, in een vrees aanjagende ontrouiv aan zichzelf. Ik dichtte haar een „besef toe van de wezenlijkheid, die haar vreemd is. waardoor zij zichzelf tegelijkertijd totaal ontkende. Ik dichtte haar een pre tentie toe, een doel, zó ontzaglijk vermanend dat het de kitsch- middelen heiligde, omdat ik mij op de achtergrond toch bewust bleef van haar algehele onschuld. Het is duidelijk. De onschuld treft het cnepst. De onschuldige natuur treft diep en onherstelbaar: in een achteloze handom draai laat zij menselijk ethos in natuurlijk pathos verkeren en óndergaan. HARRY MULISCH

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 11