6 Piattdiya'iPL
©,e tuxee üng,en
Franse architecten bouwen
een nieuwe hoofdstad
Sprookjesachtig Comorneer
Aan de voet van de Himalaya
door J. Tadema Sporry
Kerstverhaal uit de Sahara
Tekening van A. A. Tadema
LANGS DE ZUIDVOET DER ALPEN
Het verhaal van de twee ringen berust niet geheel op
pure fantasie. Met is een bekend verhaal uit
Ouargla, een grote oase in de Franse Sahara ten Zuiden
van Cónstantine. Zelf heb ik op het graf van Sidi Belghir
de brillanten ring van de Franse vrouw gezien. De ge
schiedenis van Daha is een losstaand verhaal, maar ik
heb hier de beide samengebracht. Het dorp aan het
zoutmeer heet in het Frans Village de Ghott du Sel, het
ligt niet ver van Ouargla.
r rET dorp ligt klein en onaanzienlijk temidden van de onbe-
£~J grensde zoutvlaktcs, waarvan de glinsterende kristallen bij
dag flonkeren in de genadeloze zon, terwijl ze in de nachten
dat een grote, blanke maan aan een fluwelen hemel hangt, een
witte, kille wade vormen als van versgevallen sneeuw. Waar de
laatste stervende dadelpalmen zich ritselend buigen over het
koele, maar giftige water begint het grote zoutmeer, waar dwars
doorheen een lange dam is geworpen, die het dorp verbindt met
de verderop liggende oases.
De straatjes van het dorp zijn nauw en kronkelen voort in een
onontwarbaar labyrinth tussen de hoge huismuren. Waar de zon
langs de muren schampt tintelen millioenen kleine vonken in
regenboogkleuren, want in dit van zout doordrenkte dorpje aan
het zoutmeer lussen de zoutvlakles zijn zelfs de huismuren van
blokken roiszout opgestapeld. Hel is hard als glas met scherpe
kanten en punten, die de handen verwonden, maar de huizen
van dit rotszout zijn hecht en sterk.
Er is een tijd geweest, dat het dorp machtig was. Het had niet
alleen de wereldlijke macht van een sterke vorst, maar ook de
geestelijke van goede, heilige mannen. En een van hen was zo
goed en wijs, dat Allah hem na zijn dood de macht gaf de mensen
te helpen in nood en tegenspoed. Zijn lichaam rust in de kleine,'
oude moskee onder de blanke ronde koepel. De zerk op zijn graf
is van leem, witgekalkt en bedekt met een oud. geborduurd zijden
kleed. En op dal kleed stralen in de enkele zonnestraal, die ge
durende een half uur iedere dag door de lichtspleeijes in de koe
pel naar binnen valt twee ringen, een zware zilveren en een
gouden met stralende brillanten bezet, die vonken schieten in
de zonnestraal.
Twee ringen van twee vrouwen, die gelijk naar het graf van de
oude, wijze man gingen om zijn hulp af te smeken. Twee vrouwen
die beiden geholpen werden
npEGEN Kerstmis was Jacqueline terug
j[ in Algiers. Zonder de minste belang
stelling zag ze uit naar het feest, dat in
het weelderige hotel gegeven zou worden.
Voor wie zo eenzaam is, zijn deze dagen
moeilijker dan alle andere dagen van het
jaar. In geen weken had ze bericht uit
Indochina gehad en de onzekerheid mar
telde haar iedere dag meer. Toen kwam
het telegram. Een ogenblik zag Jacqueline
alles zwart worden. Buiten haar wil om
openden haar vingers het telegram en ze
las zonder te weten wat ze las: „Maman,
we komen thuis". Het duurde minuten
voor het tot haar doordrong wat dat be
tekende.
Drie dagen later was ze in het kleine
dorp aan het zoutmeer. Op Kerstmorgen
stond ze naast de eenvoudige lemen zerk
onder het oude zijden kleed. Ze legde haar
hand er op en in de binnenvallende zonne
straal vonkte de ring aan haar vinger in
duizend stralende kleuren. Langzaam
schoof ze het sieraad van haar vinger en
met een oneindig teder gebaar legde ze
de ring midden in de zonneplek op het
zijden kleed. Achter zich hoorde ze een
licht geritsel, een lange man gleed langs
haar naar de zerk. zijn wit gewaad glansde
op in de schemering. Ze wilde achteruit
treden, maar toen zag ze dat hij iets uit
een kleine leren tas nam. Tussen zijn lenige
donkere vingers glansde mat een zware,
zilveren ring.
In haar verbazing deed Jacqueline een
stap voorwaarts. Ze strekte onwillekeurig
haar hand naar de ring, die ze herkende.
De man keek haar verbaasd aan. Jacque
line wees naar haar eigen ring en de man
volgde haar vinger. Toen gleed er een be
grijpende blik door de donkere, felle ogen,
die ze zag tussen zijn tulband en de witte
sluier, die het onderste deel van zijn ge
laat bedekte. En met een lichte buiging
legde hij de zware, zilveren ring naast het
juwelen kleinood van de blanke vrouw.
hear man haar had geschonken bij de
geboorte van haar oudste zoon. Daha
keek hoe de zon spiegelde in de zware
zilveren ring, die haar kostbaarste be
zit was.
VOOR Jacqueline is het leven niet gemakkelijk geweest. O
zeker, aan aardse goederen heeft het haar nooit ontbroken.
Ze heeft meer geld dan ze ooit nodig zal hebben, ze draagt een
oude, voorname naam, ze trouwde met een aanzienlijk man en
ze hield van hem. Ze kregen drie zoons. Het leven was in het
begin voor Jacqueline en haar gezin een zonnige droom. Toen
kwam de oorlog en als het ware in één nacht verdween dat
oude. vertrouwde leven om nooit weer te keren.
Haar man kwam om bij een van de eerste bombardementen,
haar oudste jongen schaarde zich bij de Maquis en werd gefu
silleerd. Voor haar werd het leven een nachtmerrie. Ze ging
weg uit Parijs en bewoonde een van haar kleine landgoederen.
En aan haar twee overblijvende jongens klemde ze zich vast
als een drenkeling. Ze bond de jongens aan zich vast met haar
brandende liefde en zij die in het begin haar angst en bezorgd
heid met een glimlach verdroegen, werden langzamerhand
kribbig en opstandig onder die overmatige zorg, die hen nooit
met rust liet. die hen achtervolgde met brieven en telegrammen
als ze afwezig waren, met tranen en verwijten als ze hun jonge
leven voor zichzelf opeisten. Van een stralende jonge vrouw ver
anderde Jacqueline in een tobberige zeur, nog jong genoeg om
van het leven te kunnen genieten, maar te ver in de put van
haar leed weggezonken om te beseffen wat haar nog allemaal
overbleef.
Toen de jongens er de leeftijd voor kregen waren ze dolblij
onder dienst te kunnen gaan omdat ze nu eindelijk vrij waren.
Jacqueline bleef alleen achter op haar landgoed, maar 'toen het
leven zo eenzaam en vervelend werd dat ze zich geen raad meer
wist, ging ze reizen. Ze reisde in luxe en comfort, ze hoefde
zich niets te ontzeggen. En ze verveelde zich dodelijk. Het zei
haai" allemaal niets, het ging alles als in een nevel aan haar
voorbij. Ze miste de jongens en zijze misten haar helemaal
niet! De enkele keer dat ze hen zag, werd dat haar langzamer
hand meer dan duidelijk. Ze leefden geheel voor zichzelf, voor
Maman hadden ze een hoffelijke, wel beleefde glimlach, maar
ze waren haar ontsnapt. En omdat ze intelligent genoeg was om
dit te begrijpen en haar fout te erken-
nen begon ze "haar gedrag te wijzigen.
Ze deed haar uiterste best om in haar
brieven geen bezorgdheid te leggen,
om vrolijk te zijn en geen verwijten te
doen. Als de jongens met verlof kwamen
merkten ze iedere keer meer de ver
andering, die zich in haar voltrok. Ze
kleedde zich weer goed, ze ging met hen uit en ze was nog jong
genoeg om mee te kunnen leven in dwaze verhalen en malle
avontuurtjes. Wat ze niet zagen was de zwarte wanhoop en de
eenzaamheid, die haar 's nachts folterden. Die had ze geleerd
te verbergen en ze won er haar jongens mee terug.
Toen kwamen ze weer thuis. Het leven look voor Jacqueline
als met toverkracht weer op. Maar lang duurde dat geluk niet.
De jongens vertrokken naar Indochina en weer was ze alleen.
Maar wat ze had doorstaan was niets vergeleken bij de tijd, die
nu aanbrak. Indochina, dat betekende een vijandig land, zo ver
weg dat je je er geen voorstelling van kunt maken. Een land van
stomende jungles en een verborgen, vijandelijke bevolking. Dat
betekende vechten tegen een onzichtbare vijand in een moor
dend klimaat. Dat betekende schaarse brieven, soms maanden
lang geen bericht. Ze las alles wat ze over dat verre land te
weten kon komen, ze liep alle films af, die er over te zien waren
en de put waarin ze langzaam wegzonk werd dieper en duister
der. Ze bleef reizen om te ontkomen aan haar eenzaamheid,
maar helpen deed dat niet.
En als een van de talloze touristen kwam ze ook in het kleine
dorp aan het zoutmeer.
DAHA is opgegroeid in het wilde, zwart-en-witte maanland
schap van het Touaregland. Haar vader is een zeer be
langrijk man onder zijn volk en zijn dochter geniet het eerbe
toon van alle vrouwen van rang. Ze is een dichteres van meer
dan gewone bekwaamheid en haar verzen worden wijd en zijd
geprezen en verder gedragen. Het zijn werken van de vele
moedige daden, die de mannen van haar stam bedreven, van de
verre tochten, die ze op hun snelle renkamelen ondernamen naar
omliggende oases, waar ze vee en slaven rooi.'.an. liet zijn wiide
verzen, die het bloed sneller doen stromen in de aderen van de
mannen en die de vrouwen doen wensen dat ze ook zo kunnen
dichten als Daha, zodat ook haar verzen door anderen gezongen
zullen worden rond de nachtelijke kampvuren.
Groot en slank is Daha; in haar bronsbruin gezicht staan de
grote, donkere ogen zorgvuldig blauw omschminkt in een net
werk van nauw zichtbare rimpeltjes. Het zijn de ogen van een
volk. dat gewend is in de onbegrensde ruimte te staren of naai
de hoge bergtoppen te turen. Haar mond is wilskrachtig, maar
mooi van vorm. Haar donkerblauw gewaad draagt ze met gratie,
om haar slanke armen heeft ze de zware zilveren sieraden van
haar stam.
Het leven heeft Daha alles geschonken wat ze wenste, rijkdom
en aanzien, een mooi, sterk lichaam, haar groot talent en de
man die ze zich begeerde en met wie ze nu al tien jaar getrouwd
is. Maar één ding ontbreekt haar: een kind. Naar een kind ver
langt Daha met al de kracht van haar
ziel, een kind, dat eens haar eigendom
men zal erven, dat de naam van haar
stam zal dragen. Toen heeft Daha op
een dag de naam gehoord van de oude,
wijze man uit die verre oase. Naar haar
gevoel moest deze oase aan de andere
kant van de aarde liggen. Maar wat
woog dit op tegen haar vurige wens en de hoop op de vervulling
hiervan? En zo is Daha weggetrokken, alleen, op haar witte ka
meel is ze naar het Noorden gegaan, de lange, lange reis over
steenvlaktes en gloeiende zandduinen naar het graf van de oude,
wijze man.
En daar in de kleine oase aan het zoutmeer ontmoetten Daha
en Jacqueline elkaar. Daha zag een nog knappe blanke vrouw,
goedgekleed en opgemaakt. Aan de kleine, blanke handen fon
kelden kostbare ringen. Maar het gezicht stond moe en de
donkere ogen waren poelen van smart. Jacqueline zag een lange
vrouw in een donkerblauw gewaad, met een rustig, trots gezicht,
dat niets van haar innerlijk leven verried. Twee grote, donkere,
blauwomschaduwde ogen bekeken rustig en zonder een zweem
van verbazing die blanke vrouw, die een bezoek bracht aan het
graf van een Mohammedaanse heilige.
Ze stonden ieder aan een kant van de lemen zerk, twee
vrouwen, die in uiterste nood hulp zochten bij een man, die al
eeuwen dood was, maar wiens goedheid hem nog aan de aarde
bond. Jacqueline, die twijfelde aan de wondere macht van deze
man, maar die bereid was alles te doen als ze haar jongens
maar veilig thuis kreeg. Daha, die diep overtuigd was dat de
oude, wijze man haar zou helpen, zoals hij al zo velen geholpen
had. En beide legden in haar hart een belofte af: „Help me, oh,
help me toch! Ik ben bereid mijn liefste bezit te offeren als ge
me helpt".
Jacquelines vingers draaiden aan de brillanten ring, die
Fontein in Tarente.
In het najaar van 1950 stekte de rege
ring van de Penjaab een daad van grote
culSrele betekenis: het droeg aan Le Cor-
busier op de plannen te ontwerpen voor
de nieuwe hoofdstad van dat land. De
Penjaab, een streek in het grensgebied van
India en Pakistan, werd in 1947 tussen deze
landen verdeeld. De toenmalige hoofdstad
Lahore kwam daarbij op Pakistaans gebied
te liggen. En zo ontstond de behoefte om
voor liet Indiase Penjaab een eigen hoofd
stad te creëercn.
De stad Simla, die nu tijdelijk als re
geringscentrum dienst doet, is namelijk
niet geschikt om hoofdplaats te worden.
Het klimaat tegen de hellingen van de
Himalaya is zeer slecht. Simla ligt te ver
af van de veel beter bewoonbare valleien
en het is practisch ondoenlijk gebleken
het van goede spoor- en wegverbindingen
te voorzien.
Dit is niet de eerste keer, dat de Pen
jaab zich tot de Fransen wendt in een be
langrijke aangelegenheid. In het begin
van de vorige eeuw werd een viertal ge
neraals van Napoleon naar de Maharadia
Rangit Singh geroepen om diens leger te
organiseren.
Thans zijn Le Corbusier en Pierre
Jeanneret en de architecten Maxwell Fry
en Jane Drew naar India getogen met een
vreedzamer en zeker belangrijkere op
dracht. Het aan de ontwerpers gestelde
probleem is ruim gesteld: hem werd de
volledige vrijheid gegeven een geschikt
terrein aan te wijzen en vorm te geven aan
hun stedebouwkundige inzichten. Dit gaf
hun inderdaad grote vrijheid. Maar nog
groter werd hun verantwoordelijkheid.
Hoofdsteden die doelbewust als geheel zijn
ontworpen en gesticht en die werkelijk
tot bloei kwamen, zijn er niet veel. New
Delhi werd nooit veel meer dan een nieuw
-supplement van het oude Delhi, het trotse
Petersburg van Peter de Grote is geen
hoofdstad meer. Daar staan evenwel bloeien
de hoofdsteden als Washington en Canberra
tegenover. Een heel klein deeltje van de
ongehoorde problemen die het stichten
van een hoofdstad brengen, zal de Hollan
ders ook worden voorgezet bij de plannen
van de streekhcofdstad Flevostad, die te
zijner tijd in de IJselmeerpolders moet
worden gebouwd.
Ei if en eenheden
Na ampele overwegingen koos men een
terrein aan de voet van de Himalaya waar
een gematigd klimaat heerst, de bodem
stevig en vruchtbaar is en waar zich een
grote weg en spoorlijn in de buurt be
vindt. Het terrein ligt tussen twee rivie
ren. Een derde riviertje zal dwars door de
stad lopen. Water is er dus vooral in de
regenperiode in overvloed. Er is voorts
een bijzonder fraaie en weelderige tropi
sche plantengroei, zodat er ruim gelegen
heid is de toekomstige bebouwingen van
ruime parken en waterpartijen te voorzien.
De stad. die de naam Chandigarh draagt,
zal na haar voltooiing een half millioen in
woners tellen. Ilct deel dat thans in aan
bouw is, bestemd voor ongeveer 150.000
mensen, zal in de loop van 1954 klaar ko
men, heelt een bijna vierkante plattegrond
van ongeveer vier kilometer lengte en
bre edte en is verdeeld in vijftien sectoren.
Deze sectoren zijn alle ongeveer even
grcot, maar krijgen elk een eigen cachet
en vormen een eigen eenheid. Zo varieert
de bebouwing van elke sector van 5000
tot 20.000 bewoners met eigen winkels,
markten, scholen enzovoorts. Aldus een ge
meenschap in de grotere stadsgemeen
schap vormend, die in omvang overeen
stemt met de inheemse nederzettingen.
eerste ontwerp, met onder
meer regeringsgebouwen en het palcis
van de gouverneur.
-OCOOCCCD300COCC300COCOOOOOOOCOOOOOOCOCCOCOCCCCCOCCOOOCO
CHANDIGARH zal het bewijs vor-jj
men, dat de moderne architectuur al-
lcrminst bestaat uit het toepassen van £j
veel glas, beton en ijzer, dat men een
stad kan bouwen met streekeigen ma-
terialen, die past in het land. waar 8
ruimte en vrijheid voor elke burger v
gevonden wordt en waar niemand
8 zich een vreemdeling behoeft te j:
Voelen.
coocxxxx: CCCOCCCC COOCCCOC COOOOOCCOOOOOCOOOOOOOCOC COCCCr"
Doorgaand rij verkeer is alleen toegelaten
tussen en nergens dóór de sectoren, zodat
elke gemeenschap vrij is van het gevaar,
het lawaai en het stof, welke onze steden
zo langzamerhand onbewoonbaar maken.
De winkelstraten lopen dwars door elke
sector, steeds aansluitend op de volgende.
Evenzo, maar loodrecht daarop, loopt een
brede strook van openbare plantsoenen,
die de ene sector.met de andere verbindt.
Tussen de sectoren liggen op verhoogd ni
veau de autowegen, zodat men nooit een
verkeersstraat hoefi over te steken. Overi
gens wordt ook in andere opzichten ge
zorgd voor de gezondheid van de bewoners.
Bijna alle sectordorpen zijn voorzien van
een gezondheidscentrum met polikliniek,
een zwembad, sportvelden en wat dies
meer zij.
M o n u in ent ale cli w ax
De huizen zijn vrijwel alle eengezins
woningen. Ze worden gebouwd, naar Cor-
busiers' ontwerp, geheel van inheemse
materialen en door vrijwel ongeschoolde
bouwarbeiders (waaronder 25% vrouwen)
uit het omliggende gebied. Mede daardoor
zijn deze woningen zeer goedkoop en bin
nen het financiële bereik van elke gega
digde.
Twee elementen hebben de architectuur
van de gebouwen vrijwel geheel bepaald:
brandende tropenzon en de zware half
jaarlijkse moessonregens.
De climax van Chandigarh is ongetwij
feld de monumentale aanleg van het Ca-
pitool, het regeringscentrum. Door vier
enorme kubusvormige stenen zijn de hoe
ken van een vierkant plein van 800 bij 800
meter gemarkeerd. In en terzijde van dit
vierkant zijn op bijzonder fijnzinnige en
intelligente wijze de grote regeringsgebou
wen geplaatst. Het Parlementsgebouw, het
Hooggerechtshof, het paleis van de Gou
verneur, de ministeries enzovoorts. Door
brede lanen zijn de gebouwen onderling
en met de stad verbonden. Ook hier is het
rijverkeer van de voetgangers door niveau
verschil gescheiden. De fraaie grote vij
vers en de gebouwen vormen tezamen met
de op verschillende hoogte lopende lanen
een indrukwekkend geheel. Het mooiste
détail van het Capitoolcomplex vormt wel
de zogenaamde „Groeve der Overpeinzing",
een rechthoekige in de bodem gemaakte
kuil, ongeveer 40 meter lang, 20 meter
breed en vijf meter diep. Het is de „bur
gerzaal" van de stad. Men daalt er langs
monumentale trappen in af. Hier kunnen
de oud-Indische, traditionele samenkom
sten worden gehouden. Aan één zijde is
een enorm groot overwelfd stenen spreek
gestoelte gebouwd, waarboven het sym
bool van de stad is geplaatst.
Dit symbool voor en van het verjongde
volk van India, dat hier haar nieuwe
hoofdstad bouwde, is een reusachtige naai
de. hemel gekeerde geopende mensenhand.
Het is ruim vijftien meter hoog en be
heerst niet alleen de „Groeve der over
peinzing", maar is ook liet meest markante
punt aan het plein van het Capitool en
van de gehele stad.
Zo werken de Fransen in de Penjaab
hand in hand met Indiase ingenieurs aan
de verwezenlijking van de droom van een
architect. Zo zal Chandigarh het teken zijn
van het nieuwe India, tot stand gekomen
door het scheppend talent van Oost en
West tezamen.
NICO H. ANDRIESSEN
„Buon viaggio!" zegt de goedlachse
Italiaan, met wie ik een half uur lang in
een zeer hartelijk gesprek gewikkeld ben
geweest. Dan rijdt de bus verder.
Rechts rijst vlak langs de kust het fris
groene eilandje Comacina als een heuvel
tje uit het Cocomeer op. Op het hoogste
punt staan tussen het geboomte enkele
hagelwitte gebouwtjes en een kerkje. Mijn
busvrienden zullen er al vissend een dag
van hun vacantie door gaan brengen.
De wegslingert omhoog en omlaag door
het meest romantische landschap, dat men
zich indenken kan. Rechts het meer, dat
mij in korte tijd lief geworden is, met zijn
kleurschakeringen van blauw, purper en
violet. Links grillige, steile bergwanden
met diepe door de erosie gevormde groe
ven. De Italiaanse chauffeurs zijn onge
looflijk handig. Met grote snelheid raast
de bus bocht in bocht uit. terwijl de
claxon waarschuwend gilt. En toch voelt
men zich veilig. Stop! Een bus van de
andere kant kan niet passeren. Achteruit.
:Yachtvissers op hei Coniomeer
achteruit, totdat de weg wat breder wordt.
Voorwaarts gaat liet weer. Door bochtige
straatjes van gezellige, steeds aandoende
dorpjes. Robuuste sparren en fijnvertakte
dennen geven een Japans tintje aan het
landschap. Kaarsrechte cypressen en
waaiervormige palmen doen aan de Mid
dellandse Zee denken. Sierlijke, over
hangende wijnranken met een overvloed
aan volbeladen druiventrossen, fraai ge
vormde hekwerken en ranke, minaret
achtige torentjes verhogen nog de sprook
jessfeer. Een summum aan schoonheid, een
harmonisch samengaan van natuur en ar
chitectuur. Verboden vuilnis in het dal
te werpen, staat er op een bordje.
Menaggio! Een van de schoonste parels
lange de oevers van het Coniomeer. Het
rondzwerven door de straatjes is een
genot. Het volgen van een der vele berg
paadjes blijft altijd in de herinnering
voortleven. Na een lange klimtocht belandt
men onverwacht in een miniatuur-
dalletje, waar van tien meter hoogte een
fel watervalletje neerklatert. Vrolijk ruist
het langs de gladgeslepen rotswand om
laag, glinsterend in het felle zonlicht. On
der heeft zich in de loop der eeuwen
een klein meertje gevormd van mooi, glas
helder water, dat vervolgens als een brui
send stroompje zijn weg zoekt door een
bedding van grint en keien.
's Avonds brengt de boot mij via Varenna
naar Bellona, de volgende pleisterplaats.
Lichtjes langs de oever, lichtjes in de
hoogte, die.aan vliegende schotels doen
denken. En verder overal water, niets dan
donker water, dat alleen rond de boot
even oplicht.
De volgende dag zit ik op een terrasje,
dat aan drie zijden door het water is in
gesloten. Het is nog vrpeg. Een vissers
boot, overhuifd door rondgebogen spanten,
waarover bij regenweer een zeil gelegd
kan worden, haalt de netten in. En opeens
wordt mij duidelijk, wat het getingel be
tekende. dat ik de hele nacht buiten op
het meer gehoord heb. Dat was natuurlijk
om de plaats van de netten aan te wijzen
voor passerende boten en scheepjes.
Er hangt een dikke mist over de bergen.
Langzamerhand trekt die op, doch ver
schillende toppen blijven in een witte
wolkenbank gehuld. En men vndt de wol
ken niet meer zo ongrijpbaar en abstract
als in het vlakke vaderland. Nieuwe berg
tochten maken! Steeds weer. Iedere dag,
zolang men ervan genieten kan. Men gaat
hevig A-erlangen om de wereld van steeds
hoger te zien. En men begint iets te be
grijpen van de onrust der bergbeklimmers,
van mannen als kolonel Hunt en Hillary,
die alle gevaren trotseerden om hun doel
te bereiken: het hoogs té puntje van de
aarde, op eigen kracht.
En weer zwerft men rond, hoger en hoger
klauterend langs stijgende bergpaadjes, die
dpor armoedige bergdorpjes voeren, waar
de etenslucht tussen schuren en woningen
hangt, langs kerkjes en kapelletjes, welke
van de vroomheid van dit van elke luxe
verstoken volk getuigen, tussen wijnvelden
door. waar de trossen in zulk een over
vloed neerhangen, dat men er stil van
wordt.
Door de struiken ziet men ze langs
komen. Een bedaard voortstappend ezeltje
beladen met twee welgevulde manden, een
verweerde boerenvrouw, de koe en ten
slotte de boer zelf.
Waar gaan ze naar toe? Naar de markt
vermoedelijk. H. J. A. H.