6 Piattdiya'iPL ©,e tuxee üng,en Franse architecten bouwen een nieuwe hoofdstad Sprookjesachtig Comorneer Aan de voet van de Himalaya door J. Tadema Sporry Kerstverhaal uit de Sahara Tekening van A. A. Tadema LANGS DE ZUIDVOET DER ALPEN Het verhaal van de twee ringen berust niet geheel op pure fantasie. Met is een bekend verhaal uit Ouargla, een grote oase in de Franse Sahara ten Zuiden van Cónstantine. Zelf heb ik op het graf van Sidi Belghir de brillanten ring van de Franse vrouw gezien. De ge schiedenis van Daha is een losstaand verhaal, maar ik heb hier de beide samengebracht. Het dorp aan het zoutmeer heet in het Frans Village de Ghott du Sel, het ligt niet ver van Ouargla. r rET dorp ligt klein en onaanzienlijk temidden van de onbe- £~J grensde zoutvlaktcs, waarvan de glinsterende kristallen bij dag flonkeren in de genadeloze zon, terwijl ze in de nachten dat een grote, blanke maan aan een fluwelen hemel hangt, een witte, kille wade vormen als van versgevallen sneeuw. Waar de laatste stervende dadelpalmen zich ritselend buigen over het koele, maar giftige water begint het grote zoutmeer, waar dwars doorheen een lange dam is geworpen, die het dorp verbindt met de verderop liggende oases. De straatjes van het dorp zijn nauw en kronkelen voort in een onontwarbaar labyrinth tussen de hoge huismuren. Waar de zon langs de muren schampt tintelen millioenen kleine vonken in regenboogkleuren, want in dit van zout doordrenkte dorpje aan het zoutmeer lussen de zoutvlakles zijn zelfs de huismuren van blokken roiszout opgestapeld. Hel is hard als glas met scherpe kanten en punten, die de handen verwonden, maar de huizen van dit rotszout zijn hecht en sterk. Er is een tijd geweest, dat het dorp machtig was. Het had niet alleen de wereldlijke macht van een sterke vorst, maar ook de geestelijke van goede, heilige mannen. En een van hen was zo goed en wijs, dat Allah hem na zijn dood de macht gaf de mensen te helpen in nood en tegenspoed. Zijn lichaam rust in de kleine,' oude moskee onder de blanke ronde koepel. De zerk op zijn graf is van leem, witgekalkt en bedekt met een oud. geborduurd zijden kleed. En op dal kleed stralen in de enkele zonnestraal, die ge durende een half uur iedere dag door de lichtspleeijes in de koe pel naar binnen valt twee ringen, een zware zilveren en een gouden met stralende brillanten bezet, die vonken schieten in de zonnestraal. Twee ringen van twee vrouwen, die gelijk naar het graf van de oude, wijze man gingen om zijn hulp af te smeken. Twee vrouwen die beiden geholpen werden npEGEN Kerstmis was Jacqueline terug j[ in Algiers. Zonder de minste belang stelling zag ze uit naar het feest, dat in het weelderige hotel gegeven zou worden. Voor wie zo eenzaam is, zijn deze dagen moeilijker dan alle andere dagen van het jaar. In geen weken had ze bericht uit Indochina gehad en de onzekerheid mar telde haar iedere dag meer. Toen kwam het telegram. Een ogenblik zag Jacqueline alles zwart worden. Buiten haar wil om openden haar vingers het telegram en ze las zonder te weten wat ze las: „Maman, we komen thuis". Het duurde minuten voor het tot haar doordrong wat dat be tekende. Drie dagen later was ze in het kleine dorp aan het zoutmeer. Op Kerstmorgen stond ze naast de eenvoudige lemen zerk onder het oude zijden kleed. Ze legde haar hand er op en in de binnenvallende zonne straal vonkte de ring aan haar vinger in duizend stralende kleuren. Langzaam schoof ze het sieraad van haar vinger en met een oneindig teder gebaar legde ze de ring midden in de zonneplek op het zijden kleed. Achter zich hoorde ze een licht geritsel, een lange man gleed langs haar naar de zerk. zijn wit gewaad glansde op in de schemering. Ze wilde achteruit treden, maar toen zag ze dat hij iets uit een kleine leren tas nam. Tussen zijn lenige donkere vingers glansde mat een zware, zilveren ring. In haar verbazing deed Jacqueline een stap voorwaarts. Ze strekte onwillekeurig haar hand naar de ring, die ze herkende. De man keek haar verbaasd aan. Jacque line wees naar haar eigen ring en de man volgde haar vinger. Toen gleed er een be grijpende blik door de donkere, felle ogen, die ze zag tussen zijn tulband en de witte sluier, die het onderste deel van zijn ge laat bedekte. En met een lichte buiging legde hij de zware, zilveren ring naast het juwelen kleinood van de blanke vrouw. hear man haar had geschonken bij de geboorte van haar oudste zoon. Daha keek hoe de zon spiegelde in de zware zilveren ring, die haar kostbaarste be zit was. VOOR Jacqueline is het leven niet gemakkelijk geweest. O zeker, aan aardse goederen heeft het haar nooit ontbroken. Ze heeft meer geld dan ze ooit nodig zal hebben, ze draagt een oude, voorname naam, ze trouwde met een aanzienlijk man en ze hield van hem. Ze kregen drie zoons. Het leven was in het begin voor Jacqueline en haar gezin een zonnige droom. Toen kwam de oorlog en als het ware in één nacht verdween dat oude. vertrouwde leven om nooit weer te keren. Haar man kwam om bij een van de eerste bombardementen, haar oudste jongen schaarde zich bij de Maquis en werd gefu silleerd. Voor haar werd het leven een nachtmerrie. Ze ging weg uit Parijs en bewoonde een van haar kleine landgoederen. En aan haar twee overblijvende jongens klemde ze zich vast als een drenkeling. Ze bond de jongens aan zich vast met haar brandende liefde en zij die in het begin haar angst en bezorgd heid met een glimlach verdroegen, werden langzamerhand kribbig en opstandig onder die overmatige zorg, die hen nooit met rust liet. die hen achtervolgde met brieven en telegrammen als ze afwezig waren, met tranen en verwijten als ze hun jonge leven voor zichzelf opeisten. Van een stralende jonge vrouw ver anderde Jacqueline in een tobberige zeur, nog jong genoeg om van het leven te kunnen genieten, maar te ver in de put van haar leed weggezonken om te beseffen wat haar nog allemaal overbleef. Toen de jongens er de leeftijd voor kregen waren ze dolblij onder dienst te kunnen gaan omdat ze nu eindelijk vrij waren. Jacqueline bleef alleen achter op haar landgoed, maar 'toen het leven zo eenzaam en vervelend werd dat ze zich geen raad meer wist, ging ze reizen. Ze reisde in luxe en comfort, ze hoefde zich niets te ontzeggen. En ze verveelde zich dodelijk. Het zei haai" allemaal niets, het ging alles als in een nevel aan haar voorbij. Ze miste de jongens en zijze misten haar helemaal niet! De enkele keer dat ze hen zag, werd dat haar langzamer hand meer dan duidelijk. Ze leefden geheel voor zichzelf, voor Maman hadden ze een hoffelijke, wel beleefde glimlach, maar ze waren haar ontsnapt. En omdat ze intelligent genoeg was om dit te begrijpen en haar fout te erken- nen begon ze "haar gedrag te wijzigen. Ze deed haar uiterste best om in haar brieven geen bezorgdheid te leggen, om vrolijk te zijn en geen verwijten te doen. Als de jongens met verlof kwamen merkten ze iedere keer meer de ver andering, die zich in haar voltrok. Ze kleedde zich weer goed, ze ging met hen uit en ze was nog jong genoeg om mee te kunnen leven in dwaze verhalen en malle avontuurtjes. Wat ze niet zagen was de zwarte wanhoop en de eenzaamheid, die haar 's nachts folterden. Die had ze geleerd te verbergen en ze won er haar jongens mee terug. Toen kwamen ze weer thuis. Het leven look voor Jacqueline als met toverkracht weer op. Maar lang duurde dat geluk niet. De jongens vertrokken naar Indochina en weer was ze alleen. Maar wat ze had doorstaan was niets vergeleken bij de tijd, die nu aanbrak. Indochina, dat betekende een vijandig land, zo ver weg dat je je er geen voorstelling van kunt maken. Een land van stomende jungles en een verborgen, vijandelijke bevolking. Dat betekende vechten tegen een onzichtbare vijand in een moor dend klimaat. Dat betekende schaarse brieven, soms maanden lang geen bericht. Ze las alles wat ze over dat verre land te weten kon komen, ze liep alle films af, die er over te zien waren en de put waarin ze langzaam wegzonk werd dieper en duister der. Ze bleef reizen om te ontkomen aan haar eenzaamheid, maar helpen deed dat niet. En als een van de talloze touristen kwam ze ook in het kleine dorp aan het zoutmeer. DAHA is opgegroeid in het wilde, zwart-en-witte maanland schap van het Touaregland. Haar vader is een zeer be langrijk man onder zijn volk en zijn dochter geniet het eerbe toon van alle vrouwen van rang. Ze is een dichteres van meer dan gewone bekwaamheid en haar verzen worden wijd en zijd geprezen en verder gedragen. Het zijn werken van de vele moedige daden, die de mannen van haar stam bedreven, van de verre tochten, die ze op hun snelle renkamelen ondernamen naar omliggende oases, waar ze vee en slaven rooi.'.an. liet zijn wiide verzen, die het bloed sneller doen stromen in de aderen van de mannen en die de vrouwen doen wensen dat ze ook zo kunnen dichten als Daha, zodat ook haar verzen door anderen gezongen zullen worden rond de nachtelijke kampvuren. Groot en slank is Daha; in haar bronsbruin gezicht staan de grote, donkere ogen zorgvuldig blauw omschminkt in een net werk van nauw zichtbare rimpeltjes. Het zijn de ogen van een volk. dat gewend is in de onbegrensde ruimte te staren of naai de hoge bergtoppen te turen. Haar mond is wilskrachtig, maar mooi van vorm. Haar donkerblauw gewaad draagt ze met gratie, om haar slanke armen heeft ze de zware zilveren sieraden van haar stam. Het leven heeft Daha alles geschonken wat ze wenste, rijkdom en aanzien, een mooi, sterk lichaam, haar groot talent en de man die ze zich begeerde en met wie ze nu al tien jaar getrouwd is. Maar één ding ontbreekt haar: een kind. Naar een kind ver langt Daha met al de kracht van haar ziel, een kind, dat eens haar eigendom men zal erven, dat de naam van haar stam zal dragen. Toen heeft Daha op een dag de naam gehoord van de oude, wijze man uit die verre oase. Naar haar gevoel moest deze oase aan de andere kant van de aarde liggen. Maar wat woog dit op tegen haar vurige wens en de hoop op de vervulling hiervan? En zo is Daha weggetrokken, alleen, op haar witte ka meel is ze naar het Noorden gegaan, de lange, lange reis over steenvlaktes en gloeiende zandduinen naar het graf van de oude, wijze man. En daar in de kleine oase aan het zoutmeer ontmoetten Daha en Jacqueline elkaar. Daha zag een nog knappe blanke vrouw, goedgekleed en opgemaakt. Aan de kleine, blanke handen fon kelden kostbare ringen. Maar het gezicht stond moe en de donkere ogen waren poelen van smart. Jacqueline zag een lange vrouw in een donkerblauw gewaad, met een rustig, trots gezicht, dat niets van haar innerlijk leven verried. Twee grote, donkere, blauwomschaduwde ogen bekeken rustig en zonder een zweem van verbazing die blanke vrouw, die een bezoek bracht aan het graf van een Mohammedaanse heilige. Ze stonden ieder aan een kant van de lemen zerk, twee vrouwen, die in uiterste nood hulp zochten bij een man, die al eeuwen dood was, maar wiens goedheid hem nog aan de aarde bond. Jacqueline, die twijfelde aan de wondere macht van deze man, maar die bereid was alles te doen als ze haar jongens maar veilig thuis kreeg. Daha, die diep overtuigd was dat de oude, wijze man haar zou helpen, zoals hij al zo velen geholpen had. En beide legden in haar hart een belofte af: „Help me, oh, help me toch! Ik ben bereid mijn liefste bezit te offeren als ge me helpt". Jacquelines vingers draaiden aan de brillanten ring, die Fontein in Tarente. In het najaar van 1950 stekte de rege ring van de Penjaab een daad van grote culSrele betekenis: het droeg aan Le Cor- busier op de plannen te ontwerpen voor de nieuwe hoofdstad van dat land. De Penjaab, een streek in het grensgebied van India en Pakistan, werd in 1947 tussen deze landen verdeeld. De toenmalige hoofdstad Lahore kwam daarbij op Pakistaans gebied te liggen. En zo ontstond de behoefte om voor liet Indiase Penjaab een eigen hoofd stad te creëercn. De stad Simla, die nu tijdelijk als re geringscentrum dienst doet, is namelijk niet geschikt om hoofdplaats te worden. Het klimaat tegen de hellingen van de Himalaya is zeer slecht. Simla ligt te ver af van de veel beter bewoonbare valleien en het is practisch ondoenlijk gebleken het van goede spoor- en wegverbindingen te voorzien. Dit is niet de eerste keer, dat de Pen jaab zich tot de Fransen wendt in een be langrijke aangelegenheid. In het begin van de vorige eeuw werd een viertal ge neraals van Napoleon naar de Maharadia Rangit Singh geroepen om diens leger te organiseren. Thans zijn Le Corbusier en Pierre Jeanneret en de architecten Maxwell Fry en Jane Drew naar India getogen met een vreedzamer en zeker belangrijkere op dracht. Het aan de ontwerpers gestelde probleem is ruim gesteld: hem werd de volledige vrijheid gegeven een geschikt terrein aan te wijzen en vorm te geven aan hun stedebouwkundige inzichten. Dit gaf hun inderdaad grote vrijheid. Maar nog groter werd hun verantwoordelijkheid. Hoofdsteden die doelbewust als geheel zijn ontworpen en gesticht en die werkelijk tot bloei kwamen, zijn er niet veel. New Delhi werd nooit veel meer dan een nieuw -supplement van het oude Delhi, het trotse Petersburg van Peter de Grote is geen hoofdstad meer. Daar staan evenwel bloeien de hoofdsteden als Washington en Canberra tegenover. Een heel klein deeltje van de ongehoorde problemen die het stichten van een hoofdstad brengen, zal de Hollan ders ook worden voorgezet bij de plannen van de streekhcofdstad Flevostad, die te zijner tijd in de IJselmeerpolders moet worden gebouwd. Ei if en eenheden Na ampele overwegingen koos men een terrein aan de voet van de Himalaya waar een gematigd klimaat heerst, de bodem stevig en vruchtbaar is en waar zich een grote weg en spoorlijn in de buurt be vindt. Het terrein ligt tussen twee rivie ren. Een derde riviertje zal dwars door de stad lopen. Water is er dus vooral in de regenperiode in overvloed. Er is voorts een bijzonder fraaie en weelderige tropi sche plantengroei, zodat er ruim gelegen heid is de toekomstige bebouwingen van ruime parken en waterpartijen te voorzien. De stad. die de naam Chandigarh draagt, zal na haar voltooiing een half millioen in woners tellen. Ilct deel dat thans in aan bouw is, bestemd voor ongeveer 150.000 mensen, zal in de loop van 1954 klaar ko men, heelt een bijna vierkante plattegrond van ongeveer vier kilometer lengte en bre edte en is verdeeld in vijftien sectoren. Deze sectoren zijn alle ongeveer even grcot, maar krijgen elk een eigen cachet en vormen een eigen eenheid. Zo varieert de bebouwing van elke sector van 5000 tot 20.000 bewoners met eigen winkels, markten, scholen enzovoorts. Aldus een ge meenschap in de grotere stadsgemeen schap vormend, die in omvang overeen stemt met de inheemse nederzettingen. eerste ontwerp, met onder meer regeringsgebouwen en het palcis van de gouverneur. -OCOOCCCD300COCC300COCOOOOOOOCOOOOOOCOCCOCOCCCCCOCCOOOCO CHANDIGARH zal het bewijs vor-jj men, dat de moderne architectuur al- lcrminst bestaat uit het toepassen van £j veel glas, beton en ijzer, dat men een stad kan bouwen met streekeigen ma- terialen, die past in het land. waar 8 ruimte en vrijheid voor elke burger v gevonden wordt en waar niemand 8 zich een vreemdeling behoeft te j: Voelen. coocxxxx: CCCOCCCC COOCCCOC COOOOOCCOOOOOCOOOOOOOCOC COCCCr" Doorgaand rij verkeer is alleen toegelaten tussen en nergens dóór de sectoren, zodat elke gemeenschap vrij is van het gevaar, het lawaai en het stof, welke onze steden zo langzamerhand onbewoonbaar maken. De winkelstraten lopen dwars door elke sector, steeds aansluitend op de volgende. Evenzo, maar loodrecht daarop, loopt een brede strook van openbare plantsoenen, die de ene sector.met de andere verbindt. Tussen de sectoren liggen op verhoogd ni veau de autowegen, zodat men nooit een verkeersstraat hoefi over te steken. Overi gens wordt ook in andere opzichten ge zorgd voor de gezondheid van de bewoners. Bijna alle sectordorpen zijn voorzien van een gezondheidscentrum met polikliniek, een zwembad, sportvelden en wat dies meer zij. M o n u in ent ale cli w ax De huizen zijn vrijwel alle eengezins woningen. Ze worden gebouwd, naar Cor- busiers' ontwerp, geheel van inheemse materialen en door vrijwel ongeschoolde bouwarbeiders (waaronder 25% vrouwen) uit het omliggende gebied. Mede daardoor zijn deze woningen zeer goedkoop en bin nen het financiële bereik van elke gega digde. Twee elementen hebben de architectuur van de gebouwen vrijwel geheel bepaald: brandende tropenzon en de zware half jaarlijkse moessonregens. De climax van Chandigarh is ongetwij feld de monumentale aanleg van het Ca- pitool, het regeringscentrum. Door vier enorme kubusvormige stenen zijn de hoe ken van een vierkant plein van 800 bij 800 meter gemarkeerd. In en terzijde van dit vierkant zijn op bijzonder fijnzinnige en intelligente wijze de grote regeringsgebou wen geplaatst. Het Parlementsgebouw, het Hooggerechtshof, het paleis van de Gou verneur, de ministeries enzovoorts. Door brede lanen zijn de gebouwen onderling en met de stad verbonden. Ook hier is het rijverkeer van de voetgangers door niveau verschil gescheiden. De fraaie grote vij vers en de gebouwen vormen tezamen met de op verschillende hoogte lopende lanen een indrukwekkend geheel. Het mooiste détail van het Capitoolcomplex vormt wel de zogenaamde „Groeve der Overpeinzing", een rechthoekige in de bodem gemaakte kuil, ongeveer 40 meter lang, 20 meter breed en vijf meter diep. Het is de „bur gerzaal" van de stad. Men daalt er langs monumentale trappen in af. Hier kunnen de oud-Indische, traditionele samenkom sten worden gehouden. Aan één zijde is een enorm groot overwelfd stenen spreek gestoelte gebouwd, waarboven het sym bool van de stad is geplaatst. Dit symbool voor en van het verjongde volk van India, dat hier haar nieuwe hoofdstad bouwde, is een reusachtige naai de. hemel gekeerde geopende mensenhand. Het is ruim vijftien meter hoog en be heerst niet alleen de „Groeve der over peinzing", maar is ook liet meest markante punt aan het plein van het Capitool en van de gehele stad. Zo werken de Fransen in de Penjaab hand in hand met Indiase ingenieurs aan de verwezenlijking van de droom van een architect. Zo zal Chandigarh het teken zijn van het nieuwe India, tot stand gekomen door het scheppend talent van Oost en West tezamen. NICO H. ANDRIESSEN „Buon viaggio!" zegt de goedlachse Italiaan, met wie ik een half uur lang in een zeer hartelijk gesprek gewikkeld ben geweest. Dan rijdt de bus verder. Rechts rijst vlak langs de kust het fris groene eilandje Comacina als een heuvel tje uit het Cocomeer op. Op het hoogste punt staan tussen het geboomte enkele hagelwitte gebouwtjes en een kerkje. Mijn busvrienden zullen er al vissend een dag van hun vacantie door gaan brengen. De wegslingert omhoog en omlaag door het meest romantische landschap, dat men zich indenken kan. Rechts het meer, dat mij in korte tijd lief geworden is, met zijn kleurschakeringen van blauw, purper en violet. Links grillige, steile bergwanden met diepe door de erosie gevormde groe ven. De Italiaanse chauffeurs zijn onge looflijk handig. Met grote snelheid raast de bus bocht in bocht uit. terwijl de claxon waarschuwend gilt. En toch voelt men zich veilig. Stop! Een bus van de andere kant kan niet passeren. Achteruit. :Yachtvissers op hei Coniomeer achteruit, totdat de weg wat breder wordt. Voorwaarts gaat liet weer. Door bochtige straatjes van gezellige, steeds aandoende dorpjes. Robuuste sparren en fijnvertakte dennen geven een Japans tintje aan het landschap. Kaarsrechte cypressen en waaiervormige palmen doen aan de Mid dellandse Zee denken. Sierlijke, over hangende wijnranken met een overvloed aan volbeladen druiventrossen, fraai ge vormde hekwerken en ranke, minaret achtige torentjes verhogen nog de sprook jessfeer. Een summum aan schoonheid, een harmonisch samengaan van natuur en ar chitectuur. Verboden vuilnis in het dal te werpen, staat er op een bordje. Menaggio! Een van de schoonste parels lange de oevers van het Coniomeer. Het rondzwerven door de straatjes is een genot. Het volgen van een der vele berg paadjes blijft altijd in de herinnering voortleven. Na een lange klimtocht belandt men onverwacht in een miniatuur- dalletje, waar van tien meter hoogte een fel watervalletje neerklatert. Vrolijk ruist het langs de gladgeslepen rotswand om laag, glinsterend in het felle zonlicht. On der heeft zich in de loop der eeuwen een klein meertje gevormd van mooi, glas helder water, dat vervolgens als een brui send stroompje zijn weg zoekt door een bedding van grint en keien. 's Avonds brengt de boot mij via Varenna naar Bellona, de volgende pleisterplaats. Lichtjes langs de oever, lichtjes in de hoogte, die.aan vliegende schotels doen denken. En verder overal water, niets dan donker water, dat alleen rond de boot even oplicht. De volgende dag zit ik op een terrasje, dat aan drie zijden door het water is in gesloten. Het is nog vrpeg. Een vissers boot, overhuifd door rondgebogen spanten, waarover bij regenweer een zeil gelegd kan worden, haalt de netten in. En opeens wordt mij duidelijk, wat het getingel be tekende. dat ik de hele nacht buiten op het meer gehoord heb. Dat was natuurlijk om de plaats van de netten aan te wijzen voor passerende boten en scheepjes. Er hangt een dikke mist over de bergen. Langzamerhand trekt die op, doch ver schillende toppen blijven in een witte wolkenbank gehuld. En men vndt de wol ken niet meer zo ongrijpbaar en abstract als in het vlakke vaderland. Nieuwe berg tochten maken! Steeds weer. Iedere dag, zolang men ervan genieten kan. Men gaat hevig A-erlangen om de wereld van steeds hoger te zien. En men begint iets te be grijpen van de onrust der bergbeklimmers, van mannen als kolonel Hunt en Hillary, die alle gevaren trotseerden om hun doel te bereiken: het hoogs té puntje van de aarde, op eigen kracht. En weer zwerft men rond, hoger en hoger klauterend langs stijgende bergpaadjes, die dpor armoedige bergdorpjes voeren, waar de etenslucht tussen schuren en woningen hangt, langs kerkjes en kapelletjes, welke van de vroomheid van dit van elke luxe verstoken volk getuigen, tussen wijnvelden door. waar de trossen in zulk een over vloed neerhangen, dat men er stil van wordt. Door de struiken ziet men ze langs komen. Een bedaard voortstappend ezeltje beladen met twee welgevulde manden, een verweerde boerenvrouw, de koe en ten slotte de boer zelf. Waar gaan ze naar toe? Naar de markt vermoedelijk. H. J. A. H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1953 | | pagina 8