Betere talenkennis, óók voor diplomaten Freddie en het Sneeuwmeisje Lessen Rika Hopper neemt afscheid Elke Zaterdag acht pagina''s bij alle edities van Haarlems DagbladÓprechte Haarlemsche Courant Frans-Britse vereniging zvenst KERKELIJK LEVEN Een geschiedkundig werk over theater-décors OOOOOOOCOOOOCXXjOrxWOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOCJOOOCOCXXXKJOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCIOOOtXJOOOCXXXlOOOO^ „Hè, hè", zei Freddie en hij liep een paar passen achteruit om zijn werk eens goed te bekijken. Het was werkelijk prachtig. Weet je wat hij gemaakt had? Een hut van sneeuw, midden in het bos. op het stilste plekje. Helemaal alleen was hij op stap gegaan, omdat hij ge noeg had van al het sleetje rijden en sneeuwballen gooien in de straat, waar de sneeuw al modderig was. En toen hij in het bos kwam, had hij opeens dit plan gekregen: hij zou een hut maken! Ht was een heel werk geweest: eerst de vier muren,daar takken op en toen nog meer sneeuw op die takken, zodat ook het dak helemaal wit was. „Als het nou maar niet zo gauw dooit", dacht hij, „dan kan ik hier elke dag komen spelenEn als de andere jongens mijn hut maar niet vinden, want nu is het een geheim, dat alleen het bos en ik weten". Gelukkig had het de volgende dag nog niet gedooid. Freddie ging meteen na schooltijd weer op wg naar het bos. Een hele vrije middag had hij om in zijn hut te spelen. Hoe dichter hij bij de open plek in het bos kwam, hoe har der hij ging lopen. Zou hij er nog staan? Hij moest er bijna zijn en ja hoor, op eens zag hij de hut voor zich, nog maar ze. Freddie knikte. „Hij is mooi", zei ze, „hij lijkt op een echt Sneeuwhuis, waarin wij in ons land wonen". Freddie kreeg een kleur van plezier, zo blij was hij, dat het Sneeuwmeisje zijn hut mooi vond. Hij was helemaal niet boos meer. „Je mag er best in hoor", zei hij. „O, fijn", riep ze. „Kom jij dan ook? Ik wil liever niet buiten blijven, want de lucht is zo blauw en er komen een paar zonnestraaltjes door de takken heen. Daar kan ik niet tegen, weet je". Toen Freddie in zijn hut kwam, zag hij dat het Sneeuwmeisje er een bedje had gemaakt van een grote klomp sneeuw, waarover ze zachte vlokjes had heengestrooid. Ze gingen er samen op zitten en het Sneeuwmeisje zei: „Vertel eens, waar om heb je die hut gemaakt en waarom speel je zo helemaal alleen in het bos en waarom draag je een das en een muts en waarom zijn je wangen en je neus zo rood en waarom was je boos dat ik in je hut zat?" Op zoveel vragen tegelijk kon Freddie geen antwoord geven, maar hij was zelf ook nieuwsgierig en hij vertelde haar dus eerst alles over de moddersneeuw in de stad, over het werk aan de hut en een meter of tien lopen. Freddie wou er hard op afhollen, maar vlak bij de hut stond hij opeens stil. Hij hoorde iemand heel zachtjes zingen en Freddie wist zeker dat dat geluid uit zijn hut kwam. Wie was er in de hut? Hij bukte zich en probeerde door het gat te kijken, waardoor je naar binnen moest kruipen. Hij zag niets. „Zeker één van die vervelende grote jongens", dacht hij. „Maar wacht, ik zal hem wel krijgen". Hij maakte een flinke grote sneeuwbal en gooide die door het gat naar binnen. Maar inplaats dat iemand van schrik schreeuwde of „Au" riep, hoorde hij heel hard lachen. Dat lachen leek niet veel op het lachen van een grote jongen, je zou eer der zeggen van een klein meisje. „Kom eruit", riep Freddie boos. „Het is mijn hut". Freddie hoorde weer lachen en een meisjesstemmetje zei: „Haha, jouw hut. hoe kom je dan aan de sneeow?" Dat vond Freddie zo'n gekke vraag dat hij nu ook bijna lachen moest. „Van de grond natuurlijk", zei hij. „En wie heeft het daar op die grond gegooid?" vroeg het stemmetje. Daar wist Freddie geen antwoord op. „Ik", zei ze toen en meteen stak ze haar hoofd uit de opening van de hut. Met open mond stond Freddie haar aan te kijken, want zo'n meisje had hij nog nooit gezien. Van onder tot boven was ze in het wit. Ook haar wangen en haar handen, zelfs haar haren waren net zo wit a?s sneeuw. „Wie ben je?" vroeg ze. ..Freddie", zei Freddie. „En wie ben jij?" „Een Sneeuwmeisie", zei ze. „Ik heet Flocon". Een poosje zeiden ze allebei niets. Flocon was naar buiten gekropen en stond naast Freddie naar de hut te kij ken. „Heb jij die echt gemaakt?", vroeg dat het een geheim was van het bos en hem. Toen hij uitverteld was, durfde hij óók te gaan vragen. „Vertel eens over die Sneeuwhuizen en over het land waar je vandaan komt. Waarom ben je zo wit en waarom zei je dat jij die sneeuw in het bos had gegooid? Waarom heet je Flocon, bij ons heet niemand zo". „Ik heet Flocon, omdat dat sneeuw vlok betekent, alle Sneeuwmeisjes heten zo en onze koningin ook. Als we nog klein zijn, blijven we in onze sneeuw huizen. Onze moeders en zusjes reizen met de koningin door de wereld. Als wij groter zijn, mogen we ook mee. Dit is mijn eerste reis naar jullie land." „Gaan jullie met de trein?", vroeg Freddie. Flocon lachte. „Welnee domoor", zei ze „Als we met de trein gingen, zouden we nooit aankomen. Treinen zijn te warm voor ons. We reizen op de wolken vol sneeuw en hagel. De Oostenwind blaast ons altijd wel ergens naar toe. En als de koningin een teken geeft, dan strooien wij sneeuw of hagel uit onze wolk naar beneden. Dat is ons werk, begrijp je." Freddie had met open mond geluis terd. „Maar waar is je wolk dan nu?" vroeg hij. Flocon lachte hardop. „Ik ben er afgesprongen", zei ze, „want toen ik zag dat in jullie land ook sneeuwhuizen staan, wilde ik liever maar hier blijven en daarom sprong ik vlak boven jouw hut naar beneden. En hier blijf ik nu. Ik vind het hier fijn." „Ja maar", zei Freddie, „als het gaat dooien, smelt mijn hut ook." „Weet je het zeker?,, vroeg Flocon. „Daar had ik nog helemaal niet aan gedacht. De sneeuwhuizen bij ons smel ten niet." Aan haar stem hoorde je dat ze bang werd. „Natuurlijk smelt mijn hut", zei Freddie, „net als alle andere sneeuw." Flocon begon te huilen. „Hoe kom ik ooit weer thuis?" riep ze „Hoe kom ik ooit weer op mijn wolk Als de hut smelt, zal ik ook smelten. Ik ben toch ook maar een sneeuwvlok.." „Kun je je wolk niet terugvinden?" „Hij is veel te hoog en ver weg." Het arme sneeuwmeisje huilde aan één stuk door: Haar gezicht was nat van tranen, die dadelijk weer bevroren, als ze op de gond vielen. „Tja", zei Fedddie, „ik weet het ook niet, maar misschien kom ik wel op een idee. Ga eerst nog maar wat slapen. Nu dooit het nog niet. Morgen, zo gauw ik kan, kom ik bij je' terug. Het is bijna donker, ik moet nu naar huis." Toen hij terugliep door het bos en aldoor maar aan het bedroefde sneeuw meisje dacht, schrok hij opeens ver schrikkelijk. Tik, tik, tik hoorde hij on der de bomen en Freddie begreep wat dat was. Het dooide. Niet hard nog, maar toch zo, dat de sneeuw uit de takken drupte. Toen hij dichter bij de stad kam, merkte hij dat het mistte. „Mist, vorst in de kist", zei zijn vader altijd. Het dooide dus echt. „Arme Flocon", zei Freddie hardop. Toen moest hij opeens denken aan wat zijn vader nog meer had gezegd over de mist: wolken, die laag boven de grond hangen.„Maar dan kon die wolk Flocon toch meenemen? Wat zou je tegen een wolk moeten zeggen? Meneer Wolk, mevrouw Wolk of alleen maar Wolk? Hij wist het niet en daarom riep hij: „Lieve wolk, neem Flocon het sneeuwmeisje mee, dat in een hut in het bos zit te wachten. Ze huilt, want ze kan niet terug en moet misschien wel smelten." Of de wolk het hoorde? Freddie wist het niet, maar het leek net of de mist uit de stad wegtrok de kant van het bos op. Wie weet? 's Avonds regende het en Freddie moest aldoor denken aan de kleine Flocon in de hut, waar de regen op tikte. Hij kon er haast niet van slapen. De volgende morgen was in de stad al niets meer van de sneeuw te zien, alles was nat. Freddie kon haast niet wachten tot de school uit was. Hij rende als eer ste de deur uit, op weg naar het bos. Hier en daar lag nog wat sneeuw, maar in beekjes stroomde het dooiwater langs de paden. Buiten adem kwam Freddie op de open plek. Er was niemand te zien. Van de hut was haast niets meer over. Eén grote klomp sneeuw was blijven liggen Toen Freddie nog dichter bij kwam zag hij dat het het bed van Flocon was. Je kon nog duidelijk zien waar haar hoofd had gelegen. Freddie bukte zich. De takken die op het dak van de hut hadden ge legen, waren in kleine stukjes gebro ken en iemand, vast en zeker Flocon, had daar letters van gelegd. Al die stokjes vormden woorden aan het hoofdeind van het bed. „De wolk is gekomen. Welbedankt hoor! Tot ziens, Flocon", stond er. „Gelukkig maar", zuchtte Freddie en toen hij terugliep door het natte bos, dacht hij: „Als het weer sneeuwt, maak ik weer een hut". MIES BOUHUYS ,lk bekeur u wegens landloperij. Hoe is uw naam?" 1 r*x*xxxxx.xxx*,oc***xx)oooooooooooc*x)oooocxx50ooooooooocxxxxxxxxxx)oocKxxxA Zeven lessen zijn het, waarvan de Kerk zegt, dat ze te leren zijn uit de troebelen in Kenya. Lessen, die overigens niet uit sluitend van nut zijn voor de bewoners van dit deel van Centraal Afrika, maar waaruit „zelfs" het Westen nog wel een en ander kan leren. Dit alles is onlangs naar voren gebracht door de Anglicaanse bisschop van Centraal Tanganyika, die tijdens de gehouden syno de aandacht besteedde aan de zusterkerk in Kenya, die zoals hij opmerkte, een tijd van ernstige beproeving doormaakt. De eerste l.es, die naar de mening van de bisschop uit de moeilijkheden in dit deel vap Afrika geleerd kan worden is, dat grieven, die niet tijdig worden opgeheven, nieuwe grieven doen ontstaan. Of deze nu werkelijke of denkbeeldige zijn maakt niet zoveel uit. Een feit is, dat ze het vinden van een oplossing steeds moeilijker maken en, indien' ze lang genegeerd worden, aan gewetenloze leiders het materiaal verschaf fen voor opstand en bloedvergieten. De bisschop trekt dan als volgende con clusie, dat in een samenleving van ver schillende rassen zoals men die in Oost- Afrika vindt, die blanken en gekleurden, die een diep rassenvooroordeel bezitten, de vijanden van de samenleving en een ontbindende factor in het land zijn. Verder kan men uit de troebelen leren, dat opvoeding zonder werkelijke geeste lijke inhoud geen kracht is die verrijkt en spoedig een vernietigende kracht wordt. De vierde les luidt: het Christendom geeft een besliste correctie voor alle inzichten die gegrond zijn op vooroordeel en trots en wij zijn blij, dat de Kerk in dit land geen rassenscheiding erkent, dat er „noch Jood noch Griek is, dat er noch slaaf nog vrije is, dat er noch man noch vrouw is" maar dat wij allen één in Jezus Christus zijn. De overige drie lessen zijn: Op het gebied van de opvoeding is het vooral wat de financiën betreft, nodig, dat verbeteringen worden aangebracht. De ijver van de zendelingen kan gemakkelijk hun wijsheid te boven gaan en zij zijn dan geneigd meer te ondernemen dan zij in werkelijkheid aankunnen hetgeen kan lei den tot een verspilling van krachten. Als wij niet blind zijn voor wat de ge schiedenis leren kan, moet worden erkend, dat Oost-Afrika op een tweesprong staat en dat, als de politiek van de regering wat het onderwijs betreft faalt, er geen hoop is voor de toekomst. Engelse problemen Kunnen wij in het Westen uit het boven staande ongetwijfeld ook wel enkele les sen leren, dit kunnen onze kerken mis schien ook wel doen uit de situatie, waar voor de Engelse Presbyterianen zich zien geplaatst en de wijze, waarop zij in samen werking met. anderen, naar oplossingen zoeken. Het zijn vooral twee problemen, waar mee men te maken heeft. Het eerste is een gevolg van de bevolkingsbeweging, die er namelijk oorzaak van is dat er nieuwe pre dikantsplaatsen dienen te worden gesticht in die plattelandsgemeenten, die als cen trum voor de nieuwe bevolkingen daar kunnen dienen. Het tweede probleem betreft de nieuwe wijken der grote steden. Velen breken zich er het hoofd over hoe hier de Kerk haar plaats zal kunnen vinden. Wie in ons land de uitbreidingen ziet in steden als Amster dam, Haarlem, Rotterdam en Den Haag kan dit ten volle begrijpen. In Engeland vinden de Presbyterianen, dat men in de belangrijke stadsuitbreidin gen, eventueel in samenwerking met an dere protestantse kerken van niet-angli- caanse structuur, moet zoeken naar nieuwe middelpunten voor het kerkelijk leven. De ervaring in Engeland heeft geleerd, dat het werk zich er betrekkelijk spoedig bedruipt, ondanks de offers die nodig zijn. Men schrijft dit toe aan de levendige gemeen schapsgeest, die men gewoonlijk in zulke nieuwe gemeenten aantreft. Om een weinig inzicht te geven van wat er nodig is: in deze maand zal de Presby teriaanse Kerk een oproep doen uitgaan tot het bijeenbrengen van een millioen gul den voor het stichten van nieuwe gemeen ten en kerken. Ook in ons land zijn er enkele plaatsen waar verschillende kerken samenwerken bij het beramen van plannen voor kerk bouw. Mogelijk zal dit in de toekomst meer voorkomen, opdat de Kerk bij stads uitbreidingen niet achteraan komt. De Franse vereniging voor grafische kunst heeft een werk uitgegeven, dat een zeer bijzonder karakter draagt. Het bestaat uit driehonderd* ijftig documenten, die de gehele geschiedenis weergeven van het theater-décor in Frankrijk van de mid- deleeuwen tot 1925. 16 JANUARI 19 5 4 (Van onze correspondent in Parijs) Men hoeft soms nog niet eens zo erg diep te graven om op problemen te stoten, die een wat vlottere gang van zaken bij de internationale samenwerking, zo niet on mogelijk maken, dan toch sterk belemme ren. Een van die moeilijkheden, die voor de hand liggen en welke, vooral in Nederland, toch vaak over het hoofd worden gezien, heet: taai-verschil. Een der naaste Ameri kaanse medewerkers van generaal Gruen- ther, die zich zelf overigens even vlot en goed in het Frans. Duits als in het Engels bleek te kunnen uitdrukken, heeft ons pas nog verzekerd dat de grondoorzaak van het feit, waarom het Europese leger niet zo „geïntegreerd" kon worden gerealiseerd als oorspronkelijk was vooriien, gezocht moest worden in de omstandigheid dat de zes volkeren van de defensie-gemeenschap vier verschillende talen Frans, Neder lands, Italiaans en Duits spraken. En men behoeft maar ééns een interna tionale conferentie te hebben bijgewoond, vooral van een kleiner gezelschap dat niet over een moderne vertaalapparatuur be schikt, om te Weten hoeveel tijd en moeite het de deelnemers kost elkaar alleen nog maar „woordelijk" te verstaan. Om van het goede begrip dan nog maar niet eens te spreken. En het zou evenmin heel moei lijk zijn verschillende voorbeelden te noe men van diplomatieke incidenten die en kel tot een verkeerde uitleg van een be paald woord waren te herleiden. Wij Nederlanders zijn gewoon aan dit soort problemen weinig aandacht te beste den, omdat bij ons iedereen wel een „mondje buitenlands" spreekt en in zijn bescheidenheid geneigd is tekenen, dat de „hoge heren" op dat punt dus wel hele maal geen moeilijkheden zullen kennen. Met onze eigen nationale hoge heren is dat dan meestal ook wel zo, al kennen we dan ook enkele Nederlandse ministers we zullen geen namen noemen die we wel eens hakkelend hebben horen stumperen, toen ze zich plotseling even in het Frans of zelfs in het Engels moesten uitdrukken. Maar in de grote landen, Amerika, Enge land en Frankrijk, is het bijna een uitzon dering, wanneer een minister buiten zijn moedertaal ook nog iets van een andere taal af weet. We herinneren ons heel goed dat bij een Franse crisis, nog niet zo lang geleden, minister Pléven een ruime kans werd toegekend als formateur te worden aangewezen, omdat hij de enige man was, die nog al goed met het Engels uit de voe ten kwam en er juist weer een paar confe renties met Amerika op de agenda ston den. Bidault spreekt niet één woord buiten het Frans en met Laniel is het al niets beter gesteld. Churchill moet erg trots zijn op de paar woorden Frans, die hij eens geleerd heeft maar, die in zijn mond, geen Fransman volgen kan en Eisenhower heeft hem beslist niets te verwijten. Van dit soort ervaringen uitgaande, is er in Frankrijk en Engeland sedert een paar jaar nu een actie op touw gezet, die tot doel heeft die taalverschillen zo veel mogelijk te overbruggen. Een natuurlijker oplossing is het daarom zonder twijfel het onderwijs in bestaande levende talen te stimuleren en daarop is die actie dan ook gericht. Een vereniging „Le monde bilin- gue" (de tweetalige wereld) heeft het initiatief genomen het Frans en het Engels tot de twee officiële Westelijke wereldtalen te doen uitroepen. Men vraagt misschien: is één taal dan niet voldoende en ligt de keuze van het Engels dan niet het dichtst voor de hand? Inderdaad heeft het Engels het Frans in de wereld de laatste decennia gedurig ster ker overvleugeld. Niettemin kan aan het Frans, vooral voor het diplomatieke ver keer, nog altijd de voorkeur worden toe gekend omdat die Latijnse taal nu eenmaal Rika Hopper in haar vorige jubileumrol: mevrouw Phelps in door Jeanne van Schaik-Willing vervaardigde bewerking van ..Hei glazen paleis" van Sidney Howard tot de nauwkeurigste formuleringen in staat stelt. Bovendien zou het wel heel goed zijn, indien ook de Engelsen, om van de Amerikanen nog maar te zwijgen, zich eens v/at meer moeite gingen geven een tweede taal te leren, omdat die kennis ongetwijfeld zou bijdragen tot een beter begrip van andere volken. Experimenten De „tweetalige wereld" heeft op betrek kelijk kleine schaal al een paar interessante experimenten ondernomen, die zeker ook al wel enige vruchten hebben afgeworpen. Elk jaar worden er in Harrogate, een stad van 500.000 inwoners in de buurt van Yorkshire, en in het Franse Bagnères-en- Luchon, dat in de Haute Garonne ligt en waarvan de oud-minister Alfred Coste Floret de burgemeester is, Frans-Engelse weken georganiseerd, die dan in het teken slaan van de wederzijdse toenadering. In die Franse plaats spreekt men dan zoveei mogelijk Engels en in Harrogate Frans en er komen dan ministers en andere autori teiten uit beide landen op bezoek om de folkloristische feesten bij te wonen, waar voor groepen medewerkers uit de weder zijdse landen worden uitgenodigd. Op de scholen in die beide „piloot-steden" werd het onderwijs van een tweede taal al ver plicht gesteid en de Franse minister van Onderwijs, André Marie, die ere-president is van de vereniging, heeft zojuist, unicum in de annalen, een Engelsman als hulp onderwijzer in Bagnères-en-Luchon aan- gseteld. De Franse staatssecretaris voor de Kunst, André Cornu. heeft onlangs in een kabi netszitting uitvoerige aandaoht van zijn collega's voor deze actie gevraagd en voor gesteld een ministerieel comité op te rich ten dat deze initiatieven verder zou moeten uitbouwen. Hij heeft er daarbij terecht ook cp gewezen dat het bi-linguisme als voor beeldig trait d'union zal kunnen fungeren tussen Klein- en Groot-Europa. In Klein- Europa spreekt men immers officieel geen Engels, terwijl Groot-Brittannië wel deel uitmaakt van de vijftien landen, die samen Groot-Europa vormen. Natuurlijk zal Cornu deze idee tegenover zijn collega's ook wel hebben aangeprezen met het argu ment dat hier een mogelijkheid voor het Frans was gelegen om een verloren invloed in de wereld te heroveren. Maar wie zal tegen dit redelijk Franse verlangen tot cul tuur-expansie een bezwaar willen maken? En tenslotte moet teken des tijds Cornu eveneens militaire overwegingen in zijn argumentatie betrokken hebben door op te merken dat ook op dit punt het Wes ten bij het Sovjet-blok nog een grote ach terstand heeft in te halen. Het Russisch is niet alleen als tweede taal voorgeschreven op alle scholen van de satelliet-landen achter het IJzeren Gordijn, maar ook ver plicht gesteld in heel China en zelfs in Noord-Korea. Alle soldaten in de Sovjet- groep kunnen zo direct zonder de hulp van een tolk gehoorzamen aan de Russische be velen. Jonge zigeunertypen in Amsterdam Volgende week Vrijdag begint in de Am sterdamse Stadsschouwburg de afscheids- tournée van Nederlands oudste nog actieve actrice: Rika Hopper, die als gast van Nederlands jongste beroepsgezelschap: de toneeelgroep Theater, meewerkt aan de voorstellingen van „Anastasia". Moeten wij op deze plaats eigenlijk nog iets ondernemen om de aandacht van de schouwburgbezoekers op deze gebeurtenis te vestigen? Niemand immers, die ooit van haar spel heeft genoten, zal dit afscheid willen missen de laatste gelegenheid om haar groot talent te bewonderen, er van onder de indruk te komen, er door ontroerd te worden. Hoe groot? Talent is niet uit te meten. Maar het heeft soms iets unieks, het kan onvervangbaar zijn. En Rika Hopper is vooral de laatste tijd een begrip gaan belichamen, dat men eigenlijk niet goed kan wegdenken, omdat het niet gemakkelijk valt iemand te noemen, die in haar plaats zou kunnen treden. Natuurlijk wil hiermede niets ten nadele gezegd zijn van een voor haar wel licht glorieuzere tijd, toen zij als Katuscha Maslowa in „Opstanding" van Tolstoi of in „Vriendinnetje" van Brieux haar eerste triomfen behaalde. Het geheim van mevrouw Hoppers uit zonderlijke toneelverschijning is, dat zij de sterke en breede speeltrant uit die nog overwegend romantische periode heeft we ten aan te passen bij de eisen van het mo derne répertoire. Een kwestie van jong blijven en met je tijd meegaan noemt zij dat. Van veerkracht ook. Toen zij in Octo ber 1952 haar 75ste verjaardag vierde, heb ik in mijn gelukwens daar nog eens op ge wezen. Niemand zal ooit reden tot klagen hebben gehad, omdat hij iets van haar tekst niet kon verstaan. Dat komt omdat bij haar dictie en articulatie zo harmonisch samengaan helaas een zeldzaamheid. Dezer dagen sprak ik tijdens een receptie toevallig met een jonge actrice, die maar een heel kleine rol in dit afscheidsstuk vervult. Zij vertelde vol enthousiasme hoe heerlijk en tegelijk leerzaam de repetities zijn. In twee opzichten is Rika Hopper een voorbeeldige vrouw: als behulpzame en in spirerende medewerkster, maar ook als kunstzuster, als collega. Want niemand heeft haar, geloof ik, ooit van iemand kwaad horen spreken integendeel. In een circulaire van het gezelschap Theater wordt een uitspraak van haar aangehaald: „Het toneel is een roeping. Een toneelloopbaan kiezen betekent een grote verplichting op zich te nemen jegens het publiek". En daaraan is toegevoegd: „Gedurende haar lange carrière heeft zij steeds consciëntieus en zonder zichzelf te sparen gewerkt om haar publiek datgene te geven, waarop het volgens haar recht had een geestelijk geschenk". Tijdens de komende huldigingen - het zullen er zoveel worden, wegens de aller- wege getoonde be.'angstelling, dat de directie van „Theater" verwacht dat de voorstellingen van „Anastasia" tot in het volgende seizoen zullen voortduren - zal er nog gelegenheid genoeg zijn om de hoog tepunten te releveren uit haar loopbaan. Deze begon eigenlijk al in 1889, toen zij als elfjarig meisje in een matrozenpakje een liedje zong over een kip voor een wethouder en op diens aanraden zich aan meldde voor het conservatorium, waar voor zij echter te jong werd bevonden, zodat zij zich liet inschrijven bij de Toneel school. die toen onder directie van Bou- berg Wilson stondDAVID KONING.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 13