OP REIS DOOR HET LANDSCHAP Franse paragraaf UIT STEINBECKS BOEKEN De muziek 0e Ontmaeting Het „Papieren museum" in het Huis van Looy ïlebfiect roman van Pierre H. Dubois Practische cursus over lekespel 21 SI Hl; Keurcollectie reproducties Litteraire Kanttekeningen De natuurlijke achtergrond van De druiven der gramschap Dierbare vrienden Tussen de personen van Saroyan en de villa van Jean Arthur Ik kom handen tekort! Het in October 1953 opgerichte „werk centrum voor leketoneel en creatief spel" te Amsterdam zal in de week na Pasen, van Maandagavond 19 tot Zondagavond 25 April in het conferentie-oord De Pie tersberg te Oosterbeek een cursus houden, die aan de practijk van het lekespel is ge wijd. In groepen verdeeld zullen de deel nemers er fragmenten instuderen en zich bezighouden met improvisatie, pantomime en maskerspel. Les zal worden gegeven in spraaktechniek en bewegingsleer en er zal gelegenheid zijn om onder leiding een voudige décors en costuums te ontwerpen en maskers te maken. In de avonduren zullen er ondermeer enige lezingen worden gehouden, bijvoorbeeld over het versdrama en over kindertoneel. De cursus staat onder leiding van Ben Albach, Ben Groeneveld en Lou Hoefnagels, Toen ik in Californië aankwam in Wilmintong bij San Pedro, de haven van Los Angeles, riep één van de passagiers, een vol bloedige, vrolijke lacher uit San Francisco: „Kijk, daar staat neef Homer". En zo is men dan al meteen aangeland bij Saroyan: in zijn romans heten de mensen immers Homerus en Ulyssus of het niets kost. Het hele land is trouwens doordrenkt van herinneringen aan zijn romans en aan die van John Steinbeck en aan de vele films, vooral cowboyfilms, die hier in het authentieke landschap ge maakt werden. Als men rijdt door de dorre eindeloze zand heuvels en barre rotsen, afgewisseld door het harde stoppelige prairieland, denkt men ieder ogenblik om de volgende hoek een huifkar te zien verschijnen. Vooral als men door de bochten in de weg een moment geen auto ziet, dan doet het land zo maag delijk aan, vooral in Yosemite, waar men soms een reetje, een enorm hert of een chip-monk (petit gris) ziet wegslippen, dat men zich echt een pionier voelt. Als men tenminste even de oren dichtstopt voor de radio, die altijd in de auto aanstaat. Als men mijlen lang de sinaasappelboomgaarden trekt, langs de wijnvelden der Italianen en later langs de katoenplantages, ziet men als het ware de familie uit „De Druiven der Gram schap" zwoegen onder de felle zon om toch nooit genoeg te eten te hebben. En hoger op naar San Francisco toe, bij Salinas, ziet men zelf het volledige natuurlijke décor, waarin „Van muizen en mensen" zich afspeelt en waarin ook de gelijknamige film is PAPIJS, JANUARI, - -. Straatmu zikanten zijn er hier niet, ik kom ze ten minste nooit tegen; dat is wel een gemis, vooral bij de herinnering aan zulke verte genwoordigers van het vak als de eenzame tubaspeler, die op regenmiddagen in Lange straten in het Westen van Nederland pleegt op te treden. Niettemin krijgt men ook hier een ze kere hoeveelheid ongevraagde muziek te horen. Wie in dit huis verblijft, wordt bij zonder goed voorzien: twee verdiepingen lager woont een meisje dat zich dagelijks in het pianospelen probeert te bekwamen; op weekdagen alleen vlak voor het avond eten, maar 's Zondags op verschillende tij den van de dag, bij korte buien. Jammer genoeg is het kind pianistisch r.iet begaafd. Het ploetert nu al sinds het eind van de zomervacantie op een étude die makkelijk begint en eindigt, maar in het midden een moeilijke passage heeft. Tegen het eind van de maand October leken de moeilijk heden bijna overwonnen; sindsdiien gaat het bergafwaarts en de Laatste maand is het weer iedere keer mis. Sonis wordt het begin in een nijdig verdubbeld tempo ge speeld, maar de hoop dat de middenpas sage verwerkt zal worden met dezelfde techniek waarmee men over ijsschotsen kan wandelen, wordt iedere keer teleurge steld. Als het dan geheel in de war loopt, volgen er enige willekeurig aangeslagen, wrange accoorden; een verkwikkend geluid na de nu tot op het uiterste eind afge zaagde étude, maar daarna begint dan weer meteen het eerste deel. Vermoedelijk hebben wij hier te doen met een geval van talent voor schlagermuziek: het Duitse woord is temeer op zijn plaats omdat er op Zondag soms, stroef maar onberispelijk gespeeld, een bekend Duits wijsje van vóór de oorlog te horen is: Der kleine, kleine, kleine Kavalier, of Musikant, of iets an ders een wijsje dat iedereen in Holland kent, en dat zeer an-Frans klinkt. Op het ogenblik wordt de dagelijkse studie nog ingeleid met het ongeveer honderd keer aanslaan van dezelfde toets (methode-Cor- tot, zegt een deskundige). Een dezer dagen zal het wel zover zijn wat wij in plaats daarvan syncopen horen kloppen op het dichtgeslagen deksel vain het toetsenbord. De echte tegenhanger van de straatmuzi kant is te vinden in het restaurant, dat be heerd wordt door een allerbeminnelijkst Pools-Russisch echtpaar. Een maand of wat geleden werd de muziek daar ver zorgd door een man met een verontschul digende glimlach, die toonloos zong bij een guitaar waarop hij de verkeerde accoorden aansloeg. De laatste tijd speelt er een ac cordeonist, die zelf ook een Rus is en die de liederen van zijn land zingt; een tenge re kale man met een zware bril, die eerst een discrete en gewichtige indruk maakt. Maar hij kan een geweldige keel opzetten en speelt ook zo hard als hij kan op zijn instrument. Mooi is het niet, wel inne mend: men stelt zich voor dat hij zijn ré pertoire op moeders knie geleerd heeft, terwijl de zon achter de effen einder van de steppe wegzakte. Er zitten ook altijd aan hetzelfde tafeltje vier of vijf allang niet meer sentimentele landgenoten van hem, die met hun onoplettendheid de in druk van authenticiteit nog versterken. Hij haalt zelf zijn geld op bij de gasten; als hij voor de tweede keer rondgaat richt hij zich alleen tot hen die er sinds zijn eerste rondgang bij zijn gekomen. Als hij weg is, neemt altijd een van de Russen de guitaar of de balalaika, die aan de muur hangen bij het buffet, en tegen sluitingstijd gaat de baas zelf op de bala laika spelen; hij tokkelt alleen, hij zingt niet. dat is een heel prettig geluid ter bege leiding van het verscheuren van een over gebleven stuk brood. Soms zijn er sensa ties: gisteren nam een mooi meisje, met lang zwart haar en een paars ruikertje op haar blouse links onder haar kin, de gui taar in handen en zong er in het Spaans bij; zij had een intiem vriendje bij zich, een grappenmaker, die telkens weer op stond en boog als er voor haar geklapt werd, en een niet zo intiem vriendje met een aardig gezicht, die haar zingen pro beerde te begeleiden, maar het ging niet en zij deed het liever zelf. Zij beantwoordde het applaus met een beroepsmatige lach, als een toegift bij haar liedjes; de gasten vonden het prachtig en luisterden zwij gend, iets waar zij anders niet over dén ken. dan bladen met hapjes in hun opzij ge opende monden. Het is in het algemeen wel een vriendelijk volkje. Ze maken haast nooit herrie en trappen niet zo erg veel op kakkerlakken als hun Amsterdamse col lega's. Op weg naar San Francisco komt men dan over Monterey, de oudste plaats van Californië. Dicht bij de haven ligt het oude gouvernementsgebouw, dat nog gebouwd werd in de Mexicaanse periode. In 1775 arriveerde Juan Bautista de Anza daar met 240 kornuiten, gezeten op briesende paarden en muilezels, geflankeerd door loeiend rundvee. Ze hadden een reis van 1600 mijlen achter de rug en maar één man verloren onderweg. In onze Wild-West verhalen ging dat anders, maar misschien waren de meeste Indianen toen al getemd. Want op alle schilderijen in de talrijke oude zendelingenkloosters in Californië ziet men de roodhuiden gelukzalig ge knield liggen onder de zegenende handen van een bovenmenselijk schone Spaanse Monnik, terwijl ze de pijlen verre van zich geworpen hebben. Dan is er in Monterey de oude katoen- beurs en het Goudhuis, met getraliede smalle vensters, waar de goudzoekers el kaar maar heel weinig vertrouwden. Het was respectievelijk winkel, bar en brand kast. Na enig zoeken vindt men er het oudste theater van Californië: Jack Swan liet het in 1840 aan een boerderij bijbou wen. Eerst werd het gebruikt als matrozen- logement en later als walvishuis. Toen het geheel doortrokken was van de geuren van al deze lieden, besloot men er comedie te gaan spelen, wat men nog steeds doet. Al deze huizen ademen een voortrekkers-ro- mantiek. Ze lijken deels op de Mexicaanse Adobe-huizen en deels op de Zuidelijke huizen uit Louisiana. Toen ik de schuine houten trappen op liep naar de lange voorgalerij van zo'n Zuidelijk huis en de lage donkere kamers doorliep, waar het naar vochtig hout ruikt, maalde mij het woord „nederzetting" door het hoofd, een woord dat mij als kind al tijd zo opwond. Het heeft iets avontuurlijks en tijdelijks. Dat tijdelijke gevoel bekruipt je dikwijls in Californië, alsof iedereen er in trekt, er vlug alles opbouwt, om er later weer uit te trekken. Langs de haven vol Italiaanse vissersscheepjes komt men aan „Cannery-Row", waar de kroegjes en ar tistieke eethuisjes gereed liggen. Langs de beroemde 17-mile weg rijden we naar Carmel. Hier liggen de enorme million- nairshuizen aan zee. Men vindt er de uit gestrekte bezittingen van Delmonte en prachtige golfvelden aan zee. De zeehonden blaffen er speels op hun rotseilandjes aan de wazige, mistige kust. En de grillige, scheefgewaaide zeecypressen bij honder den zo van Japanse prenten geplukt, wie gen er in de zoele wind. In Carmel bezoe ken we vrienden van Steinbeck. Ze Wonen aan de buitenkant van dit vriendelijke plaatsje in de schemerige bossen, waarin Tortilla-flat over de spoorbaan te vinden is. Over de spoorbaan is in alle Ameri kaanse plaatsen, de buurt van de niet- geslaagden in het leven. Het portret van de hoofdfiguur uit het boek „Tortilla-flat", een ruige faun, staat bij de mensen, die wij bezoeken op de schoorsteen naast dat van Steinbeck. Zij waren dikke vrienden. De heer des huizes is 's avonds nog steeds niet thuis, omdat er gestaakt wordt op de wer ven van Cannery-Row, waar de overvloe dige vis uit de Pacific wordt ingeblikt. Langs het huis van Jean Arthur, dat eenzaam ligt tussen de nevels, die meestal om de cypressen hangen, brengt men ons naar de mooie katholieke missie van Car mel uit de Spaanse tijd. Er zijn natuurlijk ook souvenirs te koop, even lelijk als die rondom de St. Pieter in Rome. Er lag ook een boekje vol ondeugende cartoons over twee nonnetjes in een auto. Het vriende lijke aan het plaatsje Carmel is dat er bo men staan in Mainstreet, wat men haast nooit in een Californisch stadje aantreft. Er heerst enigszins de sfeer van het vroe gere Gooi. Veel schilders en folkloristisch geklede vrouwen. De wilde branding van de zee, de vele mist en weinig zon geven het een eigen melancholieke sfeer. Voor mij was het alsof ik een beetje Hollands klimaat in mijn koffer had meegenomen. JOEKIE BROEDELET opgenomen. De uitgestrekte landerijen, waarop de hel rode landbouwmachines als grote, vrolijke dieren tegen de blauwige heuvelruggen af steken. Ik liet mij vertellen, dat daar de slaschuur van Amerika was. In de wijde eenzaamheid van dit land schap, waar zo nu en dan bosschages en beekjes de eentonigheid verbreken, zoekt men aan de horizon onwillekeurig de hun kerende figuren van George en Lennie. Maar men ziet niemand, absoluut niemand. De hele sfeer van menselijk leed, die men uit de boeken van Steinbeck kent, is er moeilijk na te voelen, omdat er geen men sen te zien zijn. De stralende zon en de fleurige boomgaarden van Delmonte (van de blikjes) hebben de herinnering aan de tragische figuren totaal weggeschrompeld. Waar men geen mensen ziet, kan men zich ook niet meer in hun kleine misères ver plaatsen. Onderweg in Californië krijgt men soms het gevoel alsof het land alleen maar bevolkt is met auto's. Auto's die zacht fluisterend van het kastje naar de muur rennen. Als ik wel eens de weg overstak, verminderden ze wat huiverig en bevreemd hun vaart, zoals wij dat doen voor een regenworm of kakker lak, omdat het zo eng is om op ze te trap pen. Soms schijnt er een wagen jarig te zijn en mag hij zijn vriendjes meevragen naar de openlucht-bioscoop, om daarna aan een drive-in een hapje te gaan eten. Blonde meisjes, die ze in dienst hebben, schuiven Tortilla Flat in de heuvels boven Monterey in Californië. (Tekening van Ruth Gannett uit de oorspronkelijke uitgave van de zich daar afspelende roman van John Steinbeck. Hutten, getekend door Vincent van Gogh in zijn Brabantse tijd (1883-1885). Het origineel bevindt zich in de Tate Gallery te Londen, een fraaie reproductie ervan is thans opgenomen in Haarlems papieren museum". MEN ZOU MOETEN TERUGGAAN tot Marcel Proust, tot zijn visionnaire cyclus „Op zoek naar de vervlogen jaren", tot de novellen van Thomas Mann die aan „De „Toverberg" voorafgegaan, om vergelijkenderwijs de onbetwistbare betekenis de artistieke, zedelijke en humane waarde te kunnen bepalen van de roman, waarmee Pierre H. Dubois zijn verrassende eersteling „Een vinger op de lippen" overtroffen heeft: van de roman „De ontmoeting"**). Getoetst aan dit overeenkomstige-beste van de modern-Europese litteratuur houdt het stand, dit werk dat is het be wonderenswaardige en verblijdende. Als getuigenis van voornaamheid, die tot het volwaardigste van onze na-oorlogse romankunst gerekend dient te worden, zo niet tot die van de laatste kwarteeuw, handhaaft het zich, naast dat beste van meesterlijke herkomst, door de kracht van zijn integriteit, zijn menselijke en creatieve waarachtig heid, zijn identiteit van leven en schrijven, beide gedragen en gedreven door één en hetzelfde beginsel: dat het, wars van elk compromis met het zelfbedrog, van elke misleidende troost door de illusie, wóar zal zijn tot in zijn merg. waérheen die waarheid ook voeren mag. Waar in de zin van de waarheid, waarmee Du Perron „de smalle mens" uitrustte. En wat, wat iis de waarheid, de persoon lijke en boven-persoonlijke waarheid? De waarheid van ons hoofd en ons hart, in hun omvermijdelijike tweestrijd? De waar heid van de tweestrijd-zelf? Met de wichelroede van zijn gevoel en intellect, van zijn geweten en zijn verantwoorde lijkheidsgevoel voor de levensstaat dnie zijn menselijke waardigheid hem oplegt te voeren, tast een man, die de dertig gepas seerd is, zijn verleden af, gaat hij door de resten van zijn herinneringen de weg te rug naar het landschap van zijn jeuigd, waar „dromen" en leven, gevoelen en han delen, nog onverdacht en onverdeeld be- Sioten lagen in een eenheid van ervaren. Hij, de dichter René Cascol, door de „tijd" getekend met het d-iep-ingebrande merk van de menselijke verscheurdheid, door zijn creatieve gesteldheid, zijn kunste naarschap, méér en anders dan de „nor male burger" tot vereenzaming gedoemd, zoekt de waarheid, - de waarheid omtrent zichzelf zijn leven, hèt leven. En daar mee iegt hij de situatie bloot van de gees- telijk-levende (de zogenaamde intellec tuele) mens van dit tijdsbestek; daarmee óók geeft de auteur aan het persoonlijk karakter van deze „getuigenis-roman" een boven-persoonlijke, een representa tieve strekking. In zijn prille jeugd - en er is in dit ver band alle reden om te spreken van een „mythe van de jeugd" - heeft deze René, onbevangen nog, onaangevreten nog door het creatief stimulerende gif van de in nerlijke verdeeldheid, de „harmonie" ge kend, de openbarende droom van een èn- dere werkelijkheid, - droom in de natuur, droom in de Jongensliefde, onbedreigd de eerste, onbesmet de tweede. Droom die alle kinderangsten, alle loerende boosaar digheid van duistere herkomst, te niet deed. Het is de droom van louter antwoor den. de droom der vervulling, die de mens de dierere zin van zijn mens-zijn onthult: niet als ..kennis", niet als „geloof", maar als een heimelijk weten. Wie eenmaal daardoor is aangeraakt, wie als ervaring van c'e tweede graad de natuur en de lief de heeft ontmoet, draagt voor goed een onomschrijfbare norm, een notie van ge luk, een maat der dingen in zich mee, waaraan gemeten het latere doen en laten in het licht van zijn twijfelachtige waar achtigheid verschijnt DM is de zekerheid, de enige wellicht, die René Cascol tijdens zijn terugtocht door zijn verloren jaren heeft veroverd op zijn twijfel, op zijn schuldbesef en wan hoop, die wanhoop is om zijn tekort, walg is van zijn onvermogen om te zijn die hij eens was; te zijn die hü nóg is in zijn diepste levensbesef, maar diie hj niet on bezwaard, onverdeeld, ondubbelzinnig, metterdaad meer kan realiseren. Hij, René Cascol, heeft nadien, met de jaren hoger en hoger ommuurd door de ondoordringbare bewustzijnsgrenzen van zijn vereenzaamde persoonlijkheid, de liefde ontmoet, als zi run en bek arende ver leiding eerst, als confrontatie met de even grondeloze eenzaamheid van de partner dan, - en beide keren is hij haar ontvlucht, niet uit afkeer van de liefde, maar uit liefde voor de liefde, die zich n-iet tot het compromis vernederen kan en wil. Hij offert en hij weet dat hij dat doet (en dat weten is zijn tragisch schuldbesef): hij of fert beide malen de geliefde aan zijn hei melijk weten van een absolute, een onge kwetste en onkwetsbare liefde, die van „droom" niet tot „daad" kan worden en als een kreet opklinkt in het jeugdwoord, 3 het kinder- en dichterwoord „magnou" - het niet-bestaande alles-om vattende, het sleutelwoord van zijn heimwee, zijn wan hoop, zijn opstandigheid, zijn eenzaamheid en doem. „Magnou" - dat is de harteroep van een denkend hoofd, van een analyti sche geest die tergend-bewust weet dat het zijn lot is te aanschouwen in plaats van te léven, te doorzién in plaats van lief te hebben, te wéten in plaats van te be zitten. Is niet een solutie, een fundamenteel- verantwoorde levenshouding mogelijk, zoals Guardi, achttiende-eeuws schilder van de Venetiaanse nabloei, in zijn werk verbeeldde: een supérieure ironie, een sceptisch aanvaarden van de menselijke onvolkomenheid, dat aan de vreugde om de schone dingen dezer aarde geen scha de'doet? Een harmonie tussen „leven" en „geest", tussen „liefde" en „weten"? René Cascol wil het, tijdens zijn Venetiaans ver blijf, een tijdlang hopen. Hij heeft im Guardli, in diens speels-glimlaehende ont hechting van het ijdel-zinloze, een bevrij ding herkend, een gedistainciëerde vrij heid, waarin de natuurlijk vitaliteit één kan zijn met de critische geest. ALs een zó onmiskenbaar teken van een waardige synthese tussen hart en hoofd heeft Cascol de kleuren- en lijnentaal van Guardi verstaan, dat het onmogelijke mo gelijk schijnt te worden: met liefde de liefde te beantwoorden van Gina Baretti, zijn Venetiaanse gids, - vrouw die is die zij is: de opstandigheid tegen elk confor misme, elke banaliteit, elke verstarring, elk verraad aan de levensoprechtheid, Gi na Boretti is de „levensonmiddellijkheid", - te hoog, te ongerept, te wéér, om haar te offeren aan het dualistisch tekort van een in zijn vereenzaming wanhopend dichter. Dat is de slotsom, die de resterende vijf panelen van Guardi in de Kerk van de Pierre H. Dubois Aartsengel Rafaël aan Cascol onthullen: het met de verleidelijkste kleuren ge schilderde tafereel van de bruiloft van Tobias en Sara is geen bruiloft, geen ver bond der liefde, het is in de symboliek van zijn voorstelling het verraad aan \va<t ster ven moet. Cascol vertrekt. Hij doet af stand, nogmaals uit de liefde voor de lief de. Dat is de tragiek van zijn hoog verant woordelijkheidsbesef, van zijn verplichting jegens „magnou". Het is het derde offer van het hart aan de waarheid van de cri tische geest, die waardigheid is. Daarmee is nog niets gezegd over de rijkdom van motieven en hun voortreffe- 1 ijk - compositorische verstrengeling, over de „toon" van deze aangrijpende roman, in rijn nobel-betoonde bewogenheid zeld zaam in onze moderne litteratuur. Maar Zoals men reeds heeft kunnen lezen, zal op Dinsdag 19 Januari in het museum „Het Huis van Looy" een tentoonstelling van reproducties van moderne kunstwer ken geopend worden. Hoewel deze exposj- tie voornamelijk ten doel heeft de jeugd in de gelegenheid te stellen via de verge vorderde reproductie-techniek, kennis te nemen van bepaalde richtingen in de schilderkunst, die men in onze musea slechts in geringe mate aantreft, is de ge toonde collectie ook zeer zeker de moeite waard voor kunstlievende volwassenen. De commissie voor de culturele vorming van de schoolgaande jeugd heeft voor deze tentoonstelling een keuze gemaakt uit de tachtig nummers, die de collectie tot nu toe telt. Wij waren in de gelegenhéid om deze „papieren kunstwerken" voor de opening eens door te nemen en wij kunnen ver zekeren, dat het een ware keurcollectie is, bijeengezocht uit de beste Franse, Duitse en Engelse uitgaven. Het zijn zonder uit zondering namen van Franse meesters die men aantreft: Cézanne, Pissarro, Manet, Sisley, Monet, Gauguin, Seurat, Renoir, Lautrec, de Vlaminck, Dérain en vele anderen. Ja, de uitzondering is er toch, namelijk Vincent van Gogh. Liever dan de werken, die hier gereproduceerd werden, te bespreken, willen we ons afvragen met welk doel een dergelijk expositie gehouden wordt. Dat is vrij snel gezegd: men wil jonge mensen vertrouwd maken met deze kunstuitingen om hen beter in staat te stel len de originele werken naar waarde te schatten, indien ze daar vroeg of laat mee in aanraking komen. Men kan bovendien dit materiaal aanwenden ter vergelijking met bijvoorbeeld het Hollandse impres- sionnisme van Haagse en Amsterdamse school, dat men uit eigen aanschouwing reeds kent, of als schakel in de ontwikke ling van naturalisme en realisme naar het expressionnisme en de andere heden daagse kunstvormen. Dit alles is natuur lijk heel nuttig, maar vooral animerend, zowel voor leraar als leerling, daar dit materiaal inderdaad een goede indruk van de „echte" schilderijen geeft. Op het moment, dat wij dit neerschrij ven, is de tentoonstelling nog niet ingericht, hetgeen ons ontslaat van het geven van critiek op de totaalaanblik. Een enkele bedenking willen we echter tegen deze reproducties maken, of eigenlijk niet tegen de reproducties zelve, maar tegen de wijze van presenteren. Een aantal in bruikleen toegevoegde werken zijn gevernist en in ornamentlysten gevat, kennelijk met de in tentie een imitatie-schilderij te leveren, Dit lijkt ons onjuist. Wij zouden zelfs zover willen gaan, dat we deze reproducties te zien kregen mét de witte papiermarge, zodat iedere valse illusie vermeden wordt. Niet alleen in paedagogisch opzicht lijkt ons dit juist, maar ook omdat het effect van de vlakke druk daardoor beter tot zijn recht komt. Als een wens, die de organisatoren mis- èlles dunkt me omtrent het gehalte van ddt werk, dat achttien-karaats is: als crea tie, als getuigenis, als teken des tijds. C. J. E. DINAUX schien eens zouden kunnen overwegen, zou ik tenslotte nog willen bepleiten om bij een volgende tentoonstelling één of twee ori ginele schilderijen uit dezelfde periode toe te voegen. Daar deze exposities in het mu seum gehouden worden, lijkt het toch niet ondenkbaar dat de directeur van het Frans Halsmuseum bijvoorbeeld van zijn collega in Amsterdam of Den Haag een enkel stuk voor een maand in bruikleen krijgt. Hier door zou men bereiken dat de jeugd dui delijk het verschil tussen reproductie en origineel leert zien en bezweert men het niet denkbeeldige gevaar, dat men de „plaat" voor het eigenlijke kunstwerk gaat houden. OTTO B. DE KAT Pierre H. Dubois: „Een vinger op oe lip pen" (G. A. van Oorschot, Amsterdam). Pierre H. Du/bols: „De ontmoeting" (G. A. van Oorschot, Amsterdam HET gebeurde nogal eens op Zondag, dat het jongetje en zijn vader de stad ontglipten voor een wandeling in de rus tige omgeving. Of beter, de vader ont glipte de stad, want kleine mensen kennen nog niet het gevoel er nodig eens uit te moeten. Het jongetje liep aan zijn hand. Terwijl de vader de lucht opsnoof en met opgeheven hoofd rondzag in de na tuur, bewonderde het jongetje zijn ge poetste schoenen en zette zijn petje recht. Soms bleef de vader staan en keek uit over een weiland, in de verte aan de horizon de torens van de stad. Dan zweeg het jongetje naast hem en staarde in dezelfde richting. Want zijn vader was zes dagen in de week een man van de wereld. Al zou het jongetje zijn respect niet zo onder woorden hebben gebracht. Al zou het jongetje toen nooit hebben beweerd, dat hij respect had voor zijn vader. Hij was nog maar zes. Het jongetje werd een jongen, de vader bleef een vader en een man. Toen kwam er oorlog. De staatsman gaf de jongen een geweer en een pet, die hij steeds maar recht moest zetten. De staatsman gaf de jongen doffe schoe nen, die hij aldoor op moest poetsen. Toen stuurde de staatsman de jongen uit vech ten. De staatsman maakte van jongens mannen. De staatsman maakte van mannen oude mannen. Totdat de staatsmannen het eens waren. Een enkele keer gebeurde het wel op Zondag, dat de man en zijn vader de stad ontglipten. Of beter, de man ontglipte de stad, want oude vaders kennen niet meer zo het gevoel er nodig eens uit te moeten. Hij liep wat gebogen naast hem. Terwijl de man voorbijgangers groette, die hij in de wereld had ontmoet, keek zijn vader naar de grond en vermeed oneffenheden. Soms bleef de man staan en keek op naar de nieuwbouw, die strak uit de grond rees. Dan stond zijn vader naast hem en keek door de huizen heen naar de torens op de stad. Hij leunde op zijn stok en zweeg. Want zijn zoon was zes dagen in de week een man van de wereld. Al zou hij zijn respect op dat moment niet zo onder woorden hebben gebracht. Hij was het niet eens met de nieuwbouw. J. V.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 15