niei^I
W>R$EB*b
ZIJN ONZE ACTEURS
ZIGEUNERS?
DE
BLOEDERS
ÉJ
Het rassenprobleem
in Amerika
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagblad) Oprechte Haarlemsche Courant
Het spel van toevalligheden
Onze boerderij
KERKELIJK LEVEN
ZJ
S*" «.HoF***
Er woonde eens een kaboutervolk in
een groot bos. Kabouters zijn altijd ijve
rige mannetjes, maar dit volkje was het
ijverigste dat ooit op de wereld bestaan
heeft. Ieder van hen was van vroeg tot
laat met iets bezig. Ieder? Nee, dat is
niet waar. Er waren er twee, die ner
gens voor deugden. Dat zeiden de an
dere kabouters tenminste en daarom
noemden ze die twee dan ook de ge
broeders Nietsnut.
Pluim en Pintor, zo heetten de twee
broers, woonden samen in een huisje,
een beetje van de anderen af. Als ieder
een 's morgens nog voor de zon opkwam
aan het werk ging, waren bij Pluim en
Pintor de luikjes nog dicht. Die gingen
pas veel later open. Pluim stak zijn
hoofd uit het raam, keek omhoog naar
de hemel, waar de zon stond te stralen
en keek dan omlaag naar het mos, waar
op de dauw schitterde. Pintor kwam
naast hem staan.
Zilver en goud, zilver en goud,
dat is waar ik het meeste van houd".
zei Pluim en Pintor nam zijn palet en
zijn kwasten en hij ging al dat goud van
de zon en dat zilver van de dauw na
schilderen op de muur van hun huis.
Pluim liep ondertussen door hun tuintje.
Hij bukte eens hier, hij bukte eens daar,
keek naar de bloemen, rook aan de
bloemen en stak de allermooiste achter
zijn oor. Soms stond hij heel lang stil
en dacht na. „Heideklokjes. blauwe rok
jes", zei hij dan opeens, of:
„Witte hoedjes, zijden schoentjes,
rode hartjes, dag meizoentjes".
Alles wat hij zei, schilderde Pintor. Bloe
men en vogels, blaadjes en besjes, al
die dingen, waar andere kabouters geen
tijd voor hadden om naar te kijken.
Als die voorbij het huisje kwamen lach
ten ze Pluim en Pintor uit om hun ge-
kladder en gerijmel, want dat vonden
ze het. Als ze iets tegen Pluim of Pintor
zeiden begrepen die het altijd verkeerd.
„Je moet werken in het hooi", zei er
soms één. „Ja, de berken zijn mooi", zei
Pluim dan met een vriendelijke glim
lach en Pintor tekende zichzelf terwijl
hij op zijn rug lag te slapen in een
hooiberg.
„Luister naar mijn wijze lessen", zei
een-oude schoolmeester. „Ach, die lieve
lijsterbessen", zei Pluim met een knikje
„Nootjes rapen bij de bomen", riep een
ander die met een kruiwagen voorbij
kwam. „Altijd slaoen, altijd dromen",
rieo Pluim terug en Pintor had al weer
een andere tekening opgezet vol gouden
nootjes, die vanze'f uit de lucht vielen.
's Avonds, als iedere behoorlijke ka-
bou'er zijn lichtje uit deed en doodmoe
ging slapen, liepen Pintor en Pluim
hand in hand door het bos. Ze praatten
zachtjes teg«n de maan en de slapende
bloemen en soms, zonder dat er feest
was, gingen ze dansen of rozebottclwijn
■mnooooooononuormrn
drinken alleen maar omdat ze er zin in
hadden.
„Houd je mond, houd je mond", rie
pen ze boos uit hun venstertjes als de
twee zingend voorbij hun huisje kwa
men. De broers Nietsnut zongen: „De
maan is wit, de maan is rond".
„We sturen je uit het bos", riep een
hele boze. „Nog uren op het mos", zon
gen ze terug.
Maar op een goede dag kreeg die hele
boze kabouter zijn zin. De twee broers
Nietsnut werden uit het bos gezet. Er
was net een heel hard werkende kabou
ter die geen huisje had en iedereen vond,
dat hij meer een huis verdiende dan die
twee nietsnutten. Dat gekladder op de
muur moest hij er maar afboenen en de
tuin omspitten, zodat er groente en
vruchten konden groeien inplaats van
al die bloemen.
Zingend gingen de twee broers tussen
de rijen kabouters door, die hun eruit
zetten:
Waarom zouden we treuren?
de wereld is vol kleuren,
goud en groen en paars en rood
en o, zo proof, zo proof, zo proof".
Zonder Pluim en Pintor ging het leven
in het bos door. Iedereen werkte, ieder
een sjouwde en sleepte. Tijd voor fees
ten of om naar kleuren en bloemen te
kijken was er niet. Maar op een dag
kwam er een brief van de koning, die
heel ver weg woonde. Hij wilde eens
een bezoek brengen bij de kabouters,
die in zijn rijk het hardste werkten.
„Iedereen moet die dag vrij nemen en
ik zou het prettig vinden als jullie een
groot feest voorbereiden met dansen en
zingen en voordragen, schreef hl.) in die
brief".
Dat was me een schrik voor de ka
bouters! Wat de koning zei moest na
tuurlijk gebeuren, maar omdat ze altijd
alleen maar gewerkt hadden, wisten ze
van dansen, zingen en voordragen niets
af. Ze zaten met hun handen in hun
haar. Ze vergaten naar hun werk te
gaan. omdat ze aldoor maar zaten te
vergaderen. Op het laatst zei niemand
meer iets, maar-ze dachten allemaal het
zelfde.
Eentje durfde eindelijk: „Waren de
broers Nietsnut er nog maar", zei hij
„Die zouden wel raad hebben geweten".
De anderen knikten. „We moeten ze
gaan zoeken", zeiden ze. Twee dagen en
twee nachten zochten ze. Het bos lag
al heel ver achter ze toen ze ergens in
een korenveld hoorden zingen. „Ssstt,
daar zijn ze", riepen ze en ja hoor, aan
de rand van het korenveld zagen ze een
tuintje vol bloemen en een hutje dat
van strohalmen was gemaakt. Pluim,
met een klaproos achter zijn oor, zagen
ze het eerst. Ze maakten een buiging
voor hem en gaven hem cadeautjes, die
ze hadden meegebracht.
Maar dat was helemaal niet nodig.
Toen Pluim en Pintor hoorden waarom
ze gekomen waren, gingen ze dadelijk
mee. Onderweg liep Pluim al te dichten
en wijsjes te verzinnen en Pintor te
kende in het zand de erepoorten en ver
sieringen die hij voor het feest zou ma
ken. Alle dagen, die nu volgden, werk
ten ze er aan, even vrolijk als altijd
en helemaal niet boos op de kabouters
die hen eerst hadden weggejaagd. Hun
lelijke naam Nietsnut was helemaal!
vergeten en ze kregen meteen een mooi
nieuw huis met grote witte muren, waar
op Pintor schilderen kon en met een tuin
die w^l vier keer zo groot was als de
vorige.
En toen het feest begon en de koning
het dorp binnenreed keek hU zijn ogen
uit. Hij viel van de ene verbazing in de
andere. Om de versieringen, om het zin
gen, om het dansen, om het voordragen
en om Pluim en Pintor, die aldoor maar
weer voor nieuwe grappen en nieuwe
verrassingen zorgden. „Dat jullie de
ijverigste waren van mijn volk, dat wist
ik", zei hij, „maar dat jullie nog zoveel
meer kunnen, wat je net zo min kan
missen als werk: versieren, rijmen en
vrolijk zijn, dét wist ik niet".
Van blijdschap en trots om wat de
koning gezegd had, zetten de kabouters
het „Lang zal die leven" in. Maar voor
wie dat liedje nu eigenlijk bestemd was,
voor de koning, voor Pintor of voor
Pluim, weet ik niet. Misschien voor alle
drie, maar dat ze het echt meenden
kon je wel zien aan hun vrolijke ge
zichten.
De poes is een gezellig dier, vooral op
de boerderij.
Kleuren: De poes zwart en wit, het
gras groen.
Laatst zag ik Miesje Morsebel.
Ken jij haar soms nog niet?
Nou je herkent haar zeker wel
als je haar ergens ziet.
Twee handen als een baggerman,
haar wangen zwart als pek
en dan haar jurk, praat er niet van,
haar hele jurk één vlek.
Want Miesje Morsebel die morst
Meer dan ze opeet haast,
melksoep of boerenkool met worst,
het meeste gaat ernaast.
En je zult zien als Miesje schrijft,
dat, hoe ze het ook doet,
de halve inktpot achterblijft
in moppen op haar goed.
Haar moeder dacht: wat moet ik doen?
't Is niet om aan te zien.
Ze kocht drie meter zwart katoen
en nam haar naaimachien.
Ze zei: „Ik maak een groot zwart schort,
een schort lot op de grond,
zo lang als jij niet netter wordt,
loop je ddar maar in rond.
En ken je Miesje Morsebel
in 't zwarte schort nog niet,
nou, je herkent haar nu vast wel
als je haar ergens ziet.
MIES BOUHUYS
De Nationale Raad van kerken in Ame
rika heeft op 14 Februari een boodschap
bekend gemaakt aan de vijfendertig mil-
lioen leden van de dertig aangesloten ker
ken, dit ter gelegenheid van de Race Rela
tions Sunday, die Zondag der Rassenver
houdingen. In deze boodschap werd mede
gedeeld:
dat een aantal rechterlijke organen heeft
uitgesproken, dat meer en meer universi
teiten voor studenten van alle rassen toe
gankelijk dienen te zijn,
dat het in sommige steden minder moei
lijk wordt om huisvesting te krijgen voor
een lid van een minderheidsgroep, dat het
ook gemakkelijker wordt om, ongeacht
iemands afstamming werkgelegenheid te
vinden,
dat ook negers meer gebruik kunnen
maken van openbare vervoermiddelen dan
voorheen,
dat het kiesrecht aan steeds minder bur
gers wordt onhouden en lynchen een zeld
zaamheid is geworden.
De boodschap wijst er echter op, dat er
ook binnen de kerken zelf nog veel moet
veranderen, nu nog steeds al te veel kerk
diensten, die voor blanken toegankelijk
zijn voor negers gesloten zijn (en anders
om). En daarom vraagt deze boodschap om
verdere uitbanning der rassendiscriminatie
binnen de kerken en haar instellingen zelf.
Een en ander is voorgelezen vanaf 147.000
kansels.
De achterbuurten van New York
The Messenger, het maandblad van de
Hervormde kerk in Amerika, bericht over
de tfrbeid van gemeenteopbouw door theo
logische studenten van het Union Semina
rium in één van de meest ellendige stads
wijken van New York, Oost-Harlem. Dit
deel der stad is bijna alleen bevolkt met
negers en andere kleurlingen. Het bevindt
zich maar enkele straten verwijderd van
New Yorks culturele centrum, waar de
universitaire inrichtingen en gebouwen zijn
en ook het Union Seminarie.
De tegenstelling tussen beide stads
wijken is zeer groot. In Oost-Harlem wo
nen op elkaar geperst 300.000 mensen. Geen
wonder dat drankmisbruik, prostitutie,
misbruik van verdovende middelen en
schromelijke verwaarlozing van de jeugd
hier aan de orde van de dag zijn.
Enkele jaren geleden besloten studenten
en docenten van het Union Seminarie iets
voor deze wijk te doen. De actie begon in
1947 met het op straat neerzetten van een
tafel, waar adressen genoteerd konden
worden van jongeren, die aan een vacan-
tiekamp wilden deelnemen. In October 1948
werd in een vroegere slagerij begonnen
met kerkdiensten en thans heeft de Her
vormde kerk in deze wijk reeds vier af
zonderlijke parochies. De studenten, die
zich voor de arbeid geven, wonen ook zelf
in deze vreselijke buurten. Behalve kerk
diensten wordt nu regelmatig Zondagschool
gehouden, moedervereniging, is er een
kerkkoor en een uitgebreid zomer-kamp-
werk.
Ook sociaal gebeurt er een en ander. De
schandalige woningtoestanden vele
staan op instorten en missen elke sanitaire
voorziening worden door de gemeente
leden nagegaan, genoteerd en aan de auto
riteiten voorgelegd. Voor de behandeling
der vele zieken vooral t.b.c.-patiënten
werd een vrouwelijke arts aangesteld en
de leiding der gemeente gaat ervan uit, dat
ook in deze schijnbaar geheel onmenselijke
stadswijk de naaste getuige moet worden
van de liefde Gods.
Roemeense priesters
Het is bekend geworden wat er heeft
plaats gevonden met de priesters van de
Geünieerde kerken in Roemenië. Deze
geestelijken weigerden destijds namelijk
eenparig de gedwongen aansluiting bij het
patriarchaat van Moskou. Zij werden
ongeveer duizend in getal door de Rus
sen gearresteerd en tot dwangarbeid ver
oordeeld. Enkele van de oudsten mochten
nu naar hun land terugkeren op voorwaar
de hun ambt niet meer te zullen bekleden
en door één van hen is het lot van de an
deren bekend geworden. Van deze pries
ters vormden er vierhonderdvijftig een
„priesterbrigade", die het zogenaamde
Lenin-kanaal móest bouwen. Van hen
kwamen er tweehonderdvijftien om het
leven als gevolg van bedrijfsongevallen en
de onvoldoende bescherming daartegen, of
ook werden zij door de bewakers ver
moord. Tweehonderd anderen werden naar
Odessa vervoerd en omtrent hen ontbreekt
elk taal of teken.
3 (De Geünieerde kerk in Roemenië er
kent de Paus als haar hoofd, doch zij kiest
zelf haar bisschoppen. Rome heeft geen
zeggenschap in de interne aangelegenheden
der kerk. Men bedient zich van de R.K.
5 mis. doch in de eig.n landstaal. Het is de r
geestelijken toegestaan gehuwd te zijn).
6 MAART 1954
Erbij
ER is een tijd geweest, die nog niet eens zo heel ver achter ons ligt, dat de
Nederlandse acteurs zich verenigden in gezelschappen om met een répertoire
van een paar stukken of van slechts één stuk onder verschillende namen, al naar
gelang de geestelijke gesteldheid van het publiek het gehele land af te reizen,
overal optredend, in zalen of tenten, waar maar kermis gehouden werd. Dat zij toen
niet alom in een goede reuk stonden en als vreemde artisten met wantrouwen
bejegend werden, daarvan getuigde het bekende gezegde: „Marie, haal de was binnen,
daar heb je de komedianten!" Die reputatie van onbetrouwbare zigeuners, voor
namelijk ontstaan door het zwervend leven en de aan het vak verbonden associaties,
was natuurlijk zo goed als steeds volkomen onverdiend. Men leze er bijvoorbeeld
het door de beschrijvingen van de lotgevallen van zo'n rondtrekkende troep wel
aardige en in ieder geval interessante boek „Afschminken, dames en heren!" van Jan
Lemaire sr. maar eens op na.
een kleine dertig fraaie foto's verlucht.
Deze overzichtelijke beschouwing, met
een bezonken en over het algemeen wel
aanvaardbaar oordeel geschreven, is van
harte in ieders belangstelling aan te be
velen. De toegepaste rubricering is niet
altijd houdbaar, omdat grote kunst zich
nu eenmaal moeilijk binnen een toch altijd
ietwat star schema laat persen, maar de
auteur heeft het volle profijt van deze
methode getrokken
Om terug te keren naar ons uitgangs
punt: Johan van der Woude merkt in zijn
inleidende hoofdstuk al op dat het toneel
„binnen de wetten, die het zichzelf onver
biddelijk heeft gesteld en waaraan het
even onverbiddelijk moet gehoorzamen,
wil het zichzelf niet vernietigen, zo wis
pelturig is, dat het geen enkele vorm,
waarin het zich openbaart, ooit een lang
leven gunt". Dit moet men om te begin
nen in het oog houden. Het maakt het
enigszins begrijpelijk, dat acteurs soms
lang kunnen zoeken naaw het milieu, waar
binnen hun talent zich het beste ontplooien
kan. Dit is dus een kwestie van artistiek
klimaat, dat in ons land al even wisselval
lig blijft als dat, waar onze weerberichten
op zijn gebaseerd.
Van der Woude stelt vervolgens vast hoe
groot de verschillen zijn in de vraag naar
toneel in onze grote steden, vele grotere
dan de afstanden in luttele kilometers zou
den doen vermoeden. Natuurlijk houdt
iedere directeur rekening met de voorkeur
•1 Al mag het In een »«nl-overheld*uit*:.«ve
toch r.let voorkomen Oat Oe iiMm van imre
jiooUte dramaturg: Hejjeimans, verkeerd wordt
gespeld
De laatste tientallen jaren heeft zich een
nogal radicale verandering in de sociale
positie van onze acteurs voltrokken de
finitief, mag wel wel zeggen, door de
nieuwe rol van Maecenas, die de overheid
thans vervult. De verstrekte subsidies die
nen, hetzelfde geldt trouwens ongeveer ten
aanzien van de orkesten, om de salarissen
te dekken. Daardoor hebben vele toneel
spelers het gevoel gekregen een soort ge
meente-ambtenaren te zijn geworden,
enigszins te vergelijken met directeuren
van schouwburgen en stedelijke musea. Ze
hebben iit zekere zin gevestigde posities
gekregen. De bij iedere wisseling van het
seizoen tijdelijk of blijvend afvallenden
worden opgevangen in een overbruggings
regeling of door een steunverlening. Daar
mee is gepaard gegaan ook de verintel-
lectualiserlng van het répertoire legde
hierbij veel gewicht in de schaal een
recrutering van krachten uit wat men
noemt „de betere klassen".
En toch zou er een aanleiding kunnen
bestaan om de vraag te stellen: zijn onze
acteurs zigeuners? Di» wordt namelijk
ieder jaar in de periode omstreeks het be
gin van Maart gevonden in de bijna dage
lijks in de couranten verschijnende aan
kondigingen van toneelspelers die naar
andere gezelschappen overgaan. Het lijkt
een demonstratie van onrust. Aan deze
zijde van het voetlicht heeft men nooit
iets van ontevredenheid gemerkt: men ziet
immers voorstellingen van een zo gaaf mo
gelijk sluitend ensemble van mensen, die
precies op elkaar afgestemd schijnen te
zijn. Maar het einde van het seizoen komt
nog niet in zicht of de grote verhuizingen
beginnen zich te vol
trekken. Men leest
dan voortdurend be
richten over nieuwe
engagementen, die de
directies hebben aan
geboden om de leeg
gekomen plaatsen op
nieuw te bezetten.
Soms splitsen hele
groepen zich af om
een ander gezelschap
te vormen, zoals des
tijds de Nederlandse
Comedie rond de
oude kern van Come-
dia ontstond.
In zijn zojuist in
samenwerking met
het ministerie van
Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen
door de uitgeverij
Contact te Amster
dam gepubliceerde
boekje „Toneel" in de
reeks „Hedendaagse
Nederlandse kunst"
wijdt Johan van der
Woude enige interes
sante opmerkingen
aan dit probleem
want dit is het, voor
al door de indruk die
het in de buitenwe
reld teweeg brengt.
Alvorens hier nader
op in te gaan eerst
echter enige algeme
ne opmerkingen over
deze kroniek van on
ze na-oorlogse dra
matische kunst, met
De enige toneelleider, die er de laatste tijd in slaagt de eenheid
in gezelschap te bewaren, is Cees Laseur met zijn Haagse
Comedie, waarvan hij tezamen met de uitmuntende acteur Paul
Steenbergen de directie voert. Zij hebben hun gezelschap een
eigen gezicht gegeven. Dat is zeker niet in de laatste plaats te
danken aan de zeer persoonlijke stijl, die al het werk van
Laseur kenmerkt en die wij ons nog zo goed van zijn voor
oorlogse Centraal Toneel herinneren. Men weet bij hem waar
men aan toe is. Op de bovenste foto ziet men hem tezamen
fin „Staatszaken" van Verneuil) met Elisabeth Andersen, die
haar glans a's i onzer eerste sterren aan zijn leiding te danken
heeft, zoals Dresselhuys en Rie Gilhuys in vroeger jaren.
De andere toont twee der meestbegaafde leden van dit
gezelschap: de jonge regisseur Jan Retèl en de zich te weinig
vertonende Helm'» Pi/neutel, hier in een scène uif „De blauwe
heuvel" van Keith Winter.
van zijn bezoekers en zo krijgt ieder pu
bliek het toneel dat het verdient. Terecht
constateert hij echter, dat de samenstel
ling van de gezelschappen „in belangrijke
mate bepaald wordt door motieven, die
veelal van persoonlijke aard zijn.
Het ideale uitgangspunt van een toneel
leider (ik citeer wederom) die weet wat
hij wil, is een aantal gelijkdenkenden om
zich heen te verzamelen. Dit was bij voor
beeld het geval met het voormalige Oost-
Nederlands Toneel van Albert van Dal-
sum, die later ook in Amsterdam betrekke
lijk lang een constant ensemble wist te
handhaven. Is er echter, zo vraag ik mij af,
ergens een toneelleider in Nederland te
vinden, die weet wat hij wil of die, gesteld
dat hij zulke idealen zou koesteren, in de
practijk kan realiseren wat hij wenst?
Mij is zo'n figuur niet bekend. Men kan
dat niemand verwijten. Een regisseur van
tegenwoordig heeft nauwelijks keus: hij
moet spelen wat hij krijgt voorgezet en wat
hij dt moeite waard acht in de schaarse
productie van stukken, die een kans op
succes inhouden. Dit maakt de vorming
van het répertoire tot op zekere hoogte het
resultaat van een toevallige samenloop van
omstandigheden, waarbij de gelukkige
greep een aardige duit in het zakje kan
doen. Maar dat verklaart tevens de onrust
van de acteurs.
De enige hoop op een zekere stabiliteit,
waarbij het nog de vraag blijft in hoeverre
deze wenselijk is. want ontevredenheid
kan een machtige stimulans zijn, schuilt
in de nieuwe koers van de toneelschrijf
kunst Er is een vaag perspectief, maar ik
zou mij niet graag aan een voorspelling
wagen, al koester ik uiteraard mijn wen
sen. Daarnaast bestaat een mogelijke een
heid van speelstijl. Het zijn vooral de co-
medianten (op theoretische gronden te on
derscheiden van de acteurs, hoe moeilijk
dit in de practijk ook is vol te houden) die
elkaar steeds weer zoeken. Telkens duiken
zij op om de koppen bij elkaar te steker-
Ei. misschien, wie weet, zijn zij de
pioniers, die het terrein van de toekomst
verkennen en de ontginning daarvan mo
gelijk maken. DAVID KONINi»