CARNAVALDERALDERA HET RAAM öpet mei de liefde Hi-ha-hossen Kort verhaal door S. M. Vera Bondam als solo-actrice Meesterwerken uit Sao Paulo Waaiercollectie Theatertentoonstelling in 's-Gravenhage Choderlos de Laclos: zedenmeester of fatsoensrakker? amusement Wy zijn maar een koude, saaie Noorder ling. Een zwaarmoedige, trage kadet jes-eter. Een kille, fantasieloze man van boven de Moerdijk. Wij kunnen wel hard werken, maar als het op feestvieren, op onbezorgde levensvreugde aankomt, dan kan men met ons slecht de kachel aan maken. Wat wij missen is dat onbezorgde, dat tintelende, dat spontane van het zon nige Brabant, dat laaiende, dat zonnige, dat gul-lachende van het brede Limburg. Want al mag men daar geen tweedelige badpak ken dragen om de weldadigheid van het Zuidelijk klimaat te ondergaan, de leut is er aan geen grenzen gebonden. Wij mogen wel zeggen, dat dit alles op ons drukte. Want al zijn wij dan zo'n drui lerige kniesoor uit Holland, wij zouden toch best graag mee willen lachen. Mèt feest neus, mèt de benen van de vloer en met dat gulle van „we nimme d'r nog inne". Als wij het verkeerd spellen, moet ge het ons maar niet kwalijk nemen en ons een kla- bats verkopen. Omdat wij toch zo écht graag mee wilden doen, óók eens mee feestvieren, zijn wij dan vorige week naar het Carnaval gegaan. Jongstleden Zaterdagavond zijn wij stie kem in het donker van dat kille, overfat- soenlijke Noorden in de auto gestapt en hebben koers gezet naar het Zuiden. Wij venden het eerlijk gezegd wel een tikje griezelig, want wat doet men als ijsklomp te midden van die vurige vreugde? Maar alia, agge maar leut'et. En zo zijn wij zin gend naar Den Bosch gereden. Wat zeggen wij, naar Oeteldonk. Wel, wij moeten zeggen, het was een vrolijke boel daar. De neon-letters van de automatieken wierpen een uitbundig licht over de nat-geregende straten en de Oetel- donkers liepen jubelend weggedoken in op geslagen kragen door de kou. Een parkeer wachter lichtte ons in, dat het feest hier nog niet begonnen was. Prins Amadeire was nog in training op Norit en melk. Maar in Venlo zou het feest al in volle gang zijn. Wij dus op weg naar Venlo over een opge vroren weg langs een vreselijk diep kanaal. Ejj Venlo zeventig kilometer verderop. Voor alle zekerheid hebben wij toen aan <hie fietsers gevraagd of men in Venlo werkelijk leut had„ want de onzekerheid begon al aan ons te knagen. Wel, achteraf beechouwd was dat het enige moment, dat wij die avond werkelijk gelachen hebben, want die drie fietsers wisten nog niet dat het glad was, voordat wij hen aanhielden. Maar toen wisten zij het dan ook heel precies. Opgekrabbeld zijnde, deelden zij ons echter mee, dat het in Bergen op Zoom zeker aan de gang zou zijn. Dat betekende weer tachtig kilometer en de klok wees al over elven. Maar ge moet er wat voor over hebben en manmoedig zijn wij naar de krabben en de krabbekens gereden. En in derdaad: daar was het feest. Daar liepen de mensen in boerenkielen over straat met grote neuzen op en daar werd gelachen en gezongen. En na een half uur palaveren werden wij uiteindelijk toegelaten tot het grote feest a raison van zeveneneenhalve gulden per persoon. En omdat het zo hoor de, kochten wij er een boerenkiel en een rode zakdoek en een strooien hoed bij, het geen ons nog eens vijftien gulden achter- uitzette. Maar ja, ge moet wat over heb ben voor de leut. En dat hadden wij. Met alle teugelloze overmoed, die ons benepen Noorderlingenschap ons toe liet, hebben wij ons in de hospartij gestort, die net aan de gang was. Vrolijk en onbe kommerd, met één vinger in de hoogte ge heven en maar zingen van Laldera-laldera- lalderiejee en Deldereldel-del-del.. Zo'n partijtje hossen is altijd aarddg en dat brengt de stemming er in. Maar ge krijgt er wel dorst van en dies vatten wij een pintje bier. En daarna weer de beentjes van de vloer en weer van lal- dera-laldera en dan weer van delderel del-del-del. Maar na een uur van laldera- taldere en een pintje en delderel-delderel begon het on.s toch wol wat eentonig voor te komen. Zo thit wij ons even te rugtrokken. Maar oee hoor, tiat was er niet bij. We moesten weer van laldera-lal- iteira en een pintje. Nu, om echt feest te vieren, 2ijn wij ook niet te beroerd. Maar na twee uur laldera en bier cn tlelderel werd het ons toch wat te gortig en toen zijn wij stil in een hoekje, waar niemand ons zag, gaan zitten filosofe ren. En daar werden wij zo droevig van, dat grote tranen in ons bier drupten. Want wij kregen heus de natuurlijk geheel valse indruk, dat zelfs de Zuiderlingen, de beneden-Moerdijkers, ook geen feest kunnen vieren. Dat zij aan het begin van het carnaval hun gezicht in een starre grijns schakelen en dat zij hun mond open doen om er bier in te gieten en om er lal- dera's uit te laten komen. Dat zij een hand in de lucht heffen en vier dagen lang hos sen in een baaierd van lawaai en dat zij deze lichamelijke prestatie ten onrechte voor een geestelijke verrichting aanzien. Met innig verdriet hebben wij al die een ogenblikje stilte, geen afzonderlijke meisjeslach, maar gedegen drinken, zweten, hossen en laldera's. Zonder verpozen. Vier dagen lang réuze plezier. Lachen, gieren, brullen. Ge zult er toe verplicht zijn. Maar goed, we gunnen iedereen zijn pretje. Als benepen Noorderling vielen wij er zelfs niet over, dat die carnavalsvierders vorig jaar, toen het feest niet door kon gaan, bij duizenden naar Duitsland trok ken om daar te laldera-en. Een mens moet zijn verzetje hebben. Wij echter zijn halverwege het feest naar bed gegaan. In een stille kamer in een rus tig hótel. Nu ja. rustig. Tot diep in de nacht klonken over het plein zelfs de lalderalda's zwetende heren in boerenkielen aange staard. Met meedogen hebben wij gekeken naar alle forse dames in luchtige costuums, waarvoor zij in Zuidelijke zwembaden on middellijk op de bon geslingerd zouden worden. Niet zonder pijn hebben wij ge luisterd als zij weer vol frisse moed be gonnen aan nieuwe laldera's en delderel- dels. Wat indruk op ons maakte was de soliditeit van dit vertier. Geen grapje in en de deldereldels. Maar gewekt werden wij tenslotte door de klare klanken van een carillon, die fris en helder klonken in ons door aspirine en bier versufte brein. Heer lijk. Totdat wij beseften, dat dit carillon het lied speelde Bööökie, bokkie-bokkie- bèh. Toen hebben wij op weg naar het kille Noorden alle snelheidsvoorschriften ge broken. KO BRUGBIER TOEN Ferdinand uitgesproken was over zijn plan om de wereldvrede te red den, stond hij op en liep naar het raam. Hij leek op het punt te staan zijn bezoek te beëindigen. „Maar wat Willem be treft, het gaat dus goed met hem, zei je?" „Uitstekend, dank je. Zo als ik je zei, hij zou op zijn vroegst morgen terug zijn. Het zal hem spijten dat hij je niet gezien heeft," zei Tineke. „Dit raam heeft al de hele avond zo'n beetje gerammeld. Het sluit niet goed, ge loof ik." „Nee, dat is al een paar weken zo. Ik moet morgen nu werkelijk de timmerman eens opbellen. Overdag let ik er nooit op." „Het is al haast een maand geleden dat ik Willem voor het laatst zag. Ja precies een maand op de receptie van Dille man." „Ik hoorde dat het daar heeel gezellig was. Jammer dat ik niet kon." „Het was er aardig, ja." „Dilleman is ook een alleraardigste man. Willem zegt zelfs: een buitengewone za kenman." „Ja, ja. Ik ben niet zo op hem gesteld, maar ik wil natuurlijk niets tegen hem zeggen. Hij geeft mij alleen het gevoel van niet honderd procent oprecht te zijn en dat kan ik slecht velen." Ferdinand kwam bij de haard staan en dronk zijn glas leeg. Tineke lachte, voor de grap verbouwe reerd. „Je moet niet ineens zo diep op de dingen ingaan." A'V»» „Maar heb je niet ook wel eens dat ge voel gehad?" „Ik weet het niet, Ferdinand". „Je zei wel dat je hem zo aardig vond." „O, ik niet persoonlijk! Ik zei dat hij alleraardigst is, dat hoor ik altijd." „Het is vreemd. Een vrouw als jijIk zou denken dat jij juist zoveel reden hebt om je persoon lijke ideeën over mensen te vermen." „Waarom?" Ferdinand keek voor zich uit alsof hij de beste formulering zocht uit talloze die zich aan hem opdrongen. „Je bent niet geluk kig," zei hij onverwacht. „Dus wij gaan toch dieper op de dingen in?" „Of denk je dat je het wel bent?" „Als ik dat denk, weet jij het dan toch beter?" „Ja." Tineke lachte geamuserd en voorzichtig tegen Ferdinand, die haar strak aankeek. „Je hebt misschien ook al een systeem gevonden om gelukkig te worden?" „Zo'n systeem hoef ik allang niet meer te vinden: leven volgens je eigen waarheid, daar hadden we het zo-even al over." „En dan word je gegarandeerd geluk kig? Ik dacht dat het systeem nogal riskant was in de toepassing." „Welnee," zei Ferdinand kortaf. „Maar hoe zou jij dat weten?" „Vind je mij een toonbeeld van zelfbe drog? Het spijt me, dat het raam zo druk is vanavond." „Maak het mij alsjeblieft niet moeilijker om te zeggen wat ik zeggen wilde. Je weet heel goed hoe hoog ik je stel en dat ik daarom denk dat het beste pas goed ge noeg voor je is." „En wat is dat?" „Waarom wil je toch zo ironisch blijven doen? Waarom wil je jezelf nooit waar om wil je niet toegeven dat niet alles vol maakt is?" „Dat wil ik wel toegeven, Ferdinand, maar ik schrik van je als je zo praat. Ik ben het niet van je gewend. Het lijkt een beetje of je bezig bent me op een edele manier te veroveren. Dat kan natuurlijk nooit je bedoeling zijn." „Nee. Zo zou ik het ook niet willen zeg gen. Nietteminik zou een persoon lijker verhouding met je willen hebben, Tineke. Ik heb het gevoel dat we elkaar iets te bieden hebben dat van teveel belang is om zomaar verwaarloosd te worden." De actrice Vera Bondam, laatstelijk verbonden geweest aan het Amsterdams Toneelgezelschap, heeft het plan opgevat solotoneel te gaan beoefenen. Zij heeft daartoe drie programma's samengesteld. Het eerste, dat gewijd is aan ernstige kunst uit de klassieke litteratuur, bevat onder meer de afscheidsscène voor de te rechtstelling uit „Maria Suart" van Schil ler, in de vertaling van Anton van Duin kerken en dezelfde scène volgens Joost van den Vondel. Voorts de balconscène uit „Romeo en Julia" van Shakespeare, frag menten uit toneelwerken van Bernard Shaw, de wroegingsscène van Lady Mac beth van Shakespeare en gedeelten uit het lentespe.1 van Christopher Fry. Het tweede programma bevat een keuze uit het eerste met na de pauze „De am bassadrice van Yougo-Lobelia", een schets voor solospel. Het derde programma be staat uit zes van dergelijke schetsjes van een half uur, namelijk: De ambassadrice van Yougo-Lobelia, De injectie, Myra's bewogen morgen, De presidente capituleert, Het is gelukkig geen brand en De winkel juffrouw van l'Oiseau d'Or. De actrice stelt zich voor dit solotoneel te geven op avonden van Volksuniversi teiten, op culturele en litteraire soirées en dergelijke. Van 6 Maart tot 3 Mei zal de befaamde collectie meesterwerken uit het museum van Sao Paulo in het Centraal Museum te Utrecht te gast zijn. Deze verzameling werd op initiatief en door de daadwerke lijke steun van de senator en persmagnaat Assis Chateaubriand en zijn vriendenkring na de tweede wereldoorlog bijeengebracht in het korte tijdsbestek van zes jaren. De beroemdste meesters uit de geschie denis van de schilderkunst, van de Itali aanse renaissance tot de moderne Fransen, zijn vertegenwoordigd met werken van zeer hoge kwaliteit: Mantegna, Memlinc, Holbein, Titiaan, Hals, Rembrandt, Pous- sin, Van Dijck, Velasquez, Goya, Law rence. Constable, Delacroix, Corot, Cour- bet, Manet, Degas, Renoir, Cézanne, Gau guin, Van Gogh, Toulouse-Lautrec, Bon- nard, Picasso en Modigliani. Na Parijs en Brussel heeft thans Utrecht het voorrecht deze meesterwerken te her bergen. Ter gelegenheid van het honderdvijftig- jarig bestaan van de Koninklijke Schouw burg op 1 Mei zal in het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage van eind April af, gedu rende omstreeks anderhalve maand, de theatertentoonstelling te zien zijn, die de Sticusa in Juni naar Indonesië zal sturen en die in haar opdracht is vervaardigd door Hans van Norden en Nico Wijnberg. Verwacht wordt dat omstreeks diezelfde tijd een monografie over de tentoonstelling zal verschijnen van de hand van de toneel kenner Ben Albach. De tentoonstelling bevat behalve décors en costuums een maquette van een volledig toneel, met verlichting, draaiapparaat enzo voorts. „Zo heb ik er nog nooit aan gedacht. Wat heb ik jou te bieden?" „Ik zou het je moeilijk kunnen zeggen. Het is misschien wat teveel om in een paar woorden samen te vatten." „Maar hoe weet je dat er zoiets is?" „Wat is dat!" „Het raam alweer. Het is alleen maar de wind." „Ik weet het doordat ik je dieper heb leren kennen, Tineke. Ik heb enig ver moeden van wat er in je omgaat achter wat je de mensen laat zien." „Zou het prettig zijn om begrepen te worden in wat er diep in je omgaat?" Prettig?" „Ik weet het zelf niet goed wat er in mij diep is en wat niet. Noem jij alles diep wat je niet dadelijk ziet?" Ferdinand stond nu bij de deur, met zijn hand aan de knop. „Ik kan misschien maar beter gaan," zei hij, met de ogen op de muur voor zich gericht. „Misschien wel." „Het spijt me dat je geen belangstelling hebt voor wat ik je zeggen wilde". „Misschien begreep ik het niet goed. Ik wou zeker niet onaangenaam tegen je zijn." „Kijk nu eens!" riep Ferdinand uit. „Wie is dat!" Tineke /keek om in de richting van het onrustige raam en zeg dat het nu open stond en dat er een rond manshoofd met een zwarte hoed door stak. „O," zei zij rus tig. „Dat is Pieter." (Nadruk verboden) Bij de uitgeversmaatschappij F.m. Querido te Amsterdam is dezer dagen e^n nieuwe vertaling door Adriaan Morriën van „Les Liaisons dangereuses" van Choderlos de Laclos ver schenen, voor welke fraaie editie Gerard Hordijk de illustraties maakte waarvan men er op deze pagina twee vindt gereprodu ceerd. Het boek heeft de voortreffelijk gevonden titel „Gevaar lijk spel met de liefde" gekregen. Ziehier wat de uitgever er op de omslag van zegt: „In 1741 werd Pierre Ambroise Francois Choderlos de Laclos te Amiens geboren. Hij leidde het leven van een nogal brillant officier en raakte bij het begin van de Franse Revolutie verwikkeld in een van de talrijke bloedige gebeurtenissen. Hij werd gevangen ge nomen, later weer vrijgelaten en bracht het toen tot brigade generaal. Napoleon bevorderde hem tot inspecteur van het leger in Zuid-Italië, waar hij in 1803 overleed. In zijn drukke en avon tuurlijke leven schreef Choderlos de Laclos een roman, die in 1782 verscheen en die, zo hij niet een schandaal verwekte, dan toch een geweldig opzien baarde. Men schold Laclos uit voor immoreel en las zijn boek om ijverig te speuren, wie wel met de mensen, die er in voorkwamen, bedoeld zouden zijn. Maar voor alles ergerde men zich. De lezer van nu ziet alles in een ander licht. Hij ziet dat deze roman-in-brieven een buitengemeen boek is, waarin met haast klinische onaandoenlijkheid de ziekten van een voorbije tijd geschilderd zijn. En dat is wat Laclos wilde: een boek schrijven om de zeden van zijn tijd aan de kaak te stellen om zodoende tot verbetering bij te dragen". De in 1944, veel te vroeg, gsetorven Franse toneelschrijver- diplomaat Jean Giraudoux heeft in een van zijn opstellen over litteratuur (in 1941 verschenen bij Bernard Grasset) brillante beschouwingen aan dit merkwaardige werk gewijd en daaruit nemen wij hier enige antwoorden over op de vragen die het op roept. Doch eerst iets over de inhoud: Een markiezin, die door haar minnaar in de steek is gelaten, doet alle mogelijke moeite om diens aanstaande vrouw reeds voor het huwelijk tot ontrouw te doen verleiden. Zij maakt daartoe gebruik van een andere ge wezen minnaar, die er op zijn beurt een eer in stelt een ge trouwde vrouw op zich verliefd te maken. De verwikkelingen eindigen met de dood van de getrouwde vrouw (door verdriet) en met de dood van haar verleider (die bezwijkt aan de ge volgen van een duel). Het geheel speelt zich af in de verfijnde, geparfumeerde vertrekken van de adellijke paleizen en landhuizen van de achttiende eeuw in Frankrijk, waarvan de sfeer over al voelbaar is, al ontbreekt door de geko zen briefvorm een gedétailleerde beschrij ving van de maatschappelijke décors, waarbinnen de pikante geschiedenissen zich afspelen. Eigenlijk, zo zegt Giraudoux, pleegde Choderlos de Laclos verraad aan deze eeuw door haar zwakheden en slechte reputatie achteraf bloot te leggen, toen de meeste getuigen van de geschetste toestan den verdwenen waren, toen de belangstel ling zidh al van het verleden had afgewend om zich op de toekQmst te richten. Giraudoux geeft een merkwaardige ver klaring voor wat hierboven de „haast kli nische onaandoenlijkheid" van Laclos werd genoemd: hij zou niet de minste be langstelling voor de werking der harts tochten of zelfs maar iets van haat jegens het kwade hebben gehad. En dan komt de moderne commentator met een toepasse lijke sleutel op deze roman: het boek is geschreven uit af- afgedrukte voorwoord, „schuilt in zijn nut of in het genoegen dat het verschaft, of in deze beide kwaliteiten, wanneer dat mogelijk isWat betreft het nut van deze brieven: het komt mij voor dat men de zedelijkheid bevordert, wanneer men laat zien met welke middelen verdorven lieden proberen fatsoenlijke mensen te verleidenMen vindt in het boek het bewijs en het voorbeeld van twee belang rijke waarheden. De eerste is dat iedere vrouw, die een zedeloze man in haar ge zelschap duldt, tenslotte onherroepelijk zijn slachtoffer wordt. En de tweede dat elke moeder, die goedvindt dat een ander dan zij het vertrouwen van haar dochter gunst jegens „de slechteriken" van voorheen. Sterker nog. Giraudoux trekt de consequentie uit deze bewering en zegt: Laclos was ja loers op de door hem zelf in het leven ge roepen personages. Zoals hij zich in zijn andere publicaties afgunstig toonde op de eerlijke dragers van morele of sociale overwinningen! Dit werpt een merkwaar dig licht op de man, die men altijd als een door objectiviteit uitmuntende zeden meester heeft be schouwd. De „nor male" Laclos is in de „Liaisons" nergens te vinden, de onbeken de daarentegen over al, met al zijn on deugden en onbe schaamde listeij), zijn schaamteloze ver beeldingen en zijn geraffineerd verbor gen gebrek aan eer bied. Voor die keer zijde van zijn wezen toonde men zich ten tijde dat het boek verscheen zeer ge voelig, vandaar dat er een storm van verontwaardiging op stak tegen de schrij ver, die zijn werk zo moraliserend be doeld had. „De verdienste van een boek", zo schreef Laclos in zijn O thans als naschrift geniet, zich aan een grote lichtzinnigheid schuldig maakt". De waarde van dit boek over verliefden, die de liefde niet kennen, maar die ver strikt zijn in het spel der erotiek, die geen strijd of weerstand ondervinden, maar alleen bij wilsovereenstemming het ple zier najagen, schuilt in zijn waarheid. La clos was een toonbeeld van middelmatig heid, ook als schrijver. Zoals „Manon Lescaut" stamt van een wezen zonder temperament, aldus Giraudoux, werd de roman van de ondeugd op papier gezet door een model van provinciale deugd zaamheid althans aan de oppervlakte. Compromitterend is deze kroniek van door passie bezetenen in zoverre als de legende der vrouwelijke gereserveerdheid wordt ontkend of vergeten door de gelijkstelling der beide geslachten in de uitoefening van wat louter als genoegen wordt beschouwd. Om onbelemmerd te kunnen doordringen in de geëxalteerde levensstaat van zijn personages bediende Laclos zich van de briefvorm. Want hoe droog een brief ook mag zijn, hij draagt het karakter van be kentenis en improvisatie, dat is lyriek. Bo vendien houden de woorden geen oordeel in, maar betekenen zij precies wat er staat. De roman in brieven, met de zich daarin volledig uitsprekende personen, was in die tijd, waarin het toneel tot een dode vorm verstarde, de enige vorm waarin het drama voortbestond en dat plaatst Laclos historisch gezien op één lijn met Richardson en Rousseau, al bezat hij min der talent, zeker dan de laatste. D. K. Als proeve van de stijl en de inhoud van „Gevaarlijk spel met de liefde" door Choderlos de Laclos laten wij hieronder uit de vertaling:, die Adriaan Morrién naar de officiële editie in de Franse Na tionale Bibliotheek maakte, een karakte ristiek fragment volgen. Het is een gedeel te uit een brief van de Markiezin de Mer- teuil aan haar gewezen minnaar, de Burggraaf de Valmont. Voor de microfoon Niets is zo moeilijk als het behouden van een een keer bereikt niveau. Reeds het vorig jaar vreesden we, dat het voor Annie M. G. Schmidt als schrijfster van de tek sten voor het serie-cabaret „De familie Doorsnee" een hachelijke taak zou zijn haar geesteskinderen ook in een volgend seizoen nieuw leven in te blazen. Nadat de belevenissen van dit populair ste Nederlandse gezin inderdaad de laatste maanden ook i.n ar tistiek opzicht vele ups and downs heb ben gekend, weten we sinds de jongste aflevering wel zeker, d<at de balans aan de negatieve zijde is doorgeslagen en dat de schrijfster vaak ook geen andere uitweg meer ziet dan haar historie een grollend einde te ver schaffen. Daarbij is het opmerkelijk, dat deze zwakte zich voornamelijk voordoet in de tekst van de hoofdfiguren. Wij kennen immers hun hebbelijkheden zo langzamer hand wel en zijn op de puntigheden van hun samenspraken verdacht. Slechts nieuwe personages kunnen onze belang stelling weer gaande maken en dat hangt er dan vanaf of zij als type geslaagd zijn of niet. De caricaturale tekening vormt zowel de kracht als de zwak heid van de tekst. Als geheel geloven wij niet dat de omroep de reeks voor de tweede keer moet prolongeren. Wanneer wij de volgende maand afscheid van So phie Stein. Cees Laseur, Lia Dorana, Hetty Blok en Kees Brusse in deze creaturen nemen, blijft een redelijk goede indruk van hun optreden achter en wij betwijfelen of dat in 1955 nog het geval zal zijn. Ook in de Zaterdagse „Showboat" wordt naar een vast patroon gewerkt, niet alleen voor wat de hoofdbestanddelen betreft: de show, de „klusjesman", het gezelschaps spel, de rubrieken „U bedeelt en wij spe len" en „Dat wil ik nooit meer horen", maar vooral in de cabaretrevue „Mimo- za" op tekst van Eli Asser. Zowel de ver melding van de naam van de auteur als de entrée van de „orgelman" na het stereo type „Niet op reagere Lena" en het levens lied in Amsterdamse stijl vormen vaste punten in dit programma. Het is een pro cédé dat eveneens wordt toegepast door de bezielers van andere bonte programma's. Deze werkwijze heeft het voordeel dat zij de tekstschrijver veel houvast biedt bij het zoeken naar een climax, zij heeft anderszijds het nadeel dat de grapjes niet onverwacht meer komen. Al met al kan men wel zeggen, dat het schouwschip zijn vijftigste trip met ere heeft gehaald. Een succes dat niet in de -laatste plaats te danken is aan het feit, dat de kapitein en de zijnen er niet voor terug deinzen de draak met hun eigen werk te steken. Wij hebben vernomen, dat Sonneveld binnenkort Willem Parel naar het museum wil laten verdwijnen. Gelukkig maar, want naar onze smaak doet hij zowel tekort aan zijn eigen talent als aan het uithoudings vermogen van zijn gehoor. En we zijn het Peter Pech-stadium nu toch wel te boven. De omroep wil Parel echter letterlijk tot elke prijs behouden en de post, die Sonnevelt dagelijks ontvangt, bewijst dat de luisteraars daar precies zo over denken: ook de kleinkunstenaar roept machten cp, die hij slechts door karaktervastheid kan overwinnen. Zo bezien staat het er met onze bonte avonden niet eens zo slecht voor. Men zal begrijpen, dat we het aaneenrijgsel van goedkoop amusement dat ons Dinsdag avond wordt voorgeschoteld hiervan uit zonderen. Misschien staat ons hoofd ei dan niet zo naar. J- H. B. Op 12 Maart wordt in het museum Willet Holthuysen een tentoonstelling van de waaiercollectie van de heer Felix Tal ge opend. Zij zal geopend zijn tot 10 Mei. MARKIEZIN DE MERTEUIL aan BURGGRAAF DE VALMONT HA, deugniet, je flikflooit mij uit vrees dat ik de gek met je steek.' Goedik schenk je genade: je schrijft mij zoveel dwaasheden dat ik wel gedwongen ben je de bezadigdheid te vergeven, waarin je presidentsvrouw je heeft verstrikt. Ik geloof niet dat mijn ridder zo inschikkelijk zou zijn als ik. Hij l{jkt mij niet de man om zijn goedkeuring te hechten aan ons hernieuwde contact. Je dwaze voorstel zou hem stellig geen genoegen doen. Maar ik moest er erg om lachen en het speet mij werkelijk dat er niemand was om met mij mee te doen. Als jij er was geweest, zou ik niet geweten hebben waartoe deze vrolijkheid mij zou hebben verleid. Nu heb ik tijd gehad om na te denken en mü met strengheid te wapenen. Niet dat ik voor altijd weiger, maar ik ben voor uitstel en, naar ik meen terecht. Mijn ijdelheid zou misschien geprikkeld worden, want wanneer je eenmaal met het spel begint, weet je niet meer waar je moet ophouden. Ik zou in staat zyn je opnieuw aan mij te binden en je je presidentsvrouw te doen vergeten. Je moet toegeven dat het een schandaal zou zijn, wanneer ik, onwaardige, je afkerig van de deugd zou maken! Om dat gevaar te vermijden stel ik de volgende voorwaarde. Zodra je je schone kwezeltje hebt doen bezwijken en jij mij dat kunt bewijzen, mag je komen en dan zal ik je niets weigeren. Maar vergeet niet dat in iedere belangrijke zaak bewijzen alleen schriftelijk gegeven kunnen worden. Door deze overeenkomst krijgt mijn persoontje, enerzijds, de waarde van een beloning in plaats van een vertroosting en die gedachte vind ik heel wat aantrekkelijker. Anderzijds heb je een prikkel meer om te slagen, want je succes wordt dan tegelijk een middel tot ontrouw.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 16