CARNAVALDERALDERA
HET RAAM
öpet
mei de liefde
Hi-ha-hossen
Kort verhaal
door S. M.
Vera Bondam als
solo-actrice
Meesterwerken
uit Sao Paulo
Waaiercollectie
Theatertentoonstelling
in 's-Gravenhage
Choderlos de Laclos:
zedenmeester
of fatsoensrakker?
amusement
Wy zijn maar een koude, saaie Noorder
ling. Een zwaarmoedige, trage kadet
jes-eter. Een kille, fantasieloze man van
boven de Moerdijk. Wij kunnen wel hard
werken, maar als het op feestvieren, op
onbezorgde levensvreugde aankomt, dan
kan men met ons slecht de kachel aan
maken. Wat wij missen is dat onbezorgde,
dat tintelende, dat spontane van het zon
nige Brabant, dat laaiende, dat zonnige, dat
gul-lachende van het brede Limburg. Want
al mag men daar geen tweedelige badpak
ken dragen om de weldadigheid van het
Zuidelijk klimaat te ondergaan, de leut is
er aan geen grenzen gebonden.
Wij mogen wel zeggen, dat dit alles op
ons drukte. Want al zijn wij dan zo'n drui
lerige kniesoor uit Holland, wij zouden toch
best graag mee willen lachen. Mèt feest
neus, mèt de benen van de vloer en met
dat gulle van „we nimme d'r nog inne". Als
wij het verkeerd spellen, moet ge het ons
maar niet kwalijk nemen en ons een kla-
bats verkopen.
Omdat wij toch zo écht graag mee wilden
doen, óók eens mee feestvieren, zijn wij
dan vorige week naar het Carnaval gegaan.
Jongstleden Zaterdagavond zijn wij stie
kem in het donker van dat kille, overfat-
soenlijke Noorden in de auto gestapt en
hebben koers gezet naar het Zuiden. Wij
venden het eerlijk gezegd wel een tikje
griezelig, want wat doet men als ijsklomp
te midden van die vurige vreugde? Maar
alia, agge maar leut'et. En zo zijn wij zin
gend naar Den Bosch gereden. Wat zeggen
wij, naar Oeteldonk.
Wel, wij moeten zeggen, het was een
vrolijke boel daar. De neon-letters van de
automatieken wierpen een uitbundig licht
over de nat-geregende straten en de Oetel-
donkers liepen jubelend weggedoken in op
geslagen kragen door de kou. Een parkeer
wachter lichtte ons in, dat het feest hier
nog niet begonnen was. Prins Amadeire
was nog in training op Norit en melk. Maar
in Venlo zou het feest al in volle gang zijn.
Wij dus op weg naar Venlo over een opge
vroren weg langs een vreselijk diep kanaal.
Ejj Venlo zeventig kilometer verderop.
Voor alle zekerheid hebben wij toen aan
<hie fietsers gevraagd of men in Venlo
werkelijk leut had„ want de onzekerheid
begon al aan ons te knagen. Wel, achteraf
beechouwd was dat het enige moment, dat
wij die avond werkelijk gelachen hebben,
want die drie fietsers wisten nog niet dat
het glad was, voordat wij hen aanhielden.
Maar toen wisten zij het dan ook heel
precies.
Opgekrabbeld zijnde, deelden zij ons
echter mee, dat het in Bergen op Zoom
zeker aan de gang zou zijn. Dat betekende
weer tachtig kilometer en de klok wees al
over elven. Maar ge moet er wat voor over
hebben en manmoedig zijn wij naar de
krabben en de krabbekens gereden. En in
derdaad: daar was het feest. Daar liepen
de mensen in boerenkielen over straat met
grote neuzen op en daar werd gelachen en
gezongen. En na een half uur palaveren
werden wij uiteindelijk toegelaten tot het
grote feest a raison van zeveneneenhalve
gulden per persoon. En omdat het zo hoor
de, kochten wij er een boerenkiel en een
rode zakdoek en een strooien hoed bij, het
geen ons nog eens vijftien gulden achter-
uitzette. Maar ja, ge moet wat over heb
ben voor de leut. En dat hadden wij.
Met alle teugelloze overmoed, die ons
benepen Noorderlingenschap ons toe
liet, hebben wij ons in de hospartij gestort,
die net aan de gang was. Vrolijk en onbe
kommerd, met één vinger in de hoogte ge
heven en maar zingen van Laldera-laldera-
lalderiejee en Deldereldel-del-del.. Zo'n
partijtje hossen is altijd
aarddg en dat brengt de
stemming er in. Maar ge
krijgt er wel dorst van en
dies vatten wij een pintje
bier. En daarna weer
de beentjes van de
vloer en weer van lal-
dera-laldera en dan
weer van delderel
del-del-del. Maar na
een uur van laldera-
taldere en een pintje
en delderel-delderel
begon het on.s toch
wol wat eentonig
voor te komen. Zo
thit wij ons even te
rugtrokken. Maar
oee hoor, tiat was er
niet bij. We moesten
weer van laldera-lal-
iteira en een pintje.
Nu, om echt feest
te vieren, 2ijn wij
ook niet te beroerd.
Maar na twee uur
laldera en bier cn
tlelderel werd het ons
toch wat te gortig
en toen zijn wij stil
in een hoekje, waar
niemand ons zag, gaan zitten filosofe
ren. En daar werden wij zo droevig van,
dat grote tranen in ons bier drupten. Want
wij kregen heus de natuurlijk geheel
valse indruk, dat zelfs de Zuiderlingen,
de beneden-Moerdijkers, ook geen feest
kunnen vieren. Dat zij aan het begin van
het carnaval hun gezicht in een starre
grijns schakelen en dat zij hun mond open
doen om er bier in te gieten en om er lal-
dera's uit te laten komen. Dat zij een hand
in de lucht heffen en vier dagen lang hos
sen in een baaierd van lawaai en dat zij
deze lichamelijke prestatie ten onrechte
voor een geestelijke verrichting aanzien.
Met innig verdriet hebben wij al die
een ogenblikje stilte, geen afzonderlijke
meisjeslach, maar gedegen drinken, zweten,
hossen en laldera's. Zonder verpozen. Vier
dagen lang réuze plezier. Lachen, gieren,
brullen. Ge zult er toe verplicht zijn.
Maar goed, we gunnen iedereen zijn
pretje. Als benepen Noorderling vielen wij
er zelfs niet over, dat die carnavalsvierders
vorig jaar, toen het feest niet door kon
gaan, bij duizenden naar Duitsland trok
ken om daar te laldera-en. Een mens moet
zijn verzetje hebben.
Wij echter zijn halverwege het feest naar
bed gegaan. In een stille kamer in een rus
tig hótel. Nu ja. rustig. Tot diep in de nacht
klonken over het plein zelfs de lalderalda's
zwetende heren in boerenkielen aange
staard. Met meedogen hebben wij gekeken
naar alle forse dames in luchtige costuums,
waarvoor zij in Zuidelijke zwembaden on
middellijk op de bon geslingerd zouden
worden. Niet zonder pijn hebben wij ge
luisterd als zij weer vol frisse moed be
gonnen aan nieuwe laldera's en delderel-
dels. Wat indruk op ons maakte was de
soliditeit van dit vertier. Geen grapje in
en de deldereldels. Maar gewekt werden
wij tenslotte door de klare klanken van een
carillon, die fris en helder klonken in ons
door aspirine en bier versufte brein. Heer
lijk. Totdat wij beseften, dat dit carillon
het lied speelde Bööökie, bokkie-bokkie-
bèh.
Toen hebben wij op weg naar het kille
Noorden alle snelheidsvoorschriften ge
broken. KO BRUGBIER
TOEN Ferdinand uitgesproken was over
zijn plan om de wereldvrede te red
den, stond hij op en liep naar het raam. Hij
leek op het punt te staan zijn bezoek te
beëindigen.
„Maar wat Willem be
treft, het gaat dus goed met
hem, zei je?"
„Uitstekend, dank je. Zo
als ik je zei, hij zou op zijn
vroegst morgen terug zijn.
Het zal hem spijten dat hij je niet gezien
heeft," zei Tineke.
„Dit raam heeft al de hele avond zo'n
beetje gerammeld. Het sluit niet goed, ge
loof ik."
„Nee, dat is al een paar weken zo. Ik
moet morgen nu werkelijk de timmerman
eens opbellen. Overdag let ik er nooit op."
„Het is al haast een maand geleden dat
ik Willem voor het laatst zag. Ja precies
een maand op de receptie van Dille
man."
„Ik hoorde dat het daar heeel gezellig
was. Jammer dat ik niet kon."
„Het was er aardig, ja."
„Dilleman is ook een alleraardigste man.
Willem zegt zelfs: een buitengewone za
kenman."
„Ja, ja. Ik ben niet zo op hem gesteld,
maar ik wil natuurlijk niets tegen hem
zeggen. Hij geeft mij alleen het gevoel van
niet honderd procent oprecht te zijn en dat
kan ik slecht velen." Ferdinand kwam bij
de haard staan en dronk zijn glas leeg.
Tineke lachte, voor de grap verbouwe
reerd. „Je moet niet ineens zo diep op de
dingen ingaan."
A'V»»
„Maar heb je niet ook wel eens dat ge
voel gehad?"
„Ik weet het niet, Ferdinand".
„Je zei wel dat je hem zo aardig vond."
„O, ik niet persoonlijk! Ik zei dat hij
alleraardigst is, dat hoor ik
altijd."
„Het is vreemd. Een
vrouw als jijIk zou
denken dat jij juist zoveel
reden hebt om je persoon
lijke ideeën over mensen te vermen."
„Waarom?"
Ferdinand keek voor zich uit alsof hij de
beste formulering zocht uit talloze die zich
aan hem opdrongen. „Je bent niet geluk
kig," zei hij onverwacht.
„Dus wij gaan toch dieper op de dingen
in?"
„Of denk je dat je het wel bent?"
„Als ik dat denk, weet jij het dan toch
beter?"
„Ja."
Tineke lachte geamuserd en voorzichtig
tegen Ferdinand, die haar strak aankeek.
„Je hebt misschien ook al een systeem
gevonden om gelukkig te worden?"
„Zo'n systeem hoef ik allang niet meer
te vinden: leven volgens je eigen waarheid,
daar hadden we het zo-even al over."
„En dan word je gegarandeerd geluk
kig? Ik dacht dat het systeem nogal riskant
was in de toepassing."
„Welnee," zei Ferdinand kortaf. „Maar
hoe zou jij dat weten?"
„Vind je mij een toonbeeld van zelfbe
drog? Het spijt me, dat het raam zo druk
is vanavond."
„Maak het mij alsjeblieft niet moeilijker
om te zeggen wat ik zeggen wilde. Je weet
heel goed hoe hoog ik je stel en dat ik
daarom denk dat het beste pas goed ge
noeg voor je is."
„En wat is dat?"
„Waarom wil je toch zo ironisch blijven
doen? Waarom wil je jezelf nooit waar
om wil je niet toegeven dat niet alles vol
maakt is?"
„Dat wil ik wel toegeven, Ferdinand,
maar ik schrik van je als je zo praat. Ik
ben het niet van je gewend. Het lijkt een
beetje of je bezig bent me op een edele
manier te veroveren. Dat kan natuurlijk
nooit je bedoeling zijn."
„Nee. Zo zou ik het ook niet willen zeg
gen. Nietteminik zou een persoon
lijker verhouding met je willen hebben,
Tineke. Ik heb het gevoel dat we elkaar
iets te bieden hebben dat van teveel belang
is om zomaar verwaarloosd te worden."
De actrice Vera Bondam, laatstelijk
verbonden geweest aan het Amsterdams
Toneelgezelschap, heeft het plan opgevat
solotoneel te gaan beoefenen. Zij heeft
daartoe drie programma's samengesteld.
Het eerste, dat gewijd is aan ernstige
kunst uit de klassieke litteratuur, bevat
onder meer de afscheidsscène voor de te
rechtstelling uit „Maria Suart" van Schil
ler, in de vertaling van Anton van Duin
kerken en dezelfde scène volgens Joost
van den Vondel. Voorts de balconscène uit
„Romeo en Julia" van Shakespeare, frag
menten uit toneelwerken van Bernard
Shaw, de wroegingsscène van Lady Mac
beth van Shakespeare en gedeelten uit het
lentespe.1 van Christopher Fry.
Het tweede programma bevat een keuze
uit het eerste met na de pauze „De am
bassadrice van Yougo-Lobelia", een schets
voor solospel. Het derde programma be
staat uit zes van dergelijke schetsjes van
een half uur, namelijk: De ambassadrice
van Yougo-Lobelia, De injectie, Myra's
bewogen morgen, De presidente capituleert,
Het is gelukkig geen brand en De winkel
juffrouw van l'Oiseau d'Or.
De actrice stelt zich voor dit solotoneel
te geven op avonden van Volksuniversi
teiten, op culturele en litteraire soirées en
dergelijke.
Van 6 Maart tot 3 Mei zal de befaamde
collectie meesterwerken uit het museum
van Sao Paulo in het Centraal Museum te
Utrecht te gast zijn. Deze verzameling
werd op initiatief en door de daadwerke
lijke steun van de senator en persmagnaat
Assis Chateaubriand en zijn vriendenkring
na de tweede wereldoorlog bijeengebracht
in het korte tijdsbestek van zes jaren.
De beroemdste meesters uit de geschie
denis van de schilderkunst, van de Itali
aanse renaissance tot de moderne Fransen,
zijn vertegenwoordigd met werken van
zeer hoge kwaliteit: Mantegna, Memlinc,
Holbein, Titiaan, Hals, Rembrandt, Pous-
sin, Van Dijck, Velasquez, Goya, Law
rence. Constable, Delacroix, Corot, Cour-
bet, Manet, Degas, Renoir, Cézanne, Gau
guin, Van Gogh, Toulouse-Lautrec, Bon-
nard, Picasso en Modigliani.
Na Parijs en Brussel heeft thans Utrecht
het voorrecht deze meesterwerken te her
bergen.
Ter gelegenheid van het honderdvijftig-
jarig bestaan van de Koninklijke Schouw
burg op 1 Mei zal in het Gemeentemuseum
te 's-Gravenhage van eind April af, gedu
rende omstreeks anderhalve maand, de
theatertentoonstelling te zien zijn, die de
Sticusa in Juni naar Indonesië zal sturen
en die in haar opdracht is vervaardigd door
Hans van Norden en Nico Wijnberg.
Verwacht wordt dat omstreeks diezelfde
tijd een monografie over de tentoonstelling
zal verschijnen van de hand van de toneel
kenner Ben Albach.
De tentoonstelling bevat behalve décors
en costuums een maquette van een volledig
toneel, met verlichting, draaiapparaat enzo
voorts.
„Zo heb ik er nog nooit aan gedacht. Wat
heb ik jou te bieden?"
„Ik zou het je moeilijk kunnen zeggen.
Het is misschien wat teveel om in een paar
woorden samen te vatten."
„Maar hoe weet je dat er zoiets is?"
„Wat is dat!"
„Het raam alweer. Het is alleen maar de
wind."
„Ik weet het doordat ik je dieper heb
leren kennen, Tineke. Ik heb enig ver
moeden van wat er in je omgaat achter
wat je de mensen laat zien."
„Zou het prettig zijn om begrepen te
worden in wat er diep in je omgaat?"
Prettig?"
„Ik weet het zelf niet goed wat er in mij
diep is en wat niet. Noem jij alles diep wat
je niet dadelijk ziet?"
Ferdinand stond nu bij de deur, met zijn
hand aan de knop. „Ik kan misschien maar
beter gaan," zei hij, met de ogen op de
muur voor zich gericht.
„Misschien wel."
„Het spijt me dat je geen belangstelling
hebt voor wat ik je zeggen wilde".
„Misschien begreep ik het niet goed. Ik
wou zeker niet onaangenaam tegen je
zijn."
„Kijk nu eens!" riep Ferdinand uit. „Wie
is dat!"
Tineke /keek om in de richting van het
onrustige raam en zeg dat het nu open
stond en dat er een rond manshoofd met
een zwarte hoed door stak. „O," zei zij rus
tig. „Dat is Pieter." (Nadruk verboden)
Bij de uitgeversmaatschappij F.m. Querido te Amsterdam is
dezer dagen e^n nieuwe vertaling door Adriaan Morriën
van „Les Liaisons dangereuses" van Choderlos de Laclos ver
schenen, voor welke fraaie editie Gerard Hordijk de illustraties
maakte waarvan men er op deze pagina twee vindt gereprodu
ceerd. Het boek heeft de voortreffelijk gevonden titel „Gevaar
lijk spel met de liefde" gekregen.
Ziehier wat de uitgever er op de omslag van zegt: „In 1741
werd Pierre Ambroise Francois Choderlos de Laclos te Amiens
geboren. Hij leidde het leven van een nogal brillant officier en
raakte bij het begin van de Franse Revolutie verwikkeld in een
van de talrijke bloedige gebeurtenissen. Hij werd gevangen ge
nomen, later weer vrijgelaten en bracht het toen tot brigade
generaal. Napoleon bevorderde hem tot inspecteur van het leger
in Zuid-Italië, waar hij in 1803 overleed. In zijn drukke en avon
tuurlijke leven schreef Choderlos de Laclos een roman, die in
1782 verscheen en die, zo hij niet een schandaal verwekte, dan
toch een geweldig opzien baarde. Men schold Laclos uit voor
immoreel en las zijn boek om ijverig te speuren, wie wel met de
mensen, die er in voorkwamen, bedoeld zouden zijn. Maar voor
alles ergerde men zich. De lezer van nu ziet alles in een ander
licht. Hij ziet dat deze roman-in-brieven een buitengemeen boek
is, waarin met haast klinische onaandoenlijkheid de ziekten van
een voorbije tijd geschilderd zijn. En dat is wat Laclos wilde: een
boek schrijven om de zeden van zijn tijd aan de kaak te stellen
om zodoende tot verbetering bij te dragen".
De in 1944, veel te vroeg, gsetorven Franse toneelschrijver-
diplomaat Jean Giraudoux heeft in een van zijn opstellen over
litteratuur (in 1941 verschenen bij Bernard Grasset) brillante
beschouwingen aan dit merkwaardige werk gewijd en daaruit
nemen wij hier enige antwoorden over op de vragen die het op
roept. Doch eerst iets over de inhoud: Een markiezin, die door
haar minnaar in de steek is gelaten, doet alle mogelijke moeite
om diens aanstaande vrouw reeds voor het huwelijk tot ontrouw
te doen verleiden. Zij maakt daartoe gebruik van een andere ge
wezen minnaar, die er op zijn beurt een eer in stelt een ge
trouwde vrouw op zich verliefd te maken. De verwikkelingen
eindigen met de dood van de getrouwde vrouw (door verdriet)
en met de dood van haar verleider (die bezwijkt aan de ge
volgen van een duel).
Het geheel speelt zich af in de verfijnde,
geparfumeerde vertrekken van de adellijke
paleizen en landhuizen van de achttiende
eeuw in Frankrijk, waarvan de sfeer over
al voelbaar is, al ontbreekt door de geko
zen briefvorm een gedétailleerde beschrij
ving van de maatschappelijke décors,
waarbinnen de pikante geschiedenissen
zich afspelen. Eigenlijk, zo zegt Giraudoux,
pleegde Choderlos de Laclos verraad aan
deze eeuw door haar zwakheden en slechte
reputatie achteraf bloot te leggen, toen de
meeste getuigen van de geschetste toestan
den verdwenen waren, toen de belangstel
ling zidh al van het verleden had afgewend
om zich op de toekQmst te richten.
Giraudoux geeft een merkwaardige ver
klaring voor wat hierboven de „haast kli
nische onaandoenlijkheid" van Laclos
werd genoemd: hij zou niet de minste be
langstelling voor de werking der harts
tochten of zelfs maar iets van haat jegens
het kwade hebben gehad. En dan komt de
moderne commentator met een toepasse
lijke sleutel op deze roman: het boek is
geschreven uit af-
afgedrukte voorwoord, „schuilt in zijn
nut of in het genoegen dat het verschaft,
of in deze beide kwaliteiten, wanneer dat
mogelijk isWat betreft het nut van
deze brieven: het komt mij voor dat men
de zedelijkheid bevordert, wanneer men
laat zien met welke middelen verdorven
lieden proberen fatsoenlijke mensen te
verleidenMen vindt in het boek het
bewijs en het voorbeeld van twee belang
rijke waarheden. De eerste is dat iedere
vrouw, die een zedeloze man in haar ge
zelschap duldt, tenslotte onherroepelijk
zijn slachtoffer wordt. En de tweede dat
elke moeder, die goedvindt dat een ander
dan zij het vertrouwen van haar dochter
gunst jegens „de
slechteriken" van
voorheen. Sterker
nog. Giraudoux trekt
de consequentie uit
deze bewering en
zegt: Laclos was ja
loers op de door hem
zelf in het leven ge
roepen personages.
Zoals hij zich in zijn
andere publicaties
afgunstig toonde op
de eerlijke dragers
van morele of sociale
overwinningen! Dit
werpt een merkwaar
dig licht op de man,
die men altijd als
een door objectiviteit
uitmuntende zeden
meester heeft be
schouwd. De „nor
male" Laclos is in de
„Liaisons" nergens te
vinden, de onbeken
de daarentegen over
al, met al zijn on
deugden en onbe
schaamde listeij), zijn
schaamteloze ver
beeldingen en zijn
geraffineerd verbor
gen gebrek aan eer
bied. Voor die keer
zijde van zijn wezen
toonde men zich ten
tijde dat het boek
verscheen zeer ge
voelig, vandaar dat
er een storm van
verontwaardiging op
stak tegen de schrij
ver, die zijn werk
zo moraliserend be
doeld had.
„De verdienste
van een boek", zo
schreef Laclos in zijn
O thans als naschrift
geniet, zich aan een grote lichtzinnigheid
schuldig maakt".
De waarde van dit boek over verliefden,
die de liefde niet kennen, maar die ver
strikt zijn in het spel der erotiek, die geen
strijd of weerstand ondervinden, maar
alleen bij wilsovereenstemming het ple
zier najagen, schuilt in zijn waarheid. La
clos was een toonbeeld van middelmatig
heid, ook als schrijver. Zoals „Manon
Lescaut" stamt van een wezen zonder
temperament, aldus Giraudoux, werd de
roman van de ondeugd op papier gezet
door een model van provinciale deugd
zaamheid althans aan de oppervlakte.
Compromitterend is deze kroniek van door
passie bezetenen in zoverre als de legende
der vrouwelijke gereserveerdheid wordt
ontkend of vergeten door de gelijkstelling
der beide geslachten in de uitoefening van
wat louter als genoegen wordt beschouwd.
Om onbelemmerd te kunnen doordringen
in de geëxalteerde levensstaat van zijn
personages bediende Laclos zich van de
briefvorm. Want hoe droog een brief ook
mag zijn, hij draagt het karakter van be
kentenis en improvisatie, dat is lyriek. Bo
vendien houden de woorden geen oordeel
in, maar betekenen zij precies wat er staat.
De roman in brieven, met de zich daarin
volledig uitsprekende personen, was in
die tijd, waarin het toneel tot een dode
vorm verstarde, de enige vorm waarin
het drama voortbestond en dat plaatst
Laclos historisch gezien op één lijn met
Richardson en Rousseau, al bezat hij min
der talent, zeker dan de laatste. D. K.
Als proeve van de stijl en de inhoud van
„Gevaarlijk spel met de liefde" door
Choderlos de Laclos laten wij hieronder
uit de vertaling:, die Adriaan Morrién
naar de officiële editie in de Franse Na
tionale Bibliotheek maakte, een karakte
ristiek fragment volgen. Het is een gedeel
te uit een brief van de Markiezin de Mer-
teuil aan haar gewezen minnaar, de
Burggraaf de Valmont.
Voor de
microfoon
Niets is zo moeilijk als het behouden van
een een keer bereikt niveau. Reeds het
vorig jaar vreesden we, dat het voor Annie
M. G. Schmidt als schrijfster van de tek
sten voor het serie-cabaret „De familie
Doorsnee" een hachelijke taak zou zijn
haar geesteskinderen ook in een volgend
seizoen nieuw leven in te blazen.
Nadat de belevenissen van dit populair
ste Nederlandse gezin inderdaad de laatste
maanden ook i.n ar
tistiek opzicht vele
ups and downs heb
ben gekend, weten
we sinds de jongste
aflevering wel zeker,
d<at de balans aan de
negatieve zijde is
doorgeslagen en dat de schrijfster vaak
ook geen andere uitweg meer ziet dan
haar historie een grollend einde te ver
schaffen.
Daarbij is het opmerkelijk, dat deze
zwakte zich voornamelijk voordoet in de
tekst van de hoofdfiguren. Wij kennen
immers hun hebbelijkheden zo langzamer
hand wel en zijn op de puntigheden van
hun samenspraken verdacht. Slechts
nieuwe personages kunnen onze belang
stelling weer gaande maken en dat hangt
er dan vanaf of zij als type geslaagd
zijn of niet. De caricaturale tekening
vormt zowel de kracht als de zwak
heid van de tekst. Als geheel geloven
wij niet dat de omroep de reeks voor de
tweede keer moet prolongeren. Wanneer
wij de volgende maand afscheid van So
phie Stein. Cees Laseur, Lia Dorana, Hetty
Blok en Kees Brusse in deze creaturen
nemen, blijft een redelijk goede indruk van
hun optreden achter en wij betwijfelen of
dat in 1955 nog het geval zal zijn.
Ook in de Zaterdagse „Showboat" wordt
naar een vast patroon gewerkt, niet alleen
voor wat de hoofdbestanddelen betreft: de
show, de „klusjesman", het gezelschaps
spel, de rubrieken „U bedeelt en wij spe
len" en „Dat wil ik nooit meer horen",
maar vooral in de cabaretrevue „Mimo-
za" op tekst van Eli Asser. Zowel de ver
melding van de naam van de auteur als de
entrée van de „orgelman" na het stereo
type „Niet op reagere Lena" en het levens
lied in Amsterdamse stijl vormen vaste
punten in dit programma. Het is een pro
cédé dat eveneens wordt toegepast door de
bezielers van andere bonte programma's.
Deze werkwijze heeft het voordeel
dat zij de tekstschrijver veel houvast
biedt bij het zoeken naar een climax,
zij heeft anderszijds het nadeel dat de
grapjes niet onverwacht meer komen. Al
met al kan men wel zeggen, dat het
schouwschip zijn vijftigste trip met ere
heeft gehaald. Een succes dat niet in de
-laatste plaats te danken is aan het feit, dat
de kapitein en de zijnen er niet voor terug
deinzen de draak met hun eigen werk te
steken.
Wij hebben vernomen, dat Sonneveld
binnenkort Willem Parel naar het museum
wil laten verdwijnen. Gelukkig maar, want
naar onze smaak doet hij zowel tekort aan
zijn eigen talent als aan het uithoudings
vermogen van zijn gehoor. En we zijn het
Peter Pech-stadium nu toch wel te boven.
De omroep wil Parel echter letterlijk
tot elke prijs behouden en de post, die
Sonnevelt dagelijks ontvangt, bewijst dat
de luisteraars daar precies zo over denken:
ook de kleinkunstenaar roept machten cp,
die hij slechts door karaktervastheid kan
overwinnen.
Zo bezien staat het er met onze bonte
avonden niet eens zo slecht voor. Men zal
begrijpen, dat we het aaneenrijgsel van
goedkoop amusement dat ons Dinsdag
avond wordt voorgeschoteld hiervan uit
zonderen. Misschien staat ons hoofd ei dan
niet zo naar. J- H. B.
Op 12 Maart wordt in het museum Willet
Holthuysen een tentoonstelling van de
waaiercollectie van de heer Felix Tal ge
opend. Zij zal geopend zijn tot 10 Mei.
MARKIEZIN DE MERTEUIL aan BURGGRAAF DE VALMONT
HA, deugniet, je flikflooit mij uit vrees dat ik de gek met je steek.' Goedik
schenk je genade: je schrijft mij zoveel dwaasheden dat ik wel gedwongen
ben je de bezadigdheid te vergeven, waarin je presidentsvrouw je heeft verstrikt.
Ik geloof niet dat mijn ridder zo inschikkelijk zou zijn als ik. Hij l{jkt mij niet
de man om zijn goedkeuring te hechten aan ons hernieuwde contact. Je dwaze
voorstel zou hem stellig geen genoegen doen. Maar ik moest er erg om lachen
en het speet mij werkelijk dat er niemand was om met mij mee te doen. Als jij
er was geweest, zou ik niet geweten hebben waartoe deze vrolijkheid mij zou
hebben verleid. Nu heb ik tijd gehad om na te denken en mü met strengheid te
wapenen. Niet dat ik voor altijd weiger, maar ik ben voor uitstel en, naar ik
meen terecht. Mijn ijdelheid zou misschien geprikkeld worden, want wanneer je
eenmaal met het spel begint, weet je niet meer waar je moet ophouden. Ik zou
in staat zyn je opnieuw aan mij te binden en je je presidentsvrouw te doen
vergeten. Je moet toegeven dat het een schandaal zou zijn, wanneer ik, onwaardige,
je afkerig van de deugd zou maken! Om dat gevaar te vermijden stel ik de
volgende voorwaarde.
Zodra je je schone kwezeltje hebt doen bezwijken en jij mij dat kunt bewijzen,
mag je komen en dan zal ik je niets weigeren. Maar vergeet niet dat in iedere
belangrijke zaak bewijzen alleen schriftelijk gegeven kunnen worden. Door deze
overeenkomst krijgt mijn persoontje, enerzijds, de waarde van een beloning in
plaats van een vertroosting en die gedachte vind ik heel wat aantrekkelijker.
Anderzijds heb je een prikkel meer om te slagen, want je succes wordt dan tegelijk
een middel tot ontrouw.