Postboy55 viste in de
erbocht
Twee van de vijftien
IJM.
99
Veertig keer trekken
en halen!
DINSDAG 13 APRIL 19 <5 4
■S A
HET IS DINSDAGNACHT,
de laatste dag van Maart. De
IJmuidense trawler „Postboy"
snelt over een donkere grauwe
zee naar de thuishaven. Het
Duitse weerbericht had de
avond tevoren al gesproken
van krachtige tot harde wind
uit het Zuid-Oosten en in de
nacht was de bries wat aange
wakkerd. In de donkerte van de
nacht zonder sterren en maan
is het vuur van Huisduinen zwak
doorgekomen. Nog een uur of vier en
de „Postboy" ligt aan de IJmuidense
Zuidzij met 1950 kisten haring uit de Dog-
f;erbocht in het ruim. Nu glinstert het in het
ampenlicht nog aan dek vari het overkomend
water. Op de brug staan twee mannen. Een van
hen leunt voor een open raampje, de ander staat bij
het roer en heeft het oog op het kompas: we liggen
Zuid-Oost voor om na een reis van zeven zeedagen
tegen acht uur in de Woensdagochtend in IJmuiden
binnen te lopen.Honderdeenenzestig uren stomen, vissen en
drijven liggen dan achter ons. In de 137 uur dat de trawler op
de visgronden was is het net veertig keer uitgezet en gehaald
en werd er bijna honderdduizend kilo haring boven water gehaald.
Vermoeiend werk was het voor de bemanning, al was het dan een
reisje met de meeste dagen mooi weer. Dit was een makkelijke reis,
hebben ze gezegd. In de machinekamer waken de meester en de
derde machinist. De anderen slapen. Op het fornuis staan de
emmers water voor het toilet van straks, wanneer er nog even
wat geschoren en gewassen moet worden. In de duffelcoat
sta ik in de kille nachtbries bij het achterdek, wanneer de
eerste om zijn emmer water komt. Verder is er geen
ander geluid dan dat van de motor en het ruisen van
het water. Ik zie terug op zeven dagen aan boord
van de „Postboy", zeven dagen, waarin ik be
wondering heb gekregen voor mannen, die met
deze schepen ter visserij trekken. Nu zijn we
bezig aan wat matroos Klaas Krab noemt:
„Het mooiste van op een trawler varen",
de thuisstoom.
WOENSDAGMIDDAG 24 Maart bij tweeën
waren ze er allemaal, de mannen van de
„Postboy". Bakker ging niet mee, hij moest
van de dokter thuisblijven. Op de wal ston
den de vrouwen en daar was ook de wal-
schipper. „Zal 't er dan toch nog van
komen", zei de schipper. „Ik dacht dat we
wel weer huistoe konden". De motor had
pas weer een paar uur liggen proefdraaien
en voor Nelis was dat heel wat drukte ge
weest. Acht minuten over vier schoven we
de Vissershaven uit. Een enkel zwaaitje uit
de brug of van het voorschip naar de wal
en een nieuwe reis van de Postboy was be
gonnen.
„Rauw weer in de Noord geweest van
nacht, Huig", hoorde je.
„De Loggers zijn van de vleet afgegooid".
„Noord Noord West half West, Klaas".
Al een half uur na het vertrek uit
IJmuiden stoomden we de mistbanken in.
Met z'n vieren stonden ze op de brug. De
schipper luisterde daarbij naar vangsten
van de andere schepen, de zwijgende roer
ganger en uitkijk letten op mistseinen van
andere schepen. Grauw en potdicht kwam
het te zitten en we moesten halve kracht
gaan. Dan volgde meteen de eerste stoot
op de fluit en steeds weer daarna zag je
de hand naar het koord gaan.
„Noordenwind, dooienwind", zeiden ze.
„Die deugt nergens voor, voor de tuin
bouw niet en voor de Noordzee niet."
NA RUIM honderdtwintig mijl stomen
en daarna kruisen over de Silverpit het
echolood bij om de haring te zoeken
ging het net Donderdagmorgen om twintig
over zeven op een Zondagse zee overboord
op een plek, waar schipper P. Korbee
vorig jaar een goede dag beleefde. De
„Gelria" zag ik even later in de buurt uit
zetten en over stuurboord vissend trokken
we samen Noord West over. De haring-
trekkerij op de Silverpit was voor ons be
gonnen, nadat de vorige reis naar de Sil
verpit bij de eerste trek afgebroken moest
worden wegens een mankement aan de
turbo - blower. Af en toe verschenen nu
op de papieren film van het echolood wat
strepen en vegen. De „Sumatra" trok op
dat moment juist zestig manden haring
boven water, vertelde de schipper over de
radio. De „Mary" meldde in een gesprek
met de „Haarlem" een vangst van veertig
mandjes en schipper Blok had het over
vier pakkies, of zo'n honderdtwintig man
den. „Misschien is het meer", zei Blok.
„Perhaps", wat hij heeft overgehouden uit
de Engelse tijd. Toch wilde de visserij die
ochtend niet al te best. Op de „Postboy"
lag het plan al klaar. Wanneer de visserij
niet zou meezitten, zouden we de Noord in
gaan om verse vis. Het echolood schreef
die ochtend verder slecht. We trokken naar
de Doggerbocht, de wateren even ten Zui
den van de Doggersbank tegen de twintig
vademlijn aan, maar bij het halen van de
trekken zaten er slechts negen mandjes
haring in het net. Van alle kanten kwamen
de stemmen toen: „Slecht visserijtje hier,
en wat zegt Piet er van." Korbee was het
er mee eens, af en toe had het echolood
geprutteld en een plukje haring bij de bo
dem aangegeven. Bij het halen van de zes
de trek die dag, zaten er zestig mandjes
haring in en met elkaar was het voor dat
eerste etmaal vissen honderdtachtig mand
haring. Vandaar, een slecht visserijtje.
Zo af en toe zat er die dag een
kabeljauwtje door de vangst. De „Tonni"
haalde er in onze buurt nog achthonderd
in een trek scheep en voor de „Haarlem"
was er ook een mooie spok. „Driehon
derd vissies", zei Blok. Voor de „Postboy"
was het er die dag echter niet bij. „Ik ben
niet gelukkig met de kabeljauw", zei Kor
bee me, en de wachtsman knikte. „Dan wel
met de haring, daar mag je uit vorige
jaren niet over klagen", zei de wachtsman
weer. „Tien weekeindjes waren we achter
elkaar thuis vorig jaar". De regen sloeg in
de avond over het dek, toen we gingen
stomen. Het vistuig was scheep gehaald en
we trokken West over. Een hele ploeg log
gers viste in de nabijheid van de „Tonni".
Daar moest kabeljauw zitten
IN DE NACHT deden we nog drie trek
ken maar het was niet veel gedaan. Twee
trekken van zestig en één van veertig. Het
weerbericht gaf voor de Vrijdag voor de
Doggersbank tijdelijk matige tot krachtige
wind tussen Nöord-West en West. Goed
zicht en plaatselijk enige buien. Even
de Simon de Danser". Er was ook een
plaat van de „Duijvis" bij. Met een paar
van jullie heb ik toen zitten praten over
wielrennen, wat we maar een rauwe sport
vonden.
Nu bof je als matroos tijdens een trek,
wanneer je de wacht niet hebt op de brug.
Zij zijn gedurende een hele trek om de
beurt op de brug als roerganger naast de
schipper. Is een trek korter dan een uur,
dan loop je de volgende trek ook, maar
mocht! het langer worden dan drie uur, dan
staat de volgende matroos op de brug en
neemt -het roer over.
„NooKd-West houden Kees," „Noord-
West."
Ik zie ize daar nog staan de Ros, Plug of
Haasnoot of Hus. Ze hebben op die wach
ten vaak verteld van die enorme vangsten
in het Kanaal, waarbij jullie geen rust
krijgen. Het was daar uitzetten, vis ver
werken en onmiddellijk weer halen en uit
zetten. Elfhonderd kisten haring kwamen
daar op een dag scheep. Jullie hebben me
ook verteld van stormweer, we hadden
het deze reis net zo goed kunnen treffen.
Een maand geleden veegde een stuk water
nog jullie sloep van het achterdek. Of
laatst, toen een golf jullie ook al van ach
teren besprong en het achterlogies blank
zette.
Je hebt een hard leven op de trawler,
op welke trawler niet. Wanneer jullie de
klik van de winch hoorden was het tot
elkaar: „Halen". Weg met de Piccolo en de
Revue. Met baarden liepen jullie er na
enige dagen bij. De een sneed er nog een
snee brood bij, Hoek borg de bril op en
boven knoopten jullie allemaal het velletje
voor. De winch draaide de lijnen al in. De
laarzen gaan aan de benen.
BIJ KALME ZEE hebben we deze reis
het net veertig keer zien boven komen.
Dan eens een trek van veertig manden en
soms een dag met een serie uitschieters
van drie trekken achter elkaar met elk vijf
pakjes. Dat was de Vrijdag. Overdag
maakten we trekken van anderhalf uur in
de Doggerbocht. De loggervloot was in de
buurt gekomen en Plug maakte tegen me
de opmerking „Het lijkt het kanaal wel".
Zoveel schepen waren er. Die Vrijdag werd
dan een beste dag van haast zevenhonderd
manden haring. Zaterdagmorgen zaten er
zes keeën vol, wat zoveel betekende ails
ongeveer zevenhonderd kisten.
Zaterdag en»Zondag zat de visserij niet
Zo heb ik je zo'n veertig maal op de brug erg mee en stoomde de „Postboy" in gezel-
zien staan en kijken, schipper Korbee, de schap van de „Sumatra" en de Duitse
pet op, op klompen, in de blauwe trui en trawler „Remscheid De laatste maakte als
de grijs-zwart gestreepte broek. Dan was eerste trawler een goede reis met Silver-
het ..halen" en als je zo keek, dan wist ik pitharing. Voor 2130 kisten besomde het
schip 33.000 DM. En nu kwam Fritz van
Borstel opnieuw zijn geluk proberen.
„Waardeloos, hopeloos", zei de schipper,
„We zullen op een vleug haring hopen.
het. Het was weer niks. Toch kwamen we
met 1950 kisten haring thuis.
daarna was de „Hette Margaretha" in de
lucht. Drie pakjes haring was daar in een want wie nu gokt, die kan winnen met de
trek aan het water ontworsteld. Dan moes- haringvisserij". Maar die Zondag was het
ten we het maar weer eens proberen, zei dood met de visserij. Het zonnetje zakte
de schipper. Het werd de tiende trek. tegen de avond en we spraken de hoop uit
Stuurman Ouwehand, Haasnoot en Paap dat er nu daar beneden een paar voor de
bonden de kuil dicht en bij de winch dag zouden komen. Als het even wilde,
draaide Plug de lijn in. In de zij gingen hadden we een reis bij elkaar. De trawler
de bordjes overboord, nadat de lijnen liep al trekkend de achtentwintig vaam
waren gevierd op een vlakke zee. De van de Doggersbank langs en in de avond
stuurman stond al bij de winch. „Even duisternis kwamen er al weer loggers in de
houwen achter", kwam er van de brug en; buurt,
we gingen langzaam draaiend en vollef
kracht stomend rond. Voor kwam het bord:
omhoog en ging de ketting los. Bij veel ge-
De trawler „Postboy", IJM. 35, vist in de Doggerbocht. De haring van de vorige trek
is het ruim in, de niatrozen liggen te kooi en onverstoorbaar trekken de 720 pk. van
de „Postboy" grommend het net. voort over de zeebodem. Op de brug tref je de
roerganger en schipper P. Korbee, de laatste overal op lettend, op de navigatie, op
het echolood, op vangstberichten van andere schepen. Wat zal deze trek weer geven.
we er weer aan en stonden de matrozen
aan dek in de haringzee, die nu onder dek
moest. Bij het gat en de trechter staat
Krab met het zout en de anderen schep
pen de haring uit de last of sorteren de
vangst in de goot. Een dikke straal water
tussen de haring maakt er een pap van,
makkelijk voor het opscheppen. Met Hus,
Ouwehand, Haasnoot en Jan ben ik een
paar keer mee geweest het visruim in,
waar dit viertal in de ijskou de in het
ruim glibberende haring in de keeën berg*
en er ijs over spreidt. Jan hakte er de tot
een ijsklomp geworden brokjes van de fa
briek aan mootjes, de stuurman gooide het
ijs met reuze zwaaien over de haring en
Haasnoot w'as belast met het bouwen van
de keeën met de lanen. De lange Hus
werkte er iedere keer met de strijker om
de haring gelijkmatig te verdelen. In elke
kee bergt de Postboy 120 kisten haring en
een kist is ongeveer vijftig kilo vis. Een
mand telt voor veertig kg. Daar beneden
in het ruim hebben we het tijdens het
werk gehad over de ijsrevue in Scala in
Den Haag. Met een gouden pakje aan reed
daar een dame, een heer duikelde erover
de kop en daar waren ze nu nog vol lof
over.
„Gooie maar zachies aan" en dan was
het „Stoppeeee". Veertienhonderdveertig
kisten haring konden we al vast thuis
brengen.
meeuwtjes komen er bij en flitsen vaak
op in het harde licht van de „Postboy".
In het gele licht van de lampen in de zij
zie ik de matrozen staan. Eerst het binnen
halen van de talrijke lijnen, dan de boven-
bordjes en vervolgens het binnensjorren
van het zware net. Jullie stonden er naast
elkaar aan te scheuren, maar het wilde
niet komen. Daar de handen van Jaap
Haasnodt, Kees Plug er naast, dan Adrie
Paap, Jaap Hus, Klaas Krab, De Ros, Dirk
Hoek en de stuurman. Ieder wist zijn
plaats. Toen het kuiltouw een flink eind
was opgewonden, stand er een klaar met
de jomper en de zaak kon worden inge
sloten in de verdeelstrop. Het zou nog even
duren, want het kwam niet scheep. We
hadden een ouwe trek gedaan, een trek,
zoals ze die kennen in het .Kanaal. Een
trek van een pak of twaalf. Of zo'n drie
honderd manden. En dat terwijl het echo
lood haast geen torentje haring op het pa
pier had getekend.
raas en gedonder viel het even later in zee.
Achterop waren Jaap Krab en Jan Duin
dam bij het bord bezig. „Achter ken'ie op"
„Even houwen zo". Toen ook ketting-
geraas van die kant. De telegraaf ging en
de schipper hing even later uit het raampje
op de brug: „Lekko maar". De winches
ronkten en de borden en lijnen gleden weg
achter het schip. De mannen stonden in
het oliegoed en de laarzen in het gang
boord. Wat later werden de lijnen inge
sloten in het blok en gingen de mannen
het vooronder in om een bakje te doen.
„Ob happy days" zong een van hen.
Bij elke trek hebben deze mannen weer
moed. Elke trek hebben ze moed op de vol
gende. die een pak of twaalf haring kan
brengen.
BIJ HET BROOD hadden we het de
Vrijdagavond over toeristenreizen en
vacanties in de Ardennen en Oostenrijk en
over de stropers in de Heerenduinen. De
stuurman lag al vlug weer te kooi en bij
de matrozen was dat ook het geval. Ze
gaan liggen, wanneer ze er even de kans
toe krijgen. Na het stouwen van de haring
zijn ze vrij tot het weer halen is. Een mooi
leven nu, zeiden jullie me. Op de verse vis
reizen, kom je echter haast aan geen rust
toe. We keken foto's -van Paap, van toen
hi.i in Engeland op de mijnenvegers voer.
foto's van zijn kinderen en een visreis op
„HOOPS kan je redden", zegt Korbee
me, wanneer ik met Haasnoot naar achter
ga om de stuurman te roepen voor het
halen. „Als we eerst de duizend kisten
maar hebben, dan waren we uit het vuile
goed vandaan geweest". Uit de radio vang
ik nog een gesprek op: „Een klein dotje
was het, geen feest zit er in". Dat was Siem
van de Sumatra. Rondom ons wordt het al
„EEN TWEE HUP", klonk het, „Hogerop
jongens", „Houdt vast jongens". Uit de
grove mazen zag ik de haring ontvluchten
en ik vreesde dat we het net zouden ver
spelen. De meeuwen achtervolgden de
harinkjes en het werd een hels kabaal
maar een overweldigend schoon schouw
spel toen honderden hei-witte meeuwen
ten strijde trokken tegen de haring, die
door de mazen wist te komen. „Hij zit tot
z'n strot toe vol, Wim". schreeuwde de
schipper me toe. Hij deed er een beste
knipoog bij en ik veronderstelde dat we nu
dan wel uit de vui'e was waren. „Wind op
dat endje" hoorde ik roepen. Ze waren alle
maal wat geschrokken aan boord, leek me,
het was de eerste grote trek in de Dogger
bocht dit jaar. In de machinekamer kregen
ze opdracht olie naar bakboord te pompen
en in de zij werd de strijd voortgezet. Er
moest een extra endje aan te pas komen,
maar na korte tijd flitste er al weer wat
uit: „Moet het nog uit de agentuur komen".
De mannen probeerden toen heel langzaam
aan de kuil voor te krijgen. De regen sloeg
in forse vlagen over het dek. Het was koud.
In het water zette het zilveren spel zich
voort. Zilverschubjes vloeiden weg in het
donkere water, waar de kuil van het net
even later als een lichte vlek opborrelde en
DE THUISSTOOM was gezellig, ,,'t Is
zomerdag geweest hier, alle dagen, de hele
reis", riep de schipper naar huis. De vangst
was inmiddels al in code naar de wal ge
gaan en van de VEM was het antwoord
gekomen: „Gaan accoord met uw be
richt". We zouden dus voor de Donderdag-
markt komen. Tijdens die thuisstoom heb
ik jullie nog al eens gehoord over enige
gebeurtenissen in de tijd, dat de „Postboy"
in IJmuiden is. We hebben het over een
stranding en het op een klip stoten gehad,
maar we zullen er verder maar het zwijgen
toe doen. Dat leek ons beter. Jullie be
grijpen me wel.
„Haringvissen is jagen", heb je me al
tijd gezegd, schipper Korbee, „en onder
ling samenwerken". Wat dat betreft wer
ken deDuitsers voorbeeldig samen. Neem
nu eens de „Remscheid" met schipper Frits
van Borstel uit Cuxhaven, de „Munchen"
met Adolf Stolle uit Bremerhaven, de
„Eckernforde" met schipper Richard uit
003000000000000CCO
KIJK, dit zijn nu twee van de vijftien opvarenden van de
trawler „Postboy", de kok J. Prins uit de IJmuidense Snellius-
straat en lichtmatroos Jan Duindam van Noordwijk, de jong
ste aan boord. Die kok zou je in een slagerij kunnen zetten,
maar dan vergist ge u toch. Geef Prins de trawler maar.
Je komt hem aan boord niet tegen in laarzen of gehuld in
dikke truien en oliekleding. De hele reis zie je hem in z'n
hemmetje, de bretels er over heen en of het nu stormt of
stort van de regen, hij komt z'n visjes in de last uitzoeken,
maakt ze schoon op een plankje op de bolders in het gang
boord en hij stapt met de ketels thee naar de brug en het
vooronder. Hij is een man voor wie ik veel bewondering heb
gekregen, al is zijn werk dan niet het zwaarste aan boord
van een trawler, 's Morgens stond hij in de laaiende hitte
voor het fornuis brood te bakken en hoe hij het daar bij
storm kan uithouden bij potten en pannen is me echt een
raadsel gebleven. Hij zette er thee en koffie, kookte er de
groenten en aardappelen, braadde er zo'n karbonade en
om dat vooral niet te vergeten hij bakte er vis, zoals ze
die aan de wal niet eten. „Een jagertje halen, Willem", was
het elke middag tegen half vijf en ik meen, dat ze er allemaal
even gek op zijn aan boord van de ..Postboy". Uit de grote
poort van de kombuis werd dan 's middags heel wat vis uit-
aedeeld en het was een reuze aeleoenheid om een boom op
te zetten over VSV. dat weer verloren had. over de stranding,
die zij met de „Postboy" meemaakten of over een Phuis-
stomer, waarvan de bemanning morgen in de zon aan het
IJmuidense strand zou liggen. Er werd daar dan veel gela
chen en Prins bakte verder, schol en schar voerde deze reis
de boventoon.
Jan Duindam is de jongste aan boord en heeft heel wat te
stellen in het achteruit, wanneer de mannen gezamenlijk
zijn Noordwijkse Greetje ter sprake brengen. Vooral meester
De Vroome weet daarvan mee te praten. Hier is hij bezig een
netje te knopen voor een bal op het. bovenbordje van het net.
's Nachts hoeft hij niet aan dek te komen om te helpen bij
het halen en uitzetten van het net. Overdag is hij van
's morgens vroeg tot tegen de duisternis druk in de weer.
Daar zorgt stuurman Ouwehand trouwens wel voor. Hier wat
splitswerk, daar valt wat te herstellen en even later is het
weer halen. Bij het verwerken van de vis tref je hem in het
visruim om ijs te hakken en te scheppen. Binnenkort hoopt
hij als matroos naar zee te gaan.
Niets te strippen, maar wel haring sorteren en in het visruim stouwen. Een hard en nat karwei, wanneer het rauw weer is.
Hier glijdt de haring via de sorteergoot en de koker in het ruim. Klaas Krub. de enige Egmonder aan boord, staat er bij met de
schep en de niand zout als op iedere haringreis.
een klein dorpje van de lichten van vele
loggers, die op de Maandag wachten. Deze
schepen vissen niet op Zondag, maar blijk
baar hadden ze wel de radio bij gehad om
te luisteren waar nog enige visserij viel te
beleveh.
Bij het halen van de zevenentwintigste
trek sta ik achterop bij de sloep. Stuur
man Ouwcliand heb ik naar voren zien
gaan met de Zuidwester op en bij de
klamp weet ik Haasnoot, de moker
klaar om de pin er uit te slaan.
Dat 'ie vrijkomt, Jaap" komt een
kreet van de brug. Bij het weinige licht
op de brug zie ik Korbee in de schaduw
fel afgetekend tegen de pas ontstoken
werklichten. Lekko maar", en even later
springen de sleepkabels met een klap
van de trawler los. Zoemend trilt de
winch door het schip. Stug brommend
en soms knersend worden de tweehon
derd vaam lijnen ingedraaid. De tele
graaf gaat op langzaam en de eerste
bruiste en als een bruine slang boven water
sprong.
Om tien voor acht barstte het eerste pak
haring los in de last. Als een dikke zilveren
pap gleed de haring aan dek. Morsdood.
Dood gedrukt door de enorme trek van
twee uur en een kwartier. „Zullen die
schippers op de loggers even op de brug
siaan springen", riep de Ros me toe. Het
tweede pakje haring kwam scheep en aan
dek werd al een begin gemaakt met het
hozen van de haring naar bakboordskant.
„Een verdwaalde trek", wilde de schipper
het noemen. „We hadden er meer dan twee
uur op een plek in de rondte liggen draaien
met de „Postboy". Die verdwaalde trek kon
dan een hoop goed doen, niettan, mannen.
Ik kon noteren: „Twaalf keeën zijn vol, nu
we deze overweldigende trek hebben ge
daan. Bij elkaar dus 1440 kisten".
„DAT was dat", zeggen jullie dan ge
woonlijk na zo'n trek, waar de machinisten
zelfs even naar kwamen kijken. Jaap
Haasnoot wreef de vuile pet eens over de
schedel en noemde die trek een lekker op-
schietertje. De „Sumatra" vroeg of het nog
wat was. En Korbee kon zeggen „een hon
derd mand of drie, Siem". Inmiddels lagen
Kiel of de grote „Thuringen" met Max.
Vonden zij ergens haring, dan zaten ze al
voor de zender om er elkaar van te be
richten, elkaar posities en adviezen ge
vend.
ZODOENDE, schipper P. Korbee, en
alle opvarenden, dit moet het zijn. Zo'n
gekke prestatie vonden jullie het geloof
ik niet van je zelf. Donderdag maakten
jullie meer dan tweeëntwintig duizend
gulden voor de vangst. Daarmee moet
dit verhaal dan eindigen. Ik zal deze
„Zondagse visreis" niet gauw vergeten.
Schipper en bemanning, dank voor alle
vriendschap, bovenal dank voor de les,
die er in stak. Goede stoom, als jullie uit
gaan, een goede visserij en groeten aan
de jongens voor en achter!
W. N.