teUftffotftt/ 2),e Komiek, Tócdmen opnieuw berijmd Een glimlach halen Kort verhaal Duitse tijdschriften op vooroorlogse sterkte Indrukwekkende vertolking door Gabriël Smit - door Michael Réty Tekening: Frans Funke Wetenschappelijke invasie Internationale academie voor beeldende kunst I lötelsituatie in Djakarta uiterst slecht Wttcn ^nroprcnD^rB&Tbörcu» S"™» ment flftarn rttöc'gijroDoicDeleft/in jlrOrrUnDiftbc fp/srrnrouftgljcltt/Dooi pctriun Dattjrnum. 23ca ütoninchiijcticn ptopbetcri ©aiuöscnöeauQcc Ïofgljcratïrjcn/ in de Keukenhof BEELD! IOUWER VAN HET GELUK TOEN wij in de Sterrenbeeldenbuurt kwamen wonen, hadden we er niet het flauwste vermoeden van dat we de naaste buren zouden worden van de grote radio-komiek. Er stond slechts een een voudig bordje met de naam Jansen op lijn deur. Maar mijn vrouw, die van de radio veel meer op de hoogte is dan ik, wist mij dadelijk te vertellen dat de heer Jansen niemand minder dan Barrel was, Barend Barrel, de man aan wiens lippen duizenden hingen. Ze deden dat iedere Zondagavond in het Grapjassen-Confetti- Programma van de Nationale Radio Om roep. Hun belangstelling was overweldi gend. Directeuren van schouwburgen en bioscopen besloten hun theaters maar te «luiten zolang Barend Barrel optrad. Er kwam toch niemand. Hele tramdiensten vervielen. De directie van onze spoo'rwe- gen wilde zelfs de treinenloop op Zondag avond tot een minimum reduceren, maar daartegen gingen stemmen in de Kamer op. Wat echter wel het meeste zei was het feit dat de verwoedste bridgers en klaver jassers niet van de radio waren weg te slaan zodra de omroeper Barend Barrels verschijnen aankondigde. Schuddebuikend van het lachen wierpen zij hun kaarten op tafel. Ja, een ware Barrel-rage kwam over ons land gevaren. Deze kan niet beter worden uitgedrukt dan in de resultaten van een onderzoek door ons instituut ter Informatie naar de Publieke Opinie, het I.P.O. Hier is het. Vraag: Luistert u naar Barend Barrel? Antwoord: Nee 2 Ja 06 1/3 Onverschillig 1 2/3 Maar wie liet Barend Barrels optreden wérkelijk on verschillig? Nu moet gezegd worden dat Barrel een leuke man was. Niet zozeer omdat hij zulke aardige dingen door de radio ver telde wij hadden geen radio, onze buren hadden radio maar veel meer omdat de roem hem klaarblijkelijk niet naar het hoofd was gestegen. Hij kon zo gewoon zijn hoed voor je afnemen of jij ook ko miek was. Hij zei je 's morgens goeden- morgen. En 's avonds zei hij: goedenavond. Daarbij keken zijn ogen je met een soort tragische uitdrukking aan of er een hele wereld van leed in verborgen was. Het leed van Jansen, dat Barrel niet weten mocht. Hij maakte ook wel eens een praatje. Door het keukenraam of op het balcon, hij zou zich er nooit voor generen. En wat dadelijk opviel: Barend Barrel liep er zo eenvoudig bij. „Wat is die man eenvoudig" zeiden wij, toen we hem de eerste keer gezien hadden. We hoefden niet eens om hem te lachen, wat natuur lijk wel jammer was. Meermalen ver scheen hij in hemdsmouwen in zijn tuin tje. Een das droeg hij niet. Weer of geen weer: Barend Barrel hield zijn kraag al tijd open. Dat verwonderde ons wel, om dat we vonden dat een man van zijn in komen best een duur pak kon dragen, met een jasje waarin je gezien mocht worden. Maar Barrel had er misschien een afkeer van. Zijn vrouw droeg ze ook niet, dus daar gaf hij zijn geld niet aan uit. Nee, Barrel was een eenvoudig man. „Hoe be- etaat het, hè?" zeiden we wel eens tegen elkaar. Ik geloof, dat ik daarmee de situ atie fijntjes getypeerd heb. AL deze dingen zouden jaren zo hebben kunnen voortduren als ons niet was opgevallen dat de komiek ook in de herfst, ja zelfs des winters in dezelfde luchtige kledij rondliep als des zomers of In de lente. We merkten toen ook dat Ba rend altijd verkouden was. Mijn vrouw had er mij al eens eerder op attent gemaakt, maar, hoe gaat dat, ik schonk er niet da delijk aandacht aan. Iedereen is wel eens verkouden, ook Barrel. „Maar hij Is doorlopend verkouden", zei mijn vrouw, „je kunt hem altijd horen niezen en proesten en snuiven". „Kom, kom", zei ik, „grapjes. Een aar digheidje van Barrel voor zijn kinderen". „Nee", zei mijn vrouw, „het is echt. Ik zaJ mevrouw Jansen toch eens zeggen dat ze haar man hoestsiroop moet geven. Er is niets zo goed tegen verkoudheid als hoest siroop". Maar mijn vrouw zei het niet tegen de vrouw van Barrel en de vrouw van Barrel gaf hem geen hoestsiroop en de man nieste en proestte en snoof door. Iedere dag, iedere nacht en hij verscheen in zijn tuin tje met zijn halskraag open, zonder col- hertjasje, zomaar in zijn overhemd. Of hij stond op het balcon in de kou, terwijl het vijf graden vroor. Ja, hij wandelde in de regen en fietste in de wind. En iedere Zondagavond maakte hij grapjes in het Grapjassen-Confetti-Pro- gramma van de N.R.O. en het I.P.O. pu bliceerde de nieuwste resultaten van zijn laatste onderzoek, luidend 99 ja, '/2 nee en nog maar i/2 onverschillig, indien er tenminste mensen wérkelijk onverschil lig voor Barend Barrel konden zijn. OP een verschrikkelijke hageldag in Februari, toen Barend Barrel bloots hoofds en in schillerhemd van een wande ling terugkeerde, konden we het niet lan ger uithouden. We moesten weten waar we met hem aan toe waren. Ik wierp de deur open en sprak hem aan. „Het is niet mijn zaak, mijnheer Jansen", zei ik mijn vrouw had mij gewaarschuwd toch vooral mijnheer Jansen te zeggen „het is niet mijn zaak, maar mijn vrouw en ik maken ons ongerust over u. Dodelijk on gerust mag ik wel zeggen. Waar moet dat heen met u mijnheer, wanneer u er zo bij blijft lopen. De afgrond wenkt. Nog ho ren we u iedere Zondagavond in het Zon dagavondprogramma. Hoelang nog? U vat een kou. U vat een ernstige kou. U bent al zo verkouden, mijnheer". Barrel glimlachte. Het was een treurige glimlach. Zijn hele wereld van leed ging weer voor mij open. „Het is niet mijn zaak, mijnheer", be gon ik weer. Hij wenkte me te zwijgen. Hij keek rond of niemand hem zag en kwam toen in mijn deur staan. Precies op de tocht, want mijn vrouw had de keukendeur open gelaten om toch alles maar te horen. Hij hield mij tegen, toen ik die deur wou sluiten. Hij wilde ook de buitendeur niet dicht hebben. „Doe die moeite voor mij niet, mijn heer", zei hij. „Het is mijn noodlot dat ik in de tocht moet staan. Het is mijn noodlot dat ik altijd, dag in dag uit, jaar in jaar uit. verkouden zal moeten zijn". „Hoestsiroop", begon ik. „Voor mij geen hoestsiroop", viel hij mij in de rede. „Het is mijn plicht verkouden te zijn, mijnheer. Het is mijn plicht bloots hoofds te lopen met schillerhemd in de regen. Ik verfoei het. Ik vind het ver schrikkelijk. Ik moet wel, mijnheer". „Maar mijnheer Jansen", zei ik. „Jansen, ja, zegt u dat wel", ging hij voort. „Het was als Jansen dat ik bij de radio kwam. Ik had geen succes. Ik was niets. Ik was nergens. Tot er een avond kwam, een Zondagavond in het Grapjas- sen-Confetti-Programma. Ik moest voor iemand invallen. De mensen schaterden. Het publiek droeg mij op handen. Ik hoef de maar mijn mond open te doen en ieder een, zelfs de grootste zuurpruim, stikte van het lachen. Ik werd teruggeroepen, eenmaal, tweemaal, driemaal, viermaal. De telefoon van de N.R.O. stond niet stil. Ik moest iedere Zondagavond optreden. Ik was de grootste komiek, die de mensen ooit gehoord hadden. Hun glaasje, hun kaartje, hun schouwburg, hun bioscoop, alles lieten ze er voor staan. Ze wilden mij horen, mij Barend Barrel. „Maar. „U vraagt u af waarom? U wilt ook weten waarom eerst niemand naar mij luisterde en ik plotseling een ster werd, een beroemdheid die iedereen wou horen? Hier is het antwoord, mijnheer. De men sen zeiden, dat ik zo'n gekke stem had. Ik had geen gekke stem. Ik sprak net als ieder ander. Maar ik was die avond ver kouden. Ik was wat hees, wat schor. Daar om had ik een gekke stem. Begrijpt u wat dat betekende. Begrijpt u? Ik moest die gekke stem houden. Ik moest verkouden blijven, niet vandaag, niet morgen, nee, het hele jaar door, jaar in jaar uit, zolang Ba rend Barrel bestaat. Ik moet verkouden blijven om altijd goed gedisponeerd te zijn'.' Ik begon plotseling hevig te hoesten. Het tochtte nog steeds. „Ik wou dat ik mocht hoesten als u, mijnheer", zei Barend Barrel. „Eén aspi rine, één warme groc en morgen bent u er weer van af. Maar ik? Wanneer zal ik er ooit van af zijn....?" En hij verdween in de hagel. (Nadruk verboden Het Duitse wetenschappelijk tijdschrift heeft niet ten onrechte de reputatie, wat „zwaar" te zijn, maar tot ver buiten Duits land is het altijd nijver en met vrucht be studeerd. Vandaar dat Duitse wetenschap pelijke kringen na de oorlog niet gerust hebben voordat de tijdschriften, die in 1945 bijna zonder uitzondering hun verschijning moesten staken, nun oude positie hadden teruggewonnen. Men kan zeggen, dat dit stadium ongeveer is bereikt. In Duitsland verschijnen weer evenveel wetenschappe lijke tijdschriften als voor de oorlog (ca. 900). Daarvan is 40 pet. nieuw. De geringste verschuivingen hebben zich bij de medische tijdschriften voorgedaan. Hier zijn als regel de voor-oorlogste pu blicaties onder de oude naam herrezen. Op het gebied van de natuurwetenschap pen hebben de chemici aan publicatie-mo gelijkheden gewonnen. Daar staat echter tegenover, dat biologen, geologen en geo grafen hun aantal vaktijdschriften sterk hebben zien dalen. Evenzo is het klassieke philolcgen, oriëntalisten en philologen ver gaan. De klassieke philologen bijv. beschik ken nog slechts over de helft van hun voor-oorlogse periodieken. Daarentegen zijn de juridische en vooral de economi sche tijdschriften in aantal toegenomen. Van 15 Juli tot 14 Augustus zal in de duizend jaar oude vesting Hohensalzburg in Oostenrijk een internationale zomer- academie, gewijd aan de beeldende kunst, worden gehouden. Internationaal bekende kunstenaars en deskundigen hebben de leiding genomen, zoals Oskar Kokoschka (schilderkunst), Giacomo Manzu (beeld houwkunst), Clemens Holzmeister (archi tectuur), de Weense hoogleraar Bruno Grimschitz (kunstgeschiedenis) en prof. Robert Eigenberger (schildertechniek). Verdere inlichtingen verstrekt de Oosten rijkse legatie in Den Haag. (Uit: Point «ie Vue—images «lu Monde) ken. De hötelsitufttie in Djakarta behoort tot de slechtste van de wereld. En dit vormt een groot struikel blok in de pogingen om van de Indone sische archipel een belangrijk toeristen centrum to maken. Dit werd dezer da gen door mensen uit het hötelbedrijf in Djakarta verklaard. Een illustratie van de toestand geeft een «root reisbureau in deze clad. wan neer hot opmerkt, dat het ongeveer veertig percent ran het toeristenverkeer moet afzeggen naar Bali wegens gebrek aan hotelruimte. Per sonen, die in het hö telbedrijf werkzaam zijn, menen, dat de toestand, die voor hen allerminst lo nend is, het gevolg is van tekort aan per manente huisvesting in deze overbevolk te stad. Ook de rege- ringscontróle op hö- teltarieven zou van invloed zijn, daar zij winst vrijwel onmo gelijk maken. Een hótelmanager klaag de: „Hoe kan ik geld verdienen als een biefstuk me drie tot vier rupiah's kost, een ei één rupiah, en een bordje ice-cream drie rupiah's, terwijl ik per dag voor ka mer en voeding niet meer mag vragen dan dertig rupiah's". Hij schatte, dat het dagelijks ongeveer achttien tot negen tien rupiah's kost om één gast te voe den. Het zou zelfs meer kosten als iedere gast iedere dag in zijn hötel de maaltijd zou gebrul- NAUWELIJKS KAN MEN zich een voorstelling maken van de dichterlijke en religieuze aandrift, die er voor nodig moet zijn geweest om een werk als de herdichting der psalmen te voltooien. Gabriël Smit heeft er de kracht toe gevonden. Hij heeft de moed gehad zich te meten met de talloze vertolkingen van de Thehiliem, van het Boek der Lofliederen, van die onuitputtelijke oerbron van Godsvree en verheerlijking, die de nood der tijden ons heeft geschonken. Steeds weer immers heeft men troost en bezieling gezocht bij dit hoge getuigenis der Joodse gebedszangen, in jaren van verdrukking het meest. Wal in diepste ellende, in ballingschap en verworpenheid, door de dichterlijke zonen van een uitverkoren volk door een David, Asaph, Mozes, Salomo en wie weet hoeveel naamloos geblever.en werd uitgezegd, uitgesnikt, klagend, smekend, aanbiddend, wat God ter ere werd geleden en beleden, moest telkens wel weerklank vinden, als de mens in het merg van zijn leven werd geraakt, in zijn Godsvrucht werd beproefd. Al weten wij van onze eerste, Karolingse berijming, van de Wachtendonckse Psalmen ons oudste taaldocument tevens niet meer dan de taal die ze spreekt, des te beter is ons bekend, hoe de Souterliedekens, gedicht op zeer wulpse wijzen soms „om in die plaetse van sotte vleeschelike liedekens wat goets te moghen singhen, daar God door gheeert" in godsdienstig-woelige tijden werden geschreven, een kwart- eeuw voor de Beeldenstorm. Jan van Utenhove, voor de Inquisitie ge vlucht, dichtte zijn „Psalmen Davids, in Nederlandischer sangsrijme" tij dens zijn Londens asyl. Datheen, die ultra-Calvinistische afvallige mon nik, voltooide zijn korrelige, primi tief-aantrekkelijke berijming ver van zijn Vlaamse huis. En Marnix? Ook Titelblad der eerste uitgave van Datheen's Psalmen (1566) in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Cravenhage ziel zocht bij het dichterlijke werk, dat als eerste rechtstreekse vertaling uit het Hebreeuws tot ons is gekomen als „Het Boek der Psalmen Davids" te welluidend en fraai van taal naar onze smaak, in zijn feilloze alexandrijnen, maar als in smart be leden Godsvertrouwen niettemin in drukwekkend. Zou, vraag ik me af, Vondel, ondanks de volle taalrijkdom van zijn rijpe jaren, de „harp van Koning David" even klankrijk bespeeld hebben, zou Camphysen, deze onbuigzaam-tole- rante, fel-vervolgde dichter, even poëtisch zijn „Uytbreyding over de Psalmen des Propheten Davids" heb ben geschreven, als de eerste niet een zo diep leed had te dragen gehad dat hij „vergaan zou zijn van ellende zonder de troost en verquikking der Psalmen" en de tweede niet als een verguisd en moegestreden man zijn heil had moeten zoeken in een uit hoek als Dokkum? Wat een latere, minder benarde eeuw daaraan toe voegde, wat bijvoorbeeld Bilderdijk en Ten Kate psalmistisch dichtten, was niet meer dan een rhetorische weergalm. Neen, er waren andere tijden voor nodig, tijden waarin het hoogst-menselijke in het geding kwam, tijden waarin de schuld een onvoorwaardelijker belijdenis, de liefde Gods een beslissender beproeving afdwong, om hetgeen eeuwenher in smart tot profetische poëzie van een zo onverge- lijkelijk-evocatieve kracht opbloeide, te doen vervoeren tot hernieuwde bezieling van dat oer-oud dingen naar het hoogste: naar Gods genade. Een dingen, een hunkeren daarnaar. Wat Smits herdichting door hemzelf een „vrije, actuele interpretatie" genoemd inderdaad „een weerklank der geheiligde traditie" doet zijn, wat deze 150 psalmistische verzen tot een duurzaam poëtisch docu ment stempelt, is dat dingen, dié hunkering. Hier weer wordt al, wat het menselijk gemoed in zijn worsteling met en om God kan bergen aan tegenstrijdige gevoelens, doorstreden en uitgezongen met iets neen, met véél van de donkere gloed, van dat heilige vuur, dat eens, vijfentwintig eeuwen geleden, oplaaide in ontzag en ver ering voor de Al-enige, de onzichtbare God. Natuurlijk, ons, twintigste-eeuwers, met onze verschraalde zielen en verstokte oren, is het niet meer vergund om de gebedszangen, die onder een zo gans andere hemel, in zo gans andere harten geboren werden en weeklaagden en smeekten en lof, wan hoop, opstandigheid en ootmoed verklankten, te verstaan in de taal die zij spraken. Maar wat door een dichter als Gabriël Smit onder het schrikbewind van de Nazi- duivel werd begonnen de eerste veertig psalmenherdichtingen werden in 1942 uitgegeven en onlangs werd voltooid, wat uit een „persoonlijke reactie" op de groot-Germaanse heilsleer opnieuw tot woord werd, is in een brandende geloofsijver opnieuw kunnen worden tot een jubelende lof, een klagende verslagenheid, een tergend wee, een verlossend Godsknechtschap, en door dat al tot een dichterlijke creatie van de eerste orde. Als destijds was het immers in 1942: „woedend woelen de volken om" (psalm 2), volgens de hier gevolgde nummering van de Vulgaat, „heidenen zijn gekomen" (78) en daarmee een naamloos leed voor „een weerloos volk in verre wildernis". Er „zwerven gieren boven wilde puinen en tartend boven wat U eens behoorde, waait de gehate vlag van die U slaan, zij kapten in het mergel van Uw poorten het barre teken van hun trotse waan". Terecht draagt deze herdichting het eeuwig-actuele leken der tijden, der verzaking, der mateloze schuld. Zo kon beurtelings het „wee" en het „juich" herklinken: het „Mijn God, mijn God, hoe hebt gij mij verlaten" (21) en het „Zie, mijn hart heeft rust gevonden" (107). Zo kon weer, van wanhoop vervuld, getuigd worden „uit diepten van verworpenheid en vrees" (129), maar óók, in het langade mige, prachtig-volgehouden Laudate Dominum de caelis van 148 der Vulgaat, het verrukte „Gij hemelingen, louter licht om glanst U van Gods aangezicht". In dit tweegesprek met God, gevoerd op de grens van het bin nenste binnen van de niens en het buitenste buiten van God „aarde's verst verlaten grensgebied noemt de dichter bet Is een zo persoonlijke Godsbeleving tot woord geworden, dat men zonder voorbehoud kan spreken van een herschepping, waarin de psalmistische belijdenis, die de verwoesting van de Jeruzalemse tempel tot op onze dag heeft overleefd, is her boren in een verjongde taal van hernieuwde bezweringskracht. C. J. E. DINAUX Het bestuur van de Keukenhof heeft ons uitgenodigd een glimlach van de goede aarde te komen verdienen en omdat wij nogal eens in ochtendtreinen reizen, kunnen wij zo'n glimlach best gebruiken. Het bestuur heeft in een slagzin weliswaar de voorwaarden gesteld, dat wij het hart met bloemen zullen sieren, maar ook zon der dat ritueel kon er ondanks de vroegte van het jaar nog wel een lachje van de goede aarde af. En dat was zo intens, dat wij nu nog af en toe stilletjes teruglachen. Misschien wordt dat mede beïnvloed door de begroeting en het afscheid van de hof dames van Jacoba van Beieren, die na het verscheiden van haar vrouwe niet overge leverd werden aan de gevoelloze maat schappij, maar in de veilige omslotenheid van dit stille domein een nieuwe bestem ming hebben gevonden in het uitreiken van heschrijvingen en plattegronden. In onze ogen maken deze dames het hof, wij be doelen: zij maken de Keukenhof, zo onaf scheidelijk zijn zij in haar glanzend blauwe gewaden aan deze hof verbonden. Plattegrondlopen is voor ons sinds het kaartlezen temidden van strijdkrachten op de hei (waarbij het opmerken van „mar kante punten" de fantasie prikkelde) In tegenwoordigheid van de Italiaanse ambassadeur Casto Caruso heeft dr. J. Hulsker, hoofd van de afdeling kunsten van het ministerie van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen, deze week in het Haagse Gemeentemuseum een expositie geopend van werken van Georgi Morandi. In zijn rede zeide dr. Hulsker, dat hij met deze opening een deur mocht ontslui ten naar een wereld van schoonheid, poë zie en dromen. Morandi, zo vervolgde hij, is in feite buiten Italië onbekend. Deze kunstenaar is vervuld van het wonder der eenvoudige dingen en heeft er zijn gehele leven naar gestreefd om dit uit te drukken. Nimmer heeft Morandi zich door de roem laten verleiden, steeds is hij zijn roeping trouw gebleven. Dr. Hulsker noemde deze kunstenaar de schilder van het geluk. In zijn oeuvre be speurt men geen conflict of dramatiek, maar iets als een zachte muziek en als een stil fluisteren. „De Psalmen", Nederlandse berijming van Gabriël Smit (Uitgeverij „Het Spectrum" te Utrechte Antwerpen). „De uitvinding van «Ut wapen maakt ledeie volgende oorlog onmogelijk, want «looi het getoiuik eivan zouden we onze beaohavlng verrvieUgen". altijd een prettig werkje gebleven. En het kwam hier goed te pas want het groen overheerste nog in de bedden. Maar het voorjaar is aan zijn programma begonnen: het is, zoals gebruikelijk, geopend door de opkomst van de narcissen met haar schuins geheven trompetten. Ook sommige hyacin ten hadden de kleedkamers reeds verlaten. Zij, die na ons komen, zullen zeker meer bloemen aantreffen. Maar óók meer men sen. Wij hadden alleen een paar kalme een den tot gezelschap en enkele bewoners van landen, waar ze het met de vacantiesprei- ding blijkbaar verder hebben gebracht dan bij ons. Tegenover een maagd, die zich door het feit dat zij gebeeldhouwd was niet het weerhouden om met water te gieten, heb ben wij in de gids gelezen, wat ze Jacoba van Beieren behalve de zoen van Delft nog meer hebben aangedaan. Een paar in stem mig zwart geklede zwanen dreven lang zaam voorbij. Het treft ons altijd weer, dat zwanen zichzélf in de hals kunnen bijten, want dat is ons nog nooit gelukt. Verder werd onze aandacht in de Keu kenhof getrokken door een lid van de ver keerspolitie, die met waakzame ogen onder zijn witte pet op een fiets langs het struik gewas flitste. De reden daarvan begrepen wij niet maar het was een leuke afwisseling. In het grote warenhuis midden in de hof hebben de bollenkwekers de lente een handje geholpen. Zij heeft het druk genoeg: de bomen moeten ook allemaal nog gedaan worden en de populieren popelen. Maar daar in de kas vlammen duizenden tulpen hoog op in alle mogelijke kleuren. De variëten ziende, waren wij verbaasd over dit bonte gezelschap, dat toch voor treffelijk harmoniëerde: George Bizet, Ru- dyard Kipling, die lustige Witwe, Jeroen Bosch cn Mac Arthur. Alles harmonieert in de Keukenhof. Daarvan raakten wij overtuigd bij de kar pervijver, waarvoor twee groepen buiten landse bezoekers zó geboeid toekeken, dat zij door elkaar verspreid raakten. De ger- maanse uitroep „Guck mal!" werd afge wisseld door het meer gallische „Ffffförmi- dable!" Men behoeft dit jaar de bollenweelde niet uitsluitend gelijkvloers te bewonderen. Men kan zich er ook boven laten hijsen In een helicopter van de Sabena. Wij hebben dat vooial gedaan om onze plattegrond van de Keukenhof te controleren, want we waren er een keer verkeerd mee uitge komen. We wilden naar het beeld van Franciscus en wij kwamen bij een pavil- joentje, waarin een jongeman juist met een hongerig gezicht een broodtrommeltje opende. Hij keek verstoord op en wij liepen snel door. Maar toen wij stil en loodrecht boven «ie Keukenhof hingen, hebben w(j de platte grond in orde b vonden. Het gebied be hoeft niet opnieuw tt worden gekaiteerd. Als de zon stt h: ook de tulpen heeft onthuld, dan zullen alle (per helicoptère of anderzins) opp< -woefde mensen even stil worden boven h prachtige boorduurwerk, dat ze daar in de bollenstreek maken. Wij mogen die glimlach van de goede aarde wel bijzonder waarderen zolang wij op eilandjes aan haar andere kant zulke monsterachtige paddestoelen kweken. KO BRUGBIER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 16