heel -. RAOUL FOLLEREAU apostel der melaatsen V&OEC Steeds meer Vlaamse boeken Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant mm KERKELIJK LEVEN Rassenvraagstukken Beeldententoonstelling op Frederiksplein Een stad in het oerwoud Een Rubens gestolen en teruggevonden „HAAGSE SCHOUW" nodig hadden. Het was vreselijk. Zelfs de mensen merkten dat er iets aan de hand was. Ze keken omhoog naar de daken en de bomen, waar het een lawaai was van jewelste. „Er komt zeker storm", zeiden ze. Nou storm kwam er niet, maar wel midden in de ruzies begon het te regenen, te regenen met pijpestelen. De mensen verdwenen in hun huizen. De mussen merkten het eerst nog niet eens, zó op gewonden waren ze door het vechten voor grotere nesten. Maar toen het flink op hun veren begon te druppelen ver gaten ze alle ruzies. Ze zochten de meest open plek op de straat, waar het water met grote stromen neerplenste. Ze spreidden hun vleugels uit, want ze wa ren bang dat die anders niet genoeg mee zouden groeien. De wijze mussen die gewoon klein wilden blijven, zoals ze altijd geweest waren, kropen onder de dakgoten en in vensterbanken om niet ook nat te wor den. Van hun droge plaatsjes af konden ze hun vriendjes zien zitten op de straat. Het was een treurig gezicht: al die klets natte vgoeltjes die hun kop niet tussen hun veertjes durfden te steken en hum vleugeltjes niet durfden intrekken. „Zie je al wat?" vroegen ze elkaar. „Nee", zeiden ze, „ze zijm nog steeds even groot." „Merk jij al wat!", vroegen de natte mussen elkaar. „Nee," zeiden ze treurig, „ik voel me nog steeds even klein." Het regende wel een uur. Toen klaar de de lucht op, de zon kwam door, het werd droog. Toen had je die twee soorten mussen eens moeten zien. De ene helft vloog vrolijk kwetterend terug naar de bomen of pikten de wormpjes op die na de regen overal hun kopje uit de grond staken. Maar die andere helft! Druipend en bibberend, uitgelachen door iedereen, leken ze nog kleiner dan ze waren vóór de regen. Met neergeslagen ogen kropen ze in hun veel te grote nesten en het liefst waren ze nooit meer voor de dag gekomen. Dat kon natuurlijk niet; daar om hoorden ze verder hun hele leven lang de vogels om hen heen lachen over de Meiregen, die hen groter zou maken. Eén ding hadden ze er tenminste van geleerd: je moet nooit groter willen zijn dan je bent. MormH- „Het is heus waar, ik heb het zelf van de mensen gehoord", kwetterde mevrouw Mus. „Ja, het is heus waar, ik was er zelf bij", kwetterde Mientje Mus haar moeder na. „Hou jij je mond", zei haar oom, „jij bent nog te klein om mee te praten". Mientje hield verschrikt op, maar even later, toen wel honderd mussen ruzie kregen over wat haar moeder gezegd had, begon ze ook weer. „Het is heus waar. Er stond een grote man in de tuin waar wij in de boom zaten. Er kwam een jongetje aan en die zei: „ik wil graag net zo groot worden als u, vader". En toen zei die vader: „dan moet je in de Meiregen gaan staan, daar word je groot van!" Echt waar!" Geen één mus geloofde het verhaal. „Jullie zullen het wel verkeerd verstaan hebben", zeiden ze. Maar toen kwam er net een kraai aanvliegen, die heel lang onder de mensen had gewoond. „Ja", zei hij, „ze hebben gelijk. Ik heb dat meer gehoord. Maar ik heb nog nooit iemand gezien die gegroeid is van de Meiregen." Nu de wijze kraai gesproken had, ge loofde opeens iedereen wat mevrouw Mus en Mientje Mus hadden gehoord. „Dat moet iets verrukkelijks zijn", zei den ze, „groot worden alleen van de Meiregen." Ze zagen het ineens allemaal voor zich: grote mussen te zijn, zo groot als kraaien of uilen. Groot als een kat of een hond, of misschien wel als een paard. Ze werden ep- stil van en dat wil heel wat zeggen voor mussen. „Ging het maar regenen", dacht ieder een, terwijl ze anders pas vrolijk waren als de zon scheen. „Als het maar niet zo lang duurt", zei de één en de mus- senmeisjes zaten te gichelen en zeiden dat ze zaten te springen om regen. Alleen een paar oude mussen namen de zaak ernstiger op. „Kijk eens, alles goed en wel", zeiden ze, „maar denk je niet dat onze nesten te klein zullen zijn als we groeien van de Meiregen? En zouden de mensen ons niet voor karren spannen als we zo groot worden als paarden? Of in een hok als een hond of aan een ketting als een geit?" „Welnee", zeiden de jongere mussen en ze lachten de oudjes uit: „We blijven immers mussen. Alleen worden we veel groter en dat is toch prachtig. Dan hoef je voor één strootje of wormpje niet meer te vliegen. Je neemt in één keer honderd strootjes en honderd wormpjes in je snavel mee." „Ja maar", zeiden de oude mussen, „denk je niet je maag ook groeit, dat je net zoveel eet als een paard als je zo groot bent als een paard? En geloof maaT niet dat de mensen hele wittebro den voor ons in de tuin leggen inplaats van kruimels." Binnen een paar minuten had weer iedereen ruzie. De ene vond dat de oud jes gelijk hadden en de andere wilden er gewoon niet aan denken en alleen maar groot zijn. Die laatsten begonnen hun nesten vast groter te maken, want zo gauw het ging regenen zouden ze groeien en daarna moesten ze toch iets hebben om in te wonen. Dat bracht natuurlijk weer nieuwe ruzies mee. Vroeger woonden er twintig families in één boom en nu wil de opeens één mus een nest maken zo groot als die ene boom. Op de daken ging het net zo. De mussen die groeien wilden, zeiden dat ze ieder een héél dak Wat is daunu, denkt Piep, de muis? Oei, dat wordt gevaarlijk! Wie gaat daar al zo vroeg op pad en helemaal alleen? Een meisje van zes jaar zowat. Waar moet dat nu al heen? Wat kom je doen, kraait Kok, de haan, de eend kwaakt: hé wat gek. Zij loopt recht op het weiland aan, nu klimt ze over het hek. Het veulen springt van schrik opzij, de koeien kijken dom, de schapen blaten op een rij, het varken keert zich om. Nu staat het meisje stil, ze bukt tussen de bloemen in. Eén boterbloem wordt afgeplukt, maar dat is pas het begin. Een pinksterbloem en een margriet en takjes heel licht groen en prachtig blauw vergeet-me-niet. Wat gaat ze daar mee doen? Nu gaat ze met een heleboel naar huis terug en daar versiert ze vlug de kinderstoel: haar broertje wordt één jaar! MIES BOUHUYS Dacht ik het niet! Het is een poes! Schrijf de namen van de voorwerpen onder elkaar. De eerste letters vormen samen de hoofdstad van een provincie. Gedurende de grote conferentie, die de Wereldraad van Kerken in Evanston gaat houden, zal er één sectie zijn, die speciaal wil denken en spreken over het rassenpro bleem. Een vraagstuk, dat nog steeds op geld doet, ook daar, waar het wellicht theo retisch niet meer bestaat. Ongetwijfeld zal bij velen de vraag op komen, waarom het nu eigenlijk wel nodig is, dat de kerken zich in dit probleem gaan verdiepen. Men mag zo redeneert men dan toch zeker wel aannemen, dat voor de kerken op dit punt geen vragen meer liggen? Inderdaad, in zoverre heeft men gelijk, de kerken gaan er natuurlijk vam uit, dat ieder schepsel in wezen voor God gelijk is. Men moet echter vooral twee dingen niet vergeten. Het eerste is, dat in Evanston kerken uit alle delen van de wereld samen komen, waaruit volgt, dat er heus wel leden van bepaalde genootschappen zijn, die er afwijkende meningen op na houden en ten tweede dient men niet uit het oog te verliezen, dat de kerken er voor de wereld zijn. Die wereld, waarvoor de Heer der Kerk op aarde is gekomen, maar die deze Heer zo slecht heeft begrepen en vaak nog niet begrijpt. Neen, het Ls zo vreemd niet, dat de kerken over het rassenprobleem gaan spreken. Deze mening wordt door ds. A. v. d. Flier gedeeld in „Woord en Dienst". Hij wijst er op, dat nog in de vorige eeuw het blanke ras over de gehele wereld op trad met de vanzelfsprekende veronder stelling van eigen blanke superioriteit. En al is de machtspositie, die hieruit voort kwam, snel aan het verdwijnen, in veie gevallen zijn de gevoeligheden nog duide lijk zichtbaar. Er zijn streken, waarin de spanning tussen de rassen nog steeds toe neemt. Men behoeft hier niet uitsluitend te den ken aan de tegenstelling tussen „blank" en „bruin". Ook op andere vlakken liggen allerlei gevallen van vooroordeel. Als voor beelden worden genoemd de positie van de Chinezen in Malakka en Indonesië, van de Indo-Europeanen in Indonesië en ook de minderheden-problemen op de Balkan. Geen bevoorrechting Er bestaan helaas nog spanningen genoeg. De Bijbel is hierover duidelijk genoeg. Geen enkele groep kan aanspraak maken op een bevoorrechte plaats bij het kruis van Christus om zijn huidskleur of zijn ethische kenmerken. Op theologische gron den kan men de achteruitstelling van een bepaald ras niet verdedigen, zegt ds. v. d. Flier verder. Men komt echter nogal eens tegen, dat men de gelijkheid der rassen voor God in theorie toegeeft, maar daarna de practijk zo zwaar laat wegen, dat de waarheid van het Evangelie alleen maar theorie blijft. Inmiddels zijn er in de wereld sterke tegenkrachten aan het werk. Het werk der U.N.O., alsmede de verklaring van de rechten van de mens, gaan uit van de ge lijkheid van alle rassen, waarbij de prac- tische kant niet over het hoofd wordt ge zien. De kerken hebben zich af te vragen en zij gaan dit nu doen of zij op dit ogenblik niet achteraan komen. Oecume nische aandacht voor het rassenprobleem is beslist noodzakelijk. Er worden enkele vragen geformuleerd, waarmee de Wereldraad van Kerken zich zal moeten bezighouden. De eerste luidt: hoe kan de boodschap van het Evangelie worden gebracht, zó, dat zij de diepste wor telen van het rasvooroordeel raakt? Een andere gaat over de vraag, hoe de Christe lijke Kerk de rassenvraag in eigen kring moet behandelen. Hoe kan de Kerk temid den van het volk en in de wereld een zo danig voorbeeld geven van de Christelijke overtuiging omtrent het rassenvraagstuk, dat zij daarmee bijdraagt tot leniging van bestaand onrecht en tot overbrugging van de tegenstellingen, zo wordt verder ge vraagd. Tenslotte wil men onderzoeken hoe hierbij kan worden samengewerkt met regeringen en andere wereldlijke lichamen. Het gaat er hierbij maar niet alleen om de Christenen tot een betere Christelijke houding tegenover bestaande problemen aan te sporen. Het doel is er vooral op gericht de wereld te zeggen, dat ook voor deze vraagstukken het heil alleen te vin den is in het Evangelie. Woensdagmiddag 2 Juni zal op het Fre deriksplein te Amsterdam een tentoonstel ling worden geopend van ongeveer zeven tig beeldhouwwerken, die deels in de open lucht, deels in de gerestaureerde „Galerij" worden opgesteld. Dc expositie is tot stand gekomen op initiatief van de Kunstraad, naar het voor beeld dat de studentenvereniging St. Tho mas Aquinus enkele jaren geleden heeft gegeven. Zij duurt drie maanden. 22 MEI 1954 Erbij Hij wordt de zwervende weldoener, de apostel der melaatsen genoemd. Deze grote philanthroop vestigde zich twintig jaar geleden in het Boliviaanse hoogland, waar hij als een afgezant van de Voorzienigheid wordt beschouwd. „Ik heb achtenzestig landen bezocht", vertelt hij ons „,van Singapore tot Lambarene, van Orofara tot Molokai, over een afstand van meer dan zeshonderdduizend kilometer, dat is ongeveer vijftien maal de aarde rond". Raoul Follereau, voorzitter van de Charles de Foucuuld-stich- ting en van de Orde de la Charité is echter geen ontdekkingsreiziger. Het is hem niet te doen om onbekende streken te bezoeken en de inheemse bevolking te bestuderen, geenszins. Toen hij twintig jaar geleden er op uit trok, had hij zich ten doel gesteld een steun en toeverlaat voor de melaatsen te zijn en het vernederende isolement op te heffen, dat hen tot paria's maakt. „Tot ziens in HollandDat was ook de wens, die de befaamde Sovjet ballerina Natalia Doedinskaja uitsprak bij het afscheid in de Franse hoofdstad, waarheen zij een vergeefse reis had ondernomen. Volgens een verslaggever, die het vertrek van het Russische gezelschap op het vliegveld Le Bour^et heeft bij gewoond, zou zij in tranen zijn uitgebarsten toen de laatste kans op een optreden in Parijs definitief vervloog. Zij is stellig de mooiste van het ensemble, waarin men ook een aantal voor danseressen merkwaardig zwaar gebouwde vrouwen kon aantreffen. Zij kreeg haar eerste danslessen in het ouderlijk huis en werd verder opgeleid door de moeder van Galina Oelanova aan de dans- academie van Leningrad, waar zij verder de lessen van Agrippina Vaganova genoot. In Nederland kent men haar tot dusver slechts uit de tweede Russische film van ballet en opera. Maar in haar vaderland is zij vooral populair als de vertolkster van de rol van Laurencia in de bewerking voor danstoneel van de romantische comedie „Fuente Ovejuna" van Lope de Vega, die drie jaar geleden als „Dorp in Opstand" in Bloemendaals Openluchttheater werd opgevoerd. „Tien tot twaalf millioen melaatsen ter wereld zijn uit de gemeenschap gestoten," zegt hij. „Deze toestand is onhoudbaar, temeer daar wij nu weten, dat de melaats heid helemaal niet zo besmettelijk is: ik zelf heb duizenden zieken de hand gedrukt zon der te worden besmet. Bovendien kan de ziekte door middel van sulphonen gemak kelijk worden bestreden. Deze sulphonen zijn reeds in 1907 door drie Franse geleer den van het Instituut Pasteur ontdekt, doch werden toen nog niet voor de bestrijding van melaatsheid aangewend. Pas in 1941 werd het middel voor dit doel gebruikt". „En weet u", ging Raoul Follereau voort, „hoeveel er nodig is om een melaatse weer tot mens te maken? Ongeveer tien gulden per jaar. Meer niet. Met andere woorden: voor de prijs van twee bommenwerpers kan men alle melaatsen ter wereld genezen. Een zeer lage prijs voor het wegnemen van zulk een groot leed". Maar de schrijver van „Tour du Monde chez les Lepreux" is ervan overtuigd, dat de zaak, waaraan hij zijn leven heeft ge wijd, zal zegevieren. Verleden maand dien den alle politieke groeperingen een reso lutie in bij de Nationale Vergadering, waar bij de regering wordt uitgenodigd een hulp plan uit te werken voor de melaatsen en dat op de agenda van de UNO te plaatsen. „Hoe bent u er toe gekomen om u het lot van de melaatsen aan te trekken?" „Eenvoudig door twee toevallige ontmoe tingen", was het antwoord. „Eerst in 1936. Ik was toen in de Sahara, om de herden king voor te bereiden van de twintigste verjaardag van de sterfdag van Charles de Foucauld en wilde de weg afleggen die hij gegaan was. Op zekere dag voeren we op de Niger, toen de dokter, die we bij ons hadden, mij een melaatse aanwees. Ik had er nog nooit een gezien en was diep getrof fen. Toen kreeg ik de hartverscheurendste verhalen te horen over deze stakkers, die verjaagd, verbrand of doodgeranseld wor den. En wat wordt er voor hen gedaan, vroeg ik. Hij haalde langzaam de schouders op met een gebaar van onmacht. Nooit zal ik deze ontmoeting vergeten. Jaren later, na de bezetting, had ik mij teruggetrokken in het klooster van de mis siezusters van Onze Lieve Vrouw der Apos telen te Vénissleux, bij Lyon. De moeder overste was in donker Afrika geweest en vertelde over een eiland, Destrée, gelegen op een lagune ter hoogte van Abidjan. Met zijn grote palmen en zijn weelderige plan tengroei scheen het tot lustoord te zijn voorbestemd. En toch was het een soort hel. Hier leefden de melaatsen van de Goud kust. Eigenhandig flansten zij hun barak ken in elkaar en voedden zich met wat ze om zich heen vonden en wat hun werd toe geworpen. Tegen een dergelijke gang van zaken kwam de moeder-overste in opstand en in haar geest rijpte een stoutmoedig plan: Er moest een kleine stad voor deze ongelukkigen gebouwd worden. Een kleine stad waar ze verzorging zouden krijgen en in een betrekkelijke vrijheid leven, zonder muren of omheiningen. Maar de wetten der hygiëne schreven nu eenmaal muren voor. Nu, dan moest de stad in het oerwoud ge bouwd worden!" Voor de verwezenlijking van een derge lijk ideaal waren millioenen nodig. Onver moeibaar doorkruiste Raoul Follereau Frankrijk, België, Zwitserland, Canada, de Verenigde Staten en Afrika om deze zaak van naastenliefde te bepleiten. En zo ver rees tenslotte Adzopé, midden in het oer woud. „Kijk", zegt Raoul Follereau. Aan de muur hangt een kaart met een cirkelvor mige figuur. „Dat is Adzopé, met zijn plein in het centrum en zijn straten. Het doet aan de Place de l'Etoile in Parijs denken. „Hier leven alleen melaatsen, die aan de zorgen van missionarissen zijn toevertrouwd. De tXXXDOCXXXXXXXXXXXX*X100CXXXXXXXX30000000000000000CXX)000000 IDit is een enigszins vrije vertaling van een artikel door André Bourin in het Franse weekblad „Les nouvelles litteraires" van 6 Mei 1954. De ge- noemde dichtbundel verscheen bij Flammarion te Parijs. ooooooooocooooooooooociocx3oooo(*oooociooooooo<xoooooooooco „stad" telt nu ongeveer zeshonderd zielen. Ieder heeft een huis met een tuintje. Er is een ziekenhuis, een kraaminrichting en een laboratorium. Binnenkort zal er ook electri- citeit komen". Tijdens het jongste bezoek van Raoul Follereau voerden de zieken te zijner ere een toneelstuk op, in hun oerwoud-schouw burg, met een echt doek en echte décors. De keuze van het stuk getuigde ondubbel zinnig van hun geestkracht: ze speelden „De ingebeelde zieke" van Molière! Deze maand gaat Raoul Follereau weer aan de slag, want zijn taak is nog lang niet volbracht. Hij wordt er geheel door in be slag genomen. Slechts tussen de bedrijven stelde hij een dichtbundeltje samen, dat onlangs onder de titel „Si demain le Christ frappe a votre porte" (Als morgen Chris tus aan uw deur klopt) het licht zag. Uit iedere versregel spreekt zijn grote, mens lievende geest. Trouwens, zelf zegt hij: „Ik heb in mijn leven zeer veel oppervlakkige mensen ont moet en ook wel enkele egoïsten, maar nooit een echt slecht mens". En om hem heen, in zijn kleine kantoor achter zijn afgelegen huis te Auteuil, zien wij de portretten van enkelen hunner, die hij zich tot voorbeeld heeft gesteld: de Fou cauld, Lyautey en Nermoz, met welke laat ste hij in 1929 de Andes doortrok. „Welk doel hadden toen uw reizen?", vroegen wij. „En wat heeft die jarenlange ervaring u geleerd?" Als altijd: de mensen te leren kennen. Ik ben nooit toerist geweest. Ik weet nu, dat er naast zeer veel ellende, ook veel goedheid in de wereld is. Dat laatste komt weliswaar niet altijd tot uitdrukking, maar ik ben toch optimistisch gestemd, omdat ik geloof, dat er voldoende goedheid is, om die ellende te verzachten. Hoofdzaak is, het een met het ander in con tact te brengen en niets is boeiender dan dat". TORONTO (U.P.). Een op dertigdui zend dollar geschat schilderij van Peter Paul Rubens „Oprichting van het Kruis" dat dezer dagen is gestolen uit het Museum voor schone kunsten in Toronto, is teruggevonden in de tuin van het parlementsgebouw van de pro vincie Ontario in Canada. De dieven, die het schilderij uit de lijst hadden gesneden, hebben het doek langs een brandtrap buiten het museum ge bracht. De alarm-installatie trad in wer king. toen de dieven de deur naar de brandtrap openden. Vermoedelijk heb ben zij op de vlucht het kostbare doek weggeworpen. Deskundigen onderzoe ken of het schilderij geleden heeft. (Van onze correspondent in Brussel) Het Vlaams Economische Verbond heeft zich gebogen over de problemen van de Belgische uitgevers. Uit een enquête, welke bij drie vooraanstaande Vlaamse uitgevers werd ingesteld, bleek dat deze zich zeer speciaal voor de Nederlandse boekenmarkt interesseren. In Nederland bestaat nog steeds een voor oordeel tegen het Vlaamse boek, maar dat neemt snel af. Voor de oorlog werden practisch geen Vlaamse boeken naar Ne derland uitgevoerd. Thans zou ongeveer 25 30 percent van de oplage der Vlaamse boeken op de Nederlandse markt worden verkocht. Men acht dat een zeer bemoedi gend perspectief. •De grote Vlaamse schrijvers geven nu af en toe een van hun werken bij Vlaamse uitgevers uit. Maar bij vele Nederlandse boekhandelaren overheerst nog steeds de vrees uit Vlaanderen een minderwaardig product te zullen krijgen, wat voor de oorlog te vaak het geval was. De boeken van de Vlaamse uitgevers zijn echter thans zeer goed verzorgd. Er is trouwens reeds veel samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse uitgevers. De Vlaamse uitgeversbedrijven hebben zich sinds de oorlog vooral ingespannen wat betreft de uitgave van sociaal-econo mische werken. De vooruitgang van het Vlaamse boek in België kan men afleiden uit het jaarverslag van de Koninklijke Bi bliotheek: in 1919 werd een zesde ge deelte van de in België gepubliceerde boe ken in het Nederlands uitgegeven, in 1953 precies de helft van het totaal. De Haagse Kunstmaand zal dit jaar on der het motto „Haagse Schouw" in October worden gehouden. Het is de bedoeling spe ciaal de aandacht op het werk van Haagse kunstenaars te richten. De Kunstmaand wordt geopend met een opvoering van „Een Midzomernachtdroom" van William Sha kespeare door de Haagse Comedie met medewerking van het Residentie-Orkest, waarvan vijf herhalingen zullen volgen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 11