OM EEN KROON
„UIT EEN DODENHUIS" VAN JANATSJEK
In verhoogd tempo
werkt men aan
de onderdoorgang
van het brede
Noordzeekanaal
Swing"-muziek als
verdovend middel
Wlufrie&fleeAt te Wiekbaden
BRITTEN, FRANSEN, ITALIANEN
Nagelaten operadie deze zomer ook in het
Holland Festival tot uitvoering komt
Reparateur van
liet struweel
- Kort verhaal
door Lizzy May
- -J***-vaseN-
9
Voor en achter de schermen kan men het er over eens zijn, dat
Wiesbaden ditkeer met zijn Internationaal Mei-Festival bijzon
der gelukkig is geweest. In de overvloed van festivals, waarbij
men soms goed doet voor „cultureel belang" de woorden „plaat
selijk vreemdelingenverkeer" te lezen, lijkt dit etiket „Inter
nationaal" op het eerste gezicht wat boud gesproken. Doch wie
Londen, Parijs, Italië en Wenen in luttele weken in één plaats
zo op hun best vertegenwoordigd ziet, moet concluderen, dat
Wiesbaden nog weet, wat deze stad aan haar naam en aan de
Meimaand is verschuldigd.
Daarbij is er op één - hieronder te noemen - voorwaarde in
het Duitsland van vandaag voor een muziekfeest van interna
tionaal karakter nog wel degelijk plaats. Aan specialisatie
daarentegen is de behoefte minder groot. Want al lijkt het niet
waarschijnlijk dat, naast het aan Wagner toebehorende Bay-
reuth, overeenkomstig de plannen München zeer spoedig tot het
domein van Strauss verklaard zal worden, gelijk Salzburg tot
dat van Mozart, deze componisten blijven, overeenkomstig hun
antecedenten, elk in zijn stad toch wel voor een onbepaalde tijd
de toon aangeven. Wie echter het begrip „internationaal" ver
heft tot leuze zijner feesten, ontkomt niet aan de noodzaak een
maatstaf aan te leggen, waarnaar de vreemdeling zich kan rich
ten. Dit is de bedoelde voorwaarde, zonder welke geen festival
van cosmopolitische allure - en ons Holland Festival staat voor
dezelfde consequenties - kan gedijen. En om bij Wiesbaden te
blijven: de prestaties van het eigen „Hessisches Theater"
rechtvaardigden dit jaar het gastheerschap zijner zusterinstel
lingen van naam ten volle.
Daar was dan allereerst de opera „Uit een Dodenhuis" van
Janatsjek, waarmee het feit herdacht werd, dat deze Tsjechische
componist honderd jaar geleden geboren werd. Men zal het
zelfde werk (maar dan integraal!) ook in het komende Holland
Festival kunnen zien en horen. Het is een werk, gebaseerd op
door de componist geselecteerde brokstukken van dialogen en
verhalen, welke hij samenvoegde na lezing van Dostojewski's
herinneringen uit zijn Siberische gevangenschap. Niet de ge
bruikelijke intrige bindt de drie actes samen, doch het scenisch
beeld en de saamhorigheid der daarin optredende personen.
Eensklaps opwellende gedachten bij hen,
die eenzelfde lot tezamenbracht, groeien
uit tot verhalen van gebroken levens. In
de gespannen atmosfeer van het concen
tratiekamp ontladen hartstochten zich tot
levensgevaarlijke explosies en naderen
verwante zielen elkaar in vriendschap om
spoedig weer uiteen te gaan. Allen bindt
een steeds latente opstandigheid tegen het
door de commandant gepersonifieerd ge
zag: Situaties die, in 1927 getoonzet, voor
het huidige geslacht een beangstigende ac
tualiteit verkregen.
Dat daarbij een bijkans 75-jarige com
ponist een muziek schreef, zo exact en als
het ware modern-emotioneel, met een in
korte, opeengestapelde motieven verbor
gen spankracht, die zowel jeugd als geeste
lijke rijpheid bij de maker laat vermoeden,
is waarschijnlijk het grootste wonder van
dit beklemmend meesterwerk. Met de mid
delen van rhythme en melodiek worden
hier op even bondige als besliste wijze de
diepste instincten blootgelegd. In een en
kele adempauze bloeit dan plotseling de
herinnering op aan een idyllisch ogenblik,
een schone vrouw, herinnering die in deze
omgeving, waar een opgevoerde „Don
Juan" pantomime verstart tot een benau
wende grimas, alras door andere gevoelens
wordt overstemd.
,Deze „zwarte" opera geeft mij veel werk.
Ik heb het gevoel, dat ik bij dit werk die
per en dieper afdaal, tot op de bodem der
menselijkheid van de ongelukkigste men
sen. En daar is het voortgaan moeilijk",
schrijft Janatsjek aan een vriendin tijdens
de compositie. Dat de componist toch over
de duisternis, die deze opera omhult en die
overal dringt tot in haar poriën, wist te
triomferen bewijst het slot, de hymne aan
de vrijheid. Gesymboliseerd in een losgela
ten vogel, wordt zij door de gevangenen
bezongen, wanneer hun „politieke" lotge
noot, die bij het begin der opera het kamp
betreedt, opnieuw in vrijheid komt. Aldus
brengt Janatsjek, zich steeds bedienend
van de hem typerende, aan de spreektaal
ontleende compositorische accenten, ook in
zijn zijn donkerste dramatische momenten
(zie het slot van „Jenufa") toch steeds
weer de positief-menselijke waarden aan
het licht. Na een blik in de hel van het
„Dodenhuis" ervaart men dit als een wer
kelijk geluk.
De uitvoering, waarbij de door Bakala na-
gecomponeerde ouverture kwam te ver
vallen, was een meesterstuk van ensemble
kunst. Dirigent Elmendorff en intendant
Schramm, die de regie voerde, beiden door
hun werk als gast bij de Nedeflandse Ope
ra hier goed bekend, hielden er de naam
van Wiesbaden mee hoog op een voor de
liet festivaltheater te Wiesbaden, naar een
tekening van H. Wich.
volgende toneeel. Dreigt er een monotonie
in het recitatief van Grimes, zo volgt aan
stonds de lyriek, welke het privilege is van
Ellen, de dorpsonderwijzeres en Peters
goede genius.
Ieder krijgt in dit werk zijn deel, waar
bij een eervolle taak is toegedacht aan de
aanwezigen volstrekt onvergetelijke wijze.
Van de buitenlandse gastvoorstellingen
Wenen met het Mozart-répertoire, het
Parijse Operaballet, „Peter Grimes" van
Benjamin Britten uit Covent Garden en
een ensemble ad hoe, genaamd „Stagione
Lirica Italiana" zagen wij hetgeen Lon
den en de Italianen kwamen bieden. Men
heeft in Covent Garden na de éclatante
successen met Brittens eerste opera, kort
na de oorlog, dit werk enige tijd laten rus
ten om het vervolgens verleden jaar weer
op het répertoire te nemen. In deze bezet
ting heeft de Londense Opera met uitzon
dering van haar orkest (de plaatselijke
festival-orkesten zijn tegenwoordig „Ma
nusje van alles") Wiesbaden met een be
zoek vereerd.
Brittens eersteling, die Nederland nog
steeds niet kent, is een opera vol indivi
duele karakteristiek, doch ook van effect
rijke scènes voor het koor, zowel als van
orchestrale tussenspelen in allerlei vorm.
Zij laat geen middel, dat „der opera" is, on
gebruikt en is daarenboven als eerste mu
ziekdramatisch werk van een jong compo
nist opmerkelijk trefzeker. Men krijgt zijn
soli en ensembles zeer evenwichtig gedo
seerd, het koor draagt bij tot de verleven
diging der handeling, het orkest zorgt on
der meer voor de „couleur locale" door
achtereenvolgens de zee te schilderen bij
nevel, storm, zon en stilte, inleidend tel
kens de dramatische stand voor het eerst-
(UJt „The New Yorker")
Engelse taal, die hier na Purcell weer voor
het eerst muziektaal werd. Reeds hierom
alleen is de verrassing, door deze opera in
1945 teweeggebracht, verklaarbaar. De
voorstelling dezer volksopera met Edgar
Evans, Sylvia Fisher en Otaker Kraus in
de voornaamste rollen en gedirigeerd door
Reginald Goodall, bracht in dit internatio
nale milieu ongetwijfeld het beste, waar
mee Engeland zich kon doen vertegen
woordigen. Men raakte er niet door van
zijn stuk, doch als element in dit „geheel
van tegenstellingen" had de uitvoering
haar groote waarde.
Van Britten naar Italië „il n'y a qu'un
pas". Zie de vaak uitgesproken voorkeur
van deze componist voor de latere Verdi,
Het lijkt ondenkbaar, dat Italië in opera
aangelegenheden ooit bukken zal voor het
principe der ensemblekunst, een beginsel,
waarnaar bijvoorbeeld Böhm zich bij het
aanvaarden van zijn directietaak in Wenen
denkt te richten. De historische ontwikke
ling in het operastamland en het „puick
der zoete kelen", waarvan het nog steeds
zijn afgezanten door de wereld zendt, wijst
in een andere richting. Wat is zo'n sextet
uit „Lucia di Lammermoor" zonder ster
systeem? Ensemble? Och arme. Hoort
Tagliavini de primus inter pares - in zijn
attaque tot dit sextet en de sluizen openen
zich voor de vloedgolf van het bel canto.
Donizetti, die 71 opera's op zijn naam heeft
staan, moge genialere invallen gehad heb
ben voor het opera-buffa-genre dan bij zijn
wat zwaar aangezette dramatiek, wie zou
deze „Lucia di Lammermoor" - die in haar
beste ogenblikken kracht paart aan gratie,
noblesse aan cultuur en die bovendien een
wonder is van melodische inventie - dur
ven verwijzen naar het „rariteitenkabinet"?
Geen nood dat achter de zege der onvol
prezen Italiaanse zang een libretto schuil
gaat, dat het aankijken niet waard is. Be
landt men bij de volgende opera-periode -
Verdi in zijn middentijd van de „Forza del
Destino", welke de avond na de „Lucia"
werd gegeven - dan blijkt opeens het ob
stakel van een onvoldoende operaboek veel
groter en moet een Caniglia alle registers
open zetten om de twee uren, dat dit boek
haar tot de kleedkamer veroordeelt, te
overbruggen. Zo stond de laatste ure van
dit veelzijdige feest van Wiesbaden in
dienst van de superbe zangkunst en wie
zou daar bij een programma, voor drie
kwart aan de opera gewijd, tegen willen
opponeren? M. v. D.
Tot in de verre omtrek van het Noord
zeekanaal klinkt nu de echo van de
tunnelbouw: niet langer is alleen de
gigantische bouwput dag en nacht de
bijenkorf, waar de enorme arbeid voor
dit grote project wordt volbracht.
Want naarmate zich in die langwerpige,
in het zand uitgegraven bouwput aan
de Zuidkant van het kanaal de tunnel
moten aaneenrijen en de betonfabriek
de specie verderop naar het Zuiden
stuwt, waar de tunnels voor spoorweg
en autoverkeer zich met een flauwe
helling uit het zand verheffen, naar
mate ook het tijdstip nadert, dat dit
waterwerk zijn „keerpunt' vindt op een
tijdelijk eilandje in het midden van het
Noordzeekanaal en dus de Noordelijke
opgang neergang zo ge wilt er kan
komen, worden de voorposten in de
weilanden uitgezet. Ter hoogte van het
oude landgoed „Beeckenstem" aan de
Rijksweg wordt al verwoed gewerkt
aan twee verkeersdoorgangen, waar
straks de Rijksweg Haarlem—Velsen
eerst zo goed als gelijkvloers over do
spoorbaan heen gaat en daarna met een
flauwe helling de autoweg „neemt". Bij
het Beverwijkse station werpen do
draglines hun molshopen reeds op ten
teken, dat ook daar veranderingen op til
zijn. Zo wijzigt deze tunnel het gezicht
van een streek, niet alleen echter mate
rieel en met zandhappers, maar ook
economisch. Want Noordhollands Noor
derkwartier zal zich pas goed ont
plooien, als het direct bereikbaar is en
de trage ponten niet langer de stop in
het verkeer leggen, die dag in dag uit
duizenden kost aan verlies van arbeid en
goederen.
Nieuwe stations voor de nieuwe spoor
lijnen, die bij Santpoort dwars door het
nu nog maagdelijke land getrokken zul
len worden, een nieuw station voor Re-
verwijk, het uitvallen wegens overbodig
beid van het scheepvaartobstakel, dat
Velserbrug heet: het zijn stuk voor stuk
ingrijpende veranderingen in dit polder
landschap onder Velsen en Beverwijk.
(zie tekening hiernaast)
HOLLYWOOD (U.P.) Onder de
vreemdste beroepen van de filmstad ressor
teert dat van Tony Bavero, wiens functie
omschreven wordt als „meester-struweel-
reparateur".
Bavero is een waar kunstenaar op dit
terrein en heeft bijvoorbeeld nog geen uur
nodig voor het geheel herstellen van een
stuk woeste grond, waar paarden, mensen
en auto's overheen gegaan zijn. Hij is een
deskundige voor het weer oprichten van
vertrapte bosjes, beschadigde duinterrei
nen en geknakte planten en bloemen.
Momenteel is Bavero aan het werk op
het bergterrein, waar de buitenopnamen
geschieden voor de film „Schaduwvallei"
van Universal-International. Zijn zwaar
ste karweitje is tot op heden geweest het
weer in zijn natuurlijke staat terugbren
gen van een terrein waar vijftig centimeter
hoge struiken volkomen platgetrapt wa
ren door vrijwel de gehele filmbezetting.
„Dit was bijna zo moeilijk als het uitwis
sen van de sporen in zandduinen van de
Dodenvallei, nadat Alan Ladd zijn vreem
delingenlegioen daarover had gevoerd",
meende Tony Bavero.
Bij de uitvoering van zijn laatste zware
werkje veegde hij eerst de struiken om
hoog met een reusachtige stalen borstel.
Vervolgens repareerde hij met een schil-
derspenseel en lijm één voor één de
zwaarstbeschadigde bosjes. Op de gedeel
ten, die er het ergste aan toe waren ge
weest, had hij begroeiing uit de omgeving
overgeplant.
„Waarschijnlijk ben ik de enige in Cali-
fornië die met voorbedachten rade onkruid
teelt", zei hij. Zijn beroep heeft hem door
geheel Westelijk Amerika gevoerd. 4
99
CC020000000000000
DE BEZOEKER stak zijn hand in de aktentas. Toen de hand
weer te voorschijn kwam was deze gevuld met een bundel
vergulde en verzilverde repen karton.
Kronen! gilde het kind verrukt. De vader knipoogde tegen
de bezoeker.
Dit is een heel bijzondere man, wendde hij zich tot het
kind. Hij handelt in koningskronen.
Mag ik, mag ik.stamelde het kind. Zijn ze voor mij?
De bezoeker wierp een snelle blik op de vader, zag diens
toestemming in de glimlach en gaf de repen papier aan
het kind. Hij boog zich weer naar de vader over:
Monsters van lijsten zijn het, sprak hij op zakelijke toon.
Ik heb er nog ongekende hoeveelheden van.
Het kind hoorde dit al niet meer. Het had haar eigen wereld
in een hoek van de kamer op slot gedaan en de schatten
voor zich uitgestald. Brede gouden banden waren er bij, met
barokke krullen. En smalle zilveren in strakke lijnen. „Deze
voor de prins", speelde het kind, „en deze voor de koning.
Die voor de prinses en die voor de koningin. De rest voor
elfen en feeën...."
Een brandweerauto gierde luid bellend voorbij. Maar het
kind, verdiept in fantasieën, hoorde dit niet. Daarna werd
er tegen het raam getikt. Eerst zacht, toen luider.
Daar is Annetje voor je, riep de vader
naar het kind. Het kind liep langzaam,
met zichtbaar te overwinnen tegenstand
stand, naar het venster.
Kom je mee naar de brand kijken?
vroeg Annetje, haar neusje tegen het glas
gedrukt. Het kind schakelde zich over op de werkelijkheid,
knikte en liep op een holletje naar de deur. Onderweg be
dacht het zich, ging terug naar de hoek van de kamer, bukte
zich en raapte de kronen bij elkaar. Met haar kostbaarheden
onder de arm geklemd draafde het naar buiten.
Annetje stond haar ongeduldig trappelend op te wachten.
Stevige beentjes in dikke wollen sokken en op groei be
rekende sandalen. Met gulzige uithalen zoog zij op een stuk
drop. Het zwart daarvan maakt haar mond eens zo groot,
als de geschminkte mond van een clown.
Wat heb je daar? vroeg ze het kind, op de bundel pa
pieren repen wijzend.
Kronen, antwoordde het kind, direct weer weg in het
spel van daareven.
Heb je niks aan, kan je niet eens opeten. Mijn moeder,
die heeftGa gauw mee naar de brand kijken. Anders
is hij al geblust. Ze sloegen de hoek om en liepen achter
voortrennende mensen aan die evenals zij deze sensatie niet
wilden missen.
De ladderwagens waren al uitgezet. Er steeg rook uit een
venster op de bovenste verdieping. De toeschouwers, door
de politie op een hoop gedrongen zagen zwijgend genietend
naar boven.
Al spoedig stonden de beide kinderen op de voorste rij. Het
kind met verwonderde ogen voor iets waarvan de betekenis
niet geheel tot haar doordrong. Annetje gnuivend, sabbelend
op de drop en het kind aanstotend als zij iets nieuws meende
ontdekt te hebben.
Er is vast iemand doodgebrand, fluisterde ze het kind
in het oor. Soms gooien ze dooie mensen uit het raam en
vangen ze op in een deken. Een griezelig gezicht. Hu. Ik
heb wel eens zo iemand gezien. Hij had zwarte uitgeholde
ogen en pikzwart afgebrand haar. Mijn grootmoeder.
Het kind huiverde en trachtte niet te luisteren. Zichzelf
troostend en beschermend tegen zoveel ellende, klemde ze
de gouden stroken vaster tegen zich aan.
Laten we weggaan, probeerde ze Annetje over te halen.
Maar Annetje schudde de kleine hand af en bleef begerig
naar de dunnende rook staren. Het toeval was het kind dit
maal echter gunstig gezin: de ladders werden weer ingehaald
en de auto's gereed gemaakt voor het vertrek. Er was hoe
genaamd niets te zien geweest. Geen spuit was er bij te pas
gekomen. Geen lijk uit het venster gegooid. Een klein bin
nenbrandje. Teleurgesteld trok de menigte zich schooor-
voetend terug.
De kinderen liepen langzaam naar hun eigen straat. Daar
aangekomen gingen ze op de stoeprand zitten.
Laat nou maar kijken, commandeerde Annetje. Morgen
ga ik verhuizen, dan is het te laat. Een benedenhuis met een
hond. Kan je lekker mee spelen.
Het kind zag haar geschrokken aan. Annetje ging verhuizen.
Met wie moest ze dan spelen? Wie zou de
koning mqpten zijn? Dat kon niet. Dat
mocht niet. Ze zou haar stiekem vastbin
den aan een klosje garen. De draad laten
afrollen en haar, als ze met haar spelen
wilde, aan de draad terug winden. Maar
ze waren onuitspraakbaar deze gedachten.
Je mag een kroon van me uitzoeken, zei ze wanhopig.
Een mooie. Wil je deze?
Critisch bekeek Annetje de voor haar uitgestalde kostbaar
heden. Er kwamen lichtje in haar blauwe ogen. Maar ze
probeerde onverschillig naar de gouden en zilveren schatten
te kijken.
Nou, kies dan, drong het kind aan. Je mag er ook wel
twee hebben. Als je hier weer komt wonen breng je ze
mee. Ik weet zo'n prachtig spel!
Laten we ze verdelen, opperde Annetje. Ik weet wat:
die jou staan hou jij, de rest krijk ik dan. Goed?
Goed, knikte het kind, onmiddellijk gewonnen. De keuze
zou immers niet moeilijk zijn. Ze stonden haar allemaal.
Ze was toch de prinses? Ze hield er een tegen het voorhoofd:
Deze?, vroeg ze.
Annetje bekeek haar nauwkeurig. Ze kneep de ogen een
beetje toe, het hoofdje als een vragend hondje scheef op
de schouders.
Nee, schudde ze toen, die staat je niet. Laat de volgende
maar zien.
Toen de laatste kroon onder de hamer gevallen was, werden
de kinderen naar huis geroepen.
Drie kronen hadden het kind onmiskenbaar goed gestaan.
De rest was Annetjes buit.
Des avonds in haar bed, huilde het kind dikke tranen van
angst om het verkoolde lijk, van verdriet om Annetje die
verhuizen ging, van spijt om de verloren kronen.
oooocoocoo<xxxx>oooooooocxxraxx**xx«xooocooooccooocooc«ooococoociuoccxxxxx»oc»cxx>oocc©ooocoo(xx^
Onder de titel „Swing en Sweet" werd
onlangs door mr. A. W. Hellema in de
Haarlemse sociëteit Teisterbant een cau
serie gehouden, waarin de hypothese werd
gesteld dat er tussen het morphinisme en
de hedendaagse muziek verband zou be
staan. Mr. Hellema zette uiteen, dat er in
de Verenigde Staten een toenemend ge
bruik van narcotica te constateren is en
meende dat dit ook in de aldaar gemaakte
muziek merkbaar was. Hij vroeg zich daar
bij af, in hoeverre deze muziek op de
jeugd vooral een invloed had, die gelijk is
te stellen met „dope" het Amerikaanse
woord voor narcotica. Spreker was het
niet eens met de definitie van Bertus van
Lier van swing, namelijk dat dit zou zijn
„de trekking die in de muziek ontstaat".
Evenmin meende mr. Hellema dat deze
muziek zoals vaak geopperd wordt
een erotische kern zou hebben. Hij meen
de dat de kern veeleer narcotisch van aard
is en oorzaak van het ontstaan van een
zekere vormloosheid van gevoel bij het
luisteren naar deze muziek. De plezierige
en in zekere zin monotone cadans zou eerf
soort verdoving doen opkomen, die bewust
gezocht zou worden om uit de werkelijk
heid te vluchten. „De wereld trekt mo
menteel door de staart van de komeet die
Angst heet", zo stelde mr. Hellema, die
van mening was dat in deze tijd de be
staansangst groter is dan de doodsangst
en dat die angst een algemene karakter
trek van de jeugd vormt.
Het voornaamste argument van mr.
Hellema voor zijn hypothese, dat er ver
band zou bestaan tussen morphinisme en
swing, was de parallel, die volgens hem ta
trekken zou zijn tussen de zogenaamde
„derwish"-beweging bij kinderen en het
effect van narcotica. De derwish-beweging
komt in verschillende vormen voor, bij
voorbeeld in de gewoonte van sommige
kinderen om zich in slaap te sussen door
het hoofd heen en weer te rollen, of de ge
woonte om met het bovenlichaam heen en
weer te wiegen, of met een zekere regel
maat tegen de stoelleuning te bonken. Deze
beweging zou het kind een soort
veilig gevoel geven, terug te voeren
op het rhythme van de hartslag van
de moeder, toen het kind nog door
haar gedragen werd. Observatie van
kinderen die de derwish-beweging
uitvoerden ,zou hebben uitgewezen
dat het kind in een soort trance ge
raakt, een verdoofde toestand die
het ongevoelig maakt voor de ge
beurtenissen om hem heen. Mr.
JV" ../I.e vuit Me
CHUS 3QUT ff MEI 195*
Elke nacht opnieuw gloeien de felle
schijnwerpers over de bouwput, waar
zich de kern van het werk voltrekt: er
wordt met verhoogd tempo gewerkt aan
de onderdoorgang van het Noordzee
kanaal. Straks gaat de nieuwe „omweg"
die nu van Velsen naar Amsterdam
bezuiden de tunnelbouw met een grote
boog langs de put loopt uit de circu
latie en wordt de oude betonweg langs
de kanaaloever gebruikt voor de korte
poos, dat men verderop naar het Zuiden
de aansluiting van de locale wegen op
de autoweg naar Amsterdam in het land
gaat leggen. Straks ook komen de tun-
nelbakken klaar, die het verkeer per
weg en per rail glooiend naar beneden
zullen leiden, de auto's steiler hellend
tunnel moeten verzorgen, komen binnen
kort eveneens boven het maaiveld uit.
Op de grootste diente van de put (29
meter beneden A.P.) is de afwatering
dan de treinen. En straks zullen de
„lichtvangers" boven deze bakken wor
den gelegd ruitgewijze betonnen
schermen, die de overgang van daglicht
naar het „doppertjes gr oenvan het tun- de pompenkelder om het helemaal juist
nelplafond zo geleidelijk mogelijk moe
ten doen zijn.
De twee hoge torens, die aan de Zuid
kant van het Kanaal de ventilatie van de
te zt
zeggen al in het beton gebed.
Het zal nog een paar jaar duren, maar
men trooste zich: ook Keulen en Aken
zijn niet op één dag gebouwd.