OM EEN KROON „UIT EEN DODENHUIS" VAN JANATSJEK In verhoogd tempo werkt men aan de onderdoorgang van het brede Noordzeekanaal Swing"-muziek als verdovend middel Wlufrie&fleeAt te Wiekbaden BRITTEN, FRANSEN, ITALIANEN Nagelaten operadie deze zomer ook in het Holland Festival tot uitvoering komt Reparateur van liet struweel - Kort verhaal door Lizzy May - -J***-vaseN- 9 Voor en achter de schermen kan men het er over eens zijn, dat Wiesbaden ditkeer met zijn Internationaal Mei-Festival bijzon der gelukkig is geweest. In de overvloed van festivals, waarbij men soms goed doet voor „cultureel belang" de woorden „plaat selijk vreemdelingenverkeer" te lezen, lijkt dit etiket „Inter nationaal" op het eerste gezicht wat boud gesproken. Doch wie Londen, Parijs, Italië en Wenen in luttele weken in één plaats zo op hun best vertegenwoordigd ziet, moet concluderen, dat Wiesbaden nog weet, wat deze stad aan haar naam en aan de Meimaand is verschuldigd. Daarbij is er op één - hieronder te noemen - voorwaarde in het Duitsland van vandaag voor een muziekfeest van interna tionaal karakter nog wel degelijk plaats. Aan specialisatie daarentegen is de behoefte minder groot. Want al lijkt het niet waarschijnlijk dat, naast het aan Wagner toebehorende Bay- reuth, overeenkomstig de plannen München zeer spoedig tot het domein van Strauss verklaard zal worden, gelijk Salzburg tot dat van Mozart, deze componisten blijven, overeenkomstig hun antecedenten, elk in zijn stad toch wel voor een onbepaalde tijd de toon aangeven. Wie echter het begrip „internationaal" ver heft tot leuze zijner feesten, ontkomt niet aan de noodzaak een maatstaf aan te leggen, waarnaar de vreemdeling zich kan rich ten. Dit is de bedoelde voorwaarde, zonder welke geen festival van cosmopolitische allure - en ons Holland Festival staat voor dezelfde consequenties - kan gedijen. En om bij Wiesbaden te blijven: de prestaties van het eigen „Hessisches Theater" rechtvaardigden dit jaar het gastheerschap zijner zusterinstel lingen van naam ten volle. Daar was dan allereerst de opera „Uit een Dodenhuis" van Janatsjek, waarmee het feit herdacht werd, dat deze Tsjechische componist honderd jaar geleden geboren werd. Men zal het zelfde werk (maar dan integraal!) ook in het komende Holland Festival kunnen zien en horen. Het is een werk, gebaseerd op door de componist geselecteerde brokstukken van dialogen en verhalen, welke hij samenvoegde na lezing van Dostojewski's herinneringen uit zijn Siberische gevangenschap. Niet de ge bruikelijke intrige bindt de drie actes samen, doch het scenisch beeld en de saamhorigheid der daarin optredende personen. Eensklaps opwellende gedachten bij hen, die eenzelfde lot tezamenbracht, groeien uit tot verhalen van gebroken levens. In de gespannen atmosfeer van het concen tratiekamp ontladen hartstochten zich tot levensgevaarlijke explosies en naderen verwante zielen elkaar in vriendschap om spoedig weer uiteen te gaan. Allen bindt een steeds latente opstandigheid tegen het door de commandant gepersonifieerd ge zag: Situaties die, in 1927 getoonzet, voor het huidige geslacht een beangstigende ac tualiteit verkregen. Dat daarbij een bijkans 75-jarige com ponist een muziek schreef, zo exact en als het ware modern-emotioneel, met een in korte, opeengestapelde motieven verbor gen spankracht, die zowel jeugd als geeste lijke rijpheid bij de maker laat vermoeden, is waarschijnlijk het grootste wonder van dit beklemmend meesterwerk. Met de mid delen van rhythme en melodiek worden hier op even bondige als besliste wijze de diepste instincten blootgelegd. In een en kele adempauze bloeit dan plotseling de herinnering op aan een idyllisch ogenblik, een schone vrouw, herinnering die in deze omgeving, waar een opgevoerde „Don Juan" pantomime verstart tot een benau wende grimas, alras door andere gevoelens wordt overstemd. ,Deze „zwarte" opera geeft mij veel werk. Ik heb het gevoel, dat ik bij dit werk die per en dieper afdaal, tot op de bodem der menselijkheid van de ongelukkigste men sen. En daar is het voortgaan moeilijk", schrijft Janatsjek aan een vriendin tijdens de compositie. Dat de componist toch over de duisternis, die deze opera omhult en die overal dringt tot in haar poriën, wist te triomferen bewijst het slot, de hymne aan de vrijheid. Gesymboliseerd in een losgela ten vogel, wordt zij door de gevangenen bezongen, wanneer hun „politieke" lotge noot, die bij het begin der opera het kamp betreedt, opnieuw in vrijheid komt. Aldus brengt Janatsjek, zich steeds bedienend van de hem typerende, aan de spreektaal ontleende compositorische accenten, ook in zijn zijn donkerste dramatische momenten (zie het slot van „Jenufa") toch steeds weer de positief-menselijke waarden aan het licht. Na een blik in de hel van het „Dodenhuis" ervaart men dit als een wer kelijk geluk. De uitvoering, waarbij de door Bakala na- gecomponeerde ouverture kwam te ver vallen, was een meesterstuk van ensemble kunst. Dirigent Elmendorff en intendant Schramm, die de regie voerde, beiden door hun werk als gast bij de Nedeflandse Ope ra hier goed bekend, hielden er de naam van Wiesbaden mee hoog op een voor de liet festivaltheater te Wiesbaden, naar een tekening van H. Wich. volgende toneeel. Dreigt er een monotonie in het recitatief van Grimes, zo volgt aan stonds de lyriek, welke het privilege is van Ellen, de dorpsonderwijzeres en Peters goede genius. Ieder krijgt in dit werk zijn deel, waar bij een eervolle taak is toegedacht aan de aanwezigen volstrekt onvergetelijke wijze. Van de buitenlandse gastvoorstellingen Wenen met het Mozart-répertoire, het Parijse Operaballet, „Peter Grimes" van Benjamin Britten uit Covent Garden en een ensemble ad hoe, genaamd „Stagione Lirica Italiana" zagen wij hetgeen Lon den en de Italianen kwamen bieden. Men heeft in Covent Garden na de éclatante successen met Brittens eerste opera, kort na de oorlog, dit werk enige tijd laten rus ten om het vervolgens verleden jaar weer op het répertoire te nemen. In deze bezet ting heeft de Londense Opera met uitzon dering van haar orkest (de plaatselijke festival-orkesten zijn tegenwoordig „Ma nusje van alles") Wiesbaden met een be zoek vereerd. Brittens eersteling, die Nederland nog steeds niet kent, is een opera vol indivi duele karakteristiek, doch ook van effect rijke scènes voor het koor, zowel als van orchestrale tussenspelen in allerlei vorm. Zij laat geen middel, dat „der opera" is, on gebruikt en is daarenboven als eerste mu ziekdramatisch werk van een jong compo nist opmerkelijk trefzeker. Men krijgt zijn soli en ensembles zeer evenwichtig gedo seerd, het koor draagt bij tot de verleven diging der handeling, het orkest zorgt on der meer voor de „couleur locale" door achtereenvolgens de zee te schilderen bij nevel, storm, zon en stilte, inleidend tel kens de dramatische stand voor het eerst- (UJt „The New Yorker") Engelse taal, die hier na Purcell weer voor het eerst muziektaal werd. Reeds hierom alleen is de verrassing, door deze opera in 1945 teweeggebracht, verklaarbaar. De voorstelling dezer volksopera met Edgar Evans, Sylvia Fisher en Otaker Kraus in de voornaamste rollen en gedirigeerd door Reginald Goodall, bracht in dit internatio nale milieu ongetwijfeld het beste, waar mee Engeland zich kon doen vertegen woordigen. Men raakte er niet door van zijn stuk, doch als element in dit „geheel van tegenstellingen" had de uitvoering haar groote waarde. Van Britten naar Italië „il n'y a qu'un pas". Zie de vaak uitgesproken voorkeur van deze componist voor de latere Verdi, Het lijkt ondenkbaar, dat Italië in opera aangelegenheden ooit bukken zal voor het principe der ensemblekunst, een beginsel, waarnaar bijvoorbeeld Böhm zich bij het aanvaarden van zijn directietaak in Wenen denkt te richten. De historische ontwikke ling in het operastamland en het „puick der zoete kelen", waarvan het nog steeds zijn afgezanten door de wereld zendt, wijst in een andere richting. Wat is zo'n sextet uit „Lucia di Lammermoor" zonder ster systeem? Ensemble? Och arme. Hoort Tagliavini de primus inter pares - in zijn attaque tot dit sextet en de sluizen openen zich voor de vloedgolf van het bel canto. Donizetti, die 71 opera's op zijn naam heeft staan, moge genialere invallen gehad heb ben voor het opera-buffa-genre dan bij zijn wat zwaar aangezette dramatiek, wie zou deze „Lucia di Lammermoor" - die in haar beste ogenblikken kracht paart aan gratie, noblesse aan cultuur en die bovendien een wonder is van melodische inventie - dur ven verwijzen naar het „rariteitenkabinet"? Geen nood dat achter de zege der onvol prezen Italiaanse zang een libretto schuil gaat, dat het aankijken niet waard is. Be landt men bij de volgende opera-periode - Verdi in zijn middentijd van de „Forza del Destino", welke de avond na de „Lucia" werd gegeven - dan blijkt opeens het ob stakel van een onvoldoende operaboek veel groter en moet een Caniglia alle registers open zetten om de twee uren, dat dit boek haar tot de kleedkamer veroordeelt, te overbruggen. Zo stond de laatste ure van dit veelzijdige feest van Wiesbaden in dienst van de superbe zangkunst en wie zou daar bij een programma, voor drie kwart aan de opera gewijd, tegen willen opponeren? M. v. D. Tot in de verre omtrek van het Noord zeekanaal klinkt nu de echo van de tunnelbouw: niet langer is alleen de gigantische bouwput dag en nacht de bijenkorf, waar de enorme arbeid voor dit grote project wordt volbracht. Want naarmate zich in die langwerpige, in het zand uitgegraven bouwput aan de Zuidkant van het kanaal de tunnel moten aaneenrijen en de betonfabriek de specie verderop naar het Zuiden stuwt, waar de tunnels voor spoorweg en autoverkeer zich met een flauwe helling uit het zand verheffen, naar mate ook het tijdstip nadert, dat dit waterwerk zijn „keerpunt' vindt op een tijdelijk eilandje in het midden van het Noordzeekanaal en dus de Noordelijke opgang neergang zo ge wilt er kan komen, worden de voorposten in de weilanden uitgezet. Ter hoogte van het oude landgoed „Beeckenstem" aan de Rijksweg wordt al verwoed gewerkt aan twee verkeersdoorgangen, waar straks de Rijksweg Haarlem—Velsen eerst zo goed als gelijkvloers over do spoorbaan heen gaat en daarna met een flauwe helling de autoweg „neemt". Bij het Beverwijkse station werpen do draglines hun molshopen reeds op ten teken, dat ook daar veranderingen op til zijn. Zo wijzigt deze tunnel het gezicht van een streek, niet alleen echter mate rieel en met zandhappers, maar ook economisch. Want Noordhollands Noor derkwartier zal zich pas goed ont plooien, als het direct bereikbaar is en de trage ponten niet langer de stop in het verkeer leggen, die dag in dag uit duizenden kost aan verlies van arbeid en goederen. Nieuwe stations voor de nieuwe spoor lijnen, die bij Santpoort dwars door het nu nog maagdelijke land getrokken zul len worden, een nieuw station voor Re- verwijk, het uitvallen wegens overbodig beid van het scheepvaartobstakel, dat Velserbrug heet: het zijn stuk voor stuk ingrijpende veranderingen in dit polder landschap onder Velsen en Beverwijk. (zie tekening hiernaast) HOLLYWOOD (U.P.) Onder de vreemdste beroepen van de filmstad ressor teert dat van Tony Bavero, wiens functie omschreven wordt als „meester-struweel- reparateur". Bavero is een waar kunstenaar op dit terrein en heeft bijvoorbeeld nog geen uur nodig voor het geheel herstellen van een stuk woeste grond, waar paarden, mensen en auto's overheen gegaan zijn. Hij is een deskundige voor het weer oprichten van vertrapte bosjes, beschadigde duinterrei nen en geknakte planten en bloemen. Momenteel is Bavero aan het werk op het bergterrein, waar de buitenopnamen geschieden voor de film „Schaduwvallei" van Universal-International. Zijn zwaar ste karweitje is tot op heden geweest het weer in zijn natuurlijke staat terugbren gen van een terrein waar vijftig centimeter hoge struiken volkomen platgetrapt wa ren door vrijwel de gehele filmbezetting. „Dit was bijna zo moeilijk als het uitwis sen van de sporen in zandduinen van de Dodenvallei, nadat Alan Ladd zijn vreem delingenlegioen daarover had gevoerd", meende Tony Bavero. Bij de uitvoering van zijn laatste zware werkje veegde hij eerst de struiken om hoog met een reusachtige stalen borstel. Vervolgens repareerde hij met een schil- derspenseel en lijm één voor één de zwaarstbeschadigde bosjes. Op de gedeel ten, die er het ergste aan toe waren ge weest, had hij begroeiing uit de omgeving overgeplant. „Waarschijnlijk ben ik de enige in Cali- fornië die met voorbedachten rade onkruid teelt", zei hij. Zijn beroep heeft hem door geheel Westelijk Amerika gevoerd. 4 99 CC020000000000000 DE BEZOEKER stak zijn hand in de aktentas. Toen de hand weer te voorschijn kwam was deze gevuld met een bundel vergulde en verzilverde repen karton. Kronen! gilde het kind verrukt. De vader knipoogde tegen de bezoeker. Dit is een heel bijzondere man, wendde hij zich tot het kind. Hij handelt in koningskronen. Mag ik, mag ik.stamelde het kind. Zijn ze voor mij? De bezoeker wierp een snelle blik op de vader, zag diens toestemming in de glimlach en gaf de repen papier aan het kind. Hij boog zich weer naar de vader over: Monsters van lijsten zijn het, sprak hij op zakelijke toon. Ik heb er nog ongekende hoeveelheden van. Het kind hoorde dit al niet meer. Het had haar eigen wereld in een hoek van de kamer op slot gedaan en de schatten voor zich uitgestald. Brede gouden banden waren er bij, met barokke krullen. En smalle zilveren in strakke lijnen. „Deze voor de prins", speelde het kind, „en deze voor de koning. Die voor de prinses en die voor de koningin. De rest voor elfen en feeën...." Een brandweerauto gierde luid bellend voorbij. Maar het kind, verdiept in fantasieën, hoorde dit niet. Daarna werd er tegen het raam getikt. Eerst zacht, toen luider. Daar is Annetje voor je, riep de vader naar het kind. Het kind liep langzaam, met zichtbaar te overwinnen tegenstand stand, naar het venster. Kom je mee naar de brand kijken? vroeg Annetje, haar neusje tegen het glas gedrukt. Het kind schakelde zich over op de werkelijkheid, knikte en liep op een holletje naar de deur. Onderweg be dacht het zich, ging terug naar de hoek van de kamer, bukte zich en raapte de kronen bij elkaar. Met haar kostbaarheden onder de arm geklemd draafde het naar buiten. Annetje stond haar ongeduldig trappelend op te wachten. Stevige beentjes in dikke wollen sokken en op groei be rekende sandalen. Met gulzige uithalen zoog zij op een stuk drop. Het zwart daarvan maakt haar mond eens zo groot, als de geschminkte mond van een clown. Wat heb je daar? vroeg ze het kind, op de bundel pa pieren repen wijzend. Kronen, antwoordde het kind, direct weer weg in het spel van daareven. Heb je niks aan, kan je niet eens opeten. Mijn moeder, die heeftGa gauw mee naar de brand kijken. Anders is hij al geblust. Ze sloegen de hoek om en liepen achter voortrennende mensen aan die evenals zij deze sensatie niet wilden missen. De ladderwagens waren al uitgezet. Er steeg rook uit een venster op de bovenste verdieping. De toeschouwers, door de politie op een hoop gedrongen zagen zwijgend genietend naar boven. Al spoedig stonden de beide kinderen op de voorste rij. Het kind met verwonderde ogen voor iets waarvan de betekenis niet geheel tot haar doordrong. Annetje gnuivend, sabbelend op de drop en het kind aanstotend als zij iets nieuws meende ontdekt te hebben. Er is vast iemand doodgebrand, fluisterde ze het kind in het oor. Soms gooien ze dooie mensen uit het raam en vangen ze op in een deken. Een griezelig gezicht. Hu. Ik heb wel eens zo iemand gezien. Hij had zwarte uitgeholde ogen en pikzwart afgebrand haar. Mijn grootmoeder. Het kind huiverde en trachtte niet te luisteren. Zichzelf troostend en beschermend tegen zoveel ellende, klemde ze de gouden stroken vaster tegen zich aan. Laten we weggaan, probeerde ze Annetje over te halen. Maar Annetje schudde de kleine hand af en bleef begerig naar de dunnende rook staren. Het toeval was het kind dit maal echter gunstig gezin: de ladders werden weer ingehaald en de auto's gereed gemaakt voor het vertrek. Er was hoe genaamd niets te zien geweest. Geen spuit was er bij te pas gekomen. Geen lijk uit het venster gegooid. Een klein bin nenbrandje. Teleurgesteld trok de menigte zich schooor- voetend terug. De kinderen liepen langzaam naar hun eigen straat. Daar aangekomen gingen ze op de stoeprand zitten. Laat nou maar kijken, commandeerde Annetje. Morgen ga ik verhuizen, dan is het te laat. Een benedenhuis met een hond. Kan je lekker mee spelen. Het kind zag haar geschrokken aan. Annetje ging verhuizen. Met wie moest ze dan spelen? Wie zou de koning mqpten zijn? Dat kon niet. Dat mocht niet. Ze zou haar stiekem vastbin den aan een klosje garen. De draad laten afrollen en haar, als ze met haar spelen wilde, aan de draad terug winden. Maar ze waren onuitspraakbaar deze gedachten. Je mag een kroon van me uitzoeken, zei ze wanhopig. Een mooie. Wil je deze? Critisch bekeek Annetje de voor haar uitgestalde kostbaar heden. Er kwamen lichtje in haar blauwe ogen. Maar ze probeerde onverschillig naar de gouden en zilveren schatten te kijken. Nou, kies dan, drong het kind aan. Je mag er ook wel twee hebben. Als je hier weer komt wonen breng je ze mee. Ik weet zo'n prachtig spel! Laten we ze verdelen, opperde Annetje. Ik weet wat: die jou staan hou jij, de rest krijk ik dan. Goed? Goed, knikte het kind, onmiddellijk gewonnen. De keuze zou immers niet moeilijk zijn. Ze stonden haar allemaal. Ze was toch de prinses? Ze hield er een tegen het voorhoofd: Deze?, vroeg ze. Annetje bekeek haar nauwkeurig. Ze kneep de ogen een beetje toe, het hoofdje als een vragend hondje scheef op de schouders. Nee, schudde ze toen, die staat je niet. Laat de volgende maar zien. Toen de laatste kroon onder de hamer gevallen was, werden de kinderen naar huis geroepen. Drie kronen hadden het kind onmiskenbaar goed gestaan. De rest was Annetjes buit. Des avonds in haar bed, huilde het kind dikke tranen van angst om het verkoolde lijk, van verdriet om Annetje die verhuizen ging, van spijt om de verloren kronen. oooocoocoo<xxxx>oooooooocxxraxx**xx«xooocooooccooocooc«ooococoociuoccxxxxx»oc»cxx>oocc©ooocoo(xx^ Onder de titel „Swing en Sweet" werd onlangs door mr. A. W. Hellema in de Haarlemse sociëteit Teisterbant een cau serie gehouden, waarin de hypothese werd gesteld dat er tussen het morphinisme en de hedendaagse muziek verband zou be staan. Mr. Hellema zette uiteen, dat er in de Verenigde Staten een toenemend ge bruik van narcotica te constateren is en meende dat dit ook in de aldaar gemaakte muziek merkbaar was. Hij vroeg zich daar bij af, in hoeverre deze muziek op de jeugd vooral een invloed had, die gelijk is te stellen met „dope" het Amerikaanse woord voor narcotica. Spreker was het niet eens met de definitie van Bertus van Lier van swing, namelijk dat dit zou zijn „de trekking die in de muziek ontstaat". Evenmin meende mr. Hellema dat deze muziek zoals vaak geopperd wordt een erotische kern zou hebben. Hij meen de dat de kern veeleer narcotisch van aard is en oorzaak van het ontstaan van een zekere vormloosheid van gevoel bij het luisteren naar deze muziek. De plezierige en in zekere zin monotone cadans zou eerf soort verdoving doen opkomen, die bewust gezocht zou worden om uit de werkelijk heid te vluchten. „De wereld trekt mo menteel door de staart van de komeet die Angst heet", zo stelde mr. Hellema, die van mening was dat in deze tijd de be staansangst groter is dan de doodsangst en dat die angst een algemene karakter trek van de jeugd vormt. Het voornaamste argument van mr. Hellema voor zijn hypothese, dat er ver band zou bestaan tussen morphinisme en swing, was de parallel, die volgens hem ta trekken zou zijn tussen de zogenaamde „derwish"-beweging bij kinderen en het effect van narcotica. De derwish-beweging komt in verschillende vormen voor, bij voorbeeld in de gewoonte van sommige kinderen om zich in slaap te sussen door het hoofd heen en weer te rollen, of de ge woonte om met het bovenlichaam heen en weer te wiegen, of met een zekere regel maat tegen de stoelleuning te bonken. Deze beweging zou het kind een soort veilig gevoel geven, terug te voeren op het rhythme van de hartslag van de moeder, toen het kind nog door haar gedragen werd. Observatie van kinderen die de derwish-beweging uitvoerden ,zou hebben uitgewezen dat het kind in een soort trance ge raakt, een verdoofde toestand die het ongevoelig maakt voor de ge beurtenissen om hem heen. Mr. JV" ../I.e vuit Me CHUS 3QUT ff MEI 195* Elke nacht opnieuw gloeien de felle schijnwerpers over de bouwput, waar zich de kern van het werk voltrekt: er wordt met verhoogd tempo gewerkt aan de onderdoorgang van het Noordzee kanaal. Straks gaat de nieuwe „omweg" die nu van Velsen naar Amsterdam bezuiden de tunnelbouw met een grote boog langs de put loopt uit de circu latie en wordt de oude betonweg langs de kanaaloever gebruikt voor de korte poos, dat men verderop naar het Zuiden de aansluiting van de locale wegen op de autoweg naar Amsterdam in het land gaat leggen. Straks ook komen de tun- nelbakken klaar, die het verkeer per weg en per rail glooiend naar beneden zullen leiden, de auto's steiler hellend tunnel moeten verzorgen, komen binnen kort eveneens boven het maaiveld uit. Op de grootste diente van de put (29 meter beneden A.P.) is de afwatering dan de treinen. En straks zullen de „lichtvangers" boven deze bakken wor den gelegd ruitgewijze betonnen schermen, die de overgang van daglicht naar het „doppertjes gr oenvan het tun- de pompenkelder om het helemaal juist nelplafond zo geleidelijk mogelijk moe ten doen zijn. De twee hoge torens, die aan de Zuid kant van het Kanaal de ventilatie van de te zt zeggen al in het beton gebed. Het zal nog een paar jaar duren, maar men trooste zich: ook Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 12