Uit Rusland
„DE PRINS VAN HOMBURG"
Het verhaal van de professor
en het bos vriend je
Radraadsel
Haarlemse
Gesprek met Jean Vilar over
KERKELIJK LEVEN
Een ketting van kralen
en limonaderietjes
Machtig sprookje
voor volwassen mensen
in Openluchttheater
wist niet één antwoord. „Wil je me geen
les geven?" vroeg hij.
„Natuurlijk wel", zei het jongetje.
„Komt u maar mee. Maar zet u die gro
te hoed af en doe die wandelstok weg.
U moet kunnen rennen en klimmen."
De professor deed alles wat het bos-
vriendje zei. Voortaan zag je hem iedere
dag door het bos stappen, in bomen
klimmen of stil op zijn rug naar de eek
hoorntjes kijken. Een heleboel van wat
in zijn geleerde boeken stond vergat hij.
Maar hij vond zelf, dat hij veel en véél
meer van het bos wist dan vroeger. Als
ze met zijn tweeën op stap waren, wis
ten ze meestal niet eens meer wie van
beiden nu het bosvriendje was en wie
de professor. Wat doet het er ook toe?
MIES BOUHUYS
Je hebt hiervoor kralen en plastic li
monaderietjes nodig.
Je knipt de rietjes in stukjes van on
geveer 1 centimeter en rijgt ze om en
om aan de draad. Dus eerst een kraal,
dan een stukje van een rietje, dan weer
een kraal enzovoort. Je kunt de ketting
net zo lang maken als je wilt. Ook kun
je een bijpassende armband maken.
Denk er om, dat je dwars door de
stukjes riet steekt, dus niet door de
opening.
In Moskou is het twaalfde congres ge
houden van de „Al-Sóvjet-Lenin Commu
nistische Jeugdorganisatie". Desopenings-
zitting had in het Kremlin plaats en de
voornaamste daarbij gehouden redevoering
werd in zijn geheel afgedrukt in de Pravda,
het officiële Russische orgaan. Zij besloeg
in dit blad negen bladzijden. De bijeen
komst werd bijgewoond door de „rijksgro
ten": in de regeringsloges zag men Malen -
kov, Molotov, Woroschilov, Bulganin, Mi-
kojan en anderen. De secretaris-generaal
Schelepin deelde mede, dat het aantal le
den sedert het elfde congres, vijf jaar gele
den, verdubbeld is en nu achttien millioen
bedraagt, verdeeld over negentigduizend
afdelingen.
Als één van de door Sohelepin met na
druk aangegeven doeleinden van de Com
munistische Jeugd' noemde hij de voortge
zette strijd tegen de invloed van de gods
dienst. die nog steeds bij delen der jeugd
wordt aangetroffen. Woordelijk zei hij
hierover: „De Sovjet-jeugd, die de meest
vooruitstrevende en meest ideële jeugd is,
door de partij zover gebraehc, mag onder
geen beding de ogen sluiten voor het feit,
dat in het bewustzijn van een deel dezer
jeugd nog altijd een rest van het vervloekte
kapitalistische verleden aanwezig is, waar
door de anti-godsdienstige propaganda bij
ons niet alleen veronachtzaamd, maar
zelfs hier en daar volledig tot stilstand ge
komen is. Er zijn jeugdleiders zo ver
volgde Schelepin die de invloed van de
kerk op de jeugd onderschatten, zodat een
deel daarvan ondei invloed gekomen is van
de religieuze ideologie. Met zulk een on
verschilligheid tegenover de kerkelijke
activiteit moet radicaal gebroken worden
door de jeugd op te voeden in anti-gods
dienstige zin, door intensievere natuur
wetenschappelijke en atheïstische propa
ganda, opdat de jongeren de volle waar
heid over de religie zal worden bijge
bracht".
Reis naar Moskou
Twee Hervormde predikanten hebben
aan een aantal hunner collega's een circu
laire gezonden teneinde hen te interesseren
voor een reis naar Moskou, op uitnodiging
en op kosten van de Patriarch der Rus
sisch-Orthodoxe Kerk en ter verkrijging
van een afvaardiging van Nederlandse
kerken voor dit doel.
Deze circulaire is voor het moderamen
(het dagelijKS bestuur) der Generale Sy
node van de Hervormde Kerk aanleiding
geweest om zich tot een der ondertekenen
de predikanten te richten.
In deze brief, zo meent het persbureau
der Hervormde kerk te weten, deelt het
moderamen mede, dat het zich niet kan
verenigen met de voorstelling van zaken,
die in bedoelde circulaire werd gegeven,
omdat dan alleen van een kerkelijke dele
gatie sprake kan zijn, wanneer de Pa
triarch zijn uitnodiging zou hebben gericht
tot de Hervormde kerk als zodanig en de
Generale Synode vervolgens tot het zen
den van een afvaardiging zou hebben be
sloten.
Alleen reeds cm deze reden acht het
moderamen het in hoge mate ongewenst,
dat predikanten van de Hervormde Kerk
door twee met name genoemde Hervorm
de predikanten worden uitgenodigd aan
deze oproep gehoor te geven, op geheel
zelfstandige wijze een visum aanvragen bij
de Russische Ambassade en dan als „ker
kelijke" delegatie uit Nederland een bezoek
gaan brengen aan Moskou, met als doel:
kennismaking met het Orthodoxe Kerke
lijke leven aldaar. Het moderamen acht dit
niet de wijze, waarop een zo délicate, in
ternationaal en oecumenisch uiterst ge
voelige zaak dient behandeld te worden, nu
de uitnodiging sterk de indruk wekt van
het opzettelijk vermijden van die kerke
lijke organen, welke tot taak hebben de
contacten met de buitenlandse kerken te
leggen en te onderhouden.
Russische lectuur
Enige weken geleden zijn negentien Rus-
sisohe vluchtelingen uit Sjanghai in Ne
derland aangekomen, voor wie de Stich
ting Oecumenische Hulp aan Kerken en
Vluchtelingen huisvesting en verzorging
op zich heeft genomen. De meesten dezer
vluchtelingen zijn patiënten, die hun tijd
gaarne met lezen doorbrengen. Mogen wij
hen, die over Russische boeken beschik
ken (geen communistische lectuur) vragen
hiervan iets af te willen staan ten behoe
ve van de vluchtelingen? De boeken kun
nen gezonden worden aan de bovenge
noemde Stichting, Janskerkhof 15 te
Utrecht.
GELDERS BLAASKWINTET
De heren H. van de Weijer (fluit), F.
Hehne (hoorn), L. de Graaf (hobo), H.
Kropff (klarinet) en J. Heinen (fagot)
van het Gelders Orkest hebben een blaas-
kwintet gevormd, dat zich speciaal wil
bezig houden met het geven van jeugd-
concerten. 8
De professor, die
alles van het bos
wist, liep over het
mos. Hij keek af
en toe eens op,
stond even stil en
knikte met zijn
hoofd. Voor alles
wat hij zag had
hij een Latijns
woord klaar en
hij had het nooit
mis. Vergissen
deed hij zich niet,
zó knap was hij.
Hij had dikke
boeken volge
schreven over bo
men, bloemen,
mossen en vogels
die in de bossen
te vinden waren.
Als er een den
nenappel op zijn
hoofd viel zei hij
niet au, zoals an
dere mensen zou
den doen, maar
knikte hij met
zijn hoofd en zei:
„Ah, juist, een
pomum de pinus,
die loslaat van
zijn tak."
Als hij een vo
gel hoorde zingen,
knikte hij weer:
„Merula", zei hij
geleerd en ver
der luisterde hij
niet. Hij was van
daag al een hele dag bezig. Nog niet
één keer had hij iets niet geweten, wat
hij zag of hoorde. Maar toen opeens
hoorde hij een geluid, dat hij niet
kende. Het kwam boven uit een boom.
Een merel was het niet, een nachtegaal
zeker niet en ook niet één van alle an
dere vogels waarvan de professor de
naam in twintig talen kende. Hij stond
stil. Zijn hart klopte, want hij dacht,
dat hij nu een soort vogel zou ontdek
ken, waar nog nooit iemand van had
gehoord. Dat zou hem nog beroemder
maken dan hij al was.
Door zijn dikke brilleglazen tuurde
hij omhoog. Hij knipperde met zijn
ogen, want hij was niet gewend aan
daglicht. Hij zat altijd maar bij een
klein lampje over zijn boeken gebogen
en maar één keer in het jaar ging hij
het bos in om te zien of hij alles nog
wist. Op de maat van het fluiten zwaai
de hij met zijn wandelstok. Hij werd er
opgewonden van. „Dat is formidabel,
formidabel", zei hij. „Wat een sterke
stembanden, wat een snavel, wat een
keel moet dat beest hebben."
Of het mooi of lelijk klonk, daar luis
terde hij niet naar. Dat had hij nog
nooit gedaan. Opeens hield het fluiten
op. Er klonk geritsel in de takken en
de professor probeerde uit dat geluid op
te maken, hoe groot de vogel wel was.
Voor hij het wist, kwam er iets groots
en donkers langs de stam naar beneden
gegleden. „Wat is dat?" riep hij, maar
meteen zag hij het. Voor hem stond een
jongetje op het mos, een doodgewoon
jongetje van een jaar of acht in een
blauwe bloes en een ribfluwelen broek.
„Hebt u de vogel gezien, mijnheer?"
zei de professor, want hij had nog nooit
met een jongetje gepraat en wist niet
wat hij anders zeggen moest. „Een vo
gel", zei het jongetje verbaasd. „Er zijn
wel honderdduizend vogels in het bos.
Welke bedoelt u?"
„Een zeldzame vogel", zei de profes
sor, „één die nog niemand ontdekt
heeft."
„Dat kan niet", zei het jongetje be
slist, „want ik ken alle vogels en ik
weet alles van het bos."
„U vergist zich", zei de professor. ,,I k
weet alles van het bos en ik ken alle
vogels ter wereld in twintig talen."
„Dat kan best", zei het jongetje weer,
„maar in dit bos ken ik alle vogels en
er is hier geen één onbekende. Zegt u
me dan eens hoe hij eruit ziet en hoe hij
fluit."
„Ik heb hem niet gezien, maar wel ge
hoord."
„Fluit u hem dan eens na."
«OOOOOOOnrv r v JOOOOOOOOOOOCiOOOOrxXXXXXXJOOOOOOOOOOOOOOOOOO
„Ik kan niet fluiten."
Het jongetje begon te lachen. „Kan u
niet fluiten? Hoe kunt u dan alles van
de vogels weten? Ik kan ze allemaal
nadoen. Hoort u maar."
Hij begon alle vogels van het bos één
voor één na te doen, van de grote tot
de kleinste. De professor luisterde aan
dachtig en knikte telkens met zijn hoofd
en noemde de Latijnse naam van de vo
gel, die het jongetje nadeed. Eindelijk
was hij uitgefloten. „Zo," zei hij, „nu
heeft u alle liedjes gehoord van alle
vogels."
„Maar die ene was er niet bij", zei de
professor. „Het klonk als.en met een
heel raar schor geluid probeerde hij na
te doen wat de vogel deed. „Tatatata
tatatata", zong hij.
„Maar dat is Sarie Marijs", zei het
jongetje en hij begon hard te lachen,
„dat heb ik net zitten fluiten boven in
die boom."
De professor werd een beetje verle
gen, want hij merkte opeens dat er din
gen waren, waarvan hij nooit gehoord
had. „Waarom deed je dat?" vroeg hij.
Dat vond het jongetje een rare vraag.
„Gewoon, zo maar",, zei hij. „Omdat ik
niet naar school hoef vandaag en vro
lijk ben."
„Niet naar school hoef?" zei de pro
fessor. „Maar vind je het dan niet heer
lijk om naar school te gaan? Daar kun
je alles leren over het bos."
„Haha", zei het jongetje en hij lachte
de professor zomaar in zijn gezicht uit.
„Alles wat ik over het bos weet heb ik
van het bos en de bomen en de vogels
zelf geleerd. Dat kun je niet uit een
boek leren."
„Maar ik weet alles over het bos", zei
de professor. „Uit een boek".
„U weet niks", zei het jongetje.
„Wedden?"
Hij begon te vragen: „Welk spelletje
spelen de eekhoorns het liefst? Wat
zeggen de kraaien als ze 's morgens
wakker worden? Waar is het voorraad-
hol van de eekhoorn? Waar houdt de
gang van de bosmuis op? Wanneer zijn
de wilde konijntjes geboren? Waar
groeien de lekkerste bramen?"
De professor kreeg een kleur. Hij
Als je dit radraadsel goed oplost staat
er op de buitenrand van 1 tot 8 iets, dat
je allemaal graag lust.
Vul van buiten naar binnen de woord
jes in van de volgende betekenis. De
laatste letter van alle woordjes staat
er al:
1. deel van een boom.
2. ging Noach in.
3. Rijnschip.
4. kledingstuk voor vrouwen.
5. zegt een kip.
6. draagt een boer emmers aan.
7. zware boom.
8. korte kous.
3 JULI 1954
Eén van de hoogtepunten van het Holland Festival 1954 was de opvoering van
„Uit een Dodenhuis" van Léos Janatsjek door de Nederlandse Opera, mede dank
zij de suggestieve spelleiding van Heinrich Altmann, die deze taak van de ziek
geworden directeur Abraham van der Vies overnam. Men ziet hem hier achter
de lessenaar met de partituur tijdens een repetitie. Wij plaatsen deze plaat van
de regisseur, die onlangs levens benoemd werd tot leraar aan de vocaal-drama
tische klasse van het Amsterdams Conservatorium, niet alleen om hem aan u voor
te stellen, maar ook omdat het zo'n goed geslaagde werkfoto is.
overwinning in de historische slag bij
Fehrbellin te hebben behaald (waarbij tus
sen twee haakjes moet worden opgemerkt,
dat Von Kleist zeer vrij met het geschied
kundig materiaal is omgesprongen) ter
dood veroordeeld, omdat dit succes voort
vloeide uit het verkeerd uitvoeren van een
uitdrukkelijk bevel van de Keurvorst van
Brandenburg, wiens daardoor verijdelde
strategische plan op volledige vernietiging
van de tegenstander was gericht. De na
druk valt echter niet op het militaire as
pect maar op de innerlijke strijd tussen ro
mantische en klassieke geest, tussen wet
en willekeur, tussen plicht en subjectiviteit,
De Prins van Homburg moet de diepste
vernederingen en de gruwelijkste doods
angst doorstaan om met zichzelf in het
reine te komen. Maar hij komt en dat is
het voornaamste als een zedelijke held
uit deze strijd in de dubbele rol van over
winnaar te voorschijn. Het merkwaardige
is, dat Von Kleist dit aangrijpende conflict
met zijn snel en verrassend wisselende as
pecten in een sprookjesachtige omlijsting
presenteert. Het begint namelijk met een
wonderlijke droom en het eindigt in die
zelfde onwerkelijke sfeer, hetgeen voor Vi-
lar, zoals hij mij vertelde, Aanleiding is ge
weest het geheel op te vatten „als een
machtig sprookje voor volwassenen" en de
eigenlijke actie als een soort verlenging
van de droomtoestand voor te stellen. En
hij vervolgde: „De droom is hier een ver
hevigde uitdrukking van een mogelijke
werkelijkheid. De uitwerking ervan op het
publiek was enorm".
Hoe hij tot deze keus was gekomen?
„Als men de beste werken uit het we
reld-répertoire wil spelen, dan kan men na
tuurlijk de Duitsers niet uitschakelen,
Duitsland heeft maar twee toneelschrijvers
van uitzonderlijk formaat gekend: Büch-
ner (van „Wozzeck" en „Dantons dood")
en Kleist,-van wie wij nog dit jaar „Pen-
thesileia" zullen opvoeren. Hij is geen
Skakespeare, maar dat is wèl de enige met
wie men hem vergelijken kan. En voor de
rest? Men vraagt mij wel eens of ik ook
stukken van Goethe of Schiller ga verto
nen en dan antwoord ik alleen maar:
nooit".
Twee bijzonderheden nog. Ten eerste de
opmerking van Vilar: Wij hebben dit spel
kort geleden ook in Berlijn opgevoerd en
daarbij een geweldige bijval ontketend,
hetgeen toch wel pleit voor de gewijzigde
gezindheid van het Duitse publiek!" En
ten tweede: „De Prins van Homburg" is de
aanleiding geweest van Vilars ontdekking
van de betekenis van het witte licht. Hij
werd door het gebruik daarvan, thans door
hem als artistiek beginsel zo indrukwek
kend in de practijk verdedigd, gedwongen
door het reusachtige openluchttheater in
Avignon, waar de eerste voorstelling plaats
had. Hij had het daar nodig om de gewel
dige toneelruimte zodanig te bestrijken,
dat woord en gebaar ook op grote afstand
voor iedereen duidelijk zouden worden. En
zo heeft dan toch maar het openlucht
theater, waarvan de waarde zo dikwijls in
twijfel wordt getrokken, tot de belangrijk
ste vernieuwing op toneelgebied van de
laatste tientallen jaren geleid.
DAVID KONING
wilde Appia verandering brengen. Het
licht, aldus betoogde hij, moet een middel
van dramatische expressie worden ten
dienste van de acteur. Langer zullen wij
hem niet volgen, want dat is voor onze be
schouwing niet nodig en bovendien bleef
hij nog stilstaan bij de toepassing van
kleurfilters in de schijnwerpers en van ele
mentaire constructies om de plaats van
handeling aan te geven en in te delen.
Men weet uit de besprekingen van „Le
Cid" en „Don Juan" nu dat Jean Vilar veel
verder is gegaan, door de aankleding van
het toneel te beperken tot zwarte gordij
nen, met ten hoogste enkele streng gesty-
leerde requisieten. De plastiek van de
acteur (en van het vers dat deze spreekt!)
tekent zich scherp af in de. ruimte, die
daarvoor geschapen wordt met de wonder
baarlijke nuances van wit licht, die voor
alles maken dat men alles en iedereen hel
der ziet. Dit heeft ook een sanerende wer
king op de speeltrant, want men kan zich
geen enkele fout veroorloven, aangezien
ieder gebaar als het ware door deze pro
jectie sterk wordt vergroot.
Uiteraard kan men slechts zelden een
modern stuk op deze wijze enscèneren
Vilar deed het onder meer met „Moord in
de kathedraal" van Eliot maar daar
hoeft men geenszins rouwig om te zijn. In
tegendeel: verwacht mag worden dat deze
speelwijze niet alleen de klassieke werken
van het repertoire tot nieuw leven wekt,
maar dat er tevenseen inspirerende wer
king van uitgaat op
onze dramaturgen om
meer ruimte te bie
den voor de verbeel
dingskracht, niet al
leen die van de to
neelkunstenaars, maar
ook die van het pu
bliek. Dat is wat
Vilar tenslotte wil:
het opheffen van de
kunstmatige schei
ding, de terugkeer
naar een wezenlijk
gemeenschappelijke
belevenis.
Na het voorafgaan
de zal men begrijpen,
dat ik bijzonder ver
langend was iets van
zijn ervaringen met
„De Prins van Hom
burg" te vernemen
het romantische hel
dendrama van Hein
rich von Kleist, dat
ik voor het Kennemer
Toneelfestival 1954 in
Bloemendaals Open
luchttheater vertaal
de en dat door hem
(uiteraard in een
Franse versie) ver
scheidene jaren ach
tereen met zoveel suc
ces is opgevoerd. Als
het Théatre National
Populaire na de tour-
née door Polen en
Canada half Novem
ber zijn nieuwe sei
zoen in het Paleis de
Chaillot begint, zal
zelfs met een reprise
daarvan worden ge
opend. Vilar heeft
„De Prins van Hom
burg" met Gérard Philipe in de titelrol
tot dusver reeds tachtig keer in de
openlucht gespeeld (onder meer in Avig
non, in Marseille en in het park te Ver
sailles) benevens ruim tweehonderd keer
in schouwburgzalen.
Over dit prachtige, ten onrechte zo lang
verwaarloosde stuk zullen wij uiteraard
nog afzonderlijk en uitvoeriger schrijven.
Het dateert van 1810, maar het zou nog
jaren duren voor het tot een eerste opvoe
ring kwam van dit meesterwerk, waar men
in Duitsland altijd nogal wantrouwig te
genover bleef staan. Men kan dan ook zeg
gen, dat het in Frankrijk is herontdekt.
Von Kleist behandelde zeer vrij een episode
uit de dertigjarige oorlog tegen Zweden,
geenszins met patriotistische bedoelingen,
maar uit diepgevoelde belangstelling voor
het psychologische conflct, dat heeft ge
maakt dat men de Prins van Homburg
vaak de Duitse Hamlet.
De titelheld wordt, na een voorlopige
Men zal uit de twee recensies over de
voorstelling door het Théatre National Po
pulaire in het Holland Festival begrepen
hebben, dat de leider van dit Parijse gezel
schap, Jean Vilar, hier met zijn op onthul
ling van menselijkheid gerichte vernieu
wingen op het gebied der mise-en-scène
een enorme indruk heeft gemaakt. Het
meest in het oog lopende kenmerk daarvan
was het gebruik van alleen wit licht en
van een extra proscenium ter doorbreking
van de toneellijst. Natuurlijk is Vilar niet
de eerste, die de daaraan ten grondslag
liggende denkbeeldenin practijk brengt.
Men herkent in zijn werkwijze duidelijk de
opvattingen van Charles Dullin, zijn leer
meester, bijvoorbeeld. De Zwitser Adolphe
Appia ging hem voor in het afschaffen van
voetlicht en voordoek. De kunst van de
mise-en-scène, heeft deze eens gezegd, is
de kunst van het projecteren in de ruimte
van wat de schrijver slechts heeft kunnen
projecteren in de t(jd. Het is misschien wel
interessant om iets meer van diens in
zichten naar voren te brengen.
Het lichaam van de acteur, zo schreef
hij kort voor de eerste wereldoorlog, heeft
drie dimensies, het is levend, plastisch en
bewegelijk. Dit wordt al te zeer vergeten
bij de tegenwoordige manier van het ont
werpen van décors. Om al die beschilderde
stukken linnen duidelijk te laten zien, moet
de belichting namelijk zodanig zijn, dat de
positie van de toneelspeler daarbij een vol
komen ondergeschikte is geworden. Hierin
De vooral door zijn films (met name
„Le diable au corps" en „Fanfan la
Tulipe") beroemde Franse acteur Gé
rard Philipe, die men hier als „Le Cid"
vindt afgebeeld, speelde in Vilars op
voeringen van „De Prins van Hom
burg" de titelrol. Het stuk door Heinrich
von Kleist uit 1810 wordt van 27 Juli
af in Nederlandse vertaling door de
stichting Kennemer Toneelfestival in
Bloemendaals Openluchttheater opge
voerd door een aantal van de beste
amateurs uit Haarlem en omgeving.
Henk Rigters van de Nederlandse Co-
medie voert de regie en Levinus Tolle
naar ontwerpt (evenals in vorige jaren
voor „Dorp in Opstand" en Kermis-
duel") de décors.