PUINKON'JNTJE Bloemenland Voor de meisjes Ontmoeting tussen Kerk en Kunst 'IHIIRT' ONZE PUZZLE KERKELIJK LEVEN 10 JULI 1954 voor Nederlandse speelfilm" in Amsterdam Demonstraties met vergelijkingen Acteurs moeten leren zich te bewegen OVER BERT HAANSTRA A1 was hij nog maar een heel klein musje, van nog geen maand oud, Manus had verbeelding voor tien. Toen hij nog maar net uit het ei gekropen was, na tuurlijk als eerste van zijn vijf broer tjes en zusjes, had hij al een grote mond. „Je zult eens zien wat er van mij wordt" zei hij, toen ze de eerste avond onder hun moeders vleugel gin gen slapen. „Wat word je dan?" vroeg zijn klein ste zusje nieuwsgierig. „Iets groots", zei Manus, „iets enorms!" Tegen iedereen die het maar horen wilde vertelde hij wat hij wel niet allemaal doen zou als hij groot was. „Ik hoef mijn vleugels maar uit te slaan en ik ben meteen uit het gezicht verdwe nen", zei hij nog, voor hij ooit uit het nest was geweest. „Van wie die jongen dat opscheppen toch heeft", zeiden zijn vader en moe der tegen elkaar en ze schudden hun hoofdjes. Eindelijk kwam de dag dat de zes kleine musjes hun eerste vliegles kre gen. Alle families uit de buurt waren uitgenodigd om te komen kijken. Ze brachten zelf ook hun kinderen mee, die al een stapje verder waren. Iedereen was nieuwsgierig' om de kleine Manus te zien uitvliegen, want over de rand van het nest heen had hij al aan de hele buurt verteld van alle daden, die hij zou gaan verrichten zo gauw zijn vleu gels sterk genoeg waren. Hun nest was vlak tegenover de die rentuin. Op het hoge hek dat daar langs liep, zou de eerste vliegles zijn. Vader Mus wees het van de rand van het nest af nog één keer heel goed aan. „Kijk", zei hij, „dadelijk gaan jullie hier zitten, waar ik nu zit, zie je wel? Moeder en ik geven je een zetje en je spreidt je vleugeltjes maar uit tot je op dat hek daar terechtkomt. Denk er om, ga niet verder dan daar, want anders kunnen we je misschien niet meer te rugbrengen naar huis. Niet verder dus!" Manus luisterde niet eens. Hij zat te springen om maar uit te kunnen vlie gen. Nou, jij dan maar eerst", zei vader en hij maakte plaats voor de kleine eigenwijze Manus. Een speelgoedolifant voor je kleine broer of zus. Vind je dat niet leuk? Knip van stevig goed 2 x de vorm van de olifant na en knip van dezelfde stof een lange reep van 3 centimeter breed en ongeveer 40 centimeter lang. Deze reep naai je met een klein steekje tus sen de twee vormen van de olifant. Laat een klein stukje open en vul de olifant met kapok of watten en naai- het stukje ook dicht. Nu nog 2 oren, 2 ogen en 2 slagtanden van een andere kleur stof. Naai deze dingen erop, zoals op de tekening aan gegeven en je olifant is klaar. Die wipte op de rand van het nest, wachtte niet eens tot vader of moeder hem een zetje gaf, maar zette zich met zijn pootjes af, spreidde zijn vleugeltjes wijd uit en liet zich zeilen op de wind. „Hoho", riep zijn familie achter hem en de andere mussen op het hek van de dierentuin. Maar Manus trok zich ner gens iets van aan. Hij zeilde piepend over de mussen op het hek heen, die met uitgestrekte halsjes hem nakeken. „Dat loopt nooit goed af", zeiden de oude mussen, toen Manus helemaal uit het gezicht verdween. Precies zoals vader en moeder Mus gezegd hadden, vlogen de vijf broertjes en zusjes van Manus van de rand van het nest naar het hek van de dierentuin. Het laatste kwamen vader en moeder Mus zelf. Manus was nog altijd niet te zien. „Misschien komt hij wel hier heen als hij uitgevlogen is", zeiden ze. Maar Manus kwam niet. Ze wachtten een kwartier, een half uur, een uur. Geen Manus. „We zullen hem moeten gaan zoe- Oef, zei een duinkonijntje, ik weet niet wat ik wil. Mijn holletje verveelt me zo, 't is hier altijd zo stil. Ik wil meer vogels om me heen, ik ga maar naar het bos. Daar hoor ik ze de hele dag als 'k stilzit op het mos. Oef, zei het na drie dagen, die vogels is me wat! Ik lean ze niet verdragen, ik ga maar naar de stad! Ha, zei 't konijntje, hier is 't goed, toen het de stad doorging. Toet doen de auto's, toet, toet, toet, de fietsen ting, ting, ting. Een man ving het onder zijn hoed. Haha, een duinkonijn! Dat zal, zei hij, vast met de Kerst wel vet en lekker zijn! Wat was het duinkonijntje bang! 't Zat in een schoenendoos, maar 's nachts groef het een grote gang. Waar kwam het na een poos? Was dat zijn eigen duinpan niet? En daar zijn eigen huis! Het is, zei het, zoals je ziet, toch maar het beste thuis! MIES BOUHUYS. ken", zeiden ze. In een grote zwerm gingen ze er op uit. De vijf broertjes en zusjes wachtten op het hek. De anderen vlogen van boom tot boom en tuurden op de grond en overal. „Vader, moeder!" hoorden ze opeens een mussenstem. „Heb ik teveel ge zegd?" De mussen streken neer. Daar op de grond zat Manus. Zijn borst trots voor uit, zijn vleugels gespreid alsof hij een adelaar was. „Kóm nou", riep zijn vader. „We wachten allemaal op je." „Komen?" zei Manus. „Ik denk er niet over. Zie je dan niet dat ik iets heel bijzonders ben? Kijk eens naar die mensen daar." De mussen keken. Voor het hek waar Manus achter zat, stonden wel honderd mensen en kinderen. „Zie je hoe ze naar me kijken?" zei Manus. „Ze zijn zelfs bang voor me. Ze lachen wel, maar ze durven eigenlijk niet goed dichterbij te komen." Manus had gelijk De mensen achter dat hek keken met grote ogen, waren een beetje bang, al lachten ze wel en durfden niet dichterij te komen. „Wat zou dat kind van ons hebben? Hij lijkt toch sprekend op mij", zei vader Mus tegen zijn vrouw „En staat er iemand stil om naar mij te kijken? Is er iemand bang voor mij?" Ze begrepen het niet. Niemand. Er kwamen telkens andere mensen. Ze bleven staan en keken door het hek, waar Manus achter zat. „Onbegrijpe lijk", tsjilpten de mussen. Eindelijk werd het stiller. Er kwa men geen mensen meer bij en de ande ren gingen weg. Er gebeurde wel iets anders. Een man in een blauwe kiel met een stok in de hand liep tot vlak bij Manus. Manus keek om. Achter hem bewoog iets, iets groots, dat hij aldoor voor een grote rots had aangezien. Maar die rots rekte zich uit en maakte een vreselijk lawaai. De andere mussen zagen het nu ook. „Wat is dat?" zeiden ze. Met zijn stok joeg die man de grote rots, die opeens vier poten en een staart bleek te hebben, door een poortje in een hok. Manus hipte mee. „Weg jij, mus", zei de man met de stok, „wat moet jij in de leeuwenkooi?" Toen begreep Manus waarom ieder een naar hem had staan kijken, of lie ver, hij begreep dat niemand naar hèm gekeken had maar naar de leeuw. En het nare voor Manus was dat de andere mussen dat ook begrepen. Toen Manus naar ze toewipte hield hij zijn kopje van schaamte naar de grond en als een mus een kleur zou krijgen, had Manus nu van zijn staart tot zijn kopje vuur rood gezien. Hij zit nu weer onder zijn moeders vleugels in het nest. Hij slaapt al. Maar ik denk dat hij morgen als de tweede vliegles is wel niet zoveel praats zal hebben als de eerste keer. En over het bekijks dat hij dacht te hebben in die leeuwenkooi zal hij vast nog wel eens horen. Misschien zijn hele leven lang wel. MIES BOUHUYS ^este (^reetje ^oclCs je ureeè.zt^a ure e.en urceê tut mperen UXe i\e&^>en reuze Pcj/i O» /iet o(^en&Ciiz sfcatan onze bent en aan d. rand dertj sJJC* je eten uruCtwaar are op fteb o<jenf>£l(z V-ijn moeè je me •nbtreizende Centers ln deze lyrtef maar acflter etiaar e <jroe(:e. aan of.(e en tot iiews It ven etnauü cAnneke Als je telkens een letter invult op de plaatsen, waar nu een stip staat, en je schrijft die letters achter elkaar, dan kun je lezen in welk stadje Anneke haar vacantie heeft doorgebracht. DOOOOOOOOOOOOOOOOOOC Het vormen en in stand houden van een ontmoetingscentrum van kerk en kunst in de breedste zin van het woord. Dit is in het kort gezegd het doel van de door de Oecumenische Raad van Ker ken in Nederland onlangs in het leven ge roepen Prof. Dr. G. van der Leeuwstich ting. We willen ditmaal daarom de bedoeling van deze nieuwe stichting eens wat nader bezien, waarbij we een dankbaar gebruik maken van de gegevens, die „Woord en Dienst" hiervoor in haar laatste nummer geeft. Vooraf zij er op gewezen, dat reeds eerder door het „Instituut voor religieuze en kerkelijke kunst" te Utrecht en de reeds weer opgeheven „Vereniging voor protestantse kerkmuziek" is geëxperimen teerd. Officiële banden met kerken ontbraken echter geheel. In grote trekken was het destijds zo, dat bij velen de ware belang stelling voor de verhouding tussen Kerk en kunst öf geheel ontbrak öf slechts zeer flauwtjes aanwezig was. Deze situatie is thans aan het veranderen. Vooral de nood zaak van kerkbouw en restauratie na de oorlog heeft hieraan meegewerkt. Zo lang zamerhand gaan we nu naar de tijd toe, dat men het er over eens wordt dat de protestantse kerken wel degelijk met al lerlei kwesties van vormgeving hebben te maken. Tussen twee haakjes: hoe actief een actueel men van R.K. zijde op dit ge bied is, heeft men vorige week nog in „Erbij" kunnen lezen in een bericht over de Europese week die dit jaar in Maas tricht plaats heeft. De stichting, waarover we het vandaag willen hebben, is eigenlijk ontstaan als ge volg van een aantal initiatieven, die voort gekomen zijn uit een congres, dat vorig jaar door het „Instituut voor religieuze en kerkelijke kunst" in Amsterdam werd ge houden. Het gevolg hiervan is geweest, dat net zowat een jaar later de acte van de door de Oecumenische Raad in het le ven geroepen stichting werd "gepasseerd. Als naam werd gekozen „Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting". Hiermee stimuleerde men een werk, waarmee de protestantse kerken zich tot dusver practisch nog niet officieel hadden bemoeid. Wel bezat de Nederlands Her vormde Kerk de laatste jaren een culture le commissie van haar Raad voor de zaken van „Kerk en Samenleving". Lange lijst van taken Wanneer men de statuten doorleest, komt men tot de conclusie, dat de stich ting wel heel veel taken op zich neemt. De Oecumenische Raad staat echter op het standpunt, dat al deze doelen, die toch eigenlijk één groot complex vormen, in eens aan de orde dienen te worden gesteld, opdat de zo noodzakelijke bundeling van krachten wordt verkregen. Een versnippe ring van krachten acht men in een klein land als het onze beslist onverantwoord. Welke taken neemt men nu op zich? Men acht het om te beginnen nodig de taak en de verantwoordelijkheid der ker ken te bestuderen ten aanzien van de schone kunsten (ook de toegepaste) in het algemeen en ten opzichte van de beoefe naars in het bijzonder. Verder wil men do cumentatiemateriaal ten behoeve van deze studie verzamelen en voor zover nodig ook een museum, een bibliotheek en een disco theek oprichten. Men gaat het cultuurle ven op de daarvoor in aarmerking komen de terreinen critisch begeleiden, met het oog op de vorming en voorlichting van de leden der kerk enerzijds en de kunste naars anderzijds, waarbij gestreefd zal worden naar toenadering tussen deze bei de. Ten behoeve van publicaties en volks uitgaven zal fondsvorming worden bevor derd. Men gaat eventueel colleges geven, voor drachten houden aan universiteiten of se minaria en aan hogescholen of andere on derwijsinstellingen voor artistieke .vor ming, terwijl verder lezingen, congressen, excursies, tentoonstellingen en uitvoerin gen op het programma staan. Voorts wil men overleg plegen, adviezen geven en coördinatie bereiken inzake het verstrek ken van kerkelijke opdrachten op het ter rein der schone kunsten. Er zal naar wor den gestreefd om werkverbanden te vor men met het oog op de terreinen waarop Kerk en Kunst elkaar ontmoeten. Men hoopt vooral dat de bedoelde werk verbanden gestimuleerd zullen worden. Hierdoor zal worden bereikt, dat de reeds jaren werkende studiekring „Eredienst en kerkbouw", die bestaat uit architecten en theologen, andere werkgroepen naast zich krijgt. Men denkt in het bijzonder aan de terreinen van muziek, toneel en beeldende kunsten. In deze richting gaat ook de sug gestie tot het oprichten van een ,,Dr. R. Miedemafonds", waaruit kerkelijke op drachten aan bijvoorbeeld schilders en gla zeniers betaald zouden kunnen worden in dien de betrokken kerkbesturen over te weinig geld beschikken. 99 Er staat sinds kort een stevige houten stelling tegen twee gevels van het Stede lijk Museum te Amsterdam, maar de Van Baerlestraat is al zo lelijk, dat het niet hindert. Men kan de steiger comfortabel beklimmen en vandaar de remproeven van het Amsterdamse Vervoerbedrijf gade slaan. Is men daarop uitgestudeerd, dan wende men de blik naar de andere zijde. Op dat ogenblik hebben de museumdirec tie, het Amsterdams Vacantiecomité en de stichting „Goed wonen" u precies gekregen waar ze u hebben willen: bij de tentoon stelling „Wonen en wonen". Het propageren van een nieuwe, meer verantwoorde woonstijl wordt door de drie organisatoren wel zo belangrijk geacht, dat zij, niet beschikkende over de machtsmid delen om wie dan ook tot ingaan te dwin gen, niet geschroomd hebben de „buiten staanders" vrijwel dezelfde rechten te gunnen als hen die twee kwartjes voor een toegangskaartje hebben uitgeteld. Het voornaamste recht dat de kijkers wordt toegekend bestaat hierin dat ze mogen vertellen welke vertrekken zij het mooist vinden. Als ze het in 35 welgekozen woorden nog kunnen motiveren ook de keuze legt daarbij geen gewicht in de schaal maken ze nog kans op een prijs. De samenstellers van de expositie heb ben het publiek aan het denken willen zetten door het simpelste middel dat daar toe bestaat: het opdringen van vergelijkin gen. En inzonderheid hebben zij het daar bij voorzien op de verderfelijke imitatie van vroegere of hedendaagse woonstijlen. Eerlijk gezegd: niet de authentiek-moderne woonkamers en slaapvertrekken hebben ons zo getroffen door hun doeltreffender indeling van de ruimte, de juiste dosering van kleur en wandversiering, de aan de praktijk van het gezinsleven aangepaste vorm en de daarbij gebruikte materialen als juist de, laten we zeggen, traditionele meubileringen door het tegendeel van die eigenschappen. Zelden hebben we zoiets affreus gezien als die eerste woonkamer met namaak- oud-Hollandse stoelen, die dan toch maar voor het gemak van de bezitter van.... licht achterover hellende tuggen waren voorzien. Aan de wand ontbrak het koe koeksklokje al evenmin als het Veluwse landschap. Op de grond lag het obligate Wiltonkarpet. Het kan, wat ons betreft, best Axminster zijn geweest. Een der geëxposeerde slaapkamers was gewild-modern. Op het eerste gezicht zou men nog even twijfelen, zodra men de tierelantijnige spiegel op de toilettafel had gezien, wist men wel beter. Trouwens op een nachtkastje lag „De Lach": de samen stellers zijn ook door hun keuze aan tijd schriften en boeken in de kamers in stijl gebleven. Er is ook nog een imitatie-gothische ka mer te zien (op allergoedkoopst surrosaat- linoleum) met als twintigste-eeuwse afwis seling radiotafeltjes met een overdaad aan chroom. Dat een te veel aan „kleur" de sfeer in een kamer volledig kan dood slaan, wordt met volgend appartement bewezen. Men zal wellicht tegenwerpen dat dit dan toch wel caricaturen van woningin richting zullen zijn: Toch niet: zeven van de tien Nederlandse huizen zien er van binnen zo uit en misschien is die schatting nog te geflatteerd. Maar we zien die kamers altijd tezamen met hun bewoners en het zijn tenslotte de laatsten die er de sfeer van bepalen. Het volmaaktste meubilair van „Goed wonen" zal weinig indruk ma ken wanne°r de gebruikers ervan er niet bij passen. Daarom zijn de in het Stedelijk Museum getroffen vergelijkingen tè objec tief: de bastaard-ratjetoe-stijlen maken zonder het menselijk element een deplora- beler indruk dan in de werkelijkheid, hun tegenvoeters zijn als schone, maar harte loze vrouwen. Maar het is een aardig initiatief. J. H. B. De Nederlandse cineast Bert Haanstra bevindt zich op het ogenblik in Afrika, waar hij in opdracht van een grote olie maatschappij bezig is een film te vervaar digen over het gevaar van insecten voor de mens. In beelden zal hij trachten duidelijk te maken, hoe groot dat gevaar is: insecten veroorzaken namelijk per jaar meer doden dan een wereldoorlog en verwoesten een derde dee.1 van de in totaal te velde staande oogst. In Afrika filmt Haanstra een sprink hanenplaag. Hij zal voor het maken van deze film ook andere werelddelen bezoe ken, uithoeken van Europa daarvan niet uitgezonderd. De film zal begin 1955 ge reedkomen. Het zal de eerste kleurenfilm zijn van deze internationaal bekende land genoot. Bert Haanstra, thans 37 jaar, behoort met Joris Ivens en Herman van der Horst tot de Nederlandse documentaire cineasten, die zich in betrekkelijk korte tijd een wereld naam verwierven. In zijn geval was die in het bijzonder te danken aan „Spiegel van Holland" een bijzonder poëtische repor tage van het Nederlandse landschap en stedeschoon. Deze film werd enige jaren geleden, zoals men zich herinneren zal, op het festival te Cannes met de hoofdprijs bekroond. Verder maakte hij onder meer documentaires over Nederlandse beeld houwkunst in de Middeleeuwen en over nieuwe methoden van dijkbouw met bitu men. Zijn bekende „Pantha Rei" werd kort geleden voor de televisie vertoond. Zijn laatste opdracht was het maken van vier films over de oliewinning, waarvoor hij vijf maanden in Indonesië werkte. Max Vredenburg en Jan Mul hebben er de mu ziek voor gemaakt. van deze films zijn honderden copieën voor vertoning over de gehele wereld gemaakt. Er zijn thans reeds zeker vijftien versies van in omloop. Als „producer" is Sir Arthur Elton opgetreden. Verder moet nog „Shiva" worden genoemd, een onlangs voltooide korte film over de Javaanse dans met medewerking van Ra den Mas Jodjana, in opdracht van de Stichting voor Culturele Samenwerking vervaardigd. Wij hebben Bert Haanstra, kort voor zijn vertrek, gevraagd welke perspectieven hij voor de Nederlandse speelfilm aanwezig acht. Hier is zijn antwoord: „Waarom zou het hier niet kunnen, als het wel kan in landen als Denemarken, Zweden en Noor wegen, waarvan het taalgebied veel kleiner is dan het onze? Men moet hier streven naar een continu-productie, dan worden de mogelijkheden groter en kan er een team groeien, waarbij technici en artisten ge- „Men moet naar de geciviliseerde wereld gaan om in parken en weel derige tuinen de Magnolia te ont moeten, Tulpenbomen, zegt Jan Publiek, maar dat is natuurlijk hele maal mis. Deze on-Hollandse sier- boom vraagt veel zon en ruimte en geeft er een overdadige bloei van de prachtige, witte bloemen voor terug". Nevenstaande foto en boven staande toelichting hebben wij ont leend aan het zojuist bij Lankamp Brinkman te Amsterdam in royale uitvoering verschenen foto-album van „Heybroek uit Sassenheim met tekst van Charlotte Noë, waarvan Yge Foppema voor buitenlands ge bruik de Engelse vertaling leverde. Dit ruim zestig bladzijden tellende boek bevat 27 x 2 foto's: een serie close-ups van in Nederland bloei ende bloemen, met ernaast hetzelfde gewas in het natuurlijke of aange legde landschap. Voor botanisch ge schoolde liefhebbers bevat het uiter aard weinig nieuws, al zullen deze misschien met de schrijfster verbaasd zijn de Margriet in Giethoorn en de Rolklaver op Schiermonnikoog aan j te treffen. Er is meer naar originali- j teit van visie dan naar volledigheid gestreefd en dat is een goed ding. Vooral bij wijze van geschenk aaj vrienden overzee, dunkt ons, zal deze uitgave goede diensten kunnen bewijzen. Als het waar is, wat Oscar Wilde heeft gezegd, dat men de natuur pas via de kunst leert waar deren, dan kunt u trouwens met deze foto's de schoonheid van dotters en paardenbloem ontdekken. legenheid krijgen zich beter met het medium vertrouwd te maken. Alleen op die manier kan de film beter worden. Vooruit gang is er trouwens al: ik vond „Rechter Thomas" alweer een tikkeltje sterker dan „Sterren stralen overal." Door verdere productie zullen ook de acteurs veel kunnen leren, vooral wat be treft de manier waarop zij zich voor de camera moeten bewegen, hetgeen toch be langrijk is voor films waarin gespeeld wordt. Ik geloof overigens, dat men het voorlopig voornamelijk zal dienen te zoe ken in de gespeelde documentaires denk maar eens aan de eerste na-oorlogse Italiaanse films. Er heeft bij de Nederland se cineasten (en ik vorm daar zelf geen uitzondering op) teveel de neiging bestaan alles zelf te doen. Draaiboek, productielei ding, regie, camerawerk, montage, alles hield men in één hand in plaats van tot een werkverdeling te komen. De vorming van een goed team is echter zeer belangrijk, dat heeft de ervaring mij geleerd!" JAN KOOMEN Bert Haanstra werd te Holten in Overijsel ge boren, kreeg een opleiding voor onderwijzer, maar werd persfotograaf in Amsterdam en begon toen te filmen. Hij is afkomstig uit een schildersfamilie. Dat verklaart misschien waarom hij de Academie voor Beeldende Kunsten bezocht, welke opleiding hij voor cineasten van de grootste betekenis acht. Als cameraman heeft hij aan „Myrthe en de demonen" meegewerkt, in 1949 op het landgoed Huis te Manpad opgenomen. Daarna maakte hij zijn eerste documentaire, met het Muiderslot als onderwerp. Hiervoor moest hij alles zelf doen, het tekenen van de titels incluis. Met „Spiegel van Holland" bereikte hij internationale erkenning. Bij het laatste filmfestival te Cannes heeft hij deel van de jury uitgemaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 13