De vreemde historie van twee Henry's en Blikken Lies je Het meisje van kamer 17" Karakteristiek van Spanje Scherpe waarneming Hoe automobielkoning Henry Ford wereldconcern schiep En hoe Junior een krachttoer volbracht De eerste FIETSERS DOOR LEX METZ Zwart en Engelse litteratuur Pionier in Australië BEGIN JULI hebben wij u verteld van onze kennismaking met de heer Henry Ford II en reeds de volgende ochtend kregen we bezoek van een drietal ont stemde lezers. Drie stoere knapen, leer- \ingen van de plaatselijke nijverheids school en tezamen nog geen veertig jaar oud, die ronduit kwamen vertellen, dat zij diep teleurgesteld waren, omdat zij alleen maar gelezen hadden over Henry Ford II „met zijn malle bebop-haren en zijn geërfde millioenen", maar geen woord over grootvader Henry, die dan toch maar „met zijn blote handen heel dat Ford-concern uit de grond gestampt had', zoals zij het fijntjes uitdrukten. Dat was de knul over wie wij hadden moeten Schrijven, want die Henry II dat moes ten we ons vooral goed realiseren liet hun (en trouwens de hele ambachts school) „hardstikke steenkoud PAS TOEN wij beloofd hadden binnen kort ons „verzuim" goed te maken, zijn we van het drietal afgekomen en hier is dan de inlossing van die belofte: de ge schiedenis van het Ford-bedrijf. Een ge schiedenis, die bijna een eeuw geleden begonnen is in een ruwe blokhut in Michi gan, waar „Old Henry's" ouders Ierse boeren die omstreeks 1850 hun door mis oogsten en hongersnood geteisterde vader land ontvlucht waren zich een nieuw bestaan trachtten op te bouwen. Zij had den een stuk vruchtbare grond gekocht en oefenden er hun bedrijf uit, zoals de boeren dat al eeuwenlang gedaan hadden. In het jaar van Henry's geboorte, 1863, bereikte de Amerikaanse burgeroorlog zijn hoogtepunt, maar het land van Michigan was even vreedzaam als altijd. Veel te vreedzaam en primitief naar de zin van de jonge Henry, die al in zijn prille jeugd het landwerk verfoeide en het liefst op zijn zolderkamertje prutste aan oude hor loges. Al gauw kreeg hij een grote vaar digheid in dit werk. zodat iedereen uit de omgeving met klokken en horloges die ge repareerd moesten worden, naar hem toe kwam. OOK GROTERE machines hadden zijn volle belangstelling en in zijn vrije uren was hij meestal te vinden in de buurt van de stoomzaagmolens langs de Detroit-ri- vier. Op een Zondag sloop hij in een van die zagerijen binnen om uit te vinden, hoe zo'n stoommachine nu eigenlijk precies werkte. De zagerij was verlaten en de machine stond stil, maar desondanks zag Henry kans tussen de machinedelen be klemde te raken. Urenlang worstelde hij in de verlaten fabriek voordat het hem gelukte, zich te bevrijden, zij het ten kos te van een gekneusde arm. ..Sindsdien heb ik een onbedwingbare afkeer gekoesterd voor stoommachines", placht Henry later te vertellen. TOCH HEEFT het denkbeeld van een „paardloze wagen" hem nooit losgelaten en toen hij, jaren later, een artikel over de constructie-principes van de explosie motor in handen kreeg, begon hii opnieuw te experimenteren met allerlei kleine mo dellen van „krachtwagens", die hij hele maal zelf bouwde met dikwijls zeer primi tieve gereedschappen. Ford was inmid dels getrouwd en naar Detroit verhuisd, waar hij een baan gekregen had als werk tuigkundige in de nachtploeg van een electrische centrale, tegen een heel karig loon. Overdag werkte hij als een bezetene in de stenen schuur achter zijn huis aan zijn benzinemotor, waarvan de voornaam ste bestanddelen gevormd werden door een handwiel van een oude draaibank, stuk ken gaspijp en allerlei ander oudroest, dat Ford voor een appel en een ei op de markt bij elkaar gescharreld had. Toen het ge val klaar was. moest zijn vrouw Clara met haar ene hand een kom met benzine vast houden en met de andere de kraan bedie nen, die de toevoer van de brandstof naar de cylinder regelde Ford zelf startte de motor en ook toen de vlammen brullend uit de uitlaatpijp sloegen hield Clara met ware doodsverachting de schaal met ben attracties hem bij zijn talrijke tochten toe te juichen of uit te jouwen. Vaak had de wagen onderweg panne on dan was hij al spoedig het middelpunt van een grote me nigte mensen, die Ford allerlei beledigingen en spottende opmerkingen naar het hoofd slingerden. Maar ondanks alle tegenslag en vergui zing hield Ford vol en reeds een jaar la ter, in 1870 wist hij een aantal zakenlieden voor zijn plannen warm te maken. Samen brachten die een kapitaal bijeen, dat vol doende was om tien auto's te bouwen. Maar al spoedig kwamen er moeilijkheden. Ford weigerde namelijk om inderhaast auto's te gaan maken naar het model van zijn eersteling. Hij wilde eerst ieder on derdeel onderzoeken en verbeteren zonder dat hij er zich om bekommerde hoeveel tijd en geld dit kon kosten. Het resultaat was, dat het kapitaal niet eens voldoende zine vast, terwijl Henry, wild van vreugde, als een dolleman door de schuur danste. Hij wist nu hoe een benzinemotor gebouwd moest worden. Het prototype waaraan hij alles bij elkaar maar een paar weken gewerkt had, kon afgedankt worden. Nu ging de eerste echte automobiel op stapel en daaraan bouwde Ford ruim twee jaar. Toen de motor gereed was, maakte hij zelf het rijtuig waarop hij ge monteerd zou worden: een lichte buis constructie, gecompleteerd door vier fietswielen met als zitplaats voor de be stuurder aanvankelijk alleen een fiets- zadel, dat hij later verving door een dub bele rijtuigzitting. De motor werd tussen de achterwielen geplaatst; de overbrenging der beweging geschiedde door kettingen. Een voor de kleine versnelling en een voor „grote" snelheden tot een maximum van dertig kilometer per uur. Remmen en achteruit rijden kon het vehikel niet en een grote alarmgong diende als claxon. Hetgeen trouwens tamelijk overbodig was, want volgens de burgers van Detroit kon men het hevig knallende voertuig reeds straten ver horen aankomen! IN HET VROEGE voorjaar van 1896 maakte deze eerste automobiel, met Henry zelf. bijna schuilgaand onder een enorme valhelm en een even vervaarlijke stofbril aan het stuur, zijn proefrit door de straten van Detroit, dat nu, dank zij Ford. het grootste centrum der auto-industrie is. Voor die proeftocht begon, moest ech ter de stenen muur. die Fords schuur van de straatweg scheidde, doorbroken wor den, want wat Henry in het vuur van zijn constructie-arbeid totaal over het hoofd gezien had. dat was het feit, dat zijn wagen veel te breed was om de schuur langs de normale weg, in casu via de ach terdeur, te kunnen verlaten. Met het doorbreken van die muur baande hij te vens symbolisch de weg voor de automo biel in de Amerikaanse samenleving, die tot dan toe nog nauwelijks een van deze „benzinewagens" aanschouwd had. SPOEDIG KENDE heel Detroit de vreemde uitvinder met zijn puffende voer tuig en het werd een van de voornaamste bleek voor een .nieuwe auto en dat de vennootschap na bijna slaande ruzie uit eenviel. Ford betrok weer een eigen werk plaats en bouwde daar zijn verbeterde auto af, overtuigd, dat het geld er wel uit zou komen als het publiek de kwaliteiten van zijn auto zou leren kennen. En hij had gelijk, want enkele jaren later, toen hij met zijn kleine, lichte 26 pk-auto op overtuigende wijze „het we reldkampioenschap voor automobielen" won, dat ten aanschouwe van duizenden in Detroit gehouden werd, was zijn repu tatie gemaakt, al verschenen er dan ook slechts twee andere auto's aan de start. FORDS SUCCES als autofabrikant was nu verzekerd maar toch duurde het nog vele jaren, voor hij voldoende mensen had weten te interesseren voor zijn groot ste plan' auto's te gaan vervaardigen in massa-productie. De auto was tot dan toe steeds beschouwd als een luxe-artikel voor de goed-gesitueerden, Ford wilde haar binnen ieders bereik brengen. Tenslotte lukte het hem, een nieuwe N.V. op te tig bij twintig meter, waarvan Ford vice- tig bij twintig mter, waarvan Ford vice- president, directeur en chef-ingenieur Henry Ford met zijn vrouw in de eerste auto, die hij als 33-jarige in de schuur achter zijn huis in Detroit bouwde. Duidelijk zijn de stuurstang, de versnellings- handle (in Ford's rechter hand) en de kettingover brenging naar het rechter achterwiel te zien. Naast me vrouw Ford klein zoon Henry II, die nu het concern presideert. De foto werd gemaakt kort voor de dood van Henry I, toen het oude vehikel op fietswielen nog eens van stal ge haald werd voor een demonstratie. Het reed inderdaad nog werd. Hij had een veel verbeterd, maar ook van alle luxe ontdaan prototype ge bouwd, dat als de „Model A-Ford" in serieproductie zou gaan. Maar de nieuwe fabriek was nog maar juist begonnen toen de concurrenten een spaak in het wiel staken. Deze concurrenten twintig fa brikanten, die veel kapitaalkrachtiger waren dan Fords N.V. hadden namelijk een trust gevormd om nieuwe mededin gers te weren en zich daartoe verzekerd van een serie oude patenten, die hun practisch het monopolie van de automarkt in handen gaven. Jarenlang heeft Ford tegen deze tegenstanders processen moe ten voeren, die hij zelf zo lang mogelijk slepende hield, omdat hij wist geen recht streekse overwinning te kunnen behalen. MAAR ZIJN GROTE slag maakte Henry met zijn befaamde Model T-Ford, een utiliteitsauto waarbij alle overdaad ver meden werd, die geen deuren had en bijna even hoog als lang was. Het was een, zelfs voor die van stroomlijn gespeende tijd, een ietwat lachwekkend geval, dat er met zijn hoge wielen, kleine motorkap en brede zeildoeken kap allesbehalve in drukwekkend uitzag. Als spoedig had de T-Ford zich de spotnaam van Tin Lizzie (Blikken Liesje) verworven, maar wat belangrijker was: zij werd verkocht voor de „bespottelijk-lage prijs" (ook alweer voor die tijd) van 950 dollar en zij liep 35 kilometer per gallon (4.5 liter) ben zine: dubbel zoveel als de gemiddelde Amerikaanse auto van omstreeks 1908. Dit alles was mogelijk geworden door de bouw van een nieuwe fabriek, met haar ruim driehonderd meter lengte, toen de grootste ter wereld, waarin de „Tin Lizzies" aan de lopende band gefabriceerd werden. Hoe men ook over het systeem mag denken, en ongeacht het feit dat Ford in latere jaren dikwijls meer de belangen van zijn massa-productie dan die van zijn arbei ders liet overheersen, een feit is, dat hij hier de basis gelegd heeft voor de werke lijke popularisering van de auto. Met het Model T won hij het hart van de Ameri kanen: het kon wegen berijden die voor zwaardere en duurdere auto's te moeilijk waren, het liep altijd en het was in staat, de ongelooflijkste hindernissen te „nemen". In 1914 maakte hij 25 millioen dollar winst, bracht hij het aantal werkuren in zijn fabriek van negen op acht en ver dubbelde hij tezelfdertijd de lonen van zijn gehele personeel. Kort daarop blufte hij de concurrenten weer af: iedere koper van een Ford zou vijftig dollar terugkrijgen als er dat jaar meer dan een bepaald aan tal Fordjes verkocht zouden worden. Ook zijn service was spreekwoordelijk. Egon Larsen vertelt bijvoorbeeld in zijn boek „Zij veranderden de wereld", waar aan wij enkele dezer gegevens ontleenden, dat een grappenmaker eens een kist vol oude bouten en moeren naar Ford zond met het verzoek, „bijgaande Model-T zo spoedig mogelijk te willen repareren". Drie dagen later antwoordde de Ford Company: „Uw auto gerepareerd en ver zonden naar de plaats uwer inwoning. Deze service is gratis, maar wij zijn erg benieuwd te weten, hoe het ongeluk ge beurd is". Negentien jaar lang heeft Ford zonder onderbreking zijn „Tin Lizzie's" over Amerika en de rest van de wereld uitge stort en in totaal zijn er meer dan 15 mil lioen van dit befaamde Model T door hem verkocht. Daarvan lopen er vandaag- den-dag, zoals het Amerikaanse tijdschrift „Newsweek" onlangs meldde, nog altijd ruim honderdduizend langs 's Heren we gen. Door de Tin Lizzies werd Amerika het land van de automobiel, door het Ford-systeem steeg de welvaart tot onge kende hoogte. Des te dieper was haar val toen in 1929 de grote krach kwam. Een krach, die vele Amerikanen mede aan dit Ford-systeem toeschrijven, terecht of ten onrechte dat kan hier in het midden blijven. HOE HET OOK ZIJ, Ford heeft stellig niet, zoals hem ook verweten is, alleen maar oog voor zijn commerciële belangen gehad. Ir. de eerste wereldoorlog charterde hij een „Vredesschip" dat in 1915, gevavoi- seerd met vredesleuzen de Oceaan over stak. Ford was aan boord en wilde met de staatslieden in Europa gaan overleggen over een wapenstilstand, maar hij werd ziek en moest overhaast naar Detroit te rugkeren. De vredesmissie, al te simplis tisch van opzet, verzandde volkomen en sindsdien was Henry Ford een verbitterd mens. Hij zag overal vijanden en ver vreemdde de weinige vrienden die hij nog had. van zich door zijn wantrouwen. Pas toen zijn zoon Edsel in 1940 de lei ding van het bedrijf had overgenomen, werden de arbeidsvrede en de goede sfeer in het Fordconcern hersteld. Toch had Henry I het in die moeilijke jaren opnieuw gepresteerd om zijn fabrieken geheel te reorganiseren voor de serie-productie van nieuwe modellen personenauto's, vrachtwagens en tractoren, een ombouw die honderden millioenen dollars vergde. Ook die ontwikkeling is echter alweer lang door de feiten achterhaald en bij het einde van de tweede wereldoorlog was opnieuw een grondige omschakeling van het bedrijf noodzakelijk. Henry I. na Ed- sels plotselinge dood in 1945. opnieuw aan de leiding, heeft die hernieuwing niet meer kunnen of willen voltooien en toen hij zelf in 1947 in Dearborn overleed, was het bedrijf eigenlijk hopeloos ver ouderd. Hoonlachend hadden de vijanden al voorspeld dat het Ford-imperium ten dode opgeschreven was, toen Henrv II kersvers van de universiteit de teugels van het concern in handen nam: met zo'n groentje zouden zij het wel klaarspelen. MAAR OOK HENRY II bleek van het goede hout gesneden, van beter hout mis schien. want onder zijn bewind is er ook definitief vrede gesloten met de machtige vakbonden. Maar bovendien bestond ..Junior" het om de krachttoer der om schakeling te volbrengen. Zonder zich te bekommeren om de noodkreten van zijn raadgevers, zette hii de fabrieken stil voor e«n revolutie, die al jaren over tiid was. Alles werd gemoderniseerd, duizenden nieuwe machines werden gebouwd en aangeschaft. Het grapje kostte ruim 72 millioen dollar en de Ford 1949 was het eindresultaat van het verjongingsproces. Henry I maakte goede auto's volgens zijn eigen smaak en principes, Henry II geeft het publiek wat het wenst. Dat is, in het kort, de nieuwe geest die in het Ford-concern gevaren is en zij heeft de maatschappij geen windeieren geleyd. Dat bleek reeds in 1950 het eerste volledige productiejaar na de interne revolutie toen „Young Henry" al 163.000 auto's meer maakte dan de oude heer in zijn beste jaar 1923. En er is dan ook alle reden, beste ambachtsschoolvrienden, om ook deze Henry „met zijn bebophaar en zijn geërfde millioenen", nauwkeurig op de korrel te houden! H. C. Men hoeft maa. naar de nevenstaan de prent te kijken, het is duidelijk, we maken kennis met een tekenaar, wiens werkwijze hier met de bedoelingen van „Zwart en Wit" overeenstemt. Tevens brengt Lex Metz ons in aan raking met de illustratieve tekenkunst, een tekenkunst waarvan de journalis tieke kant Metz' aandacht heeft. Vol gens Metz zou de samenwerking tus sen krant en tekenaar op een hoger peil kunnen staan. Metz' ontwikkeling is van het begin van zijn opleiding nauw verbonden geweest met de illustratie. Hij begon op de grafische afdeling van de Haagse Academie voor beeldende kunsten, waar hij in 1936 werd gediplomeerd, daarna komen we zijn naam met steeds groter regelmaat tegen in kran ten en weekbladen. Zijn „zwervertjes" twee figuren in steeds wisselende situaties hebben veel tot zijn be kendheid bijgedragen. Metz werkt al jaren met de journalistiek samen en hij is niet zonder critiek. De Neder landse illustratoren van kranten en tijdschriften zijn te veel „cartoonist" geworden, zegt hij. Zij missen daardoor vaak hun doel, dat een persoonlijke schets moet zijn, die de kern van een situatie naar voren brengt. Metz' critiek betreft vooral de per soonlijkheid, want dat er genoeg teke naars in Nederland zijn, die een tech nisch volmaakte illustratie kunnen maken, daaraan twijfelt hij niet. Maar hij meent, dat er in de kranten (we houden dit voorbeeld maar aan) te zielloos wordt getekend, te futloos en te weinig intelligent. En toch, zegt hij, ze kunnen het best. Ze kunnen het net zo goed als destijds Albert Hahn met zijn vlijmscherpe typeringen van mi nister Abraham Kuyper, waarmee hij persoonlijk een oordeel uitsprak. Ze kunnen het net zo goed als de Frans man Steinlen, de Amerikaan Steinberg of de Engelsman Low, die als illustra- XXXXXXXXXXXOOCXDOCJOOCXXXXXXDCKXOOCXXXDOOOOOOOOOCXXXXXX xxxxxxxxxcooooooooooooooooooooooooooooooooooooocooo toren wereldroem hebben verworven, dank zij hun persoonlijke visies. Er zijn er die het kunnen, maar de kans niet krijgen dat werk te publiceren. Metz meent, dat dit verband houdt met de maatstaven, die de kranten aan leggen. Zij zijn te gematigd bij de be oordeling van illustraties, zegt bij, waarmee hij voornamelijk en onver mijdelijk doelt op de politieke tekening. Hier eindigt de hoofdlijn van Metz' commentaar. De bijlijnen zullen wij niet volgen. Niet in de eerste plaats omdat het onderwerp misschien in het politieke vlak wordt getrokken zonder mogelijkheid op omzeilen, maar omdat men in de journalistiek, zover wij we ten, nogal zit te springen om goede politieke illustraties, waarvan het ge mis weieens wordt toegeschreven aan gebrekkige politieke belangstelling bij de tekenaars. Dat ook dit onderdeel van de teken kunst aanmoediging verdient zijn wij met Metz eens. Wij en met ons vele anderen zullen wat meer originaliteit met enthousiasme toejuichen. J. V. HET IS ALWEER ENIGE TIJD geleden dat ik de film „Het meisje van kamer 17" heb gezien, welke thans in het Cinema Palace-theater in Haarlem draait. Ik her inner mij de film evenwel zeer goed. Dat is bedoeld als een aanbeveling, want de stroom van cinematografische producten, welke een recensent voorbij trekt, neemt hem som op en doet hem erin verdrinken. Mijn hemel, hoeveel films zijn er en hoe weinig, die ge niet snel vergeet! Maar dat Meisje van kamer 17" is mij bijgebleven. En dat niet omderurille van de schoonheid van de dame in kwestie. Ze speelt prak tisch geen rol. Alleen om de verdiensten van de film zelf, die een typisch Ameri kaanse thriller is met een commissaris van politie als hoofdpersoon die eigenlijk min of meer toevallig een gangsterbende op rolt. Een uitstekende thriller! Wie van het genre houdt moet niet nalaten de film te zien. DE MOORD OP EEN POLITIE-AGENT, die twee autodieven betrapte bij hun po ging er met een wagen vandoor te gaan, vormt het uitgangspunt van de film. Er is maar één getuige en die krijgt men te pak ken, maar zijn advocaat overreedt hem niets te zeggen en de man houdt ook maar het liefst zijn mond, want hij veroorloofde zich op het tijdstip van de moord een uit stapje, dat voor zijn vrouw onbekend moest blijven. Toch komt de commissaris van politie achter zijn geheim, daarbij terzijde gestaan door een stel handige recher cheurs. De identiteit van de gangsters raakt bekend en tegelijk hun voornemen om een bankoverval te plegen, waartegen de politie alle denkbare voorzorgsmaat regelen neemt. De afloop der overval is echter anders dan verwacht. Natuurlijk zegeviert het recht, maar de verrassende gebeurtenissen zorgen er wel voor dat u tot het laatste ogenblik in het onzekere blijft verkeren. Wanneer aan het slot de commissaris van politie tot de orde van ,de dag kan overgaan hebt ge een groot uur spanning en sensatie achter de rug. V. S. Pritchett was om meer dan één drastische politieke invloed is ongetwij- reden de geschikte man voor het schrij- feld afgenomen, maar zij kan nog steeds ven van een boek over Spanje. Hij had het de pers op allerlei manieren dwars zitten land uit sympathie al vroeger bezocht en en haar voornaamste slechte invloed is kende het uit litteratuur, voordat hij er in intellectueel". 1951 en 1952 de reizen maakte, die het Onder deze omstandigheden bezien de ervaringsmateriaal voor „The temper of Spanjaarden het leven met het scherpe Spain" (verschenen bij Chatto Windus realisme, dat in hun natuur ligt. Pritchett te Londen) opleverden. Hij is bovendien schrijft een uitstekende passage over het in het algemeen, een zeer intelligent man Spaanse licht, dat deze neiging bevordert: en een uitstekende schrijver. Men zou „In het warme weer lijkt de hoogvlakte niet kunnen zeggen dat hij zijn boek straf een meer of een zee in brand; als het koud georganiseerd heeft om een vast beeld is komt het licht hoger dan enig licht dat van Spanje te geven: hij heeft eenvoudig wij kennen en laat het afstanden overzien uit zijn twee reizen één route geconstru- waar onze ogen niet aan gewend zijn. eerd en vertelt, daar langs gaande, van Doordat het zoveel meer van de wereld wat hij gezien heeft, met toevoeging van onder onze ogen brengt, heeft het vooral NU IS HET NIET ZO dat de sensatie in de film overweegt. De commissaris wordt niet als een Übermensch getekend. Hij krijgt zoveel zaken tegelijk te verwerken, dat het accent telkens verspringt en er is genoeg ruimte gelaten voor doodgewone en sympathiek aandoende menselijkheid of hoe ge humaan mededogen ook noemen wilt. Fel staat de commissaris echter tegen over iedereen die hem een beentje pro beert te lichten zoals de in de film voor komende huwelijkszwendelaar en de ad vocaat, die de onwillige getuige beschermt. Heel zijn persoon wordt u haarscherp ge tekend. En steeds zorgt men ervoor dat de humor de spanning niet tot het onmoge lijke opdrijft, terwijl anderszijds die span ning door de „menselijkheid-' een extra stootje krijgt. Hoe uitstekend bijvoorbeeld is de vondst van het scenario om, terwijl de bankoverval in volle gang is, een inter view te tonen dat de commissaris voor de televisie wordt afgenomen. De man zit te springen om weg te komen, maar hij laat zich geduldig ondervragen in het besef, dat zijn voorlichting een even essentiële bij drage tot het handhaven van de veiligheid vormt als alle andere optreden, gewapen derhand of preventief, net naar de om standigheden het vereisen. Zo'n korte onderbreking is niet alleen dramatisch ver antwoord, maar het geeft de film diepte, het appelleert aan uw gevoel voor de waarden van het leven, waarvoor de com missaris opkomt. De man is ons zeer sym pathiek. De film zelf is ons sympathiek. Ze verschaft u een inzicht in de strijd tegen de misdaad, maar ze verheerlijkt de mis daad niet. En de films zijn bij tientallen te noemen waarin dat wel het geval is. DE MAKER ARNOLD LAVEN zet aan die morele waarde kracht bij door zijn spel met het beeld te spelen op de beproefde Amerikaanse wijze met snelle en korte shots, veel beeldwisselingen en frappante camera-instellingen en een zeer goed ge bruik van het licht. Vooral dat licht, hard en wit, stelt de dingen scherp. Ik kan niet wat hem historisch of psychologisch be langwekkend lijkt. Over zichzelf is hij gereserveerd, hij ver toont geen behoefte aan gezelligheid met de lezer, al staat er in het voorwoord dat dit een persoonlijk boek is en niet in de eerste plaats een „work of information" alsof men zou verwachten, dat een romanschrijver naar Spanje gaat, om in eigen woorden een Guide Bleu te kunnen schrijven. „Het veronderstelt dat de lezer in ieder geval zijn gids gelezen heeft", volgt er dan. Maar gelukkig blijkt later, dat de lezer door „The temper of "Spain" wel geboeid kan worden als hij niet alleen Spanje niet bezocht, maar ook de reisgids nog niet ter hand heeft genomen. Het is zelfs een boek dat men leest met een bepaalde nieuws gierigheid naar wat er op de volgende pagina zal staan en men wordt er zelden door teleurgesteld. In het voorwoord staat ook wat Prit chett aan Spanje heeft: ,Noch in Frank rijk noch in Italië kan men zo oprecht bang worden. Al de begeerten van het leven worden hier onomwonden uitge drukt. Wij zien de primitieve behoeften waar wij op leven en toch zijn de mense lijke hartsotchten hier in scepticisme ge vat, door een merkwaardige tegenwer king van stoïcisme, fatalisme en lethar gie". Onvermogen om de wijste partij te kiezen is de eerste, karakteristiek van het Spaanse volkskarakter: men legt zich pas bij de voorwaarden van het bestaan neer wanneer er geen keuze meer is. Zolang het nog mogelijk is, probeert men zonder aandacht voor de gevaren de zaken vol gens absolute beginselen te regelen. Het grote voorbeeld daarvan is de Inquisitie, die de positie van Spanje in zijn beste tijd ondermijnde ten behoeve van de ideolo gische eenheid. Overigens is de schuw heid en argwaan tegenover alles wat nieuw en buitenlands is een algemene Spaanse trek. Pritchett heeft Spanje ge kend in de tijd toen dat leek te zullen ver anderen, vóór de Burgeroorlog, maar sindsdien is men tot het oude terugge keerd, behalve soms in Catalonië, dat op verschillende manieren buiten het ver band van de rest van Spanje staat. De bevolking is hier onverschillig onder, het grootste deel ervan heeft trouwens al zijn tijd nodig om aan eten te komen. Ook de vormen, die Franco aan de Spaanse samenleving zou willen opleggen, breken op de weerstand van lethargie, regionale verschillen en individualisme. „Ik heb de Phalanx nooit ernstig horen nemen als een sociaal hervormende invloed. Maar een geweldige toene ming van de gewaar wording van leven ten gevolge. Men voelt zich hier op de meest aardse en krachtige manier in leven". Geen enkel aspect van het leven, schrijft hij verder op, stoot de Spanjaarden af of schokt hen; zij zien bovenal de geest in het lichaam en de geestelijke wereld is voor hen de phy- sieke wereld; de heiligheid van de heilige is te zien aan zijn wonden zelf, aan zijn zieke lichaam. Men vindt het Spaanse karakter in zijn meest consequente gedaante in het harde droge land van Castilië. In Andalusië (Granada, Sevilla) wordt het leven wel wat darteier, al blijven daar ook de voor naamste karakteristieken bestaan. In die streek was de intellectuele beweging van de jaren 1920 het sterkst maar zij drong geenszins in de hoogste kringen door: ,De Spanjaarden kennen een snobisme dat nergens anders in Europa voorkomt. De eeuwige ramp van hun politieke en reli gieuze twisten is, dat zij hun deuren slui ten voor de tegenstander". Ook Catalonië is anders: ambitieus, zakelijk en wel varend vergeleken bij de rest van Spanje; een verbaasde Andalusische vrachtauto- chauffeur zei over de vrouwen van Bar celona: „Het geeft niet hoe knap je bent, zij bijten niet voor ze je portefeuille ge zien hebben". Maar in het laatste hoofdstuk, dat over Catalonië gaat (de reisroute loopt door het midden van het land naar het Zuiden en dan langs de Oostkant omhoog, heeft Pritchetts boek zijn beste tijd gehad. Men heeft overigens geen reden om zich te be klagen, er is dan al een overvloed aan beschrijvingen, verhalen en ideeën ge boden. Van de langere passages over spe ciale onderwerpen is vooral die over de figuur van Don Juan voortreffelijk. Men kan enige gebreken vinden, zoals de af wezigheid van persoonlijke waarnemingen van degenen, die de toestand van Spanje voor hun verantwoording nemen, maar het is duidelijk genoeg waar dat aan ligt. Voorts is er een zekere wanordelijkheid in de vorm, te voelbaar om aan natuur lijkheid te worden toegeschreven. Het hoofdthema komt niettemin duidelijk uit en men vindt daar telkens weer variaties op, zoals het geval van de bewoner van Almera, die een aardige zin maakte over de ijdelheid van de politie-agenten en die toen niets meer te zeggen had. „Het eind van een Zuidelijke conversatie: eeti plot seling opschieten als een vuurpijl, een uitbarsting en dan het uitdoven, niets". S. M. Jack Maclaren was een cocosplanter. Nu is dat niets bijzonders, maar de manier waarop en de middelen waarmee hij zijn plantage in de oerwouden van Noord- Australië heeft opgebouwd, hebben hem stof gegeven voor een boeiend en leer zaam verhaal, dat door T F. Smit ver taald werd en onder de titel „Cocos aan een eenzame kust" bij de uitgeverij „De Kern" in Amsterdam verscheen. Acht jaren heeft Maclaren als pionier tussen de primitieve volken van Kaap York gewoond: bij mensen, die nog in het stenen tijdperk leefden, angstaanjagende krijgsdansen rond het kampvuur uitvoer den en een meningsverschil het liefst met een moord afsluiten. Acht jaren trok de schrijver op met de heidenen, die hij door het schenken van tabak en kraaltjes tot zijn vrienden maakte en die hem dan ook hielpen een stukje wildernis in een winst gevende plantage te veranderen. Dit alles heeft Maclaren op een mee slepende wijze willen vertellen en hoewel hij uiteraard in dit boekje een tijdvak van acht jaren moest overbruggen, is hij er bij het weergeven van de feiten toch in ge- anders zeggen dat ik „Het meisje van ka mer 17" een der beste thrillers vind, die ik sinds lang heb gezien. Milder dan Wylers „Detective story", misschien iets te voorop gezet nuchter, maar met een uitnemend hanteren van de filmmiddelen. Men zie zelf. P. W. FRANSE Een van de nieuwe kennissen van de avon turier Maclaren: een bewoner van Kaap York maakt zich nr> voor zijn oorloosdans. slaagd een aaneensluitend verhaal te schrijven, dat nergens vervelend wordt en de lezer de gelegenheid biedt iets over dit onbekende gebied te weten te komen. H. de Gr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 14