De trotse vader
Over Melle
De lege
Tekeningen van Constantin Guys
in zijn Zeeuwse geboortestad
EEN NOG ONVOLDOENDE
GEWAARDEERD TALENT
Franse paragraaf Gevaarlijke
tochten per kano
De schrijver F. C. Terborgh
Litteraire
Kanttekeningen
Kort verfiaal door
In eerste kwartaal
zagen
Prachtige
ongekend
volledige
expositie
De meester van de Laërtes
J00000000000(X)OOOOOOCOOCXX»OOOOOCKXXXXX>OCOOOCX>DOOOC>^^
ALS MELLE gaat tekenen (of schil
deren) wacht hem steeds weer een ver
rassing, want hij weet van Je voren niet
in welke hoek van het papier hij zal
beginnen, evenmin als hij weet in welke
hoek hij zal eindigen. Hij „schrijft"
door, bladen vol. Als er genoeg bladen
zijn, bindt hij ze in en heeft Melle weer
een boek gemaakt.
Een boek vol metlaten we zeg
gen met Melle. Want zodra we trachten
met meer pretentie te schrijven, zakt de
grond plotseling onder de voeten weg.
Een boek gevuld metOok het ant
woord van hen, die het ernstig bestu
deren: psychiaters, dokters, een profes
sor in de anatomie in Londen, een taal
geleerde in Zuid-Afrika, zal heel voor
zichtig zijn gesteld, want hun belang
stelling voor dat werk is sinds zij het
voor de eerste keer zagen niet afge
nomen.
Een boek gevuld met.... Als Melle
wat meer uiterlijke aggressiviteit had
bezeten, zou hij wellicht zijn schouders
hebben opgetrokken, terwijl hij zei: „Ik
weet het niet, maar wat ik maak vind ik
het mooiste op de wereld."
Melle is een visionnaire surrealist,
zoals hij zelf zegt. Tekenen is voor hem
een noodzaak. Als hij beschikken zou
over een talent om zijn gevoelens onder
woorden te brengen, zou hij vermoede
lijk schrijver zijn geworden. Wat hij
echter met lijnen en kleuren tot stand
brengt, bevredigt hem volkomen. Hij
voelt dat er bevrediging is, maar hij
weet niet waardoor zij wordt gevormd.
Deze betrekkelijke onzekerheid is voor
Melle echter van geen gewicht. „Ik heb
geen probleem in mijn werk, soms schikt
een materiaal zich niet naar mijn wil,
dat is alles." Hetgeen betekent, dat hij
het verkeerde materiaal heeft gekozen,
niet de verkeerde wil.
Omdat de oorsprong van Melle's teken
drift in zijn werk voor hem verborgen
blijft, omdat Melle geen drift bezit tot
die oorsprong door te dringen, omdat hij
slechts zijn gevoelens wil neerzetten,
zijn een menigte van problemen, die op
de weg van zovele kunstenaars mee
sturen, voor Melle geen problemen
meer.
Ook voor hem geldt wat voor Lange-
weg geldt: hij laat zijn drift niet aan
banden leggen door enige technische
regel. Zijn ideaal ligt anders. „Bij de
beoordeling van mijn werk ben ik streng.
Iedere tekening gaat een paar dagen in
observatie. Als zij dan nog de gevoels-
toestand kan oproepen als die, waarin
ik haar maakte, blijft zij behouden.
Anders gaat het niet door." Dat be
tekent, de prullemand. De strikt per
soonlijke gevoelens, die achter deze
norm staan, maken ieder volgend woord
er over tot een nutteloos gissen.
HIERNA WEKT HET wellicht enige
bevreemding, dat Melle een scherpe
scheiding maakt tussen schilderen en
tekenen, dat zijn opvatting hieromtrent
dezelfde is als die van Broer, een realist,
waarover ik een vorige keer schreef.
„Tekenen en schilderen," zegt Melle,
„hebben niets met elkaar te maken. Een
tekening is schrift, veel directer dan een
schilderij. Een tekening is goed of
slecht. Een, in welk opzicht ook, zwak
schilderij kan worden gered door de
kleur." Dat deze overtuiging voor Melle
van gewicht is, wordt bewezen door het
feit, dat hij in zijn atelier aan de Am-
steldijk alleen schildert. „Ik geloof zelfs,
dat er geen potlood te vinden is." En dat
hij in zijn woning aan de Weteringschans
alleen tekent.
Melle (hij heet eigenlijk Oldeboerigter
en Melle is zijn voornaam) heeft nooit
les gehad. Van 1930 tot 1945 was hij
typograaf-opmaker bij de Arbeiders
pers. In die tijd tekende hij al en de
toenmalige tekenaar van Het Volk
Albert Funke Küpper moedigde
hem aan: doorgaan en nooit les nemen.
Hieraan heeft Melle zich gehouden en
na de oorlog voelde hij zich sterk genoeg
de sprong in het vrije beroep te wagen.
J. V.
OOOOfYYXXX>OOOCOOOOCOOO<XXXXX>OOOOOOOOOOOOCOCXXXX)OOC>OOC>CÖ^
IK GA WEL met hem uit. 't Is lekker
weer. Laat dat kind ook eens van de zon
genieten.
Nauwelijks had Walter deze woorden ge
zegd, of hij had er al spijt van. Maar het
was nu eenmaal beloofd en zijn vrouw was
de kamer al uit.
Hij richtte zijn hoofd dus hoog op en slaag
de er in met de wijsvinger van zijn linker
hand, die hij in de zak van zijn colbertje
had gestoken, de kinderwagen door het
tuinhekje te manoeuvreren. Nogal handig
verzonnen, vond hij. Het leek er nu op als
of iemand anders de wagen voortduwde en
hij er naast liep.
Toen hij een pakje sigaretten ging kopen,
liet hij de wagen voor de winkel staan. En
kele ogenblikken later stond hij weer op
Straat, stale zijn arm onder de glanzend
verchroomde buis door en trok zo de wa
gen met zich mee. Het was nu gemakkelij
ker, de wagen liep zelfs beter. Rijden met
een kinderwagen was bepaald een kunst!
Hij zou het Edith eens voordoen als ze weer
begon te klagen over kramp in haar ar
men
„Waar blijft u nou?"
Plotseling hoorde hij achter zich de opge
wonden gil van een vrouw.
Hé, daar! Kinderrover! Waar gaat u
met m'n kleine Dinky heen? Blijf staan!
Walter stond als aan de grond genageld.
Een grote, met kersen versierde hoed vloog
hem voorbij en dook in de kinderwagen.
Hoe durft u er met mijn baby vandoor
te gaan!
MaarWalter keek voor het eerst
sedert hij van huis was gegaan in de wa
gen. Hij kon er geen eed op doen dat het
niet z ij n baby was al die jonge kinde
deren leken sprekend op elkaar maar
het was in ieder geval niet de kinderwa
gen, die hij voor de winkel had laten staan.
Ik ben er waarschijnlijk zonder er bij na
te denken mee weggeredenIk hoop dat
u kunt begrijpen.
De vrouw begreep het gelukkig. Ze glim
lachte althans flauwtjes.
Ik heb voor de winkel nog een andere
wagen zien staan. Groen soms?
Walter knikte. Samen liepen ze terug. In
derdaad stond de groene kinderwagen er
nog, veilig en wel. De vrouw zei: Mag
ik de kleine eens zien?
Er was echter geen baby! Walter kreeg
een wezenloze uitdrukking.
Misschien hebben ze hem naar binnen
gehaald, zei de vrouw, 't Kind kan zijn
gaan huilen.
Maar de baby was ook niet in de winkel!
Walter werd doodsbang. Het zou al geen
goede beurt zijn geweest om met de ver
keerde baby thuis te komen, maar om zon
der baby terug te keren
HIJ BELDE de politie op. Sedert de nacht,
dat het kereltje geboren was, had hij zich
nog nooit zó ongerust gevoeld
Maakt u zich maar geen zorgen, zei en
kele ogenblikken later een politie-agent, die
zelf al zes keer vader was. Het kind kan
nog niet ver weg zijn. Hoe ziet het er uit?
Donker? Blond? Kaal, zoals ik? Hoeveel
weegt het?
Walter werd moedeloos. U kunt dat be
ter aan m'n vrouw vragen, zei hij.
Even later liep hij achter de lege kinder
wagen aan, tehwijl de politie-auto hem
Parijs, Augustus, Er is nu geen
Parijzenaar meer in de stad, zoals dat heet.
De gehele bevolking is op vacantie, met
achterlating vau enige corveeërs, die het
toeristenverkeer behartigen. Links en
rechts gaan de bakkerswinkels dicht: de
ramen worden met grote armzwaaien wit
gekalkt en een kaartje op de deur geeft
aan dat dit een maand zo blijft. De meeste
theaters zijn dicht en men zou tevergeefs
proberen iemand op te bellen op zijn kan
toor: hij komt pas in September terug.
De corveediensten eisen meer mensen op
dan het lijkt, maar het is verbazend zoveel
Engels als er gesproken wordt; er zijn het
hele jaar door altijd Aziaten en Afrikanen
op de caféterrassen, maar nu praten die
ook ineens Engels. De Amerikanen zijn de
enigen, die men altijd van een afstand kan
identificeren: meisjes met slap haar en op
platte schoenen, kortgeknipte jongens die
van aanpakken willen weten. De Engelsen
herkent men vaak pas als zij praten
soms eerder, aan hun zware kleren, maar
meestal wanneer zij zich tot de kelner
richtten in een Frans, dat zij spreken zo
als men iemands overtuiging respecteert.
Verder zijn er de Hollanders, die met de
andere Noorderlingen een onmisbare ge
zondheid gemeen hebben, die meer in hun
gebeente dan in hun vlees gevestigd lijkt.
Hoe talrijk de toeristen ook zijn, men zou
toch geen ogenblik kunnen denken dat zij
de plaatsen van de reizende Fransen heb
ben ingenomen: men ziet nu saamhorige
groepen tegen een achtergrond van café's
en groepen inwoners horen altijd eerder bij
de achtergrond dan bij elkaar. De opval
lendste groep is het gezin, dat de Fransen
zelf zelden op een terras vertonen. Sommi
ge van die formaties etsen zich in de her
innering, zoals het Amerikaanse gezin dat
een overdekt terras kwam opstuiven, toen
het op een avond plotseling hard begon te
regenen. De vader was alleen op de rug
te zien, maar de moeder en een zoon en
dochter van studentenleeftijd vertoonden
zich van voren; zij lachten voortdurend uit
bundig, voornamelijk om het laatste lid van
het gezelschap, een nagekomen zoontje,
ijs lepelend uit een glaasje, dat het op zijn
knieën hield, blijkbaar een stroom van ter-
ribele aardigheden uitwerpend. Gevijven
waren zij zo luid en in zichzelf besloten,
dat zij een eiland van vrolijkheid vormden
op het terras. Zo leek het tenminste, maar
toen zij opstonden zag men de vader van
voren, die er uitzag, alsof hij zich slechts
verheugde op de beursberichten in het
ochtendblad. De hele indruk van het gezel
schap moest herzien worden. Daarna stond
de wat afwezige blik van de dochter in het
midden van het beeld: zij was de enige die
misschien kon ontsnappen, zij lachte met
wat reserve.
Alleen in noodgevallen komt het Franse
leven nog door het toeristendécor heen, zo
als bleek toen dezer dagen een toeterende
en ronkende brandweerauto zich tegen de
verkeerslichten in over de Boulevard St.
Michel haastte. Deze zwenkte naar de
stoeprand bij een overhemdenwinkel, waar
de sterke mannen er afsprongen en na een
korte waarneming de breekijzers sloegen
aan een helder verlichte kleine vitrine tus
sen twee etalages, bevattende drie keurig
geplooide korte broeken in verschillende
tinten. Uit de voorbijgangers stelde zich
publiek samen, twee agenten bakenden het
arbeidsveld van de brandweerlieden af en
weigerden iedere inlichting. De vitrine
weerstond de ijzers nog steeds, toen na een
minuut of vijf zich door de toeschouwers
een grijze heer drong, die recht meende te
hebben op een uitleg.
„Wilt u dan wel eens niet zo dringen",
zei de agent.
„Ik vraag alleen waarom die vitrine open
moet".
„Ja, maar u dringt, u hindert het werk.
Haha! Dat gaat hier een beetje staan drin
gen, terwijl de brandweer aan het werk is".
De agent keek het publiek rond met de
lach van hen, die het gelijk aan hun zijde
hebben. Toen hij kon aannemen dat nie
mand daar tegenwerpingen op wist, liet
hij uit zijn mondhoek vallen, zonder de vra
ger aan te zien: „Er is een prijskaartje op
een lamp gevallen".
Even later ging de vitrine krakend open,
juist toen er een loeiende ladderwagen aan
de stoep tot stilstand kwam. De drie korte
broeken werden onder protectoraat van de
brandweer gesteld.
Walter Frentz, journalist, kanokam
pioen, bergbeklimmer en cinêast brengt
te oordelen naar zijn bij de uitgeverij
„De Kern" te Amsterdam verschenen
boekje „Kano's, klippen en ravijnen"
zijn vacanties door op de berg
rivieren van Centraal en Zuid-Europa.
In zijn kanootje doorkruiste hij de
Jura, Alpen, de Balkan, Spanje, Frank
rijk en voorts alle landen, waar maar
woeste stromen aanwezig zijn, die zich
langs huizenhoge rotsen en door diepe
dalen slingeren. Van deze tochten
maakte hij (met een dertigtal foto's)
een systematisch ingedeelde gids, ver
taald door W. N. Ferni, die de lezer een
uitstekend beelc. geeft van de avon
turen, welke men in een klein bootje
temidden van watervallen en stroom
versnellingen kan beleven.
Of zijn dikwijls uitermate gevaar
lijke tochten echter stimulerend zullen
werken op de Nederlandse kanovaar
der, die de rustige rivieren en kanalen
in ons land gewend is, menen wij even
wel toch te moeten betwijfelen.
Als een nietig vlekje dobbert de kano in
de buurt van Le Pont d'Arc
volgde. Twee katten, een hond en een gro
te troep mensen hadden zich bij de vreem
de processie aangesloten.
ZIJN VROUW KWAM hem bij het tuin
hekje tegemoet. De politie-agent schoof z'n
pet naar achteren en krabbelde op zijn ka
le hoofd. Edith had de baby op haar arm
Een loodzware last viel Walter van de
schoudesr!
- Sufferd, zei Edith lachend. Waarom
moest je ook zo trots als een pauw weglo
pen met je neus in de wind en niet eerst
in de wagen kijken? Je gaf me niet eens
tijd om het kind uit de wieg te halen!
Volgens gegevens van het bekende reis
bureau „The American Express Company"
blijft het aantal Amerikaanse toeristen in
Europa toenemen. De uitgaven van de
toeristen in Europese landten worden ech
ter iets minder. Uit een overzicht van
zeventien populaire toeristencentra blijkt
dat er meer Amerikanen dan verleden jaar
zijn in: Parijs, Dublin, Edinburgh, Kopen
hagen en ongeveer evenveel in Landten,
Madrid, Rome, Florence, Cannes, Amster
dam en Athene. Minder Amerikaanse toe
risten dan in 1953 trokken: Brussel, Luzern,
Lugano, Nice en Ziirich.
In de helft van de steden zijn de uit
gaven per persoon gelijk aan die van het
vorige jaar, in de overige toeristencentra
lager. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van
het feit, dat de meeste vacamtiegangers dit
jaar tot de lagere inkomengroepen behoren.
Gedurende het eerste kwartaal van 1954
arriveerden 12.830 Amerikaanse toeristen
in Nederland, tegen 13.615 in dezelfde
periode van 1953. Griekenland gaf van
Januari tot Juli met 1098 een stijging tot
11.007 te zien. Naar België kwamen ruim
dertigduizend Amerikaanse bezoekers ge
durende het laatste halve jaar, naar Can
nes in dezelfde periode slechts drieduizend.
Het reizigersbezoek aan Schotland was
veel groter dan verwacht werd. Het aantal
Amerikaanse toeristen in de eerste zes
maanden wordt op 45.000 geraamd. Ver
wacht wordt, dat tegen het einde van het
jaar dit aantal de 100.000 zal passeren.
Veel belangstelling geniet ook Florence,
waar gedurende de eerste helft van dit
jaara 44.211 Amerikaanse toeristen werden
geregistreerd. In Londen kwamen van
Januari tot Juni 53.700 Amerikaanse be
zoekers, een geringe teruggang in verge
lijking met het Kroningsjaar.
Het reizigersverkeer in Spanje beant
woordt ongeveer aan de verwachtingen.
In de eerste vier maanden van 1954 arri
veerden 422.690 toeristen van alle natio
naliteiten, tegen 380.861 buitenlanders in
1953. Van Januari tot Juni bezochten
110.712 Amerikanen Frankrijk, ongeveer
26% meer dan in 1953.
SOMS zou men het betreuren, dat men, om de aandacht op
een belangrijke kunstgebeurtenis te vestigen, niet over de
typografische krachtmiddelen als een pakkende advertentie
of een treffende slagzin kan beschikken. Dat de moderne
mens pas langs de weg van meer of minder sensationele
berichtgeving wakker te schudden is, werd bewezen in het
geval Toulouse Lautrec, welke figuur nu dank zij een best
seller en de daaropvolgende verfilming van dit boek in de
volle belangstelling is komen te staan.
geschreven onder de naam: Ernest Adolphe
Hyacinth Constantin Guys, geboren op 3
December 1802. Op een actentas van rood
marokijn met metalen beslag lezen we
naam en titel van zijn vader: Frangois-
Lazare Guys Commissaire de Marine.
De ouders van Guys zijn kort na de ge
boorte van hun zoon uit Vlissingen vertrok
ken. Constantin beminde het avontuur.
Op achttienjarige leeftijd vertrok hij in het
gezelschap van Lord Byron naar Grieken
land om de opstandige Grieken te steunen
in hun strijd tegen de Turken. Als oorlogs
tekenaar maakte hij de Krim-oorlog mee,
waar hij in de voorste gelederen gevonden
kon worden. Hij was beurtelings in Span
je, Turkije, Engeland, Duitsland en Egyp
te, maar tussen 1855 en 1860 verbleef hij
in Parijs. Het is vooral het Frankrijk van
het Tweede Keizerrijk, dat door Guys in
talloze tekeningen werd vastgelegd. Bau
delaire wijdde aan deze serie aquarellen
in 1863 een drietal artikelen, welke in de
Figaro verschenen. Hij noemde Guys daar
in „le peintre de la vie moderne" (de schil
der van het moderne leven). Het rijkge
schakeerde leven van zijn tijd bleek voor
Guys in al zijn facetten even boeiend. De
mensen op straat, op de boulevards, in de
theaters, de renbanen, de amazones en rui
ters in het bos, de publieke huizen, de ma-
trozenkroegen, de dandies, de rijkgetooide
matrones en de jonge vrouwen, militaire
parades en vorstelijke ontvangsten alles
wist hij met zijn vinnige pen te treffen en
in scène te zetten.
ZIJN VISUEEL geheugen was enorm.
Met slechts weinige kleuren wist hij de
sfeer van een bepaald tafreei te suggere
ren. Ik wil trachten met enkele woorden
enige karakteristieke prenten te omschrij
ven. In de serie „Het Militaire leven" vin
den we een aquarel, getiteld „Straatge
vecht". Het linker en grootste deel van het
blad is gevuld met een aantal hoge mili
tairen te paard, die door de beschutting
van een huizenblok buiten gevaar verke
ren. Op de hoek staat het kanon opgesteld,
terwijl het gevecht zich op het smalle rech-
terdeel van de prent afspeelt in de perspec
tivisch toelopende straat. Een soldaat, die
zich voorzichtig naar rechts buigt, vormt
de trait d'union tussen de twee tafrelen.
Een heel ander tafreei is in de prent
„Aan de Serpentine, Hyde Park" vastge
legd. Hier zien we wandelende dandies,
moeders met kinderen, rijtuigen met twee
paarden en koetsiers langs de oever van
de „Serpentine". Guys kwam op de origi
nele gedachte deze pantoffelparade van het
water af te observeren. In het water duike
len vrolijke eenden en zwemmen statige
zwanen. Op een stukje papier van 17 x 23
centimeter weet hij dit gekrioel van men
sen en dieren in al zijn karakteristiek
weer te geven, zonder peuterig te worden.
Zijn rake en soms zeer tere kleuren zijn
zo goed afgewogen, dat men zijn prenten
naast de mooiste Japanse of Chinese aqua
rellen kan hangen, zonder dat zij het daar
tegen afleggen.
GUYS heeft zijn geboortestad nooit meer
teruggezien, hoewel dit een vurige wens
van hem was. Tegen het einde van zijn
leven wisten zijn vrienden het benodigde
geld voor de Hollandse reis bijeen te bren
gen, doch juist toen, in 1885, overkwam
hem een ongeluk. In het Hospice Dubois,
waar hij naar toe gebracht werd, lag hij
nog zeven jaar te bed. Hij stierf, bijna ge
heel vergeten in 1892. OTTO B. DE KAT
DE EERSTE KENNISMAKING een ontmoeting zou ik het willen noemen met
het werk van F. C. Terborgh was beslissend: deze zelfs van naam nauwelijks bekende
auteur behoorde zonder de minste twijfel tot onze beste prozaschrijvers, van een
zelfde rang als Arthur van Schendel en Nescio. In het Curagaose litteraire maandblad
„de Stoep" in het Meinummer 1945 daarvan had ik „Het gezicht van Penafiel"
gelezen, meer niet. Ik wist toen nog niets van de eerder (in Peking nota bene) ver
schenen bundeltjes „Le petit chateau" en „De condottiere": korte impromptu's, fixa
ties van het vluchtige ogenblik in zijn essentie, van het onveranderlijke in het ver
gankelijke gedichten in proza eigenlijk, die in hun betoverende bespeling van het
taalinstrument enkele jaren later bevestigden, wat de lectuur van „Penafiel" tot een
ontmoeting had gemaakt: een volbloedig en oorspronkelijk kunstenaarschap.
Veel later, pas een jaar na het verschij
nen daarvan in 1949 las ik Terborghs
„Slauerhoff, herinneringen en brieven"
geen studie geen essay, maar de zeer per
soonlijke reactie van een eenzaam in deze
tijd verdwaalde op een lotgenoot, een le
vensgenoot als men onder „leven" de
ervaring wil verstaan, die de dagelijkse
confrontatie met de werkelijkheid als be
zinksel nalaat in het menselijk-binnenste.
Terborgh en Slauerhoff twee vrienden,
twee zwervers op deze aarde, twee „pira
ten" als men wil, waren en dat was voor
mij de tweede, intieme ontmoeting met de
méns Terborgh, die in het hart van zijn
werk droomt van eenzelfde levensge
voel. Slauerhoff was norser, schuwer
verbetener en opstandiger daardoor; Ter
borgh beschouwelijker, duurzamer be-
zonkener daardoor. Maar beider werk
droeg als stempel van een eender levens
gevoel een dubbel merkteken: dat van een
geschonden wereld èn dat andere, haast
onomschrijfbare, alleen dichterlijk uit
drukbare: het genadeteken van het hei
melijk weten omtrent een ander, gelukza
liger bestaan, oplichtend soms in „een uit
diepten opduikende herinnering", als een
vroege schemering van het eerste mens
zijn, een prille dageraad.
Wie dit levensgevoel kenmerkend
ook, hoewel in een andere „toonsoort",
voor het dichterschap van A. Roland Holst
niet kent, wie niet als Terborghs door
een onherbergzaam landschap trekkende
zwerver Ferrer „de stad op de rand van
een klif", de stad Penafiel heeft gezien,
zal de betovering van dit proza, van de
onlangs onder de titel „De meester van de
Laërtes" gebundeld verschenen vier no
vellen ontgaan. Het gezicht van Pena
fiel, motief van al zijn Terborghs
werk, is een openbaring die „de richting
van een leven verandert, omdat dit gezicht
een breukdeel van een seconde toegang
gaf tot een andere wereld, verschrikke-
lijker, grootscher, en wat verwarrender is:
gekend, zoo diep en volledig, dat ze geen
rust meer gunt en den uitverkorene weg
doet trekken, huis en vrienden verlatend,
om haar terug te vinden" zo staat het
daar in de novelle van die eerste kennis
making. En zo is het ook in later werk ge
bleven: „een spiegeling, weggezonken in
het binnenste zijner oogen" „de kost
baarste droom".
Wat anders doorglanst dit proza zo
warm, zo verleidelijk-helder, dan dit Pe
nafiel? En wat is dat Penafiel anders dan
de innerlijke zekerheid in de onzekerheid
des levens van een lichter bestaan, een
aanvankelijke helderheid, waarvan in de
diepe onderstroom van ons wezen iets is
nagebleven, dat in zeldzame ogenblikken,
in jeugdherinneringen, in flitsen van ont
hullend bewustzijn, aan de oppervlakte
verschijnt en, zich terugtrekkend, het da
gelijks bestaan achterlaat in een koud, ont
zield schijnsel „zinloos en hol"? Wat is het
anders dan de heimelijke fluistering, die
altijd weer aanspoort om verder te gaan,
op zoek naar dat eens-geziene, eens-„ge-
droomde" wonder?
Met mysterie, magie of, litterair gespro
ken, surrealisme, heeft dit alles niets uit
staande. Terborghs „Penafiel" en zijn
proza, dat daarvan de weerkaatsing is
waarin de tijd stilstaat, het vergankelijke
verzinkt en niets overblijft dan het onver
anderlijke wezen der dingen, het eeuwi
ge, als men het zo noemen wil
Dat is Terborghs thema, de onderstroom
van zijn proza, de subtiele kern van zijn
verhalen: het zichtbaar, hoorbaar, voelbaar
worden van een groot vermoeden, dat in
dat begenadigde ogenblik tot een mythisch
herkennen wordt van ons land van her
komst en bestemming, aan welks „rand"
we door het ondoorgrondelijk niemands
land van dit leven dolen als van hun oor
sprong afgesplitste dwaallingen.
Meer kan van de „inhoud" dezer vier
novellen niet worden gezegd. Ze zijn, met
hun scherp-omlijnde realiteit op de voor
grond, met hun in het „visionnaire" verne
velende wezenlijkheid diep daarachter, een
„zich pijnlijk duidelijk rekenschap geven
van ogenblikken, van bewustzijns-toestan-
den, het oproepen daarvan, het vasthouden
en herscheppen", zoals Terborgh de be
zwerende macht van het dichterschap
volkomen van toepassing op zijn eigen
werk in één van deze verhalen om
schrijft. i
Er gebéurt niets in deze novellen. Er
voltrèkt zich iets in: op een beslissend mo
ment breekt iets van de waarheid van eert
mensenleven heen door de schijn; een ver
leden balt zich samen tot een kern, tot eeii
verhevigd waarnemen van zijn betekenisj
zijn noodlot, zijn consequentie, zijn on
macht, zijn vrijheid, zijn nietigheid, zijn
onaantastbaarheid, zijn falen.
Maar wat het ook is, steeds, op de ach
tergrond van een „geschonden wereld", vart
bouwvallen, van een werkelijkheid-in-ver-
val, staat Penafiel, het ontijdelijke, onver*
anderlijk-voltooide, als verzoenend rust
punt in ons dwalen, ons tasten, ons stre
ven. Het vertoont zich als een groepje ge
spaard gebleven berken temidden van een
oorlogsruïne in een stad aan de Weichset,
als de zware geur van bloeiende acacia'?
in een windstille nacht te Peking, in een
oude herinnering aan een sublieme kinder
ervaring en dat ogenblik van verschijneri
in een pril ogenblik, waaraan dit betove
rend-eenvoudige proza, dit mijmerend ver
halen, dit bezwerend zich-bezinnen van
een uniek kunstenaarschap, hun bestaan
te danken hebben.
Er is proza, er is poëzie bekroond van
minder gehalte dan dit.
C. J. E. DINAUX
versohenen bij A. A. M. Stols, Den Haag,
F. C. Terborgh: ,,De meester van de
Laërtes". Salamanderreeks, Querldo's U<t-
gevermaatsohappij, Amsterdam).
ZIJ DIE nu verwachten, dat de plotse
linge populariteit van Toulouse Lautrec zich
ook zou uitstrekken over diens tijdgenoten
en geestverwanten, ontdekken tot hun te
leurstelling, dat dit geenszins het geval is.
Het is met Lautrec gegaan als met Van
Gogh: de aandacht is in de eerste plaats
op het persoonlijk-tragische leven gericht
Een kunstgebeurtenis van de eerste orde
als de prachtige en zo volledige tentoon
stelling van tekeningen en aquarellen van
Constantin Guys te Vlissingen, moest eigen
lijk door allen die thans met Toulouse
Lautrec dwepen, bestormd worden. Het
inconveniënt van de nogal lange reis moes
ten zij niet tellen: heel Nederland trekt in
deze maanden toch her en der, men gaat
immers ook naar het Prado in Madrid en
naar het Palazzo Pitti in Florence waar
om dan niet naar Vlissingen, de geboorte
stad van Constantin Guys om daar een
tentoonstelling te gaan zien die het buiten
land ons benijdt? Heeft niet de stad Ko
penhagen alles in het werk gesteld om het
oeuvre van deze grootste chroniqueur van
het fin-de-siècle na Vlissingen te mogen
exposeren? De Franse verzamelaars waren
niet te bewegen dit verzoek in te willigen.
De wijze, waarop de gemeente Vlissin
gen de geboorte van Constantin Guys
in 1952 honderd jaar geleden met deze
tentoonstelling herdenkt, mag waarlijk
vorstelijk genoemd worden. Het aanbren
gen van een passende wanclbekleding in
het Museum, waardoor de werken voor
treffelijk uitkomen, heeft hoge kosten
meegebracht. De voorbereiding, het trans
port, het uitkiezen der werken, dit alles is
geen werk van weken of maanden geweest,
reeds twee jaar geleden zijn de gemeente
archivaris mr. W. de Bruine en de schilder
H. M. van der Spoel aan de voorbereiding
der Guys-expositie begonnen. Een uniek-
mooie tentoonstelling, honderddertig van
de beste werken van Guys omvattend, was
het resultaat van hun vele inspanningen.
Aan de betrekkelijke onbekendheid van
Constantin Guys, dit moet gezegd worden,
is hij zelf voor een groot deel debet. Zijn
afkeer van roem was zo groot, dat de En
gelse schrijver Thackeray er zijn vriend
schap mee verspeelde, toen hij een lovend
artikel over Guys schreef. Het meest nam
hij het Thackeray kwalijk, dat deze zijn
naam in het stuk genoemd had. Als hij
aan Baudelaire na veel tegenstand tenslotte
toestaat een opstel over hem te schrijven,
doet hij dat onder voorwaarde dat alleen
zijn initiaal „G." genoemd mag worden.
Guys kende aan zijn tekenwerken geen
andere waarde toe dan die, waarvoor zij
gemaakt waren, namelijk werktekeningen
voor de graveurs van de Illustrated Lon
den News, waarvoor hij met pen en pen
seel maakte wat tegenwoordig een pers
fotograaf voor tijdschriften en dagbladen
doet. Dat deze graveurs met hun gering
aanvoelingsvermogen voor de geniale te
kenhand van Guys van zijn levendige en
boeiende schetsen vrij saaie en conventio
nele houtgravures maakten, hinderde hem
geheel niet. Zo weinig hechtte hij aan zijn
aquarellen, dat hij ze met gulle hand weg
schonk of bij pakken voor bijna niets ver
kocht. In zijn tijd kon men een grote teke
ning voor één franc in de kunsthandel ko
pen en een kleine voor vijftig centimes.
WAT WETEN WIJ van deze man, die
zich zelf meer zag als militair en aristo
cratisch waarnemer van het leven dan dat
o hij het praedicaat kunstenaar voor zich op-
eiste? In het Vlissingse register staat hij in-