'aarlemsche Courant Tweeduizend mensen staan een avond roerloos naar muziek te luisteren AndeAeA trUrme(faUeveri Een leuk spelletje Verborgen plaatsnamen KERKELIJK LEVEN Europese eenwording Zestig jaar Promenade concerten Een bijzondere Nog nooit in zijn leven had Klaas zó hard gewerkt als in deze zomervacantie. Het kwam eigenlijk door de regen, an ders was hij er misschien nooit aan be gonnen, maar toen het buiten aldoor maar nat bleef, was Klaas op een goeie dag aan het werk gegaan in de schuur. Eerst had hij heel lang gezocht naar al les wat hij nodig had en toen hij dat gedaan had, vroeg hij ook nog aan zijn moeder of hij wat geld uit zijn spaar pot mocht halen, dat hij beslist, heel beslist nodig had voor het werk waar hij nu aan begonnen was. Het mocht. Toen begon in de schuur een enorm lawaai, dagenlang. Er werd getimmerd en gezaagd, gevijld en geverfd, tot ein delijk iedereen mocht kijken. Daar stond de auto van Klaas en hijzelf, zo trots als een pauw, onder de verf en smeer, ernaast. Het was werkelijk een prach tige auto geworden, net groot genoeg voor een jongen als Klaas om er mee van de heuveltjes af te rijden, die vlak bij zijn huis in het bos waren. Het weer was mooi geworden en Klaas er op uit. Hij kon zelf haast nog niet geloven dat het zijn auto was. Niet één jongen had zo'n mooie en niet één auto reed zo snel van de heuveltjes af. Een hele dag deed hij niets anders. Toen hij er de volgende dag weer op uitging, wilde hij nóg hogere heuvels, nóg lan gere hellingen zoeken. Hij ging diep het bos in en na wel een uur lopen vond hij een helling die hij nog nooit eerder gezien had, precies wat hij hebben moest: hoog, langzaam naar beneden lopend tot tussen de bomen. Klaas ging achter het stuur zitten en keek naar beneden. „Daar gaan we dan" zei hij. Nog nooit was hij een heuveltje zó vlug afgesuisd als d'it. Hij was beneden voor hij het wist. Het autootje rolde verder, het maakte uit zichzelf een bocht en hobbelde een zij pad op. „Hé", zei Klaas, wat doe je nou?" maar hij liet het rustig verder rollen. Dadelijk stopt het wel, dacht hij, maar het autootje stopte niet, niet eens toen er weer een klein heuveltje kwam, waar het tegen op moest. Helemaal van zelf kroop het er tegen op en toen het boven was, rolde het een beetje harder naar beneden. Klaas zat met grote ogen achter zijn stuur. Wat was dat? Het leek wel of het autootje precies wist waar het zijn moest, want het reed nu regelrecht een heel smal zijpaadje in en stopte voor een holle boom, die daar stond. „Ziezo", zei een stemmetje onder in de auto, „we zijn er". Klaas keek. Vlak bij de stuurstang zat een klein konijntje, dat met vier pootjes de stang had gedraaid, zoals hij het wilde. „Wie ben je?" vroeg Klaas. „Zo maar een konijntje", zei het ko nijn. „Ik was op zoek naar een ver jaardagscadeau voor onze koning. Dat heb ik nu gevonden". „O, ja", zei Klaas beleefd, „wat is het?" „Dit", zei het konijntje en het wees met zijn witte pootje naar de auto van Klaas. „Dat zou je wel willen", riep Klaas, „dat is mijn auto!" Toen het konijntje zijn mond weer open wilde doen om Klaas antwoord te geven, klonk achter hen een stem „Wat heb je meegebracht?" vroeg die stem bars. Het konijn maakte een diepe buiging. „Het mooiste wat er op de wereld te vinden was, Majesteit. Een auto, spe ciaal voor u gebouwd". „Hmmm", zei de stem, laat me eens kijken". Een reusachtig wit konijn stond voor hen. Zonder te vragen of het mocht, wipte hij achter het stuur van de auto. „Hoe werkt hij?" vroeg hij aan Klaas. „Het is mijn auto", zei Klaas boos. „Als je wilt mag je wel meerijden", zei de koning. „Maar het is mijn auto!" „Ik ben jarig", zei de koning. „Ik heb het voor het zeggen!" „Doe het nou maar", fluisterde het kleine konijntje. „Hij is de koning en hij is iedere dag jarig!" „Ik weet wat", zei de koning. „Je mag mijn chauffeur zijn". „Poeh, wat fijn! Ik wil helemaal geen chauffeur zijn. Het is mijn auto", zei Klaas en hij stampte met zijn voet. „Dan weet ik het goed gemaakt", zei de koning, „als jij niet wil, verander ik je in een konijn. Dan moet je wel gehoorzamen! Lakei geef' me mijn toverstaf". „Nee, nee", riep Klaas, „ik doe het al". Hij ging achter het stuur zitten. „Vooruit!", riep de koning, maar er gebeurde niets. Klaas kreeg een kleur van schrik. Waarom deed die au'to het nou niet? De koning begon te brommen van boosheid en achter zijn oor haalde hij de toverstok, die het konijntje hem ge geven had. Hij zwaaide ermee boven het hoofd van Klaas. „Ik wil niet, ik wil niet", riep die bang. „Hé, jongen, wat is er? Wat zit je daar midden in het bos te schreeuwen?" riep een stem. Klaas keek op. Naast hem stond de boswachter, die hem bij zijn arm schudde. „En dat nog wel in zo'n mooie auto. Vooruit joh, word wakker. Hoe kun je boven aan zo'n mooi heu veltje zitten dromen". De boswachter gaf hem een zetje en hoep daar ging Klaas die mooie heuvel af, waarop hij aan de top in slaap was gevallen. Toen hij beneden kwam zag hij net een klein konijntje wegspringen tussen de struiken. „Mij krijg je niet", lachte Klaas. MIES BOUHUYS Het is een dom mens, die niet denkt voor hij begint. Daar komt de venter met verse snijbloemen aan. Een rijpe appel schaadt de gezondheid niet, integendeel. In het midden van de kamer (of buiten) wordt in een afge tekende ruimte een flink aantal grote blokken neergelegd. Hierbij vat post de „schatbewaarder". De andere spelers staan op enige afstand er om heen, ieder in een eigen hokje. Op een gegeven teken lopen allen uit om de blokken te halen (altijd één tegelijk). De schatbewaarder bewaakt angstvallig zijn schat en tracht ieder die een blok weghaalt te tikken, maar mag niet uit zijn eigen hokje komen. Wie getikt is, moet het blokje laten liggen, terug gaan naar zijn eigen hokje en wachten tot het einde van het spel. Wie de meeste blok ken veroverd heeft, is winnaar. J. H. H. Heb jij de duizendpoot misschien op straat, of waar dan ook gezien? Hij is wel niet groot, die duizendpoot maar al is hij ook klein, hij moet ergens zijn. Een ongeluk is uitgesloten, want hij redt zich wel op zijn duizend poten. En bovendien, voor het slijten, zie je, heeft hij knielapjes om voor zijn duizend knieën. O, maar wacht eens even, daar komt zijn vrouw; wat is er gebeurd, wat vertel je me nou? Ze zegt: „Mijn man en ze snikt en ze snikt, „Mijn man heeft één enkeltje lelijk verzwikt. Hij kan niet meer weg uit ons huis in de roos, hij moppert, hij huilt, maakt zich vreselijk boos, want hij had vannacht naar het bos willen gaan om met me te dansen onder de maan". Kom, zeg ik, we zullen er vast iets op vinden, ik zal dat enkeltje eerst eens verbinden. Dan danst hij maar (dat je er zelf niet aan dacht!) op negen-honderd-negen-en-negentig poten vannacht. Je moet vannacht maar eens kijken gaan, als er gedanst wordt onder de maan. Dat duizendste pootje als je 't niet wist had je beslist niet, beslist niet gemist. MIES BOUHUYS. ooooooooooocxxxx>oocxdoooooooooooooooooc)00(X>oocxx)ooooocooooooc<xxxx>ooooooock3ck)oooooooooo In de laatstgehouden vergadering van de Generale Synode der Nederlands Her vormde Kerk voerde dr. C. L. Patijn het woord over het Europa-vraagstuk, nadat prof. Brugmans enkele artikelen over het zelfde onderwerp had geschreven in „De Hervormde Kerk". In ditzelfde blad trof men in het laatste nummer een artikel aan over de houding van de Kerk ten aanzien van de komende Europese eenwording. De redacteur van het blad, ds. L. H. Rui tenberg, wil er niet op ingaan, of d'e E.D.G. al of niet wenselijk is. Maar hij stelt vast, dat het de pijn van vele eeuwen is ge weest, dat de stem der kerken in buiten landse aangelegenheden slechts de stem van de overheden scheen te zijn en dat van een zelfstandig, onafhankelijk spreken over deze zaken van gewicht geen sprake was. Hoe hebben zegt hij velen bui ten de Kerk niet terecht gespot in 1914 met al die landen, die er een eigen God op na schenen te houden. Dat is voorbij. Er is, dank zij het oecumenisch werk, veel ver anderd. Kerken hebben elkander gevonden. In de wereldwijde oecumenie. Maar, zegt ds. Ruitenberg verder, Europa is niet wereldwijd. Ziehier, waarom het vraagstuk Europa niet een typisch oecumenisch pro bleem is. Europa is één van de vele inter nationale problemen, waar de oecumene aandacht voor heeft. Niet minder. Maar ook niet meer. Hieruit volgt, dat de kerken van Europa hun eigen organen moeten scheppen om de vraagstukken, d'ie Europa telt, te be hartigen. Zulk een groep is er.Een Europa- commissie van de kerken, die in oecume nisch verband samenwerken. Mensen van schier alle Europese landen en van alle deelnemende kerken. Wat zegt deze commissie van de huidige ontwikkeling? Er zijn voor- en tegenstan ders van de E.D.G. Maar allen juichen het samengaan van de zes landen toe. Vervolgens, aldus ds. Ruitenberg, moet men, van de Kerk uit zeggen, dat Europa zich niet mag laten leiden door angst voor het communisme of voor Amerikaanse overheersing. Het samengaan van de Euro pese landen zal verder open moeten zijn, niet gericht tegen anderen. Tenslotte zal de Kerk ervoor op dienen te komen, dat Europa nimmer tot eenheid kan groeien zonder een nieuwe politieke structuur. Ds. Ruitenberg zegt dan dat de kerken tegenover deze zaken wel erg aarzelend staan. Over sociale kwesties is in de laat ste eeuw nog wel in haar midden gedacht, internationale politieke zaken lagen haar ver. Er zal dus in de kerken veel meer aan- dacht moeten komen voor internationale zaken. Studieconferenties, rapporten en contacten over landsgrenzen heen zijn daarvoor nodig. En geboden. En naar bui ten zal de Kerk zich moeten aanmelden bij de wereldlijke organisaties. Er zal een Europees contact moeten komen. Zeker, het betekent weer: een bureau, secretaris sen, kosten, mensen en vergaderingen. Maar dit zal niet anders kunnen. De aanvaarding van de E.D.G. kan voor de deur staan. On het moment dat het zover is, het ogenblik dat men niet meer terug kan en waarmee men dus maar rekening heeft te houden, aal het kerkelijk Euro pees contactpunt er eigenlijk reeds moeten zijn. In ieder geval zal het dan spoedig moeten komen. Het leek ons goed om in deze dagen, ter wijl in Amerika de Wereldraad van Ker ken in een grootse vergadering bijeen is, deze stem door te geven. Het kan name lijk geen kwaad om er in deze dagen eens de aandacht op te vestigen, dat men „maar" niet uitsluitend de aandacht op „de wereld" heeft te vestigen, maar er vooral van over tuigd moet zijn, dat men niet al te ver van huis moet beginnen bij het leggen van contacten en bij het samenspreken en zo mogelijk samenwerken. We zouden daarom eigenlijk nog een stapi.e dichter bij huis willen komen dan ds. Ruitenberg reed's is en de aandacht willen vragen voor meer samenwerking in eigen land. Hoe deze tot stand moet komen kan in deze rubriek moeilijk aan de orde worden gesteld. Maar we zouden naar onze smaak onvolledig zijn. indien we er niet od wezen, dat bii de toe te juichen boven nationale samenwerking der kerken, een nationale ontmoeting niet achterwege mag bliiven. We kennen de moeilijkheden, die er op dit terrein bestaan, van nabij. Dit neemt echter niet weg, dat we het ons tot een plicht achten, te wijzen op de noodzaatc van ontmoetingen tussen de kerken, ook in ons land. SCHILDERIJENTENTOONSTELLING In samenwerking met de Wereldraad van Kerken, die thans te Evanston bijeen is, houdt het Kunstinstituut van Chicago een tentoonstelling van dertig op het Christen dom geïnspireerde meesterwerken van de schilderkunst. Verscheidene musea in Europa, onder andere het Rijksmuseum te Amsterdam en het Parijse Louvre, stonden voor deze tentoonstelling schilderijen in bruikleen af. 21 AUGUSTUS 1954 DE ROYAL ALBERT HALL te Londen is een rond gebouw, met een geweldige koepel als dak. Hier worden de wereldberoemde Promenade Concerten ge houden, bij alle radioluisteraars welbekend. Bij het raadplegen van de concert- gids voor Londen ontdekte ik dat, op de eerste dag van mijn verblijf in die stad, het zestigjarig bestaan van de „Prom's" (zoals de Londenaar ze noemt) werd gevierd. Het zou een luisterrijk concert worden met medewerking van twee dirigenten, het symphonieorkest van de B.B.C. en liefst achttien solisten. Bij telefonische informatie bleek echter dat alle achtduizend zitplaatsen waren uitverkocht. Men had alleen nog maar staanplaatsen, doch die waren niet vooraf te bespreken. Ik kreeg de raad tijdig aan de concertzaal te komen en in de rij te gaan staan. Staanplaatsen? Voor een symphonieconcert? Och ja, dat was in dit geval heel natuurlijk. De Engelsman is immers dol op het in stand houden van tradities? De zaal voor de promenade-concerten, waarbij men vroeger inderdaad tijdens de muziek mocht wandelen, beschikt namelijk nog steeds over een vierentwintighonderd staanplaatsen. Duizend mensen kunnen beneden staan, in het midden van het gebouw, de arena. De overige staanplaatsen vindt men heel hoog, op de bovenste gaanderij. HET CONCERT was op half acht gesteld. Aangezien radio en televisie het zouden uitzenden, mocht dus aangenomen worden dat men op tijd zou beginnen. Ik was om half zeven ter plaatse en trof een lange rij mensen aan, die allen een staanplaats wilden hebben. De rij volgde eerst de ronding van het gebouw tot de achterzijde, ging aan de overkant van de straat verder, draaide om een pleintje, ging omlaag langs de trappen van een terras en verdween daar om de hoek van een straat. Toen ik op dit punt was gekomen en ik de straat kon overzien, bleek dat de rij, ongeveer zes man dik, zich nog over de gehele lengte van de straat uitstrekte en om de hoek van de volgende straat weer ver dween. Ik schatte de lengte van de wach tende stoet op driekwart kilometer! Het waren meest jonge mensen, tussen de achttien en dertig jaar oud. Iedereen was welgemoed en hoewel ik mijzelf geen schijn van kans meer gaf, ging ik toch maar achter aan de rij staan, die weer verder aangroeide. Ik weet niet of ieder een er in gekomen is, maar zelf behoorde ik tot de laatste twintig, die in de arena werden gelaten. In het midden bevond zich een spuitende fontein, met bloemen er omheen, die steeds kleurig was ver licht. In vroeger jaren lag er een grote hoeveelheid ijsblokken in de fontein, om koelte te suggereren aan de staande toe hoorders. Dat was niet overbodig, want menigeen viel flauw tijdens de zomer- concerten. In de „Radio Times" schreef een veteraan over de Prom's, dat men zich onder de levendige delen van de muziek vroeger nog wel goed hield, maar dat het langzame deel van een symphonie begeleid werd door af en toe een doffe plof, wan neer er iemand tegen de grond ging. ER HEERSTE een feestelijke, tintelende stemming in het enorme gebouw. Toen het borstbeeld van Henry Wood, de oprichter en leider van de concerten tot zijn dood in 1944, met een krans werd omhangen, barstte er een daverend applaus los. De binnenkomende orkestleden werden be jubeld en een or kaan van gejuich hield lang aan, toen de populaire dirigent Sir Mal colm Sargent ver scheen. Toen viel een stilte over de ruim tienduizend bezoekers.De ouverture „Rienzi" van Wag ner, hetzelfde stuk, waarmee zestig jaar geleden het eerste concert werd geopend, toen nog in de Queen's Hall, die in 1941 werd verwoest. Deze ouverture is nog werk van de jonge Wagner, nog fris en niet gezwollen door de Germaanse mytho logie. Een mooi stuk, dat een mooie uit voering kreeg. De acoustiek van de zaal is niet al te best. Liefst zestien bekende vocale solisten werkten mee aan het tweede nummer van het programma, de „Serenade to Music" op tekst Van Shakespeare en op muziek van Vaughan Williams. Dit stuk was nog maar éénrhaal eerder uitgevoerd, namelijk in 1938 bij het gouden jubileum van Henry Wood, waarvoor het was geschreven. Men had voor dit concert zoveel mogelijk de solisten van 1938 uitgenodigd. Het gevolg was natuurlijk, dat menige solist, die vroe ger ongetwijfeld tot de besten had behoord, thans met wat oude, krakerige stem zijn passage ten beste gaf. Niemand die zich hieraan stootte. En ik moet bekennen, dat mij bij het pianissimo, ingezet door alle solisten in achtstemmig koor, de tranen in de ogen schoten bij de eerste regel: „How sweet the moonlight sleeps upon this bank!" Alle zestien solisten kregen bloe men, onder het waakzaam oog van de te levisie-lenzen. De bejaarde solisten, waar van ongetwijfeld sommigen voor de laat ste keer optraden, konden bijna geen af scheid nemen. Na „An impression on a Windy Day" van Malcolm Sargent zelf, een brillant, doch niet al te oorspronkelijk orkestwerk, verscheen al weer een stokoude baas op het podium, de pianist Mark Hambourg. Deze, een oude bekende gast op de Prom's, speelde de pianopartij in de Hongaarse Fantasie van Liszt. Hoewel de aanslag van de solist niet al te vast meer was en hij ook wel eens een steek liet vallen, kon men toch met bewondering luisteren naar deze echt negentiende-eeuwse vertolking van een rasecht romantisch werk. HET TWEEDE GEDEELTE van het con cert werd gedirigeerd door Basil Cameron en bevatte, behalve de suite Hary Janos van Kodaly, die een echt Engelse uitvoe ring kreeg, (dat wil zeggen met toevoeging van veel suiker), werken van Bach en Handel in de bewerking van Sir Henry Wood. Kennelijk voor deze gelegenheid weer te voorschijn gehaald. Over de or kestbewerking van Bach's bekende Tocca ta en Fuga in D mineur kunnen we beter maar niet te veel zeggen. Wanneer ik u vertel, dat er hele nieuwe partijen aan het stuk waren toegevoegd en dat zelfs de xylophoon er in meespeelde, dan weet u wel genoeg! Het „Halleluja"-orgelconcert van Han del in de orkestbewerking van Henry Wood was ook een curieus geval. Vooral omdat de solopartij door Marcel Dupré, de be roemde Franse organist, werd vertolkt. Als iemand de Handelconcerten kent, dan is het wel Dupré, die er zelf een uitgave van verzorgd heeft. Dupré speelde kennelijk op zijn routine. De registratie van het grote, nosal onhandelbare orgel leek niet tot in de finesses voorbereid te zijn. De solist, die volgens de nieuwste mode geen assistenten bij bet re°isfreren had, miste nog ai eens de tijd nm dp iuis+e knoppen open te trekken, wat het sne] njet ten goede kwam. Doch in een KriHante cadens toonde Dupré zich weer de srote impro visator en hield hij zijn gehoor ademloos geboeid. De promenadeconcerten worden gedu rende de zomermaanden iedere avond ge houden. behalve Zondags. De volgende avond was ik er weer. En weer was het, zo niet vol. dan toch goed bezet. Een mo dern programma, ditmaal op hoog artistiek peil. Maar nu had ik een zitplaats. Ten slotte is al dat staan een Engelse traditie en ze moeten het dan ook maar zelf doen. PAUL CHR. VAN WESTERING Geen beeld kan zo ideaal weergeven wat wij denken als wij zeggen: vacantie. Ruimte en licht bepalen de vreugde die wij in de aanblik van dit natuurtafereel vinden. De geest maakt zich los van de daagse banden. Wij vinden een rust punt na de vermoeienissen van de dag. PARIJS Madame Faës woont in de Rue du Faubourg St. Denis, een weinig aantrekkelijk deel van de stad, ten Noor dien van de Seine. Haar appartement is klein en donker, er is geen lift naar haar vijfde verdieping en de trappen kronkelen door vele decennia etenslucht naar boven. Vele mensen beklimmen d'ie vijf trappen, aarze len even voor haar deur als zij tenminste voor het eerst komen maar kloppen dan toch aan. Zij worden open gedaan door madame Faës zelf, een niet-onaantrekkelijke, goed ge klede vrouw van in de veertig. Madame Faës is de laatste „publieke schrijfster" van Parijs. Zij brengt haar dagen door met het keurig opschrijven van die woorden, d'ie de ongeletterde Parijze- naars niet zelf op papier kunnen zetten. Er is nog een verrassend groot aantal mensen in de Franse hoofdstad, dht de kunst van het schrijven niet helemaal (of helemaal niet) onder de knie heeft kunnen krijgen. Voor hen schrijft zij de liefdesbrieven; diaar komt het tenminste vrijwel altijd op neer. Het is opmerkelijk, zegt zij, hoe weinig de mensen te schrijven hebben, behalve aan hun geliefde. In de topweken pent madame Faës soms honderd liefdesbrieven. Zij laat zich door haar zowel mannelijke als vrou welijke klanten de inhoud dicteren, doet soms een tactvolle suggestie en schrijft dan. Zij heeft verschillende schrijfstijlen. „Dat moet ook", vertelt ze mij, „tenslotte schrijft een jonge man aarzelendër en eerder wat bevend aan zijn liefste dan een oudere, zelfverzekerde man. En jonge meisjes schrijven weer heel anders dian oud<e juf frouwen." De laatste categorie blijkt een verrassend aantal liefdesbrieven te produ ceren; oude juffrouwen verzorgen al jaren een vaste basis voor het inkomen van madame Faës. Overigens variëren haar prijzen naar gelang van de veronderstelde welstand van de klant van één tot vijf entwintig gulden. De publieke schrijfster praat niet graag over wat haar klanten haar laten schrij ven. Zij heeft een soort beroepsgeheim en wil liever niet verder gaan dan wat alge blozen in dit resseert het u, liefdesbrieven in randschrift of Gothisehe letters. meenheden: „Liefdesbrieven lijken altijd vrij veel op elkaar, de mensen hebben weinig originele gedachten op diat gebied;. Als ik iets origineels voorstel, 9tuit dlat bijna altijd onmiddellijk op bezwaren. Maar het is wel verwonderlijk hoe vrij die cliën ten zijn in het op papier (laten) zetten van hun erotische geheimen. Ik kan u vertellen, mon sieur, ik ben niet meer zo onschuldig als ik ge weest ben, maar soms moet ik toch nog bijna werk. Misschien inte- d!at bijna iedereen zijn geschreven wil hebben Om dat ik bang was, d'at de misschien ook niet zo ontwikkelde geliefde een werkelijk Gothisehe letter niet zo goed zou kunnen lezen, heb ik nu maar een soort eigen Gotisch schrift ontworpen." Madame Faës is een veel begrijpende vrouw en zij is ook tot veel bereid. Een aardige bijverdienste wordt gemaakt door het corrigeren van speeches van kleine zakenlui, soms zelfs het schrijven er van. Maar zij weigert te voldoen aan één op dracht, die haar geregeld wordt gegeven: beledigingsbrieven aan de belastinginspec teur. De politie kent al haar handschrif ten, zegt zij. En zij past liever op. Zij heeft vorige week nog een ontstelde brief gehad van een collega uit Lyon, die dóór het schrijven van een onschuldig lijkende lief desbrief in een moordzaak verwikkeld is geraakt. De gehele Franse justitie verkeert op het ogenblik in spanning of de recht bank van Lyon een door een publiek schrijfster voor de verdachte geschreven brief als bewijsmateriaal zal aanvaardien. Madame Faës, d'ie jaren geleden uit een Belgisch dorpje naar Parijs is gekomen, schrijft zelf nooit brieven. „Ik ben één keer getrouwd geweest," vertelt zii, „en dat was een verschrikkelijke mislukking. Aan wie zou ik nog brieven schrijven?" Zii zegt dat niet bitter, maar het klinkt tragisch-ironisch uit de mond van haar, die al jarenlang dagelijks liefdesbrieven schrijft. In haar eigen Gothisch handschrift. A. S. H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1954 | | pagina 11